hoofdstuk 16
Er waren avonden dat het kind huilde omdat ze niet onder water kon ademhalen. Andere avonden huilde ze omdat haar voeten pijn deden op het land.
‘de jeugdjaren van mary mayde’, verhalen van severnsea
Ruby voelde zich bedrukt en misselijk toen ze naar huis liep: deze nieuwe informatie over haar grootvader – meer dan een schuldenaar: wellustig, promiscue – lag bitter op haar tong. Bekommerd daalde ze zijwaarts de met lariksen begroeide helling af, steun zoekend bij de dunne stammen om niet te vallen. Tegen de tijd dat ze Lean Lane bereikt had, flakkerde de pijn in haar enkel op en pauzeerde ze om deze te laten zakken. Ze wilde het verband eraf halen en met haar vingers over de huid gaan om weer wat roze in het witte gerimpelde vel te wrijven waar het jeukte, maar zuster Ebba had gezegd dat ze het niet mocht losmaken. Ze ging op de onderste plank van een hek zitten en boog zich voorover om haar handen stevig om haar enkel te klemmen en er met haar duimen op te drukken en de jeuk zo langzaam weg te werken zoals Ebba haar had laten zien.
Nu het niet ver meer was naar Hunting Tree en oma Annie, trok Ruby de rok van haar jurk strak – de opgedroogde vlek van Ebba’s bramen, haar alibi, zat er nog. Ze ging er met haar hand over, streek de stof glad, en vervolgde toen langzaam haar weg over het zongevlekte laantje, stapte in elk klein plasje zonlicht alsof ze de warmte ervan kon absorberen om zichzelf veilig en droog te houden. Toen ze bij de lage gaspeldoorns kwam die langs de grens van hun stuk grond groeiden, haalde Ruby instinctief een hand door haar haar om te voelen of het nog vochtig was.
Het klappende geluid van een krant die opengeschud werd; Ruby schrok.
Het was Captin, die op de dikke wortels van een Turkse eik zat, net voorbij de open plek, benen gestrekt, met zijn Muckeleye Gazette. Hij vouwde de krant op en legde hem tussen zijn benen op de grond. Ging met zijn duim langzaam over zijn voorhoofd om de rimpels glad te strijken en probeerde te glimlachen. ‘Ik vroeg me al af wanneer je kwam.’
‘Wat doe je hier buiten? Heb oma Annie je d’r uit geschopt?’
Hij nam een lange haal van zijn pijp en blies een wolk zoete, dikke rook uit. ‘’t Scheelt niet veul.’ Hij sprak zo zacht dat Ruby voorbij haar huis moest lopen (met een blik omhoog om te kijken of ze oma Annie zag) en op haar hurken moest gaan zitten om hem te horen, maar haar enkel kon dat niet aan, dus ging ze op de grond zitten.
‘Ik ben gebleven,’ fluisterde hij, ‘om je te waarschouwen dat je oma… nou ja, die is niet in zo’n beste bui. Ik heb d’r ’n nieuwtje verteld.’
‘Ga verder.’ Ruby schraapte met een takje over de rode grond.
‘Heb je ’t nog niet gehoord? Ik dacht dat Miss Blick misschien…’
Ik ga dit niet makkelijk maken, dacht Ruby. Je mag ’t voelen dat je moet vertellen dat je weggaat. ‘Dat Miss Blick wat? Wat dacht je dat ze gedaan had?’
Hij klemde zijn kiezen zo stijf op elkaar dat ze de knobbels van zijn kaakbeen onder zijn baard kon zien. ‘Je oma is niet altijd zo geweest, Ruby.’
Hoe geweest? dacht Ruby. Bits? Gevoelloos? Wreed?
‘Licht en lenig was ze. Overal voor in.’ Hij glimlachte wrang, gevangen in zijn eigen zoete, rokerige bedomptheid. ‘Me zouwen net as Dil naar de havens van Severnsea gaan, Annie en ik. Zodra ze zestien werd, zouwen me vertrekken. Me zagen ’t helemaal vóór ons: ’n villa an zee. Een schone lik verf, en ons eigen bootje. Annie in d’r schort in de deuropening, om onze kinderen binnen te roepen voor de thee…’ Met zijn pijp tussen zijn tanden drukte hij met de muizen van zijn handen tegen zijn slapen en wreef daarna met droge handen over zijn gezicht.
