hoofdstuk 4

knopen04.tifBorduren, overg. werkw. 1. Figuren met de naald in goud, zijde enz. op of in een stof werken. 2. Opsmukken, overdrijven om de voorstelling fraaier of indrukwekkender te maken.

 

 

 

 

 

 

 

De Ruth-en-Naomi-Donderdagclub was niet opgericht om heksen te verbranden. Hij was opgericht in 1918, in de doffe nasleep van de Oorlog, zodat vrouwen in stilte hun verdriet konden delen; het voor de anderen konden openvouwen, omhoog konden houden, de schering en inslag konden vergelijken, het formaat, het stiksel.

   ‘Míjn dochter is verdronken nog voor ze ’n verjaardag gehad had. Hier is me verdriet; deze zakdoek. Ik heb hier d’r initialen gezet, met fijne steekies in de hoek, maar kijk es naar de rest, naar al die lege ruimte, die laat zien wat ’r had kennen zijn.

   ‘Ja, jij ben gezegend met ’n verdriet zo klein dat je ’t in je zak ken stoppen. Míjn zoon was al volwassen toen ik ’m in de Oorlog verloor. Mijn verdriet is groter as ’n zeil.

   ‘Ah, maar ík heb ook nog de bescherming van me man verloren. Ik heb de tijd gehad om ’m te kennen en van ’m te houwen en hij hield me warm en droog. Dus ik heb m’n verdriet om me heen geslagen as ’n mantel, om de wind tegen te houwen.’

   En zo maar door. Deze vrouwen zaten in een kring en verzorgden hun verdriet, herstelden het waar het met de jaren sleets was geworden. Dit was hun traditie: degenen die geen graf te verzorgen hadden, geen plek hadden om te knielen en te huilen en het vocht uit de warme aarde in hun knieën te voelen trekken, merkten zakdoeken als tekenen van herinnering. Om opgevouwen in geurige laden weg te bergen of te bewaren onder hun kussen. Elk jaar een nieuwe zakdoek. De verjaardagen van de overledenen geborduurd in zijdedraad; soms de dag waarop ze gestorven waren. Elk jaar een ingewikkelder patroon. Eerst een eenvoudige ketting van madeliefjes langs de zoom, het jaar erop vervlochten met groene klimop, en het jaar daarna met rozemarijn. Ze noemden hun rouwlappen onder elkaar ‘verliesgoed’.

   Oma Annie hing het hare aan een verscholen, geheime boom. Dat wist Ruby omdat ze haar een keer op een ochtend in de herfst was gevolgd, toen de zon laag aan de hemel stond. Haar oma had iets steels en vastberadens over zich gehad, en Ruby had haar geschaduwd, kruipend door de diepe greppel die langs de Lean High Road liep, buitenom rond de westmuur van de priorij, onder de houten kerkhofpoort door en over het geribbelde lemen pad, langs scheve grafstenen die zich schrap zetten tegen het glooien van de heuvel. Het had haar vervolgens teleurgesteld – Ruby kwam er altijd om de week met een tuinschaar om haar moeders graf te fatsoeneren – toen oma Annies vingers alleen maar even in het voorbijgaan over Beths grafsteen waren gegaan (bijna gedachteloos, als iemand die in een manufacturenwinkel het losse uiteinde van een rol stof streelt maar ondertussen de blik laat uitgaan naar een heel andere rol). Naar de meentkerk van St. Barbara was Ruby haar gevolgd, naar een haag van oude, vergroeide lariksen, waar oma Annie even bleef staan en om zich heen keek (zonder Ruby te zien, die in het hoge gras van een onbemind graf hurkte). En toen was oma Annie er niet meer.

   Vóór die ochtend in de herfst had Ruby gedacht dat die rij lariksen de grens van het kerkhof vormde, zorgvuldig uitgezet aan drie kanten van de kerk. Zo lichtvoetig als ze kon rende ze ernaartoe. Er waren twee rijen lariksen, de ene een stukje achter de andere, inspringend zodat er een opening ontstond. Voorbij die verborgen ingang ging het smalle lemen pad plotseling omlaag en ze zag hoe oma Annie de pas inhield en toen zijwaarts naar beneden stapte. Ruby bleef gebukt tussen de lariksen staan wachten, keek tussen hun benen door, maar de kom die een diep gat in de zachte klei vormde, lag in de schaduw van de kerk en was weelderig en groen – zo dichtbegroeid met ruwe iepen dat Ruby niet kon zien wat oma Annie deed. Ruby trok zich verder terug en wachtte onder de brede armen van een ceder vlak bij de kerkhofpoort, zodat ze oma Annie niet zou missen wanneer ze vertrok. Ze leunde tegen de stam (hoekige harten en data in de bast gekrast, en uitgedrukte sigarettenpeuken in de holten tussen de wortels), haalde haar Almanak tevoorschijn en bekeek haar lijstjes terwijl ze wachtte. Ze had veel lijstjes van dingen die ze wilde; ze had altijd sluik haar willen hebben, net als Truda Cole Blick, dus ze had opgeschreven: Haar: elke avond honderd keer borstelen. Maar zodra ze het begon te borstelen, ging het alle kanten op staan als bij een verschrikt dier – een weerbarstige, dichte, doffe bos. Ze dacht dat ze gestraft werd voor haar ijdelheid, en schreef dus op: Negen manieren om heilig te worden, maar vervolgens verzuimde ze haar Bijbellessen te leren en werd neergedrukt door een gevoel van teleurstelling, als een loden last in haar buik. Die last kon alleen worden verlicht door een ander lijstje met manieren om te veranderen. Het gewicht van al die onafgemaakte zaken, al die niet doorgestreepte voornemens in haar lijstjes, drukte zwaar op Ruby, alsof ze weet had van een vloek. Het probleem van die vloek was alleen dat Ruby het gevoel had dat ze die over zichzelf had afgeroepen toen ze niet oplette, en ze had geen idee hoe hij kon worden opgeheven.

   Dus was Ruby, onder haar ceder, blij toen oma Annie weer tevoorschijn kwam, maar ze verroerde zich niet totdat ze voorbij de kerkhofpoort was en de laan af liep. Oma Annie moest een aardig tijdje achter de muur van lariksen hebben doorgebracht – toen Ruby onder het bladerdak vandaan kwam, stond ze in de volle zon.

