hoofdstuk 19

knopen19.tifHaken, onoverg. werkw. 1. Met of als met een haak grijpen of blijven vastzitten. 2. Heftig verlangen.

 

 

 

 

 

 

 

 

In de droesem van de middag zat Ruby onder een boom, weggezonken in de beschutting van haar Almanak. Isa, dronken van de cognac, had hun verteld wat haar werkelijk hier gebracht had, en de vragen drongen zich aan Ruby op; ze stelden zich op in het gelid en eisten haar aandacht op, maar Truda wilde haar niet laten blijven om ze te stellen.

   Bij haar thuis, die avond, kwam Captin het maandagavondmaal met hen delen, en hij probeerde haar, tevergeefs, in het gesprek te betrekken.

   Toen ze die nacht sliep, droomde ze over Isa Fly en Moonie, die vanuit een vissersboot groene netten uitgooiden in loodgrijs water. Hun vangst, zwaar en log, werd gekielhaald: Truda, Belle en Ruby.

 

Ruby ging de volgende ochtend meteen naar de Dode Arm. (Oma Annie zou haar uitfoeteren als ze nog een keer vergat haar vaders eten mee te nemen: ‘Hebben me geld georven waar ik niks van weet, Ruby, dat je zo spilziek met eten ben?’) Ze bleef er geen moment langer dan nodig was: haar maag draaide zich om bij de eiachtige stank van de Cut-drek, verwarmd en ranzig op het water. Ze vroeg zich af of het dit zou zijn, of zoiets als dit, dat Jamie Abel van zijn eiland zou verdrijven: de Cut zo vergeven van stront en wier en takken dat de Cut-mannen en -vrouwen hun vastgelopen boten zouden verlaten en bedrijven hun toevlucht tot het wegvervoer zouden nemen, zodat hij geen boten meer zou krijgen om op te lappen. Ze kon haar vader niet zien, dus riep ze dat ze zijn eten had neergezet en verdween zonder zijn antwoord af te wachten.

   Twee lijstjes streden in haar om de voorrang: ‘Wat we nodig hebben om ervandoor te gaan met Isa’ en ‘Wat ik nodig heb als verstekeling bij Captin’, en ze wist nog niet welke het zou winnen. Hoe dan ook, de inhoud van beide lijstjes was gelijk, en Ruby had de afleiding nodig: gedachten aan Cass in de grot en Belle uit op wraak en Isa op de vlucht drongen zich aan haar op; ze had het nodig om aan haar lijstjes te werken. Ze stond in de rij bij kruidenier Foley en ging met haar hand in haar schoudertas om de Almanak te pakken. Geen ruimte vóór haar of achter haar, de vroege rij stond dicht opeengepakt voor de toonbank. (Ze had, bedacht ze, de tas niet eens mee hoeven nemen.) Ze voelde binnenin, maar – geen Almanak. Met het zweet in haar hand voelde ze nogmaals in de tas, daarna in haar schortzak. (Een zakdoek vond ze. Haar kleine portemonneetje met daarin het geld van het Bootfonds. Een steeltje van een peer en een potlood.) Ze zocht de vloer om zich heen af, voor het geval de Almanak op de een of andere manier uit haar zak gevallen was, en zette oma Annies mand naast zich neer.

   ‘Em Bandnagel Bacon zegt dat ze bezig benne om maatregelen te nemen…’ Joan Coeliakie, verderop in de rij, met Nancy Lupus. ‘Máátregelen benne ze an ’t nemen, zegt Emily.’

   ‘O ja? Ze heb d’r medaillon dus niet gevonden?’

   ‘Nee, en ’t verliesgoed is ook nog niet terecht.’

   En nou, dacht Ruby, ben ik me Almanak kwijt, en met dat verlies groeide er een rauw, gapend gat waar haar buik zou moeten zijn.

   Me Almanak. De omvang van het verlies was groter dan de bescheiden afmetingen van het boekje, van de lijstjes met suikerklontjes en appels, theeblaadjes, ham. Ik ga overal op de Breach zoeken, en op Ludleye Road en op de Lean High Road. Ik ga nog ’n keer langs alle plekken lopen waar ik vanochtend ook gelopen heb. Maar terwijl ze zich probeerde te beheersen, voelde Ruby de pijn, en haar ogen prikten van een plotseling en bitter begrip voor Em met de Bibbers en Dinah en alle Ruths en Naomi’s die hun dierbare dingen verloren hadden – het medaillon en de muurschildering en het verliesgoed. Tot aan dat moment had Ruby nauwelijks stilgestaan bij het verlies dat deze vrouwen koortsachtig op zoek had doen gaan naar een dief.