Die ouwe mensen, dacht Ruby. Met hun verhalen van vroeger; hun smoezen. Dingen die ze hadden moeten doen, maar nooit gedaan hebben.
‘Ik had ’r mee moeten nemen toen ik de kans had. As verstekeling. Niet moeten blijven wachten tot Jonah d’r te pakken had.’
‘Dat is geen nieuwtje, dat jij naar oma hunkert.’ Ruby trok het spoor dieper. ‘Je heb altijd achter d’r an gelopen, al zo lang as ik leef, en daarvoor ook al. Net ’n ondermaats varken dat op ’n kliekie wacht. Al dat gepraat,’ Ruby deed met haar hand een kwakende eend na, ‘over wat je had moeten doen toen je nog jong was, dáár is ze niet van in ’n slechte bui.’ Ruby was hels, en tegelijkertijd wilde ze niets liever dan dat Captin Len haar hoog de lucht in zou tillen om haar veilig en stevig op zijn schouders te zetten, maar Captin keek niet naar Ruby. Hij stond op en klopte zijn pijp uit tegen de boom. Veegde vervolgens het kleistof van zijn broek.
‘Die schulden
waar je over inzat, die benne voldaan. Je hoeft je eigen geen
zorgen meer te maken over schulden an Truda Blick.
Ik heb wat met ’r geregeld. Ik heb afstand gedaan van de frietzaak
– rechten en pacht en alles – zonder gedoe, zonder d’r verders wat
in de weg te leggen.’
‘En wat krijg jij d’r dan voor terug?’ zei Ruby verbaasd. Blick’s werd leegverkocht, en Truda had niets meer over om weg te geven.
‘Dat heb ik al gezegd, Rube! Luister je niet?’ Captin was geïrriteerd, opgewonden. ‘Ik dacht dat je dit allemaal al wist. Ze heb je oma de schuld die ze an Blick’s had kwijtgescholden. Dat geld dat Hector d’r gegeven heb om alle rekeningen te betalen toen Jonah dood was. Je zei dat ’r niemand anders was die die schuld voor je kon dragen. Nou, asjeblieft, ik heb ’t gedaan.’
Een suikerlaagje, maar de pil was nog steeds te bitter om door te slikken. ‘Wou je ’n bedankje dan,’ zei Ruby, ‘omdat je d’r vandoor gaat en mij bij Annie achterlaat?’
Hij zei niet veel meer: alleen dat hij het fijn zou vinden als ze hem de komende dagen zou helpen de frietzaak nog eens goed schoon te maken voordat hij dichtging. Dat ze altijd welkom was in Whalemouth, als Annie het goedvond. (Een steek in Ruby’s binnenste: hij wíst dat ze daar nooit toestemming voor zou geven!) Voordat hij wegliep in de richting van de weg stak Captin Ruby zijn krant toe. ‘Nog maar ’n paar daagies, dan zal je ’m zelf moeten kopen.’
Uiteindelijk bleek dat Ruby de donkere vlek in haar jurk niet nodig had. Toen ze binnenkwam, zat Annie met naald en draad over een lap stof gebogen in de stoel bij de kachel, haar wangen rauw en roze. Op tafel Annies excuus – een schaal vol ui, de ringen zo dun dat je je vanzelf rauw huilde bij het snijden. (‘Val me niet lastig met geklets over ’n jurk, Ruby,’ zei Annie zonder op te kijken. ‘Ken je niet zien dat ik bezig ben en dat die uien nog gebakken moeten worden voor de pastei?’)
Ruby, beducht, vriendelijk, zette thee voor haar oma, en bakte toen de uien in de koperen pan tot ze zoet en bruin waren. Ze keek af en toe naar Annie en wierp van tijd tot tijd een vraag op, nadat ze die eerst in haar hoofd had uitgesproken om te kijken of hij niet meteen naar Captin leidde, en terwijl ze sprak, duwde ze met een vinger door de jurk heen tegen het lepeltje.
‘Wat ben je an ’t borduren?’ Ruby schepte bloem op de bronzen schaal van de weegschaal en zorgde ervoor dat ze niets op de tafel morste.
‘Een nieuw stuk verliesgoed,’ zei Annie, die een wit kussensloop op haar schoot had liggen om het oog beter te kunnen zien wanneer ze de draad door de naald moest halen.