   Ruby volgde haar niet langer, maar liep door tot voorbij de lariksen en daalde het steile pad af naar de kleine kloof achter de kerk, waar het zonlicht blikkerde met iedere beweging van de bomen. Op hete dagen zou het stinken in deze holte. Achter in de kloof verhief zich een steile aarden wal, nog hoger dan de bomen, en in de luwte daarvan lag een poel. (Ze kwam er later achter dat die St. Barbara’s Spring heette.) De poel; de klei eromheen en daarboven grillige takken; dansend aan die takken: stroken stof, losjes eraan vastgeknoopt, vrij bewegend in de wind. Ruby liep erheen (geen aangelegd pad hier, alleen een spoor van voetstappen door het gras), bleef onder de takken staan en keek omhoog. Linten: smalle voor bonnetten of rijglaarzen, brede voor bruidsboeketten; een kous en een halsdoek; een sjaal. Ze wapperden tegen haar hoofd en streelden haar schouders. En aan de lage takken die zich naar het water toe bogen, hingen geborduurde zakdoeken voor altijd te wachten tot ze droog werden.

   Sommige hadden ingewikkelde patronen. Ze pakte de dichtstbijzijnde en hield hem vast bij de ongeknoopte hoeken. 10 augustus 1901 – de dag waarop de Licky Bell was vergaan; de dag van Grace’ dood – was in goud geborduurd; een cursief monogram, een en al lussen en krullen waarin ze aanvankelijk de letters niet kon onderscheiden. Groepjes sneeuwklokjes die zich groot en vol vooroverbogen, met kleine blauwe bloemetjes die zich rond de stelen slingerden. Sommige waren eenvoudiger – een zwarte schulprand en JN en T (voor Jonah Nailer Tailor, vermoedde Ruby) in een fijne, duidelijke letter. Ze bekeek er genoeg om te zien dat deze lappen allemaal waren bewerkt en opgehangen voor haar opa en haar tante, omgekomen in de golven van de Severn toen de Licky Bell verging. Ze begon ze te tellen, al wist ze niet precies waarom (uit respect voor haar oma Annie en haar borduurwerk?), maar de zon stond inmiddels hoog aan de hemel en ze wist niet zeker of ze de lappen aan de takken telde of de weerspiegelingen van de lappen die deinden in de poel.

   Ze spraken er nooit over, en áls oma Annie al had gezien dat Ruby haar was gevolgd, had ze er nooit iets van gezegd. Maar elke donderdag en elke zondagmiddag, wanneer ze rondging met de thee voor al de Ruths en de Naomi’s, moest Ruby even denken aan St. Barbara’s Spring en al die andere geheime, beschaduwde plekken in de Leans en in de Cradles, en aan al die jaren van geborduurde rouw wiegend aan een boom.

 

Ruby keek niet nog een keer naar boven bij Blick’s, maar liep meteen door naar het Bedehuis voor Bootsvolk. (Ze had haar van Blick’s geleende fiets binnen tegen het hek van de fabriek laten staan – haar knie deed pijn wanneer ze hem boog, dus ze wilde liever niet fietsen. Ze wilde ook geen antwoord hoeven geven op de vragen van de Ruths en de Naomi’s. ‘Mooie fiets,’ zouden die zeggen, en dan zou ze moeten vertellen hoe het kwam dat ze die had, dat ze Truda’s loopmeisje was, en ze was niet in de stemming om de Blicks te verdedigen.) Em met de Bibbers stond al bij de hoofdingang; een drilpudding van een vrouw met bleke armen en rode wangen en een mand aan haar arm, die zich hijgend vooroverboog en het slot probeerde open te krijgen.

   ‘Hallo Ruby, m’n kind. Ik stik zowat, in die hitte.’ Em vroeg hoe het met oma Annie was; kwam ze ook, of was ze bij Eliza? ‘As ík me al geen raad weet met die hitte, hoe moet ’t dan wel niet voor Eliza wezen? ’t Is toch een goeie meid, onze Annie, dat ze elke zondag bij d’r moeder gaat zitten.’

   Ruby schopte met haar ene voet tegen de andere. ‘Tante,’ (Annie stond erop dat Ruby Em zo noemde, ook al waren ze op geen enkele manier familie van elkaar) ‘ik vroeg me af of je me misschien ken helpen met iemand die ik zoek.’ Als Em Bandnagel Bacon zich niets kon herinneren van een familie die Fly heette, als die naam niet in haar hoofd zat, dan liet ze Ruby misschien wel naar Lily op zoek gaan in het register.

   Em met de Bibbers liet Ruby eerst naar binnen gaan (Em was zo iemand die altijd meteen in de goot stapte zodra anderen haar over de stoep tegemoetkwamen), trok toen de deur achter hen dicht en plofte neer op de eikenhouten bank naast de deur (ter herinnering aan francis blick stond gegraveerd in de zilveren gedenkplaat). Het was donker binnen en het rook naar creosoot. Em hief glimlachend en hijgend een vinger op om Ruby duidelijk te maken dat ze even moest wachten tot ze weer op adem gekomen was, en ze gaf haar de clubsleutels zodat ze vast kon beginnen.

   Het duurde langer dan even. In de grote zaal schoof Ruby de zware rode gordijnen open en haakte ze de bezem los van de spijker hoog in de kast. Toen de Blicks het Bedehuis jaren geleden hadden gebouwd, hadden ze de muren laten bekleden met licht Turks eiken, en het hout glansde goudkleurig in dit licht. Ze veegde de vloer met verve – een mep omlaag en een vinnige ruk aan de bezem. Ze sleepte de stoelen naar het midden en zette ze in een kring, tilde vervolgens de bijbel van de bovenste plank in de kast en sloeg die open op de plaats die het lint aangaf – elke week dezelfde plaats. Daarmee liet je zien met wie je verkoos verbonden te zijn en dat je je stevig vasthield aan één buigzaam, soepel touw dat je samen gevlochten had:

 

Val mij niet tegen, dat ik u zou verlaten, om van achter u weder te keren; want waar gij zult heengaan, zal ik ook heengaan, en waar gij zult vernachten, zal ik vernachten; uw volk is mijn volk, en uw God mijn God.

 

Ze legde de bijbel open op een stoel en bleef even staan. De Ruths en de Naomi’s, deze coalitie van getroffen vrouwen, beloofden dit aan elkaar, maar Ruby zei het nooit, want die was niet oud genoeg om een Ruth of een Naomi te zijn. Een volgende regel zeiden ze nooit op donderdag: Waar gij zult sterven, zal ik sterven, en aldaar zal ik begraven worden; alzo doe mij de Heere en alzo doe Hij daartoe, zo niet de dood alleen zal scheiding maken tussen mij en tussen u! Het ontroerde haar, die trouw tot in de dood. Zelf kende ze dat soort verbondenheid niet (behalve misschien met Captin, en een soort aarzelend respect voor haar oma Annie). Maar nu was Isa hier. Zachtjes fluisterend sprak ze de belofte uit, gewoon om het uit te proberen.