   ‘Dus Em zegt dat me goed op moeten letten,’ zei Joan Coeliakie met opgetrokken wenkbrauwen, ‘want as die maatregelen werken, dan komt de dief an ’t licht…’

   ‘As ’n mot in de maneschijn,’ zei Nancy Lupus.

   Toen het haar beurt was aan de toonbank, was ze onvoorzichtig en vergat wie er in de rij stonden en hoe ze luisterden. Ze was van plan geweest, Ruby, om maar drie dingen te kopen die ze zich herinnerde van haar lijstje – de thee, de suikerklontjes en het stuk Fairy-zeep – maar toen ze zonder haar Almanak voor de toonbank stond, was ze onmatig en gehaast en vroeg te veel. Ruby legde haar munten op de toonbank en schoof ze naar kruidenier Foley toe.

   ‘Fijn om te zien dat ’r iemand geld heb,’ riep Glenda achter haar. ‘De rest van ons is effies niet zo snel van betalen, Mr Foley, nou Blick’s ons de zak geeft. Maar ik ben niet rancuneus. ’t Is goed om te zien dat Miss Blick zorgt dat jíj tenminste niks tekortkomt, Ruby!’

   Vuurrood en met neergeslagen ogen verliet Ruby de kruidenierszaak, terwijl de mand aan haar arm trok en met zijn hengsel moeten in haar huid drukte. Ze was ontsteld dat ze zo ver van de bescheiden en weloverwogen lijstjes in haar Almanak was afgedwaald. Gemberkoekjes! Een stuk zoethout! Een zakje frambozenpoeder! Ze ging meteen naar Horn Lane om haar mand op te bergen en keek onderweg in de goten en portieken, voor het geval dat haar Almanak daar terechtgekomen was. De afgelopen zeven jaar had ze hem altijd bij zich gehad. Gestroopt en vol pijn probeerde Ruby de randen van zichzelf weer terug te vouwen en zich tegen het verlies af te dichten.

 

In Horn Lane stond er een vrachtwagen (heath van muckeleye, de allerbeste hoornknopen in rode letters op de houten zijkant geschilderd) met zijn achterkant tegen het open hek van Blick’s. Mannen in lichtbruine overalls zwoegden onder het gewicht van een logge stalen machine en een man met een potlood achter zijn oor leidde hen achterwaarts de laadklep op. Nog meer mannen in het bruin waren bezig stansmachines en zware persen over de binnenplaats naar de vrachtwagen te vervoeren. Ze trof Truda net buiten het hek aan. Vlak bij haar stond een man de overgenomen voorwerpen af te vinken zodra ze voorbijkwamen. ‘Heath’s’ in die felrode schrijfletters op zijn voorschoot geborduurd. Truda hief een vinger op ten teken dat Ruby even moest wachten, en toen Ruby naast haar kwam staan, haakte ze haar vrije arm in die van Truda, en hield hem daar terwijl ze toekeken hoe de knopenpersen werden weggedragen. Ze wachtte tot de mannen van Heath’s de laadklep hadden dichtgedaan en Truda de papieren had getekend, en vroeg toen aan Truda of ze haar mand bij haar mocht laten staan terwijl ze op zoek ging naar haar Almanak.

   ‘Er zijn nog maar vijf van onze twintig persen over, Ruby,’ zei Truda. ‘Vijf van de elf boren… Een preventieve zet om mijn schuldeisers op afstand te houden.’

   Ruby gaf een kneepje in Truda’s arm. ‘Waar is Isa?’

   ‘Niet in de winkel?’

   ‘Daar heb ik d’r niet gezien. Heb ze al besloten wat ze gaat doen?’

   Truda fronste haar voorhoofd en keek om zich heen, en zei toen, te luid: ‘Wat zit er in je mand? Appels? Piepers? Die zijn bij mij niet veilig. Ik heb ze voor lunchtijd verkocht, samen met mijn ziel.’