Ruby sneed spek in dobbelsteentjes en zette die op het fornuis om zacht te worden. De bovenkant van haar buik leek strak omhooggetrokken; ze ademde geknepen, als in een corset. Een akelige, bizarre gedachte kwam in haar op: stel dat oma Annie d’r eentje voor mij borduurt?
Annie klakte met haar tong. Ruby hield zich in en wachtte. Keek naar oma Annie, die haar naald omhooghield tegen het licht en het uiteinde van de draad tussen haar natgemaakte lippen door haalde. Oma Annie keek naar Ruby, knikte naar haar enkel en vroeg wat Ruby gedaan had dat ze een verband om had, maar toen ze vertelde dat ze was uitgegleden bij de forellenvijvers, merkte ze dat oma Annie niet naar haar luisterde; ze gaf haar niet eens een uitbrander. Ruby liep met een theelepel naar de pot met bakpoeder en haalde de vlakke kant van een mes over de lepel om af te strijken. Haar hand trilde toen ze het poeder op de bloem kiepte, en de theelepel tikte tegen de kom.
‘Een nieuwe? Ik wist niet dat je de vorige al af had.’
‘Wie zegt dat ik ’m af had? De mand is gestolen.’
‘Wat, de mand met ’t verliesgoed d’r in?’
‘Ken jij dat nou geloven?’ Oma Annie legde de lap op haar schoot en hield haar naald en draad naar Ruby toe. ‘Doe jij dit es effies, Rube.’ Het was nog licht buiten, maar zelfs met de ramen en de deur wijd open om wat frisse lucht binnen te krijgen, bleef het in de keuken altijd een beetje donker.
Ruby liep met de naald naar het raam. Ze bracht de draad naar het oog, en met haar rug naar Annie toe slaakte ze langzaam een zucht van opluchting. Dit was best veilig: oma Annie die haar uitnodigde om haar ongeloof over het gestolen verliesgoed te delen; die haar uitnodigde om naast haar te komen staan en geschokt te zijn.
En op dat moment, terwijl ze met de naald terugliep naar oma Annie (ogen te gezwollen, te vol om zelf een draad door de naald te steken; handen stilletjes, overbodig, in haar schoot), vond Ruby dat Captin te wreed was; dat de prijs om Jonahs schuld voor Annie af te kopen te hoog was; dat Annie tegen haar wil gedwongen werd die te betalen. Captin, die wegging! Captin was met Beth door het middenpad van de kerk komen lopen en had haar hand in die van Jamie Abel gelegd; hij had Ruby in zijn armen gewiegd op haar eerste avond op Hunting Tree, en van afvalhout en platkopspijkers en oud leer voor de oren een hondje op wielen voor haar gemaakt dat Bobby heette. Onuitgesproken beloften, zwaarwegend en vaderlijk, lagen er in die daden, en ze waren veel te kostbaar om verbroken te worden.
Dus Ruby was een en al aandacht toen oma Annie haar steekjes in het nieuwe, ongerepte stuk linnen borduurde en ondertussen vertelde dat Em met de Bibbers die middag langs geweest was en dat de Ruth-en-Naomi-Donderdagclub klaar had gezeten om te gaan borduren, en dat Dinah toen naar boven was gegaan om het verliesgoed te halen, want ze had het daar altijd veilig boven op haar hoge ladekast staan, maar dat ze naar beneden gekomen was om te zeggen dat het weg was en dat ze toen Glenda nog eens had laten kijken voor het geval ze het over het hoofd gezien had. Terwijl Annie vertelde, rolde Ruby het deeg uit en legde het op een plat, rond blik; drukte het voorzichtig met haar knokkels tegen de rand aan. Strooide er spliterwten op om te voorkomen dat het verbrandde en zette het in de oven om het te blindbakken.
‘Ken d’r iemand zo gemeen wezen,’ zei Annie, terwijl ze met half toegeknepen ogen naar haar borduurwerk tuurde, ‘om ’n mand vol verliesgoed te stelen van mensen die rouwen?’ Ze legde het linnen in haar schoot. Ruby keek naar haar. Oma Annie kneep zichzelf in het zachte vel van haar elleboogholte.
Ruby knielde voor de oven neer en schudde haar hoofd (een geleend gebaar van ontsteltenis); een theedoek om haar hand.
