hoofdstuk 13
Thee,
de (m). 1. Aftreksel van gedroogde
theebladeren.
2. Ontvangst waarbij thee geschonken wordt.
De zon stond al hoog boven de Leans toen Ruby met een schok wakker werd van een stem onder haar raam – oma Annie die een korte afscheidsgroet blafte.
Ruby had die nacht onrustig geslapen; een pijn in haar borst had haar op een gegeven moment tijdens de donkere uren gewekt – ze had op de scherpe rand van het lepeltje gelegen. Ze had het afgedaan en het koord over haar bedstijl gehangen, maar haar gedachten waren te grillig en te weerspannig geweest om weer in slaap te vallen. Toen het licht werd, was ze naar beneden gegaan. Nog geen vijf uur volgens de schoorsteenklok, dus ze had een kopje water mee naar bed genomen en was in haar Almanak gaan lezen om langzaamaan weer in slaap te kunnen dommelen. Ze was begonnen met de pagina’s die ze had overgeschreven uit Captins prijsboek, Aan wal en op zee, over een bepaald soort vrouwen dat niet bang voor water was, dat er niet op uit was het te veroveren of te plunderen; zeemeerminnen die zich verzamelden rond een schip dat verging, niet om te kijken wat er te halen viel, maar om de kinderen tot zich te nemen die anders zouden verdrinken. Ze redden niet de volwassenen, die, te cynisch om iets over het water te leren, liever in het water stikten. Maar kinderen zijn ontvankelijk en kunnen dus iets leren, en die kinderen werden vernoemd naar het water waarin ze gevonden waren.
Ze las de alinea over de médecins de mer, de zeemeerminnen die bedreven waren in de geneeskunst: als een man welbewust een goede daad verrichtte jegens zo’n zeemeermin zonder daarvoor een beloning te verwachten, zou ze hem zijn goedheid in veelvoud terugbetalen: niet alleen zou ze de kwalen genezen die hem bezochten, ze zou hem ook haar genezende kracht schenken. En ze las over de vloek die hiertegenover stond: als een man een zeemeermin welbewust kwaad berokkende, zou ze hem zijn kwaadwilligheid in veelvoud terugbetalen: niet alleen zou ze de kwalen die hem plaagden verergeren, ze zou hem ook nog treffen met de aandoeningen van de zee. Zijn huid zal verbleken en blaren krijgen, las Ruby, van het zuur uit de buik van een walvis, ook al is hij niet opgeslokt. Zijn vlees zal opzwellen van de vissenbeten, ook al is hij door geen vis gebeten. Zijn ogen zullen een storm zien, ook al is het water kalm. Zijn buik zal uitzetten alsof hij pekel heeft gedronken; zijn keel zal schrijnen en branden van de dorst en zijn dorst zal niet gelest worden.
Ze wreef over haar gezicht; verkreukeld was ze, en uitgedroogd van haar zoute dromen, en hoewel ze er niet de vinger op kon leggen, lag er iets van waarheid in die dromen besloten. Ze ging naar beneden zonder haar haren te borstelen of zich aan te kleden en liep meteen de tuin in, blootsvoets, in haar nachtpon. Ruby hanteerde de zwengel van de pomp en bukte zich om het water over haar nek, haar gezicht en haar haar te laten lopen.
‘Laat je je kleren vandaag maar achterwege, Rube?’ Oma Annie, op haar hurken met een plantschepje, half verscholen tussen de bonenstaken.
Ruby schrok en kwam te snel overeind, waardoor ze haar hoofd stootte tegen de pomp. ‘Ik dacht dat je naar de zusters was.’
‘Je jurk hangt nog op je kamer, zeker? Netjes op ’n hangertje?’
Ruby fronste haar voorhoofd en veegde het haar uit haar gezicht.
‘Em was hier. Die heb me verteld dat je nogal royaal ben geweest met andermans kleren, Ruby, dus ik neem an dat je je eigen spullen ook wel weg zal geven.’ Oma Annie hakte met het schepje in de grond.
Ruby beet op haar lip. De stippeltjesjurk. ‘Ik zou ’t gevraagd hebben, as je d’r was geweest. Ik dacht dat ie naar Baitch zou gaan.’
‘Baitch?’ zei oma Annie. Dacht Ruby soms dat ze het enige ding dat ze nog van Beth had weg zou geven?
Te laat herinnerde Ruby zich waar ze de jurk eerder had gezien: de verloffoto van Beth en Jamie Abel, in haar Almanak.
‘Eieren, en stukken brood; eten dat in de provisiekast lag – de hele week verdwijnen d’r al dingen.’ Oma Annie ging op haar hielen zitten. ‘Ik zei tegen Em dat je ’t stelen niet van thuis meegekregen had, maar Em heb me wat meer verteld over die halfblinde meid waar Truda Blick as ’n hondje achteran loopt. Ze zei dat die meid jouw twee handen gebruikt voor d’r dieverij.’
‘Ze moet Isa niet de schuld geven! Die was kletsnat geworden in die stortbui en ze moest wat droogs an.’
‘Je heb ’t gepakt en je heb ’t nooit gevraagd: je heb ’t gestólen. Je was zo vol van die vreemde dat je d’r wat gegeven heb wat helemaal niet van jou was.’
‘Ik was vergeten dat ie van Beth was.’
‘Vergeten?’ Oma Annie stootte het schepje zo hard in de grond dat het daar bleef staan, onbeweeglijk, rechtstandig. Ze kwam overeind, haar handen tegen haar dijen gedrukt, en liep langs Ruby naar de veranda. ‘Vergeten is ’n luxe waar jij mee gezegend ben, Rube, dus maak je eigen maar niet wijs dat je ’t zwaar heb.’ Ze trapte met haar schoenen tegen de schraper. ‘Je ken niet missen wat je nooit gehad heb.’ Er bleef een groezelige wolk voor de zon hangen en Ruby, nat en verkild, liep achter haar oma aan het huis in. Het kon haar niet schelen, zei oma Annie, als die Fly-meid met honden en poken het dorp uit gejaagd werd; ze maakte zich druk om Em. En Ruby moest haar niet te schande maken door die jurk terug te vragen, door rond te strooien dat Annie Nailer Tailor een vreemde van haar kleren zou beroven: ‘Zeg maar gewoon tegen die blinde meid dat ze Em met rust laat.’