 

Ze wilde een plekje zoeken waar ze rustig kon zitten en lijstjes op kon stellen: ‘Wat Isa nu moet doen’; ‘Manieren om te zorgen dat ze niet wordt opgehangen’. Haar hoofd zat vol – verstrikte lijken in donkere hoeken – maar zonder haar Almanak was er geen ontsnappings- of uitwijkmogelijkheid, en terwijl ze op zoek was, kon ze alleen maar denken aan wat Isa in het kantoor van Blick’s tegen hen had gezegd.

   Ongeveer drie weken geleden, had Isa gezegd, was haar vader op een ochtend bebloed thuisgekomen van het strand. Hij waagde zich nooit in open zee, maar bij eb mocht hij graag langs de randen van de getijdenpoel bij Sawdy Point op zoek gaan naar krabben en kleine visjes. Hij nam altijd zijn visspeer mee – die gebruikte hij als een soort wandelstok. Er was een ongeluk gebeurd, vertelde hij. Hij was buiten adem en verward. Hij was te dicht bij de zee gekomen en was uitgegleden op zeewier; hij was zijn speer kwijtgeraakt en stond erop dat Isa die zou gaan zoeken.

   Ze vond hem in de grot onder aan de klif, precies zoals hij had gezegd, maar hij had er niet bij verteld dat de speer in het lichaam van een vrouw stak. Ze vertelde hen dat de vrouw, Cass, nog met veel moeite ademde toen Isa haar vond; haar koude handen sloten zich verstijfd rond de speer en haar ogen smeekten Isa Fly om hem eruit te trekken. ‘De speerschacht brak.’ Ze sloeg een hand voor haar mond. ‘Dat is, denk ik, uiteindelijk haar dood geworden.’

   Moonie had tegen haar geschreeuwd toen ze terugkwam met een deel van de speer; woest en grof, woedend. Hij zei dat het opzet was dat Isa de speer had afgebroken, dat heel Severnsea zou weten dat die van hem was, dat ze hem voor de moord veroordeeld wilde zien.

   ‘Hij wilde niets zeggen over wat er in de grot was gebeurd. Hij ontkende zelfs dat hij in de grot geweest was. Ik vroeg of Cass hem had aangevallen, of hij naar haar had uitgehaald om zijn leven te verdedigen, maar hij wilde geen antwoord geven.

   Ik ben die avond teruggegaan naar Sawdy Point. Ik moest zwemmen – het was vloed. Ik had zijn visnet meegenomen, met het idee om het lichaam erin te wikkelen en het op het strand te trekken; ik was van plan de politie te waarschuwen. Ik zou het allemaal uitleggen aan ze: de dood van Anselm, de jarenlange terreur. Ik zou hun vertellen dat hij geestelijk niet meer in orde was, en ik zou uitleggen dat ik Cass Severn had gedood, in een poging haar te redden.

   Maar het lukte me niet om haar lichaam daar weg te krijgen, en toen ik weer bij Two-Fish Cottage kwam, zat mijn vader buiten op het trapje te wachten. Zijn ziekte speelde hem al parten: de dorst, de vlekken op de huid. Hij gaf mij van alles de schuld.’

   Moonie had haar altijd naar beneden gehaald, vertelde ze, door haar te vergelijken met andere dochters. Dan zei hij dat andere dochters wel zouden weten hoe een vader behandeld moest worden. ‘Andere dochters zouden wel weten wanneer ze peper in zijn soep moesten doen en wanneer ze die zout moesten maken; wanneer ze zijn pijp moesten stoppen. Andere dochters, zei Moonie, zouden hem zijn visspeer niet hebben laten meenemen naar de kust wanneer hij woedend was…

   Hij zei dat ik het ergste van hem dacht; dat ik van jongs af aan altijd gevraagd had wat hij “die zeewijven” had misdaan, in plaats van te begrijpen dat zij hém van alles hadden misdaan; dat ik Anselm had verraden door te denken dat hij was omgekomen bij een bombardement, terwijl het Belle Severn was geweest die hem naar de rots gelokt had en hem had laten verdrinken.