‘Em heb wel ’n idee wie ’t gedaan heb, maar ze heb geen naam genoemd. Ze denkt dat ’t dezelfde zal blijken te zijn die ook d’r medaillon gestolen heb.’
Ruby, te gehaast, liet de deur op zijn klink vallen. Het metaal knarste en oma Annie prikte van schrik in haar vinger. ‘Kijk nou es wat je gedaan heb!’
Het had geen zin om te proberen te vluchten. Ruby stond toe te kijken hoe de druppel bloed zich (te opzichtig en te gretig) vormde op Annies opgeheven vinger. De bloeddruppel zwol; hij splitste zich en liep in een roodzwart straaltje over het wit van Annies huid. Ze wachtte tot haar oma zou opspringen, haar zou verslinden, maar Annies woede zakte even snel als hij gekomen was; een deinende golf tegen de havenmuur.
‘’t Is maar ’n klein prikkie.’ Oma Annie zoog aan haar vinger.
Ruby bleef roerloos staan. Stilletjes drukte ze het lepeltje tegen haar borst; voelde hoe koud ijzer haar brandmerkte met het teken van Isa: een littekencirkel van dikke huid en een fel blaffende vollemaansdapperheid.
‘Ik vind ’t wel erg dat Captin weggaat.’
Er rolde nog een bloeddruppel van haar vinger. Oma Annie haalde een zakdoek uit haar schort en hield die tegen haar vingertop. ‘Heb ie ’t verteld dan?’
Ruby knikte.
‘Ik had nooit gedacht dat Len bij me weg zou gaan…’ Op Annies zakdoek een ontluikende knop; bloedbloesem. ‘Uitgerekend Len! Z’n hele leven is ie teruggedeinsd voor beslissingen die op z’n pad kwamen as of ’t de rand van de afgrond was. Maar goed, wat ik van Em begrepen heb, heb die vrouw, die Fly, hem ’n end op weg geholpen.’
Ruby kauwde op haar onderlip.
Oma Annie duwde een nieuwe plooi van de zakdoek tegen haar vinger en keek Ruby aan, haar ogen glinsterend als gehakte steenkool. ‘Hoe komt ’t, Ruby, dat de mannen ons in de steek laten, jou en mij? Len en Jamie Abel. Jonah. Waarom laten die mannen ons hier allenig achter op Hunting Tree?’
Ruby kromp ineen. Later zou ze begrijpen waarom die woorden haar zo staken, maar op dit moment had ze het gevoel dat ze niet goed genoeg op haar hoede was geweest. Ze had oma Annie een cirkel in de klei laten trekken om hen beiden heen: wij met z’n tweeën, hierbinnen: ’n halfwees en ’n weduwe, allebei in de steek gelaten.
‘Kom nou, oma. Me vader heb me niet in de steek gelaten!’ Ruby probeerde ruimte te scheppen tussen haar en haar oma, want oma Annies gekwetstheid was besmettelijk en tastte alles aan, als een rotte appel onder in de schaal.
‘O nee, Ruby? Heb jouw vader je niet in de steek gelaten?’
‘Ik zie ’m iedere dag!’
‘Behalve de dagen dat je z’n eten vergeet.’ Annie trok cynisch haar wenkbrauwen op. ‘Je ben erg trouw, Ruby. Trouw en onnozel.’
‘Captin is de enigste die echt weggaat! Me opa, die heb jou toch niet in de steek gelaten?’
Annie pakte het borduurwerk van haar schoot en stopte het in de lappenzak die aan de stoel hing. Maar Ruby ging evengoed door. Ze wilde in discussie gaan met haar oma, die een patroon zag waar Ruby alleen maar de warrige, loshangende draden aan de ruwe kant van de lap zag.
‘Je ken niet zeggen dat verdrinken ’t zelfde is as weggaan.’
Annie keek naar het plafond, de muizen van haar handen tegen haar slapen gedrukt. Ze sprak kalm. ‘Ik weet wanneer ik in de steek gelaten ben. Naar buiten.’
‘Wat?’
‘Je heb me gehoord. Ik weet niet wat je denkt dat je daar staat te doen! Ik ken dat gekwetter niet gebruiken! D’r benne kippen die verzorgd moeten worden!’ Ze maakte een slaand gebaar naar de tuin. ‘Varkens die gevoerd moeten worden. Slakken die van de bonen af gehaald moeten worden.’ Ze bukte zich om haar nieuwe lap verliesgoed weer te pakken. ‘Ik wil graag verder as ’t ken, en zonder jouw geklets. Naar buiten!’