Isa Fly had Em belaagd, zei Annie, op weg naar huis vanaf de markt. Ze had haar opgewacht bij het gat naar Kenelm’s Field en haar geconfronteerd met de ene idiote vraag na de andere over een of andere jongen die Em had gekend in de jaren tachtig, toen ze zo oud als Ruby was. Oma Annie had Em weten te kalmeren voordat ze een aanval kreeg. ‘Deze keer, tenminste. ’n Ouwe vrouw van streek maken, ziek maken. Dan verdíén je ’n strooien pop.’
Ruby bleef op Hunting Tree rondhangen tot oma Annie naar de priorij vertrokken was, en tegen de tijd dat ze in Horn Lane aankwam, bleek dat er niemand in de knopenwinkel was, en toen ze naar Blick’s wilde gaan, was het hek gesloten. Ze deed een paar stappen achteruit op de keien en riep naar boven naar het hoge raam, maar er kwam geen antwoord. Ze rammelde nog een keer aan het hek, en er kwam een paniek in haar op die haar keel dichtkneep. (Ze had de rok met de spiegeltjes veilig in het mandje van haar fiets liggen, met de geur van het vuur er nog aan. Die dromen! Huid, zwartgeblakerd, rood en bijna doorschijnend uitgerekt, glimmend rond de geroosterde buik van het spitvarken…) Ze boog zich voorover om door de kier tussen de twee hekvleugels te roepen en liep naar achteren tot ze voor Captin’s stond. Ze schraapte wat stukjes steen bij elkaar die los op de stopverf tussen de keien lagen en gooide ze naar het hoge raam. Ze mikte verkeerd, en sommige steentjes kletterden tegen het boograam van Captin. Hij kwam naar buiten gestormd, maar bleef staan toen hij zag dat het Ruby was.
‘Rube! Wat benne dat voor spelletjes?’ Hij was nurks, en sloffig. Hij leek kleiner, ouder. De Kraai, bedacht Ruby opeens. Ze heb je onttoverd. Ze besloot Captins trouw te toetsen, te kijken wat voor schade Belle Severn had aangericht.
‘Heb je ’t gehoord van de Barby-markt gisteravond? Iemand heb ’n pop gemaakt van Isa d’r rok en die in ’t vuur gegooid.’
Hij draaide zijn rug naar Ruby toe en rommelde wat met het slot.
‘Ben je d’r al achter wie die talklap angestoken heb?’
‘Dat benne kinderen geweest. Kinderen die rotzooi hebben lopen schoppen.’
Wat heb de Kraai tegen je gezegd? dacht ze. Wat heb ze met je gedaan? Captin, in schaduw. Captin, die Isa van binnenuit had verlicht, was donker en somber geworden.
‘Ruby!’ riep Truda hees en zachtjes, een weinig effectieve fluisterroep vanuit haar raam. ‘Was jij dat die stenen gooide? Hou daar eens mee op, wil je, voor ik er een glazenmaker bij moet halen. Dat kan ik me eenvoudig niet veroorloven. In elk geval niet deze week.’ Ze gooide een sleutel aan een lintje naar beneden en Ruby ving hem met twee handen op.
‘Gebruik deze maar. Schoner. Goedkoper. En doe je een beetje stil? Isa slaapt.’
Captin vloekte zachtjes. ‘Ga je daarnaartoe, Rube? Ik snap niet wat je nou op ’n zondag bij Blick’s te zoeken heb.’
‘Ik heb die rok bij me voor Isa. Die is toch boven? Daarom ga ik d’r naartoe.’ En ik wil tegen d’r zeggen dat ze d’r eigen geen zorgen hoeft te maken om Belle. Ik heb d’r bang gemaakt voor je, Isa, zal ik zeggen. Ik heb Belle bang gemaakt, die komt nou niet meer achter je an.
Truda siste van hoog boven Horn Lane dat Ruby moest zorgen dat ze het hek achter zich op slot deed, maar Captin trok haar ruw zijn deuropening in en sprak haar fel toe. ‘Je moet ’n beetje uitkijken hoeveul tijd je daarboven doorbrengt met Miss Blick. Die invloed van d’r is niet enkeld ten goede.’
Ruby fronste en maakte zich van Captin los. Hij schudde zijn schouders en veegde denkbeeldig vuil van zich af. ‘Ik zie je strakkies wel weer, op Hunting Tree.’
‘Hoezo? Kom je langs dan?’
‘Ik moet met Annie praten, en ik heb dingen te doen.’
Ze tilde de fiets voorzichtig over de onderrand van het groene hek en zette hem binnen tegen een muur. Ze tilde de bundel uit het mandje en droeg hem op haar handpalmen naar boven alsof het een kussen met een kroon was. Het kantoor deed somber en groezelig aan, muf ondanks de geopende ramen, en in eerste instantie kon Ruby niet zien waarom. Minder stapels papier, en ordelijker. Lege vloer ook – genoeg althans om door het vertrek te kunnen lopen zonder over kasboeken heen te hoeven stappen of facturen te verschuiven. En toen zag ze dat de foto’s van de muur waren gehaald en opgeborgen waren in drie appelkisten langs een van de wanden. Waar de foto’s hadden gehangen, werden nu schilderijhaakjes in bleke rechthoeken door vuil omlijst.