   Hij bleef de hele nacht maar doorgaan over de wraak van een onbuigzame en bittere God. Hij zei dat God wilde dat hij in Cradle Cross was gebleven, nog steeds bezig met boten oplappen. Hij zei dat God hem strafte omdat hij ongehoorzaam was geweest, omdat hij geprobeerd had een nieuw leven op te bouwen in St. Shirah. Hij zei dat ik naar Cradle Cross moest gaan om zijn dochter te zoeken. Ik moest teruggaan om tegen zijn dochter te zeggen dat hij hoopte dat ze tevreden was. Dat hij hoopte dat ze blij was met wat hem was overkomen; dat het door haar kwam dat dit hem allemaal was overkomen; dat het door haar kwam dat er een lijk lag te rotten met zijn speer door de buik. Dat hij genoeg geboet had; dat hij genoeg geboet had voor het feit dat hij haar achtergelaten had.’

   ‘Dus d’r is wel ’n dochter, ergens?’ had Ruby gevraagd. ‘Dat had je niet verzonnen?’

   Isa had geknikt. ‘Hij spreekt vaak de waarheid wanneer hij zo gemeen doet. Maar die andere dingen: dat hij berouw heeft nu de dag van vergelding nadert? Moonie die het goed wil maken met degenen die hij in de steek gelaten heeft? Het was terecht dat jullie je twijfels hadden over mijn – hoe noemde Truda het ook alweer?’ Een half glimlachje naar Truda. ‘Mijn loyaliteit; mijn kinderlijke toewijding.’

   Truda had haar handen voor haar gezicht geslagen. ‘Luister niet naar mij! Ik ben een breedsprakige gek. Ik ben sarcastisch en cynisch, en jij bent lief, lieve Isa!’

   ‘Ik ben niet altijd zo sceptisch geweest.’ Isa had haar knieën opgetrokken en legde haar kin erop; wreef over haar benen om wat warmte te genereren. ‘Als kind dacht ik dat mijn vader de maan was. Ik dacht dat ik een ladder tegen mijn vader aan kon zetten en omhoog kon klimmen naar zijn schouders om die maan aan te raken. Al die gebroken beloften, terwijl elke maand de oude maan vernieuwd werd. Waarom probeerde híj nooit opnieuw te beginnen?’

   ‘Maar jij ken dat wel, Isa!’ had Ruby geroepen, en ze bloosde bij de herinnering. ‘Je zou nog steeds naar de politie kennen gaan.’

   Isa schudde haar hoofd. ‘Ik heb het geprobeerd. Ik heb tegen Moonie gezegd dat ik ernaartoe zou gaan als hij het niet deed. Maar hij zei dat zelfs de domste agent zou begrijpen dat ik probeerde de schuld op hem af te schuiven; dat hij dan gedwongen zou zijn om ze te vertellen dat ik thuis was gekomen met een stuk van zijn speer. Hij zei dat hij me niet kon vertrouwen, dat ik hem zou verraden als ik thuisbleef, maar dat als ik wegging, dat hij het dan stil kon houden.’

   Ze drukte met haar vinger tegen haar oog. ‘Ze hebben hem ondervraagd. Brammeier zegt dat ze gekeken hebben naar al die plekken die hij heeft; die blaren, die aangetaste huid; die dorst van hem, die niet gelest kan worden. Mijn vader heeft tegen hen gezegd dat hij dertig jaar lang door die zeemeermin is geterroriseerd, dat hij van haar af wilde, dat hij blij is dat ze dood is, en ze zijn tot de conclusie gekomen dat mijn vader niet bij zijn volle verstand is. En dat hij, zelfs als hij wel bij zijn volle verstand was geweest, te zwak en te ziek is om dit op eigen houtje te hebben kunnen doen, en ze hebben hem niet verder ondervraagd.’

   ‘En wat heeft Moonie hun verteld?’ wilde Truda weten.

   Er was een plotselinge kou door Ruby’s schouder getrokken, door haar buik.

   ‘Ik weet het niet. Maar Brammeier zegt dat ze mij willen ondervragen.’