Ruby ging. Was zo verstandig om niet te blijven staan. Maar ze was wel verbijsterd dat oma Annie haar voor deze ene keer had weggestuurd in plaats van haar bij zich te houden. Ze voelde geen opluchting over haar verbanning: dit was geen onvoorwaardelijke vrijlating, en terwijl Ruby stro en poep bij elkaar veegde en maïs strooide en dunne naaktslakken in tweeën hakte met een felle stoot van de spade (het was die zomer te droog voor de slakken om dik te worden), probeerde ze zich die andere keer voor de geest te halen dat ze, triomfantelijk in haar valse vrijheid, bij oma Annie vandaan gezwommen was; die keer dat Ruby het idee had gehad dat ze van de haak gehaald was. Ze wreef over het wormlitteken op haar pols. De herinnering was te glibberig om te kunnen pakken.
Toen ze klaar was met de kippen en de varkens en de slakken, sloop ze blootsvoets langs haar oma, die, verkreukeld, in de stoel bij de kachel zat te dommelen, en probeerde zonder gekraak en gepiep van de overloop haar kamer te bereiken. (Ze kon er niet van op aan dat dit huis haar niet zou verraden.) Ze kleedde zich uit en trok haar nachtpon aan, maar ging nog niet naar bed – ze wist dat ze niet zou gaan liggen voordat ze beneden het hoesten had gehoord, het schrapen van de stoelpoten over de stenen vloer, en Annies langzame voetstappen op de gebogen trap. En trouwens, Ruby had nog werk te doen. Ze legde haar zere been voorzichtig op het bed (haar gekromde gestalte weerspiegeld in de zwarte glinstering van het raam) en haalde haar schaar, haar vulpen en haar Almanak tevoorschijn. De bladzijden van de Almanak waren nu gegolfd; nat geworden in de Cut, bij de zusters gedroogd. Bros ook, ze knisperden bij het omslaan. De lijstjes stonden in haar geheugen gegrift en waren dus niet verloren gegaan – ze was ervan overtuigd dat ze ze opnieuw in inkt kon uitschrijven waar haar eigen handschrift en dat van haar moeder tot onleesbaarheid waren vervaagd. (Later die avond zou ze met duidelijke, nadrukkelijke blokletters haar lijstje van ‘Wat ik mee moet nemen naar zee’ opschrijven. Ze schreef het op de middelste pagina’s van de Almanak, de pagina’s waar het boekje vanzelf openviel wanneer het losgeknoopt werd. Ze zou er een datum bij zetten en ze zou haar handtekening erbij zetten.) In sommige delen van de Almanak hadden Ruby’s (en Beths) opgeplakte papiertjes losgelaten. De lijstjes, de kaarten en de boekhouding van haar Bootfonds over de afgelopen drie jaar – deze maakte ze zelf los met het vlakke blad van de schaar, langzaam, precies, en legde ze tussen de bladzijden van de ‘Verhandeling over het vissen met een haak’, waarna ze haar lampetkan op Isa’s boek zette (Wanneer u een grote vis gevangen hebt, maak dan de maag open en wat u daarin vindt, gebruik dat als aas, want beter is er niet).
Maar de
stukjes die uit Captins Muckeleye
Gazette waren geknipt, kon ze niet redden, evenmin als die
uit de Verhalen van
Severnsea, die de meisjes van Dil hadden opgestuurd. Sommige
waren pulpachtig verfrommeld opgedroogd. Andere vielen tussen haar
vingers in vlokken uiteen. Nog weer andere waren helemaal opgelost,
of hadden op de tegenoverliggende pagina een afdruk in spiegelbeeld
achtergelaten. En als de papiertjes zelf niet gered konden worden,
waren ze moeilijk te ontcijferen, die tekstfragmentjes die
achterstevoren waren afgedrukt over Ruby’s krabbelige, gevlekte
tekeningen heen (een vlieg om vlagzalm mee te vangen; een vlieg om
forel mee te vangen). Ze had geen spiegel op haar slaapkamer, dus
hield ze de Almanak een beetje schuin voor het donkere raam en las
in de weerspiegeling: ‘…leye’s helden
van de somme in gev…’ Ze pakte haar pen en schreef de kop
voluit. Wist nog maar al te goed wanneer ze die voor het eerst had
gelezen: die avond dat ze teruggekomen waren van hun tocht halfweg
naar Frankrijk, toen oma Annie met de krant voor haar vaders
gezicht had staan schudden en ermee op tafel had geslagen. ‘“Storm
in Het Kanaal”, Jamie Abel!’ had Annie geschreeuwd. “Muckeleye’s
helden van de Somme in gevaar!” Maar d’r staat niks over dochters,
hè? D’r staat niks over de kinderen die hun leven niet meer zeker
benne!’ En toen had Annie Ruby (met dikke ogen, versuft van de
slaap) tegen zich aan getrokken; ze had haar ruw bij de schouders
naar zich toe getrokken en met een gekromde arm tegen haar buik
geduwd. Ruby herinnerde zich nog hoe ze geprobeerd had haar oma’s
arm voorzichtig weg te duwen omdat ze bijna geen adem kreeg… ‘D’r
staat niks over Ruby, dochter van ’n held van de Somme, in gevaar!’