   ‘Heerlijk koel hierbinnen.’ Ruby schrok van die stem – ze sloeg de bijbel dicht alsof ze betrapt was. Em met de Bibbers stond in de deuropening. Ze sjokte langzaam op de stoelen af en liet zich zijwaarts in één ervan zakken, waarna ze haar mand op een andere zette. ‘Zo, Ruby.’ Ze ging verzitten. ‘Je zei dat je iemand had waar je naar op zoek was.’ Ze klopte op de vrije stoel naast haar en Ruby ging zitten, in de hoop dat ze haar tegenzin had weten te verbergen. Em met de Bibbers boezemde haar afkeer in, maar ze wist niet precies waarom. Misschien was het haar behoefte om het anderen altijd naar de zin te maken waar Ruby niet tegen kon. Ze had haar in de broodrij naar oma Annie zien kijken met een rauwe hunkering waar Ruby van gruwde. Niet op een verlíéfde manier – ze huiverde bij die gedachte. Misschien – Ruby wist dat dit onaardig was – was het het trillen waar ze een hekel aan had. (Het was begonnen toen Em, een paar maanden ouder dan Ruby nu, uit een boom was gevallen. Oma Annie gebruikte het verhaal van Em altijd als een waarschuwing: ‘Laat dat ’n les wezen dat je niet met jongens moet rotzooien. Je wil toch zekers niet uit ’n boom kukelen om af te maken wat hun begonnen benne? As je ze an je laat zitten voor je d’r klaar voor ben, ben je beurs fruit. Goed om te verrotten. En andere mannen moeten geen rotte peer.’ Maar Ruby begreep die les nooit; was ervan overtuigd dat zij voorzichtiger zou zijn geweest als ze in die boom was geklommen.)

   Ruby schoof heen en weer op haar stoel. Em rook talkachtig: naar rotte rozen, zoals het spul dat Ruby, toen ze jonger was, maakte door gevallen bloemblaadjes in een pot te mengen met water. Zo dicht bij Em met de Bibbers zag ze fijne poederdeeltjes op de blonde haartjes van haar wang zitten; het clownachtige rouge dat niet goed uitgesmeerd was; vlekken van blos en bleekheid. Ruby hield een hand tegen haar eigen wang, glad, ongerimpeld.

   ‘Me proberen iemand te vinden die Lily Fly heet. Ze heb nou misschien ’n andere naam, maar toen ze ’n baby was heette ze Fly.’

   Em fronste. ‘Komt ze hiervandaan?’

   ‘Uit Cradle Cross. Ze moet ergens in de dertig wezen.’

   Em ademde zwaar, veegde zweetdruppeltjes van haar voorhoofd. ‘Lily Fly? Ik ken niet zeggen dat die naam me bekend voorkomt, Ruby.’

   ‘D’r vader dan: die is ongeveer net zo oud as jij. Moonie heette die. Heb je welderes van ’m gehoord?’

   Em likte haar lippen en dacht diep na. ‘Moonie.’

   Ruby voelde ergernis opkomen en ze pakte de randen van haar zitting beet. ‘Moonie Fly. F. L. Y.’

   ‘Nee. Nee, Ruby.’ Em schudde haar hoofd, snel en opstandig als een kind. Huidkwabben bungelden aan haar kin. ‘Nee, ik heb nooit iemand gekend die Moonie Fly heet.’

   Ruby zuchtte gefrustreerd. Ze schuurde met haar voeten over de vloer onder de stoel. Ik moet wat bruikbaars vinden om an Isa te geven. Ze zag de versleten neuzen van haar schoenen heen en weer gaan. Truda geeft ’r gemberbier, maar ik zal ’r iets geven wat ze nodig heb: de naam van degene die Lily in huis genomen heb, of van d’r moeder. ‘Ik dacht dat ’r misschien wel iets in ’t kerkboek zou kennen staan. Van toen Lily geboren is, of Moonie getrouwd. Misschien Lily d’r moeder, toen die doodgong. Dus zou je ’t goedvinden as ik…’

   Em haalde een opgevouwen zakdoek uit haar mouw en depte haar voorhoofd droog. ‘D’r is ooit ’n jongen geweest die ik Moonie noemde.’

   Ruby hield haar voeten stil, keek naar Em. ‘Jij heb iemand gekend die Moonie heette?’

   ‘Hij héétte niet zo; ’t was niet z’n echte naam, gewoon ’n bijnaam die ie van mij had.’ Em hield haar vingers tegen het medaillon om haar nek, haar zakdoek hing slap tegen haar borst. ‘Hij moest ’r niks van hebben. Zei dat ’t hatelijk was.’ Ems zakdoek viel op haar schoot en haar hand schudde toen ze hem probeerde te pakken.

   ‘Die Moonie van jou…’

   ‘Hij is nooit míjn Moonie geweest.’

   ‘Had die dan geen dochter, Lily?’

   ‘Nee, Ruby, die had ie niet.’

   Er lag een grimmige overtuiging in Ems stem, maar Ruby negeerde dit. ‘Maar wanneer is ie weggegaan uit Cradle Cross?’

   ‘Hij is niet wéggegaan, Rube. Hij is ons ontvallen.’

   ‘Ontvallen? Hoe ontvallen?’

   Em probeerde nog een keer haar zakdoek te pakken, maar haar vingers waren stijf geworden en wilden zich niet om het katoen sluiten.

   ‘Wat is d’r met ’m gebeurd, tante?’

   Ems hele arm trilde terwijl ze nogmaals probeerde de zakdoek te pakken. Ongeduldig griste Ruby hem van haar schoot, en ze kneep hem tot een prop in haar vuist. ‘Is ie dood, bedoel je dat? As je zegt ontvallen, bedoel je dan dat ie dood is?’

   Em knikte.

   ‘Wat is d’r gebeurd?’

   ‘God is opgestaan.’ Em bleef maar knikken, en haar mond wrong zich wijd, langzaam, om de woorden. ‘Heb ’m verzwolgen.’

   ‘Hoe bedoel je, God heb ’m verzwolgen?’

   Em drukte haar vingers tegen haar slapen, alsof ze door die inspanning zichzelf stil kon krijgen.

   ‘Dus je weet zekers dat jouw Moonie dood is?’