 

Ruby ging van deur tot deur, op de Breach en helemaal tot het eind van Islington, om te vragen of iemand haar Almanak gevonden had. ‘Dat is ’t enige wat ik heb van me moeder,’ zei Ruby. Tegenover degenen die haar niet kenden, voegde ze eraan toe: ‘en die is dood.’ Een zware baksteen van medelijden die elke onwillige deur open moest houden. Niemand liet weten Ruby’s boekje gevonden te hebben, maar achter iedere deur was er wel iemand die zei dat ze wist wie de schuldige was achter de pijnlijke verliezen die Cradle Cross in de loop van de afgelopen week geleden had. Er waren vragen over Blick’s: ‘Ik heb je samen met Miss Blick gezien. Is ’t waar dat Heath van Muckeleye werk heb voor de beste mensen van Blick’s? En dat de rest met de pet in de hand naar Rudge’s en naar Bissell’s ken, of de bus ken nemen naar Muckeleye?’ En mensen hadden het al aan elkaar geregen: Isa en de diefstallen en de ondergang van Blick’s, en achter iedere deur was er wel iemand die zei dat ze ‘d’r verdiende loon’ zou krijgen.

   Ze voelde zich radeloos zonder de Almanak, losgeslagen zonder het gewicht ervan in haar zak; ze liep het risico uit de koers te drijven. Me lijssies, me kaarten, me zeven jaar van voorbereiding op me reis. Ze was nog steeds wanhopig lijstjes aan het oefenen toen Jamie Abel haar over het water toeriep: ‘Alles goed, Ruby?’

   ‘Heb jij me Almanak gezien?’

   ‘Je wat?’

   ‘Beth d’r boek. Míjn boek,’ zei ze bestraffend. ‘Dat ik van je gekregen heb toen ik zeven werd.’

   ‘Heb je ’t verloren?’

   ‘Dat, of ’t is gestolen.’

   ‘Ik stuur ’t wel naar je toe as ’t op mocht duiken.’

   Het aanbod klonk geforceerd en hoogdravend; gênant uit zijn mond. Er kwamen vragen achteraan: ‘Hoe is ’t met Eliza? En Annie – behandelt die je goed?’ Ze gaf keurig netjes antwoord, alsof hij een dominee of een onderwijzer was, want háár vader praatte niet zo en ze wist niet goed hoe ze moest reageren. Voordat Isa Fly naar Cradle Cross was gekomen, had hij haar nooit vragen gesteld, en Ruby had hem ook nooit aangemoedigd om ze te stellen. Te veel risico als ze antwoord moest geven. Hoe zou ze het kunnen verdragen als Jamie Abel te horen kreeg dat ze op de een of andere manier in gevaar was, maar niets deed om de dreiging af te wenden? Als hij erachter kwam dat zijn dochter wanhopig was, maar haar aan de dorpskant op het jaagpad liet staan en niet het water overstak om zijn armen om haar heen te slaan?

   Maar vandaag liep hij naar de rand van de Cut en keek naar haar, en terwijl hij haar onderzoekend opnam, verplaatste Ruby haar gewicht naar haar andere been om de pijn in haar gezwollen enkel te verlichten.

   ‘De Kraai is niet geweest dus, vandaag?’

   ‘Ik ben klaar met d’r boot.’

   Een bittere smaak in haar mond (de Cut-stank hielp niet): hij was eenzaam zonder Belle Severn. Dát was het hele eieren eten. Jamie Abel maakte zich geen zorgen om Ruby. Hij was eenzaam.

   ‘Die duikt strakkies wel op,’ riep ze sarcastisch, maar Jamie Abel schudde de opmerking als een natte hond van zich af.

   ‘Nee, die komt niet.’

   Ruby trok haar wenkbrauwen op.

   ‘Die komt niet, Ruby. Je hoeft me niet zo an te kijken. Ze is weg.’

   ‘Weg? Waar naartoe?’

   ‘Geloof je me niet? Ze is vanochtend vertrokken.’

   Ruby haalde haar schouders op en draaide haar lepeltje rond.

   ‘Kijk dan naar de Cut, Rube!’

   ‘Ja?’

   ‘Ziet die d’r uit as of ie gebaggerd is?’

   Een tinteling in Ruby’s knieholten. ‘Waar is ze naartoe dan?’

   ‘Ze heb nog steeds niks van d’r moeder gehoord. Ze maakt d’r eigen zorgen. Ze is terug naar huis om te kijken of alles goed is met ’r.’

   ‘Ze is terug naar huis?’ Ze pakte het lepeltje beet en hield het stevig in haar vuist.

   ‘Saint nog wat. Severnsea.’

   ‘Pap, ik moet weg.’

   Maar voordat ze naar het slop kon klauteren, riep Jamie Abel haar achterna: ‘Captin is vanochtend geweest. Die heb me verteld dat ie weggaat. Dat wist jij toch al, Rube, of niet?’