Truda stond bij het kastkeukentje en zag haar kijken, maar zei niets. Ze was bezig met een mes het deksel van een blik open te wrikken en knikte naar de bank, waar Isa lag: Isa had wakker gelegen totdat het licht werd en was uiteindelijk pas in slaap gevallen toen Truda een poedertje door haar melk had geroerd. ‘We hebben gehoord over die pop bij het vuur, maar ik geloof niet dat dat haar de das heeft omgedaan. Ze was al van streek. Ik vroeg me af of ze zich zorgen maakte om Moonie, maar toen ik zei dat ze wel naar huis mocht bellen, maakte ik het alleen maar erger.’
‘Ga je de muren laten schilderen?’ Ruby keek onderzoekend rond. ‘Heb je daarom de foto’s d’r van afgehaald? Ik ken die muren welderes flink afsoppen met groene zeep, as je wil. Daar knappen ze lekker van op.’
‘En vioolspelen terwijl Rome brandt?’ Het deksel kwam los, en Truda hield het blik vlak onder haar neus. ‘Is dit thee? Het ruikt naar metaal. Stof en metaal. Het smaakt ook zo, voor zover ik me kan herinneren.’ Ze hield Ruby het blik voor. ‘Ruik maar eens.’
Ruby rook de inhoud van het blik. ‘Ouwe thee, dat wel, maar dat geeft niet. ’t Bederft niet. Sinds wanneer maak jij thee?’
‘Hoezo? Wil je geen thee dan? Ik dacht dat het je favoriete drankje zou zijn.’
Ruby bedankte haar. ‘Wat bedoelde je daarnet: vioolspeulen terwijl Rome brandt?’
Truda stak een lepel diep in het blik. ‘Dat betekent nee, ik ga het niet schilderen…’ Ze schoof theeblaadjes van de lepel in de pot. ‘Wordt dit te sterk?’
‘Weet je eigentlijk wel hoe je ’n kop thee moet zetten?’
‘Het is jaren geleden dat ik thee heb gezet voor iemand, dus val me niet te hard. Ik heb het voor het laatst op de universiteit geprobeerd en ik kan me nog herinneren dat ik uitgelachen werd omdat ik te – wat was het ook alweer? Niet “ordinair”… het was chiquer en hatelijker. O ja! Marchand! Dat was het. Ik was te marchand.’
Ruby haalde haar schouders op.
‘Dat is Frans. Het betekent “koopman”.’
‘Dat klinkt niet zo erg.’
‘Ze bedoelden niet simpelweg dat we dingen verkochten. Ze bedoelden dat mijn familie besmet was omdat wij Blicks ons geld moesten verdíénen.’
‘Hoe moet je d’r anders an kommen?’
‘Ah, tja. Dat je die vraag stelt, maakt wel duidelijk dat jij ook marchand bent, Ruby. Geld,’ ze maakte met gespeelde verfijning een wuivend gebaar, ‘zit niet in de lucht die wij inademen, jij en ik; het zit in onze zak. Al zit het daar in mijn geval juist niet. En zoals ik tot mijn schade en schande heb geleerd, Ruby, doe je niet – laat me dit voor eens en voor altijd duidelijk maken – doe je níét eerst de melk erin, als je beschaafd wilt overkomen. Dan verraad je je als brave burger.’
‘Dat klinkt anders wel as iets goeds.’
‘Dat is het ook!’ Truda haalde diep adem en leunde tegen het aanrecht. ‘Althans, met dat idee ben ik grootgebracht.’
Ruby zocht koortsachtig naar iets anders om te zeggen: Truda verdrietig, en Isa niet wakker om het te verhelpen. ‘Waarom heb je die foto’s d’r dán van afgehaald?’
Truda zuchtte en strooide afwezig nog wat meer thee in de pot. ‘Het zijn die ellendige ógen van ze, Ruby. De ogen van mijn dode broers; de ogen van mijn dode ooms; de ogen van Hector en mijn grootvader en mijn moeder… Ze kijken naar me, elke dag. Waken over me.’
Ruby vond dat ze er vriendelijk uitgezien hadden, en zei dat ook.
‘O, ik ben niet bang voor ze! Ze waren goedwillend, allemaal. Dapper. Zó aardig. Hardwerkend. Competent. Ik wil niet dat ze zien…’
‘Wat zien?’
‘Dit allemaal!’ Ze gebaarde om zich heen. Hield haar hand tegen haar voorhoofd. ‘De snelle ineenstorting van alles wat ze hebben opgebouwd! De onstuitbare ondergang van Blick’s, onder mijn incompetente en inefficiënte leiding!’
‘Hoe lang heb je de fabriek gehad?’
‘Wat?’
‘Hoe lang geleden is ’t dat Mr Blick overleden is en dat jij ’t over moest nemen?’
‘Ik weet het niet… twee weken?’
‘Sjuustem! Je ken d’r in twee weken niet zo’n bende van gemaakt hebben as ’t daarvoor niet al ’n rotzooitje was.’
Truda keek verbluft naar Ruby, naar deze nieuwe gedachte, en schudde toen haar hoofd. ‘Zo werkt het niet.’
‘Maar wat maakt ’t uit as je die foto’s van de muur haalt?’
‘Ik dacht, hoe dwaas het ook klinkt, dat als ik niet meer zou worden bekeken, ik me misschien net iets vrijer zou voelen om te doen wat er gedaan moet worden.’
‘Wat moet ’r dan gedaan worden?’
‘Drastische maatregelen om hun fabriek te redden, op de een of andere manier. Hun erfenis te redden. Dat klinkt galant, vind je niet? Bijna ridderlijk…’
‘En is ’t ook zo?’ zei Ruby. Ze pakte de lepel en het blik van Truda af – die thee zou dik genoeg worden om te smeren.
‘Is wat ook zo?’
‘Dat je je eigen vrijer voelt, nou je die foto’s d’r afgehaald heb, om te doen wat je moet doen?’