   ‘Hij is dood.’ Ems blik was scherp, onverbiddelijk, en ze zag er bijna boos uit. ‘En hou d’r nou maar over op, Rube, goed?’

   ‘Maar je weet ’t zekers? Staat het in ’t boek?’

   ‘Je ken niet in ’t register gaan zitten snuffelen. Dat is ’n document, daar ken je niet zomaar in gaan zitten bladeren.’ Ems geknik hield niet op en hoewel Ruby wist wat erna zou komen, bleef ze haar met haar vragen bestoken.

   ‘Je weet zo zekers dat ie dood is dat je ’t durft te zweren op me hoofd?’

   ‘God heb ’m gedood, Rube!’

   Em probeerde haar arm op te heffen, maar dat lukte niet, dus stopte Ruby de zakdoek in haar zak en greep ze Ems vingers beet. Ze knielde neer en leidde Ems hand resoluut naar haar hoofd toe. ‘Zweer je, op me leven, dat die Moonie van jou dood is?’ Ruby voelde Ems vingers samentrekken in haar haar.

   ‘Hij is dood, Rube; morsdood. En nou ken ie ons niet meer treiteren.’

   Een kille teleurstelling nam bezit van Ruby; niets hier om mee te nemen naar Isa Fly. Ze liet Em los en probeerde op te staan, maar Ems gewicht drukte zwaar op Ruby’s hoofd. ‘God is rechtvaardig, Rube, en God verhoort de gebeden van Zijn gelovigen.’

   Ruby dook opzij en ging op haar hurken zitten. Ems gezicht was vuurrood. Tranen liepen over haar wangen, drupten van haar kin, en het leek Em niets te kunnen schelen. ‘Ik weet dat ie dood is, want ik heb d’r namelijk voor gebeden.’ Em boog zich naar Ruby toe. ‘Ik heb de Here gevraagd om Moonie met Zijn gerechtigheid te treffen, en de Here heb mij verhoord.’ Em fluisterde met consumptie en luidruchtig in haar oor. ‘Ik heb d’r voor gebeden, en Hij heb die man gedood.’

 

Ruby zat een eindje bij Em vandaan te wachten tot de aanval overging. Em had met haar arm de mand van de stoel geslagen toen ze viel, en er was verliesgoed op de grond gevallen. Ruby was blij met de afleiding en ze raapte de lappen een voor een op, vouwde ze netjes op en legde ze met zorg in de mand, terwijl ze af en toe een blik op Em met de Bibbers wierp om te zien of ze al opgehouden was.

   Em kwam weer bij. Ze trok aan Ruby’s rok en lag te brabbelen – ‘Rube is ’n brave meid, net as d’r moeder, onze Ruby is net ’n kleine Beth’ – toen de deur openzwaaide en Dinah orerend naar binnen stapte: ‘Loon korten? Ik zal háár korten! Dat mens ken de pot op!’ Haar dochter Glenda kwam achter haar aan, gevolgd door vrouwen van wie Ruby de bijnaam en aandoening kende, van lange wachtsessies in de broodrij: Nancy Lupus, Florrie de Nier, Joan Coeliakie. Ze verdrongen zich rond Em met de Bibbers, maar
Dinah joeg hen weg, liet zich op haar knieën zakken en stuurde Glenda naar de keuken voor koud water.

   Dinah legde haar hand op Ems voorhoofd en Em glimlachte naar haar.

   ‘Wat heb je met ’r gedaan, Ruby?’

   ‘Me hebben enkeld gepraat!’ Ruby stond op en deed een paar stappen naar achteren, verder bij Dinah vandaan.

   ‘Je moet ’r van streek gemaakt hebben. Heb je d’r zitten treiteren?’

   ‘As dat zo is, dan is ’t niet me bedoeling geweest.’ Dat woord weer, dacht Ruby. Hoe ken vragen stellen nou treiteren wezen?

   Em probeerde te gaan zitten, maar het lukte niet. ‘’t Gaat best, kind. Niks an de hand.’ Dinah ging achter haar staan om haar overeind te hijsen.

   ‘Ziet u wel?’ zei Ruby. ‘Tante zegt dat ’r niks an de hand is.’ Em probeerde haar aan te kijken, maar Ruby wendde haar blik af; had het gevoel dat Em haar een loer had gedraaid met de verkeerde Moonie, en nu had ze niets om aan Isa te geven. Ze moest een manier zien te vinden om het kerkboek te raadplegen, ook al had Em dat verboden.

   ‘Heb jij me zakdoek, kind?’ zei Em.

   Ruby stak haar hand in haar zak en haalde de zakdoek eruit, maar toen ze die aan Em had gegeven, liet ze nogmaals haar vingers in haar zak glijden en sloot ze om Ems sleutels.

 

Zoals altijd verliet Ruby de zaal voordat de bijeenkomst begon met het gezang onder leiding van de trillende en sprietdunne Ada Snaith, en ging meteen door naar de keuken. Ze ging tegen de dichte deur staan en spreidde de sleutels die ze van Em had gekregen uit op haar linkerhand. Ze bewoog ze langs de ring terwijl ze probeerde uit te zoeken welke waarbij hoorde: déze voor de kast, déze voor de hal, déze voor de deur van de hoofdingang… tot ze ze allemaal had geïdentificeerd behalve een sleuteltje niet langer dan haar pink. Bij het derde couplet van Will Your Anchor Hold? was ze ervan overtuigd dat ze de sleutel had gevonden die op de houten kist paste waarin het register werd bewaard. Ze had Em de platte kist naar de kerk zien dragen wanneer er baby’s waren geboren of er een oude man was gestorven. Ze wist van de keren dat ze Ems mand gedragen had dat Em de kist in het kantoor van het Bedehuis bewaarde, boven op de secretaire naast het bureau.

   Ze ging niet meteen kijken, maar vulde eerst de ketel met water en zette die op het vuur, zette daarna de kopjes en schotels op een dienblad. Glenda had haar custardpunten in een mand naast het aanrecht gelegd, en Ruby (die normaal gesproken de tijd nam om ze in een patroon te leggen) schoof ze haastig op een platte schaal. Meestal ging ze op een laag krukje naast het gasfornuis zitten en haalde haar Almanak tevoorschijn. Vandaag niet. Ze stelde zich voor dat ze later die middag op de brede stoep voor de knopenwinkel zou staan, op de deur zou kloppen en daar op Isa zou wachten. Ze stelde zich Isa voor, nieuwsgierig omdat Ruby haar een opgevouwen papier in handen had gedrukt; Isa’s glimlach, die breder werd toen ze het papier openvouwde en daar de informatie zag staan die haar dichter bij Lil zou brengen; en nog later: Isa’s arm beschermend om haar schouder terwijl ze toekeken hoe de Cut langzaam achter hun roer weggleed.