   ‘Hoezo, ben je boos dat ik ’t niet ben kommen vertellen?’

   Jamie Abel schudde zijn hoofd en stond er ongemakkelijk bij.

   ‘Wat dan? Pap, ik moet weg!’

   ‘Nou ja, as Len d’r niet meer is… Hij doet ’n hoop voor jullie. Voor jou en Annie.’

   Ze bloosde. Ik heb sigaretten en ’n cowboyboek voor Captin gekocht. Ik heb zoethout om me op de been te houwen op me reis.

   ‘Je weet dat je altijd hiernaartoe ken kommen as ’t nodig is, hè, Ruby?’

   ‘Wat, om bij jou te wonen?’

   Hij schudde nogmaals zijn hoofd. ‘Ik bedoel as ’t niet goed gaat op Hunting Tree, dan ken je altijd kommen om ’t te vertellen.’

   Ze kon het niet opbrengen om hem een knikje te geven.

 

De deur van de knopenwinkel stond open, maar Isa zat niet aan de toonbank. Hoe ken ze nou ’n winkel beginnen, dacht Ruby, as d’r ’n lijk in ’n grot ligt? En nou is Belle Severn naar d’r moeder toe. Maar het kalmeerde haar en bezorgde haar afleiding als ze daarbinnen was; het boenen en het knippen en het sorteren; het langzaam dichtdoen van een zware deur die de rust binnensloot.

   Ze trof Isa verkrampt, met koorts, overgevend op de trap aan.

   Truda was in het kantoor van Blick’s bezig kaarten met knopen in te pakken in kisten. Ruby legde uit dat de heksenfles zijn werk gedaan had bij Isa – de scherpe pijn in de onderbuik, een hevig brandend gevoel in de ingewanden – en wat moest Ruby doen, want Isa had hulp nodig, en Belle was naar…’

   Maar Truda onderbrak haar. ‘O, hou alsjeblieft je mond, Ruby! Heksenflessen?’ Ze bracht haar handen naar haar hoofd en greep haar sluike haar beet. ‘Val me niet lastig over Isa! En hou op met dingen te vragen waar ik eenvoudig geen antwoord op heb! Je staat te klokken als een achterlijke hen. God weet dat ik geprobeerd heb haar tot rede te brengen en haar over te halen om meteen naar de politie te gaan, maar als zij zich wil gedragen als een schuldige voortvluchtige, dan is dat haar goed recht. Ze heeft ervoor gekozen. En wil je nu alsjeblieft weggaan, zodat ik verder kan gaan met mijn erfenis te ontmantelen?’

   Maar toen Truda inzag dat Isa Fly ziek was, stuurde ze Ruby naar Dodd’s voor belladonna en naar Tenter Lane voor schone lakens en nachthemden.

 

 

Ruby zat later bij Isa, toen deze op Truda’s bank in het kantoor van Blick’s lag te slapen. Beneden in Horn Lane klonk een nieuw touwspringliedje, meer geschreeuwd dan gezongen:

 

Ruby Abel Tailor zat an Isa Fly geplakt

met lijm gemaakt van vissenogen,

koehoorn en gehakt.

 

Miss Blick die ging bij Isa langs, zei met ’n rooie kop:

’t gaat niet zo best met Blick’s, want al

me centen benne op.

 

Dus Ruby heb toen gauw wat dingen bij mekaar geratst

en lappies en ’n medaillon

an Georgie Baitch verpatst.

 

De volgende ochtend, woensdag, lag er een medaillon in de etalage van de knopenwinkel. En toen ze het medaillon zag, vroeg Ruby zich af (koud, terwijl haar hand zich om het lepeltje sloot en naar haar keel ging) hoe lang het zou duren voordat haar Almanak daar op de middelste plank ernaast zou komen te liggen.

 

 

 

Ruby's lepel
titlepage.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_000.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_001.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_002.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_003.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_004.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_005.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_006.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_007.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_008.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_009.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_010.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_011.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_012.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_013.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_014.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_015.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_016.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_017.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_018.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_019.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_020.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_021.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_022.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_023.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_024.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_025.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_026.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_027.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_028.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_029.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_030.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_031.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_032.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_033.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_034.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_035.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_036.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_037.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_038.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_039.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_040.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_041.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_042.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_043.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_044.xhtml