Een korte, kille lach. ‘Nee, Ruby, ik voel me niet vrijer.’ Ze liet haar blik over de lege muren gaan. ‘Ik voel me alleen.’
Ze stonden daar een tijdje zonder iets te zeggen, terwijl Ruby naar Truda keek met iets van behoedzame en welwillende herkenning: nog een eenzame ziel.
De ketel floot en Ruby deed een stap naar voren. ‘Zal ík de thee zetten? Ik vind ’t niet erg.’
‘Dank je,’ zei Truda, en Ruby zag dat ze blij was om van zo’n kleine, onbeduidende taak verlost te zijn.
‘D’r zitten ’n beetje te veul blaadjes in.’ Ruby schepte wat terug in het blik. ‘Maar me kijken wel effies hoe ie wordt. As ’t nodig is, kennen me altijd nog wat water opzetten om ’m slapper te maken.’
Ze zetten samen de spullen klaar voor de thee; legden het bronzen dienblad op zijn poten, zetten er kopjes en schoteltjes op, een melkkan en een klein theezeefje op een standaard, en gingen in de oorfauteuils zitten. Truda koos een plaat uit voor de grammofoon, maar liet de naald weer in de houder zakken toen Ruby haar vinger op haar lippen legde en naar Isa wees, die nog lag te slapen.
Het nieuws van het verstoorde vreugdevuur, vertelde Truda, had het dorp gisteravond al bereikt voordat de frietzaak dichtging. ‘Jij was er dus bij, gisteravond, bij dat vuur?’ vroeg Truda, en ze vertrok haar gezicht toen ze een slokje nam.
‘Ja. En ik weet dat ’t idioot is,’ zei Ruby, die suiker in haar thee schepte om de tannine te temperen, ‘maar ik heb gedroomd dat Isa ook verbrand was, tegelijk met d’r rok.’ Ze was nog steeds wat licht in het hoofd van opluchting dat Isa niet verbrand was of gewond was geraakt.
‘Je had je geen zorgen hoeven maken. Ze was hier.’
‘Dus?’
‘Denk je dat ik werkeloos zou hebben toegekeken terwijl Isa aan de randen was begonnen te roken?’ Truda haalde haar sigaretten-koker uit de achterzak van haar broek. ‘Ik zou op z’n minst een emmer water over haar heen hebben gekieperd.’
‘Je deed anders niet zo luchtig over die talklap toen je gisteren bij mij thuis was.’
‘Nou ja, Isa heeft me ervan overtuigd dat ik de boel moet laten betijen. Al die veranderingen hier, sinds Hector dood is…’ Ze maakte een vaag gebaar om zich heen. ‘Mensen kunnen elk moment hun middelen van bestaan kwijtraken. Ik kan het ze waarschijnlijk niet kwalijk nemen dat ze een zondebok zoeken.’
‘Heb ze je omgepraat?’
‘Het is niet zo dat ik al mijn zorgen om Isa’s veiligheid opzij heb gezet…’
‘Mooi zo!’ Ruby stond op en zette haar kopje zo snel neer dat het rinkelend tegen het schoteltje stootte en de thee over de rand klotste. ‘Je heb ze niet gezien bij ’t vuur! Ze vonden ’t prachtig, sommigen. ’t Liefst hadden ze d’r een koppie thee bij gehad terwijl ze stonden te wachten tot er ’n lijk uit ’t vuur gehaald werd.’ Ruby liep met grote stappen naar de trap om de in een handdoek gerolde bundel te pakken die ze daar had neergelegd. ‘En je weet wat de Ruths en de Naomi’s zullen zeggen as ze d’r over horen,’ zei ze, terwijl ze de bundel voorzichtig oppakte.’Allemaal: “Ik heb ’t toch gezegd, dat ze zoiets over d’r eigen af zou roepen as ze niet uitkeek.”’
Ze nam de handdoek mee terug naar de haard, waar ze neerknielde om hem uit te rollen. Binnenin: een andere laag zachte stof. Ze vouwde de handdoek helemaal open. Het verkoolde vel van Isa’s rok, de spiegeltjes dof en donker. Langzaam en voorzichtig pakte ze hem op. Ze kwam overeind en keek goed uit dat ze er niet mee ergens tegenaan stootte of erop ging staan. Toch raakten er door de beweging donkere vlokken los, die naar de grond dwarrelden. Ze hield hem omhoog. Wachtte tot Truda geschokt zou reageren. ‘Ik heb deze uit ’t vuur gehaald. Ik heb ’m meegenomen voor Isa.’
Truda streek een lucifer af en stak haar sigaret aan. Keek naar de verkoolde rok en wendde toen haar blik af. Er trok iets grijzigs door haar huid, maar Truda zei niets. Ruby legde de rok over de rugleuning van een kale stoel; pakte haar kop en schotel op en liep ermee naar de gootsteen om de gemorste thee weg te gooien. Ze nam een slok van de thee die nog in het kopje zat. Te wrang, te sterk.
‘Toch is het niet hun stijl,’ zei Truda, die de theepot kwam brengen voor meer water. ‘Al die protestantse weduwen: ik zie ze Isa niet op de brandstapel zetten. Ze zouden haar liever doodkijken in de rij bij Maison Hester als ze brood probeerde te kopen.’ Ze wendde zich naar Ruby met opengesperde ogen – oogwit als gepeld ei – om die blik te demonstreren. Ruby proestte het uit en de thee kwam mee.
‘Hier. Veeg maar even af.’ Truda gaf haar een witte gestreken zakdoek aan, afkomstig uit de zak van het jasje dat over de rugleuning van de bureaustoel hing. Haar monogram: een krul in de hoek.
Ruby draaide
de zakdoek om in haar hand. ‘Weet je ’t zekers?
’t Is zo’n mooie. Die wordt vies.’
‘Hou hem maar.’
Ruby depte haar mond en haar rok waar die bespat was geraakt en stopte de zakdoek in haar schort.