   Het kantoor rook muf, maar de ramen keken uit op de Cut, dus Ruby begreep wel waarom ze ze liever dichthielden, ook al was de lucht binnen bedorven. Ze probeerde het openslaande raam, maar dat gaf niet mee.

   Ze liet de deur op een kier staan, zodat ze het zou horen wanneer iemand de hal in liep. Het bureau was leeg (er hingen bundels brieven met spijkers aan de muren. Kopieën – zo wist Ruby, omdat ze sommige ervan zelf geschreven had – van brieven die gratis voor schippers waren geschreven aan de firma’s waarvan ze hun boten huurden). Ruby zette de kist voorzichtig neer. Ze hurkte naast het bureau om het sleuteltje in het slot te steken, en wierp bij elk kuchje en elke stoel die over de vloer schraapte een snelle blik op de deur. Het was een lastig slot en ze moest even wurmen om het open te krijgen, maar uiteindelijk klonk er een klik, waarna Ruby ging staan om de kist open te maken. Het boek dat erin lag was niet bijzonder (niet zoals het visboek dat Isa die ochtend aan Ruby had geleend): gebonden in grof grijsbruin leer, en met een leeslint in dezelfde kleur. Ze sloeg het open – de bladzijden zo dik dat ze kreukten wanneer ze ze omsloeg – en ging uit nieuwsgierigheid met haar vinger langs de regels, op zoek naar haar eigen geboortedatum, die ze in groene inkt (zoals alle geboorten) op de bovenste regel van een linkerpagina zag staan. Onder aan de pagina ernaast stond in zwart de dood van haar eigen moeder. De bladzijden die eraan voorafgingen waren een rommeltje: sommige woorden in potlood waren met inkt overgeschreven, andere waren gelaten zoals ze waren en nog weer andere waren doorgestreept. Ze begreep er niet zoveel van, totdat ze een paar regels las en haar oog op een naam viel: Horace Hatchett Harper. Augustus 1917 vermist, waarschijnlijk dood.

   Er waren vijf van zulke bladzijden, en Ruby had niet de tijd om ze allemaal te lezen.

   Ze kwam de naam Lily Fly nergens tegen, maar ze kon heel ijverig zijn als ze wilde, en omdat ze niet met lege handen bij Isa aan wilde komen, voegde ze aan haar lijstje van Lils nog een paar kandidaten toe die rond 1900 geboren waren, en vervolgens, omdat het lijstje toch wat kort leek, ook nog andere meisjes die rond die tijd geboren waren (ze kwam in totaal op twee dozijn, onder wie Truda Cole Blick, Glenda en haar eigen moeder Beth). Ze moest denken aan wat Em met de Bibbers gezegd had: Moonie was niet z’n echte naam. Er kon misschien ook wel iemand in die lijsten voorkomen die geboren was als John of Alf of Jim en die later Moonie werd genoemd. Hoe oud was Isa’s vader? Vijfenzestig? Ze bladerde terug in het register tot 1868 en begon een nieuwe lijst, maar liet de mannen die ze kende en die nog leefden en de mannen van wie ze wist dat ze dood waren buiten beschouwing (haar potlood bleef even hangen boven Jonah Nailer Tailor, alsof ze vond dat ze haar opa op de een of andere manier moest laten weten dat ze langs geweest was). Geen jongen met de achternaam Fly. Ze schreef de ongeveer dertig namen op en bladerde toen verder in het register, op zoek naar zwarte inkt. Zestien van haar dertig jongens waren in 1870 al dood.

   Ergens in 1871 (en twee doden verder) schrok ze op; er klopte iemand op het raam. Ze kwam overeind en liep de kamer door; ging naast het raam staan en gluurde naar buiten. Niemand te zien, maar ze hoorde gegiechel, en daarna kinderstemmen die schel en spottend iets zongen, een kerkgezang dat ze vervormd hadden tot iets grofs. Ze bleef bij het raam staan en beet op haar lip. Het water was rustig, want het was zondag en alle sluisdeuren zaten stevig met kettingen dicht. Ze keek naar de Cut, wierp naar beide kanten een blik op het jaagpad, maar de kinderen waren inmiddels weggerend en ze hoorde niets anders dan een laag gegrom, een dieselgerommel. Dat moest de baggerboot zijn, wist Ruby, de enige boot die op zondag mocht varen, en de baggervrouw had de sleutel van alle hangsloten. Ruby zag de boot naderbij komen en keek of ze de schuurplek aan de zijkant kon zien. De boot kwam op gelijke hoogte en Ruby wist niet precies wat ze deed om de aandacht te trekken – die krul terugduwen achter haar oor? – maar de Kraai keek plotseling opzij en zag haar staan.

   De Kraai verdween met de baggerboot uit het zicht op het moment dat de bijeenkomst in de zaal ten einde liep – de vrouwenstemmen die samen opdreunden: ‘Val mij niet tegen, dat ik u zou verlaten, om van achter u weder te keren’ noopten Ruby het register weer in de kist op te bergen en die op de secretaire te zetten. Ze sloop terug naar de keuken, waar ze de tinnen theepot vulde met water uit de ketel en in alle kopjes een plens melk schonk.

   Toen ze met het dienblad rondging, zaten ze te praten over Blick’s en wat ze inmiddels de ‘kortingsbrief’ waren gaan noemen. Ze was blij dat ze niet de gewoonte hadden om háár om haar mening te vragen. Haar bron van Blick’s-verachting was weliswaar aan het opdrogen, maar ze was er nog niet aan toe om aan de Ruths en de Naomi’s te vertellen dat ze klusjes deed voor een Blick. Zij werken ook voor Truda, sommigen, dacht Ruby opstandig. Waarom mag ik ’t dan niet? Maar ze wees zichzelf meteen terecht; ze wist dat in de ogen van alle Ruths die twee dingen niet hetzelfde waren. Op dit moment had ze geen boodschap aan kapotte knopen, gekort of niet.

   Em was deze week aan de beurt om de afwas te doen met Ruby, maar Dinah stond erop om haar meteen naar huis te brengen en stuurde Glenda naar de keuken om haar plaats in te nemen. Het maakte Ruby niet uit wie haar hielp, als ze maar snel waren. Ze was ongedurig omdat ze zich zorgen maakte om Isa en ze wilde klaar zijn in het Bedehuis. Ze begon de kopjes door het sop te halen, maar Glenda schoof haar opzij, duwde een theedoek in haar handen en mompelde iets over meer water op de grond dan in het teiltje. ‘Je ben d’r met je hoofd niet bij, Ruby! Je loopt te piekeren over Mrs Bacon.’