Oma Annie was laaiend geweest. Ze had vonken door de kamer gespuwd
en Jamie Abel sissend aangespoord om te vertrekken. Ruby, snikkend,
overstuur, had aan hun mouw getrokken en geprobeerd hen te
kalmeren. Ze had haar langzame, milde Jamie Abel nog nooit zo
woedend gezien op Annie (of wie dan ook). Witheet was hij geweest.
(Later had iemand – Em met de Bibbers misschien – haar oma’s vuur
gedoofd, maar noch in haar, noch in Jamie Abel had naderhand ooit
nog iets van spijt of wroeging gesmeuld. Maar Annie stuurde Ruby
wel elk jaar met Kerstmis naar de Dode Arm met een bord zoete
broodjes en koud varkensvlees.)
Ze voltooide in inkt wat ze zich nog herinnerde van het knipsel, en hield toen een ander fragment voor het raam. (Het wormlitteken op haar ontblote pols wit en bobbelig, blauw dooraderd.) Dit verhaal kende ze, en terwijl ze opschreef: springvloed severnsea eist zestig zielen, met schreven aan de letters net als in de krant, sloeg de herinnering die in de tuin nog uit Ruby’s vingers was geglipt zijn haak in haar en trok haar het verleden in met een kracht die haar de adem benam en licht in het hoofd maakte.
Ze was weer terug, dwaalde zenuwachtig en onzeker rond in die gespannen dagen vlak na haar vaders vertrek. Oma Annie: armen om zich heen geslagen, beheerst, alsof ze zichzelf bij elkaar hield. De oude regels herbevestigd en strenger gemaakt, kalm maar onverbiddelijk uiteengezet: ‘Niet in de buurt van water kommen. Geen water oversteken. Niet pootjebaden. Nooit, maar dan ook nóóit nat worden. D’r benne al te veul familieleden van me verdronken.’ Ruby had niet geloofd dat dit bindend was. Oma Annie zou wel bijtrekken. Ze maakte zich te druk om dingen.
Maar Ruby maakte zich meer zorgen om haar vader: die had niet veel meegenomen naar de Dode Arm, en zijn kleren zouden door en door klam worden nu het ’s nachts zo koud was als gevolg van die heldere, onbewolkte dagen. Ze had hem een wollen das gebracht, en een paar dikke sokken en een trui die Em met de Bibbers vorige winter voor hem had gebreid. Ze wilde niet dat haar vader kouvatte.
Hij had haar niet gevráágd of ze wilde komen (ze zou er nooit achter komen of oma Annie dat geloofde), en Jamie Abel was zich doodgeschrokken toen Ruby’s stem hem riep door het donker vanaf de dorpskant van het jaagpad. Hij zei tegen haar dat ze als de gesmeerde bliksem naar huis moest, dat ze haar oma niet ongerust moest maken; ze had het geweigerd. Zei dat ze wel weer op tijd terug zou zijn om haar vrijdagse bad te nemen. Ze wilde hem per se zijn wollen goed geven en begon de meertros van de ophaalbrug los te maken. Haar voet raakte op de een of andere manier in de touwen verstrikt en ze werd het water in getrokken en de houten brug kwam met een klap boven op haar terecht. Het water sloot me helemaal in, zelfs tot op me ziel: ’t was overal om me heen, en de waterplanten zaten om me hoofd gewikkeld.