‘Het was heel
lief van je om alleen al te probéren om mijn thee te drinken. Hij
stroopt het vel van je tong. Ik voel me net de
Ancient Mariner. “Water, water,
overal”…’ Truda goot de ketel leeg over de theeblaadjes. Roerde
voorzichtig. ‘Ziet dit er wat beter uit? Is het nog te redden?’
Ruby keek in de pot en hield hem scheef zodat de vloeistof het licht ving. Ze schudde haar hoofd. ‘Ken je beter weggooien. ’n Verse pot maken, maar je moet ’m wel goed omspoelen met heet water.’
‘Wat zou ik toch zonder jou moeten beginnen, hè Ruby?’
Ruby glimlachte. ‘’t Is enkeld maar thee.’
‘Het is niet alleen maar thee. Het is…’ Maar wat Truda ook van plan was te zeggen, ze slikte het in. ‘Je blijft wel voor me werken, hè, als Captin weg is?’
‘As Captin wég is?’ Een koude vlaag vanuit Ruby’s nek, langs haar ruggengraat naar beneden.
Truda zag Ruby’s verwarring voor terughoudendheid aan. ‘Als het me lukt om nog íéts van het bedrijf te redden, zou ik natuurlijk in staat moeten zijn om je een shilling per dag te betalen, in plaats van je alleen maar een fiets te lenen.’ Truda gooide het water uit de theepot. Morste theeblaadjes in de gootsteen.
Ruby nam met een frons de theepot van haar over. Ze legde wat kranten neer en kieperde de theeblaadjes erop.
‘Het is heus in me opgekomen dat je misschien wel op zoek zou willen gaan naar andere mogelijkheden wanneer je werk in de frietzaak erop zit. Weg van Horn Lane. Ik weet het niet…’
‘As Captin weg is?’ zei Ruby nogmaals. Ze hield haar vingers als een schep bij elkaar en ging ermee door de gootsteen om de theeblaadjes te vergaren. ‘Wat voor soort weg?’
‘Wat is dat nou weer voor Cradle-koeterwaals?’ zei Truda lachend. ‘Er is maar één soort weg. Vertrokken. Afgetaaid. Heengegaan.’
‘As Captin dood is?’ Was Captin ziek en had hij het haar niet verteld?
‘God nee, Ruby! Als hij de boel verkocht heeft en vertrokken is naar waar hij ook naartoe gaat. Was het niet Whalemouth, waar zijn familie zit?’
Nee, dacht ze. Z’n familie zit hier, in Cradle Cross. Op Hunting Tree Hundred, bij me oma Annie en mij, daar zit Captin z’n familie. ‘Verkocht?’ De kou verspreidde zich naar haar armen en bevroor haar vingers. Ze spoelde ze af. Droogde ze af aan een handdoek die over een stang aan de binnenkant van de deur hing.
‘Nou ja, formeel is het niet van hem en kan hij het dus niet verkopen, dat weet ik. Hector heeft het pachtvrij aan hem gegeven. Die wilde ervoor zorgen dat de mensen de hele Oorlog wat te eten hadden, en ook nog in de magere jaren erna, ook al waren het maar een paar graten in beslag gedoopt.’
Ruby masseerde haar ijskoude knokkels en boog haar vingers een voor een. Dacht dat ze misschien zouden afbreken als ze er niet weer wat warmte en soepelheid in kneedde.
‘Ik ga hem niet echt uitkopen…’ vervolgde Truda, terwijl ze de theekopjes afwaste zonder zich ervan bewust te zijn dat Ruby naast haar verstijfde. Ruby kende geen enkele andere vrouw behalve Truda die niet een warme trui voor Captin zou willen breien, of hem uit zou willen nodigen voor iets warms op een zondag.
‘Afbetalen,
misschien. Ik heb het op een akkoordje gegooid met hem. Een van
Isa’s strategieën om Blick’s weer op poten te krij-
gen.’
Ruby slikte. Wreef over haar kaaklijn waar haar gezicht stijf was geworden. ‘Heb Isa dit bedacht?’
‘Nee, niet echt. Het principe was van haar: als de bank niets wil lenen, dan moet ik wat bezittingen te gelde maken. Dus Captin vertrekt uit de frietzaak en doet afstand van de pachtrechten, zodat ik de vrijheid heb om het als goedlopende zaak te verkopen, of om het samen met onze andere panden in Horn Lane als één pakket van de hand te doen. We verwachten geen al te hoge opbrengsten uit de verkoop. Genoeg misschien om wat schuld weg te werken en een paar partijen hoorn in te kopen. Ik heb het nog niet aan haar verteld.’
‘En wat schiet Captin d’r mee op?’ Ruby’s toon was rustig. ‘Hij raakt z’n huis kwijt, de plek waar ie z’n hele leven gewerkt heb…’ Maar terwijl ze dat zei, wist ze dat ze loog. Ik bedoel de plek waar ie míjn hele leven gewerkt heb, dacht Ruby. Hij had al ’n leven voordat ik d’r was, en nu krijgt ie weer ’n ander leven. En Captin had nooit boven de fish-and-chipszaak gewoond. De Fret was zijn huis, en met haar zou hij vertrekken.
‘Wat híj ermee opschiet? Dat hij de kans krijgt om eindelijk zijn biezen te pakken, dat schiet hij ermee op. Wat ik van Isa begrepen heb, wilde hij dertig jaar geleden al vertrekken, maar is hij toen hier vast komen te zitten. Ik ben degene die erover begonnen is, vrijdag, dat geef ik toe, maar hij wist het niet zo goed, en ik was niet van plan zijn zaak van hem af te pakken. Maar toen is hij gisteravond komen praten. Hij kwam naar míj toe, Ruby. Hij wilde ervanaf. Ik heb zijn duim niet bij de hoornsnijder gehouden.’
De kou in Ruby versplinterde. Captin, onttoverd. Ze drukte haar nagels in haar handpalmen.