   ‘Helemaal niet.’ Ruby pakte een nat bord van het druiprek en vroeg of ze de rest mocht laten staan om uit te druipen, maar Glenda zei dat het allemaal afgedroogd moest worden. ‘Je wil wel erg graag weg, Ruby.’

   Ruby haalde lukraak haar theedoek over het bord.

   ‘Je mag weg zodra dit klaar is.’ Glenda goot nog wat heet water in het teiltje. ‘Niemand denkt dat ’t jouw schuld was, Ruby. ’t Is enkeld dat Em al ’n tijdje geen aanval meer gehad heb.’

   Ruby zei niets. Ze dacht aan de Kraai en hoe die naar Isa had gekeken op de brug. Ze wilde er zeker van zijn dat Isa Fly veilig was.

   ‘As je misschien denkt, Ruby, dat ’t komt door iets wat je gezegd heb…’

   Ruby bedacht dat de baggerboot nu achter Horn Lane langs moest varen.

   ‘Je weet hoe Em Bandnagel Bacon is. Eén brok zenuwen. Daar ken je je eigen niet de schuld van geven.’

   ‘Dat doe ik ook niet,’ protesteerde Ruby.

   ‘En wat had je nou eigentlijk an d’r gevraagd, Ruby?’ Glenda wachtte op haar antwoord en draaide de kraan open om de theepot af te spoelen. Ze liet er water in lopen, spoelde hem uit, gooide hem leeg, en deed dat toen allemaal nog een keer. Te nauwgezet, vond Ruby, en tergend langzaam. Net zoals Glenda altijd alle tijd nam om het brood te wegen, of elke custardpunt te inspecteren voor ze hem in een papieren zak stopte: Glenda’s manier om je vast te houden tot ze van je kreeg wat ze wilde.

   En aangezien er geen reden was om eromheen te draaien, en ze zo snel mogelijk terug wilde naar Isa Fly, zei Ruby: ‘Ik heb an d’r gevraagd of ze Moonie Fly of Lily kende.’ Ze zette het kopje weg dat ze had afgedroogd. Hoe eerder Glenda te horen kreeg wat ze wilde, hoe eerder Ruby terug kon naar Horn Lane. Ruby haalde haar Almanak uit haar zak. ‘Ik heb hier ’n lijst van Lils die ’t kennen wezen. Lily’s die wees benne, of in elk geval geen vader hebben.’

   Glenda mepte de Almanak weg. ‘Is dat waar die witte meid naar op zoek is? Die witte meid bij de knopenwinkel vandaag?’ Er was iets veranderd in Glenda’s houding; een plotselinge spanning. ‘Val jij ouwe mensen lastig voor ’n vreemde?’

   Ik heb vanochtend ook an jou gevraagd of je Lily Fly kende, dacht Ruby, maar jij kreeg geen aanval. ‘Ik vind niet dat ik iemand lastigval as ik iets vraag.’

   ‘Hangt ’r van af wat de vraag is en waar die vandaan komt.’ Ze pakte de Almanak af, en Ruby onderdrukte een glimlach. Glenda Hatchett Harper liet nooit een kans voorbijgaan om te laten zien wat ze allemaal wist. ‘Lily Siviter? D’r vader sjouwde met brancards in de Oorlog. Te oud om soldaat te wezen, maar hij is nooit teruggekommen. Lily Basterfield? Háár vader heet Jim. Die woont in Tenter Lane.’

   Ze werkte Ruby’s lijst af tot ze van iedereen verslag had uitgebracht: Lilian Shilvocks vader Bill was omgekomen bij dat ongeluk bij Rudge’s toen Glenda en Lil Shilvock nog op school zaten. Lil Bache’s vader was vorige maand gestorven (‘Dat had je moeten weten, Ruby. Me benne in de kerk nog met de collecteschaal rondgegaan voor d’r moeder.’) Lil Heaths vader werkte bij Blick’s, als tonner; die van Lily Billingham was bezweken aan de griep; Lily Rose d’r vader? Die leefde nog wel, maar ’t ging niet best. Ze hadden deze week al twee keer de dokter laten komen.

   Ruby trok een streep door alle Lily’s. Weer niets om Isa te laten zien. Als ze er tijd voor had gehad, was de moed haar misschien in de schoenen gezonken, maar Glenda eiste haar aandacht op. ‘Wat vind je oma hier allemaal van? Heb je háár ook lastiggevallen over die Lily Fly?’

   Ze vertelde Glenda over oma Annies theorie. ‘Ze kent de dochter niet, en de vader ook niet. Ze zei dat ’t klonk as of ie die moeder om zeep geholpen heb en toen de benen heb genomen.’

   ‘En daar heb je bij Em ook naar gevraagd? Mannen die hun vrouw vermoorden? Geen wonder dat ze ’n aanval heb gekregen, Ruby. Hoe ken je dat nou doen?’

   Ruby reageerde verontwaardigd. ‘Ik heb d’r helemaal niks over moord gevraagd. Ze wond zich op over een of andere jongen die ze Moonie noemde, maar da’s niet degene waar ík naar op zoek ben. Haar Moonie is dood. Ze vond ’t enkeld niet leuk toen ik zei háár Moonie. Toen zei ze dat ie niet van haar was.’

   ‘En da’s alles?’

   ‘Ik heb enkeld gevraagd of ze zekers wist dat Moonie dood was, maar da’s ’t enigste. Meer heb ik niet gevraagd.’

   Glenda schudde haar hoofd; legde uit (‘Want jij ben nog veuls te jong om dat te weten’) dat mensen het niet fijn vinden als er oud zeer opgerakeld wordt. Em was ongetwijfeld verliefd op die jongen geweest (en nee, zíj had nooit van een Moonie gehoord), maar misschien was hij aan een ander meisje beloofd. ‘Em ken niet zo goed tegen heftige emoties, Ruby, dus maak dat mens maar niet meer van streek.’

   En aangezien er jammer genoeg geen schandaal was, alleen Em Bandnagel Bacon met haar zwakke zenuwen (‘En ik denk dat je oma je in de maling neemt, Ruby. Ik denk dat me wel gehoord zouwen hebben van ’n vrouw die vermoord was en d’r man die de benen genomen had. Dat verhaal zou beroemd wezen in de Cradles!’), zei Glenda tegen Ruby dat ze kon gaan.