Ze werd eruit geschept en als een zeehondenhuid, stijf en rauw en bedekt met Cut-smurrie, over haar vaders schouder gelegd. Hij droeg Ruby naar huis en probeerde haar af te schermen voor de scherpe, venijnige kou die door hun botten sneed. Haar armen bungelden heen en weer; haar polsen sloegen tegen zijn rug. De vingers van haar linkerhand tintelden, ver weg, maar ze waren niet koud zoals de vingers van de rechterhand. Ze waren glibberig en warm, en pas toen hij haar het licht van de keuken in Hunting Tree in droeg (de keuken vol stoom van de tobbe die klaarstond voor Ruby’s bad; zoet appelhout snel brandend in de oven) en pas toen hij haar op de tafel legde (Ruby zo slap als een marionet met kapotte gewrichten; loshangende ledematen die er elk moment af konden vallen) zagen hij en Ruby en oma Annie Ruby’s pols, gapend, opengereten door iets scherps in het water.
Oma Annie wilde hem niet laten blijven. Ze trok Ruby’s kleren uit, die stonken en stijf stonden van de modder, en liet haar in het bad zakken om haar weer helemaal warm te laten worden. Annie knielde naast de tobbe neer en hield haar hoofd weg van het water. Ruby kokhalsde en viel naar voren. Een wolk rood loste roze op in het water; er stroomde bloed uit haar pols, ondanks de doek die Annie had gebruikt om hem te verbinden. Het lamplicht, weerspiegeld op het wateroppervlak, drong bij haar binnen, deed pijn aan haar ogen. Oma Annies schort was paars geworden waar het nat was. Oma Annie stak haar armen onder Ruby’s oksels door en hees haar, kletsnat en hoekig, uit de tobbe, maar Ruby’s hielen bleven achter de rand haken. De tobbe viel om en het water stroomde over de vloer. Met één hand onder haar kin en de andere om haar schouder probeerde Annie haar op te tillen, naar de tafel te slepen, iets droogs te vinden om haar neer te leggen, maar Ruby zakte slap opzij. Onder haar verschuivende gewicht moest oma Annie aan het wankelen zijn gebracht, uitgegleden zijn in de nattigheid, en haar losgelaten hebben, want Ruby sloeg met haar hoofd tegen de stenen. Met gevoelloze lippen staarde ze Annie aan, wezenloos als een gevangen vis, en langzaam, schurend, zakten haar oogleden naar beneden. En toen was oma Annie in alle staten; ze sloeg op haar wangen om haar wakker te krijgen. Maar Ruby dreef kalm van oma Annie weg, in donker water…
Een schuddende beweging. Ze lag tegen oma Annie aan en kreeg een kopje tussen haar lippen geduwd. Ruby beet op het porselein; verslikte zich in de hete, dikke thee; de uitgespuugde thee liep dampend langs haar kin en maakte bruine vlekken op de handdoek die Annie om haar heen had geslagen. Annie trok Ruby’s ooglid omhoog. Ze zag stukjes stremsel doelloos ronddrijven in het kopje onder haar kin… Dagen van lappen en jodium; wormkruidpasta die brandde in haar pols; bloed dat door het linnen lekte. Duizelige maanden dat Ruby niet kon staan. Oma Annie, koel, aandachtig, herhaalde dagelijks fluisterend woorden die Ruby Abel Tailor bijna zeven jaar lang aan het land gekluisterd zouden houden: ‘Ik snij je in reepies, Ruby Abel Tailor, as je ’t water in gaat. Ik laat je leegbloeden as ’n varken tot je zo zwak ben dat je niet meer op eigen kracht van Hunting Tree weg ken kommen om ’n stuk water te vinden waar je in ken verdrinken. Ik hou je hoog en droog op Hunting Tree.’
Terwijl ze daar zat, met de Almanak voor zich, voelde Ruby zich ziek en duizelig. Ze viel achterover op het bed en het lepeltje om haar nek kwam tegen haar aan. Ze deed haar ogen dicht. Ze had Isa Fly nog. Ze had Isa’s lepeltje nog om zich te beschermen. Ze voelde langs de schacht. Ze zou niet blijven. Ze zou naar Severnsea gaan en op Isa Fly wachten. Ze hield haar vinger tegen het uithollinkje, en Ruby zwoer dat ze zich op een boot zou verstoppen.