‘Heeft hij gezegd wanneer hij precies vertrekt? Ik weet dat hij niet zo héél lang meer blijft,’ zei Truda. ‘Een week of zo, twee hooguit, heeft hij dat gezegd?’
Ruby zei niets. Ze knipperde verwoed met haar ogen en telde de blikken op de plank. Ze zoog op haar tong. Ze kneep haar tenen samen in haar schoenen en hield de tranen tegen. Voelde Truda’s ogen op zich gericht, maar kon Truda niet aankijken.
‘God, Ruby, het spijt me verschrikkelijk.’ Truda gaf een klap tegen haar voorhoofd. ‘Ik dacht dat je dit allemaal wist. We hebben het erover gehad in de frietzaak. Ik vroeg nog of je het zou missen. Wat dacht je dan dat ik bedoelde?’
Ruby haalde haar schouders op.
‘Beneden in Horn Lane, vanmorgen… Hij keek zo somber! Dus Captin heeft je niet verteld dat hij weggaat?’
Ruby schudde haar hoofd.
‘Nou ja, hij is niet goed bij zijn hoofd dat hij je zo voor de gek houdt.’
Ruby voelde woede in zich opkomen. ‘Captin is niet de enigste hier die iemand voor de gek houdt, Miss Blick: jij heb ’m nooit gemogen en je ben ’m nou gewoon an ’t wegwerken.’
‘Ach kom, Ruby. Dat is niet eerlijk.’
‘Je zei zelf dat ie niet goed bij z’n hoofd was. Waarom ben jij de enigste vrouw in ’t dorp die niet ken zien wat voor ’n goed mens Captin is?’
‘Hij is niet echt mijn type.’
‘Isa vindt ’m anders wél aardig. Daarom wil jij ’m uit de weg hebben.’
‘Isa dóét aardig.’ Truda liep naar de bank waarop Isa lag. Haar voeten lagen bloot, dus Truda hurkte naast haar neer en trok de deken over Isa’s tenen. ‘Ze is er heel goed in om een oude ziel het gevoel te geven dat hij… Hoe zal ik het zeggen?’ Ze liet haar hand lichtjes op Isa’s enkel rusten. ‘Dat hij leeft; weer wat jonger is.’ Truda’s stem klonk vriendelijk, teder zelfs, en dat maakte Ruby nog bozer.
‘As Captin jonger was zou je je eigen evengoed nog te goed voor ’m vinden, terwijl jij ook gewoon in de Cradles geboren ben, net as iedereen hier. Je woont hier en je werkt hier – je zit net zo vast in de Cradles as ik.’
‘Ín de Cradles, schat,’ zei ze, ‘maar niet áán.’ Ze stond weer op en liep terug naar de keuken.
‘In, aan – Captin vindt ’t niet erg dat ie van de Cradles komt. Die hoort hier thuis.’
Truda pakte een blik van de bovenste plank. Schudde het zachtjes. ‘Ik dwing hem niet om weg te gaan. Zoals ik al zei, Ruby, jouw Captin kwam naar mij toe.’ Ze wendde zich tot Ruby en zuchtte. ‘Ik twijfel er niet aan dat je hem in eerste instantie zult missen. Maar daar kan een mens aan gewend raken.’
‘Dat is niet ’t enigste,’ zei Ruby gemelijk. ‘Hij gaat weg. Mag weg. En ik zit hier dan nog, en dat wil ik niet!’
‘Ik ook niet, maar ik heb geen keus. Maak er nou niet zo’n drama van! Mijn hemel, het is geen contractarbeid, Ruby, je doet af en toe een klusje. Ik vraag niet of je voor de rest van je leven in dienst wilt komen.’
‘Ik heb het niet over Blick’s, verdomme!’
‘Ah.’ Truda beet op haar lip en sloot haar ogen. ‘De wijde wereld roept.’
Ruby keek Truda kwaad aan. ‘Je lacht me uit.’
‘Ik lach je niet uit, Ruby.’
‘Ik wil hier niet vast blijven zitten.’
‘Ik ook niet.’
‘Ik ken niet me hele leven in Cradle Cross blijven wonen.’
‘God, ik ook niet… Zullen we ons samen bij een rondreizend circus aansluiten? Nee, laten we zelf een gezelschap beginnen en elke zomer met onze voorstelling naar Morecambe gaan.’
Ruby merkte dat ze blij was met deze afleidingsmanoeuvre, snel en scherp en overtuigend gebracht, en begon te grinniken. ‘Morecambe?’
‘Dan doen we zo’n Elizabethaanse plooikraag om onze nek,’ zei Truda, en ze deed haar eigen kin omhoog, en daarna die van Ruby, met het puntje van haar wijsvinger. ‘En we nemen een tent, rood-wit gestreept. Die zetten we op het strand op. En dan voeden we ons met wulken en kokkels die jij van de rotsen plukt en van wat we verdienen kopen we een roeibootje. We roeien naar Reykjavik en zetten onze tent op aan de voet van de bevroren kliffen en trekken een heleboel meisjes aan die vernoemd zijn naar godinnen. Freya, Sif en Ilse, met haren wit als poolijs en blozende wangen. We zullen schitteren in de kou.’
‘En Isa?’
‘Ah, we hebben Isa nodig om het publiek te beheksen. Eén woord van Isa, en ze staan in de rij voor onze tentflap om zeehondenhuiden en gezouten vis te brengen en ons mee te nemen naar huis, zodat we onze handen kunnen warmen aan hun vuren…’ Truda zweeg en keek even naar de verkoolde rok. Kauwde op haar lip. ‘Je weet dat ik het met je eens ben, hè?’
‘Waarover?’