 

Toen Ruby buiten adem in Horn Lane aankwam, trof ze een zenuwachtige Isa in de winkel aan. Ze begon Isa te vertellen dat ze de Kraai stiekem langs had zien varen over de Cut, maar Isa onderbrak haar, pakte Ruby bij de elleboog en nam haar door de winkel mee naar achteren. ‘Wil je iets voor me doen, Ruby?’ Iets verstikts in Isa’s stem. Op de tafel lag een vis omhoog te staren vanaf een dikke stapel kranten. Ruby keek gauw een andere kant op. Ze werkte al drie jaar in de fish-and-chipszaak, maar altijd wanneer ze zo’n troebel, vochtig vissenoog zag, voelde ze zich wreed, beschuldigd. Wij zwommen in woeste wateren, zeiden alle vissen tegen haar. We vonden een schuilplaats en daar was het kalm, en we beidden onze tijd in de beschutting van onze koele rots. En waar zwom Ruby? Haar blik gleed over Isa’s vliegendoos, die open was, en over een gladde houten knuppel.

   ‘Wat is dat?’ Ruby pakte de kleine knuppel en draaide hem rond in haar handen.

   ‘Mijn mepper.’ Isa nam hem van haar over. Ze legde hem niet terug op de tafel, maar greep hem stevig beet, vastberaden, dacht Ruby, klaar om hem te gebruiken.

   ‘Waar is die voor, die mepper?’

   ‘Om snel af te rekenen met iets wat ik gevangen heb en niet teruggooi.’ Ze hield haar stem gedempt en haar donkere oog op het raam gericht. ‘Wil je alsjeblieft naar het raam gaan en vertellen wat je ziet?’

   Ze wist niet precies wat verontrustender was: dat Isa zich klaarmaakte, zich opmaakte voor iets, of dat Isa aan Ruby vroeg om de dreiging te onderzoeken. Maar tot haar verrassing merkte ze dat dapper gevónden worden haar dapperder máákte, en in zes stappen, ferm en gedecideerd, liep Ruby naar de andere kant van de kamer. Isa kwam achter haar aan, maar ging opzij van het raam staan. ‘Wat zie je?’

   Niets anders dan de langzame, naargeestige beweging van het water, die haar elke keer weer in een trance kon brengen. Het water stond laag omdat Ludleye Gutter, de belangrijkste toevoerrivier, geslonken was door het droge voorjaar. Onder het jaagpad markeerde verdroogd pijlkruid – bruin geworden en plat tegen de kant gedrukt – de oude hoogwaterstanden. Ze probeerde het raam omhoog te schuiven zodat ze een beter zicht had, maar het zat muurvast. Ze zag Isa naar iets wijzen, pakte een lange sleutel van de vensterbank en maakte de achterdeur open. Hoewel Ruby hem zachtjes verder open probeerde te duwen, knarsten de scharnieren omdat ze zo lang niet gebruikt en gesmeerd waren. Ze leunde naar buiten, verankerd door haar vingers om de deurposten.

   Niemand op het jaagpad, maar een zachte plons trok haar blik naar Wytepole Bridge. Een jongen daar, die overstak, en die ongetwijfeld voor geluk een steentje in de Cut had gegooid. Haar blik daalde af naar de tunnel eronder. Daar zou niemand in liggen wachten – het stonk er naar vlees en pis en de gebogen gewelven waren laag voor kanaalschepen, met vochtig, vlokkig korstmos op het metselwerk. Ze keek zelfs naar het water, maar ze wist dat daar niemand zou zijn, want er waren borden die het zwemmen in de kanalen verboden; boetes voor degenen die gek genoeg waren om het te proberen.

   Ze ging op de bovenste trede zitten, en met haar handen plat tegen het steen, door en door warm van de zon, schoof ze naar voren en liet zich nog een trede zakken, niet verder, en ze voelde de hele tijd een knoop in haar maag bij de gedachte aan wat oma Annie zou doen als ze haar zo gevaarlijk dicht boven de Cut zou zien zitten. Ze vroeg zich heel even af of dit allemaal door Isa was bedacht om haar, Ruby, dichter bij het water te krijgen. De Cut rook donker en zwaar. Er lag een paars dieselvlies op het water dat regenboogvlekken voortbracht wanneer het licht erop viel; op het jaagpad zwermden vliegen boven verdrogende paardenvijgen. Ongewild, opkomend als gal in haar keel, dacht ze aan iets wat haar onder het troebele water trok en haar daar hield tot ze deinend onder het oppervlak bleef dobberen als een opgezwollen varkensblaas. Overgeleverd aan een chaotische reeks gruwelijke gedachten blikte ze omhoog naar de zon en keek om zich heen naar iets vasts, iets veiligs – en zag Captins lege ingewandenemmer met het kapotte hengsel een paar meter naast haar op het trapje staan. Hij zou vast en zeker om haar grinniken, een klap tegen haar schouder geven en grapjes maken als ze hem zou vertellen dat zij en Isa dachten dat de Kraai hen in de gaten hield, lag te wachten. Ze wilde zich weer omhoogduwen naar de bovenste trede om tegen Isa te zeggen dat er niets te zien was. Wierp nog één keer een vlugge blik naar links, waar de Cut bij Blick’s een bocht maakte, en ook naar rechts naar Wytepole Bridge.

   De stootrand van een donkere boot stak naar buiten. Ruby staarde de tunnel in, maar kon niets zien. Niets behalve, op de voorsteven prijkend, de naam die ze een halfuur geleden ook al was tegengekomen, toen ze vanuit het Bedehuis naar buiten keek.

   ‘’t Is de baggerboot,’ riep ze over haar schouder. ‘De Cassandra. Wat doet die hier?’

   ‘Cassandra?’

   ‘De boot van de Kraai. Wat is ze an ’t doen? Ligt ze te wachten in de tunnel?’

   ‘De boot kwam langs. Hij is omgekeerd bij Blick’s Kink. Ik dacht dat hij verdwenen was.’

   ‘Wat is ze an ’t dóén?’ Ruby hield haar handen boven haar ogen. ‘Houdt ze ’t jaagpad in de gaten?’

   ‘Kom maar weer binnen,’ zei Isa. ‘Kom maar binnen en doe de deur op slot.’ Isa liep door naar de winkel en legde de knuppel op de toonbank. Ruby kwam ook de winkel in. ‘Wat weet je van die baggervrouw?’