‘Over die dingen die in brand gestoken worden. Die talklap en die strooien pop. De vijandigheid die Isa lijkt op te roepen. Isa mag dan wel net doen alsof het niets voorstelt, maar ik kan dat niet.’ Truda draaide het deksel van het versierde blik en hield dat vlak bij haar gezicht. ‘Koekjes van St. Barbara, met stemgember en honing. Die stuurden ze weleens hiernaartoe voor Hector.’ Ze snoof de geur op. ‘Ah. God zegene die zoetekauwen van zusters. Er zijn er nog twee. Wil je er eentje proberen?’
Ze gingen bij de lege haard zitten, en terwijl ze hun slappere thee dronken en hun gemberkoekje aten, brachten ze elkaar op de hoogte van hun groeiende scepsis over Isa’s zoektocht, giechelig van opluchting over hun bekentenis, en smeedden een hecht en duizelig makend verbond. (En Ruby trok een muur op rond het nieuws dat Captin haar zou verlaten, zodat het niet door heel haar wezen heen zou sijpelen en haar doordrenkt en ontroostbaar achter zou laten. Opgesloten binnen die muur: haar schaamte omdat ze van niets wist toen haar verteld werd dat hij zou vertrekken; Truda’s blijdschap, en Ruby’s verontwaardiging dat hij besloten had weg te gaan zonder het er eerst met haar over te hebben; haar jaloezie omdat hij binnenkort verlost zou zijn van Cradle Cross en bij de oceaan zou wonen. Deze stromen sloegen tegen de muur, maar Ruby draaide aan haar lepeltje alsof het een sleutel was waarmee ze een poort kon afsluiten tegen het tij, en deze stromen binnen kon houden.)
Ruby knabbelde aan de randen van haar koekje. ‘Denk jij ook niet dat die dingen die in brand gestoken zijn welderes te maken kennen hebben met die dochter waar Isa naar op zoek is, voor d’r vader?’
‘Wat, voor de oude Lear, “dol als de woeste zee”? Ik moet bekennen dat ik absoluut niet overtuigd ben door haar Cordelia… Ik ben er nog niet helemaal uit of die zinloze zoektocht naar verloren dochters kwaad bloed heeft gezet of dat het gewoon gaat om iemand die niets van Isa moet hebben. Het bekende verhaal van de argwanende dorpelingen die het gemunt hebben op de stekeblinde vreemdeling die gekomen is om ze het leven zuur te maken. Hoe dan ook, we zullen samen op haar inpraten. Zorgen dat ze die zoektocht opgeeft en een rustig leven gaat leiden.’
Al die narigheid, zei Ruby, voor niets: Isa was nog geen stap dichter bij Lily Fly gekomen (want Captin had Ruby’s lijstje van ‘Mannen die Moonie zouden kunnen zijn’ gelezen en hen, net als Glenda met de Lily’s, allemaal als mogelijke kandidaat geschrapt). Ruby vertelde Truda over haar idee dat Isa niet gekomen was om een zus te zoeken, maar om wraak te nemen op Belle Severn, maar Truda veegde dit van tafel – ‘Isa als engel der wrake?’ – zonder verder iets te zeggen over hoe vindingrijk Ruby was, hoe dapper.
Ze bespraken hun bezwaren uit en te na: zelfs als die verdwenen dochter bestond en ze er op de een of andere manier in zouden slagen haar te vinden, waarom zou ze dan dat verhaal over een stervende vader geloven? En als ze het al geloofde, waarom zou ze dan in godsnaam haar huis en haar familie verlaten om met Isa mee te gaan naar de zee? Waarom zou ze een bezoek willen brengen aan een man die ze voor het laatst gedag had gezwaaid toen ze, wat zal het geweest zijn, twee, drie jaar oud was?
‘En stel je nou voor,’ zei Truda. ‘Als we de grenzen van ons geloof nog verder oprekken, en die verloren dochter besluit met Isa mee te gaan, wat gebeurt er dan? Ze schenkt hem vergiffenis en laat hem de zoom van haar gewaad aanraken en zorgt dat hij behoed wordt voor wat voor verdoemenis het ook is die hij over zichzelf heeft afgeroepen. En wat dan? Denkt Isa Fly soms dat hij dan beter wordt? God, nee. Dan gaat hij dood van ongeloof omdat ze dwaas genoeg is geweest om zich door hem op pad te laten sturen. Of hij gaat dood van teleurstelling omdat er geen laatste uitstel van executie is, geen wonderbaarlijke genezing. Hij gaat hoe dan ook dood. Dat is wat er gebeurt. We gaan verdomme allemaal dood.’
‘Maar wat gaat Isa dan doen as ze die dochter niet ken vinden? Gaat ze dan terug naar huis? D’r vader heb gezegd dat ie van de klif af zou springen as Isa terugkwam zonder dat ze d’r gevonden had.’
‘God, nee, Ruby, we kunnen haar niet naar huis sturen! Ze moet met ons mee naar Reykjavik… We plukken een willekeurige vrouw uit de rij bij Maison Hester en stoppen haar een paar stuivers toe om tegen Moonie te zeggen dat zij de verdwenen dochter is en hem de absolutie te geven.’
Ze hadden niet gezien dat Isa overeind was gekomen en de deken van zich af had geduwd. Ze schrokken. Ruby bloosde en Truda stond gauw op.
‘Isa, schat. We zitten hier van alles te bekonkelen.’
‘Ik hoorde het.’ Isa sprak rustig en duidelijk. ‘Ik heb geen enkele behoefte om mijn vader voor iets te behoeden, en ik verwacht ook niet dat ik hem rust zal schenken.’
Truda’s opgelatenheid omdat ze betrapt was op samenspannen sloeg om in rauwe verontwaardiging, en Ruby dacht even dat Truda naar voren zou stuiven om Isa – één, twee keer – hard in haar bleke, onbewogen gezicht te slaan.
‘Maar wat dóé je hier dan in hemelsnaam?’ zei Truda, terwijl ze in een vragend gebaar haar handpalmen naar boven draaide. Daarna, rustiger: ‘En waarom kun je het niet aan míj vertellen?’