   ‘Niet zoveul: enkeld verhalen over wat ze allemaal uit de Cut heb opgevist. Ze baggert gewoon. Ze gaat de Cut op en neer om te zorgen dat die niet verstopt raakt.’

   Isa drukte haar handen tegen haar ogen, en vervolgens, alsof ze zich aan zichzelf ergerde, liet ze resoluut haar handen zakken en liep om de toonbank heen. Ze pakte een doosje van de plank en schudde de inhoud op een schoteltje en begon toen zonder iets te zeggen knopen van de ene naar de andere kant van het schoteltje te schuiven.

   ‘Hoezo?’ Ruby schoof de kruk naar de toonbank toe. ‘Ken je d’r?’

   Isa gaf geen antwoord. Ze pakte de grootste knopen ertussenuit en legde ze op de toonbank.

   ‘Ik zag d’r namelijk gisteren naar je kijken, toen je op de brug stond.’

   Isa keek op. ‘En je vond het niet nodig om dat tegen me te zeggen?’

   Haar toon was zo scherp dat Ruby rood werd. ‘Ze keek enkeld naar je, en ze is heus niet de enigste! Je valt op, Isa. Je ziet er niet zo uit as de vrouwen hier!’ Maar wat Ruby zei was niet helemaal waar, en dat wist ze: de Kraai was niet, zoals de andere vrouwen, van de wijs gebracht door Isa’s witte haar en haar blinde oog en door de vele spiegeltjes op haar rok; de Kraai was niet geschrokken door de aanblik van Isa Fly. Ze was geschókt geweest toen ze haar zag. Ze leek haar te kénnen; en hoe kon iemand uit het door land ingesloten Cradle Cross Isa-van-de-zee kennen? Ruby keek niet naar Isa – zo’n vraag getuigde van een gebrek aan loyaliteit, vond ze, en als ze naar Isa keek, zou haar witte oog het zien. ‘Ik heb d’r niks van gezegd omdat me druk bezig waren, Isa,’ protesteerde ze. ‘Me wouwen ’n telefoon zoeken om te bellen over je vader.’

   Maar Isa deed niets om haar te kalmeren, legde geen hand op Ruby’s arm om haar gerust te stellen. Haar gezicht stond strak van een sterke, ingehouden woede en Ruby voelde tranen opkomen en haalde haar mouw – bruusk, fel – over haar wang. ‘Ze kéék enkeld, Isa! Ik dacht niet dat ’t wat uitmaakte, as iemand keek!’

   Isa’s boosheid leek te zakken. ‘Neem me niet kwalijk. Je hebt gelijk: ik ben er niet aan gewend dat ze naar me kijken. Waar ik vandaan kom, kijken de mensen niet naar me omdat ik er anders uitzie. Ze weten wie ik ben. Als ze naar me kijken is dat omdat ze iets van me willen: een setje vliegen voor vlagzalm, een haak die geschikt is voor forel. Maar hier…’

   ‘Ze keek gewoon naar je.’ Ruby legde haar vinger in de holte van een knoop en duwde hem rond in een kringetje. ‘Je móét wel omhoogkijken as je onder de brug door gaat.’

   Isa pakte een flesje van de plank achter haar met net zulke knopen als ze uitgezocht had. ‘Denk er maar niet meer aan, Ruby.’ Isa haalde de stop van de fles en liet de grootste knopen erin vallen.

   ‘Zit je d’r niet over in dan, over die baggervrouw?’

   Isa hield haar hand op voor de knoop onder Ruby’s vinger. ‘Ik slaap niet zo goed.’

   ‘Dus je kent ’r wel?’

   Isa liet de laatste knoop in de fles vallen en deed de stop er weer op. ‘Ze lijkt op iemand die ik gekend heb in St. Shirah… Maar die hitte! Misschien zie ik wel visioenen. Net als uitgedroogde mensen in de woestijn.’

   ‘St. Shirah?’ zei Ruby. ‘Kom je dáár vandaan? Dat heb je nooit gezegd.’

   ‘Wat maakt dat nou uit,’ snauwde Isa.

   Ze wou ’t me niet vertellen, dacht Ruby.

   Isa voegde er vriendelijker aan toe: ‘Ik denk dat ik even moet rusten.’

   Ruby hield het schoteltje op. ‘Wil je niet dat ik nog meer knopen sorteer?’

   Isa schudde haar hoofd en draaide zich om om de fles weer op de plank te zetten. ‘Ik ben kortaf tegen je geweest en jij bent zo ijverig geweest; al die vragen over die verdwenen dochter!’ Haar stem klonk zo mat dat Ruby niet goed wist of Isa haar nu bedankte; het kon net zo goed een mild verwijt zijn.

   ‘Met ijverig heb jíj nog geen Lily Fly! En de enige Moonie die ik tot nog toe gevonden heb is ’n dooie.’

   Isa draaide zich om. ‘Heb je een man gevonden die Moonie heet?’

   ‘Maar ik heb geen Lily gevonden.’

   ‘Heb je hier iemand gevonden die mijn vader heeft gekend?’

   ‘Nee, Isa. Niet jóúw Moonie.’ En dus vertelde Ruby haar over Em met de Bibbers en hoe ze daar helemaal niets aan had gehad; ze had van een jongen gehouden en nu was die jongen dood.

 

Ruby wilde Isa niet alleen laten terwijl de baggervrouw haar in de gaten hield (want ondanks Isa’s poging om luchtig te doen over de baggervrouw, was Ruby er wel degelijk van overtuigd dat de Kraai haar in de gaten hield), maar op de een of andere manier leidde Isa haar de kamer uit en naar buiten naar Horn Lane zonder haar het gevoel te geven dat ze de deur uitgezet was.

   Later in bed pakte Ruby haar Almanak erbij en vond St. Shirah op de kaart tussen de dorpen Gleed en St. Stephen. Ze markeerde het met een inktstip en schreef met potlood: Waar Isa woont, en voegde eraan toe: R gaat hier ook naartoe. En met haar nagel volgde ze de kustlijn langs Sawdy Point, omhoog naar de kaap van Gleed, en weer terug.

 

 

Ruby's lepel
titlepage.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_000.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_001.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_002.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_003.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_004.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_005.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_006.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_007.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_008.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_009.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_010.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_011.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_012.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_013.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_014.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_015.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_016.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_017.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_018.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_019.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_020.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_021.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_022.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_023.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_024.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_025.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_026.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_027.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_028.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_029.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_030.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_031.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_032.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_033.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_034.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_035.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_036.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_037.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_038.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_039.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_040.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_041.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_042.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_043.xhtml
Rubys_lepel-ebook_split_044.xhtml