Ruby ging naast Truda staan. ‘’t Lijkt wel of je ’m niet eens mag, Isa! Hij heb niet voor je gezorgd, hij is nooit voor Anselm of voor jou opgekomen. Hij is in de verste verte niet zo as je zou willen dat ’n vader was…’
Isa liet haar blik van Ruby naar Truda gaan. En weer terug naar Ruby. ‘Heel anders dan jouw eigen zorgzame vader, Ruby.’
Ruby kroop weg achter Truda, maar wilde tegelijkertijd naar Isa toe rennen, zich achter haar stippeltjesjurk verbergen en haar kalme hand geruststellend over haar hoofd laten gaan.
‘Er is geen enkele reden om zo tegen dat kind te praten!’ Truda, vinnig. Een rode vlek op allebei haar wangen. ‘Ze wil gewoon niet dat jou iets akeligs overkomt, en ik ook niet. Die zogenaamde zoektocht, Isa, ter vergeving van Moonies zonden… het is niet geloofwaardig. Je verácht je vader, Isa! Je praat over hem met nauwelijks verhulde haat! Het uitgangspunt van deze onderneming is dat hij gered moet worden, een beetje vrede moet krijgen. Maar het ontgaat me ten enen male waarom jij loyaliteit en kinderlijke toewijding zou willen betrachten.’
Isa trok haar jurk recht en wreef over haar gezicht. ‘Ik ga naar Len toe. Die zou zich niet vrolijk maken om een stervende vader als hij dacht dat ik lag te slapen.’
Truda fronste haar wenkbrauwen. ‘We zijn nog niet klaar.’ Ze pakte Isa’s handen, draaide ze om en drukte met haar duimen in Isa’s handpalmen. ‘Luister nou even. Alsjeblieft? Stel, je bent hier inderdaad om die dochter te zoeken voor je vader.’ Ze klonk smekend nu. ‘Hij moet toch zien hoezeer je hem verafschuwt – goed dan, als afschuw te sterk is: hoe weinig genegenheid je voor hem voelt… Wat voor macht heeft hij over je dat hij je kan dwingen om je huis te verlaten? Dat hij je kan verbieden om terug te keren. En is het al die vijandigheid waard? Die talklap, en nu die strooien pop?’
‘Wil je me kwijt?’ Isa trok haar handen uit die van Truda. ‘Zit het je niet lekker dat ik hier logeer? Ben ik te lastig? Trek ik te veel aandacht?’
Truda liep met grote passen naar de stoel waarop het verbrande karkas van de rok lag. ‘Je wéét dat ik zo niet denk.’ Onbesuisd en ruw pakte ze de rok met één hand van de stoel. ‘Híér heeft hij je toe gebracht, Isa! Dit zit in de aard van deze negorij waar hij je naartoe gestuurd heeft! Word je daar niet báng van? In deze contreien denken ze dat iedereen die van elders komt zo uit het bos is komen lopen met een zak vol bezweringsformules.’ Ze zwaaide met de jurk. ‘Al hadden ze je krijsend uit je moeder tevoorschijn zien komen, en daarvóór je moeder uit haar moeder, dan nog zouden ze je niet vertrouwen. En zelfs je geboorteplaats is geen garantie…’
Een warreling van zwarte vonken viel uit het net met spiegeltjes. De draad die het skelet bijeenhield liet los en de spiegeltjes rolden en tolden over de vloer, tikkend op het hout.
Ruby riep uit: ‘Die had ik gered, voor Isa!’
‘Ik neem aan,’ zei Truda (die de jurk, te laat, voorzichtig op het bureau legde), ‘dat je er iets mee duidelijk had willen maken.’
Ruby negeerde haar. Liet zich op haar knieën vallen en graaide naar de spiegeltjes. Ze pakte ze op tussen duim en wijsvinger; ze schoof ze op een hoopje met de zijkant van haar hand. Een laatste spiegeltje rolde voordat ze het kon pakken in een diepe kier tussen de vloerplanken. Ze herinnerde zich met een steek van pijn hoe ze gisteravond in de getemperde vlammen van het vuur die smartelijke flits van Beth en Isa weerspiegeld had gezien. Ze drukte haar neus tegen de vloer en keek langs de kier. Vervolgens haalde ze het lepeltje van haar nek, duwde de steel in de groef en begon hem verwoed heen en weer te halen, waardoor ze een wasachtige substantie naar buiten werkte: oud vuil en bijenwas.
‘Sta op, Ruby,’ zei Isa, en Ruby hoorde ingehouden ergernis. Ze verzamelde de andere spiegeltjes in haar hand en schuifelde op haar knieën naar Isa toe. Ze hield ze naar haar op, als een offergave.
Isa legde haar hand op Ruby’s hoofd – een korte, zachte aanraking. En toen Isa de spiegeltjes van haar hand schraapte, keek Ruby naar haar gezicht. Isa liet de spiegeltjes in haar zak vallen, en terwijl ze dat deed had Ruby het gevoel dat Isa Fly zich terugtrok. Alsof beide ogen wazig werden en blind voor haar en Truda. Haar woorden klonken mat, als door herhaling. ‘Mijn vader is bang voor verplichtingen. Hij loopt weg voor zijn fouten, voor al zijn taken, en ik wil niet zijn zoals hij. Jij begrijpt dat, Truda. Daarom zit jij hier, te midden van dit allemaal.’ Ze gebaarde om zich heen. ‘Tegen je wil. Om je plicht te vervullen jegens je voorouders. Ik ben hier noodgedwongen. Ik wilde niet – kón niet – bij mijn vader blijven toen hij me per se elders wilde. Ik ga als mij gezegd wordt dat ik moet gaan. Je hebt gelijk. Dit is geen loyaliteit, of kinderlijke toewijding. Er bestaan geboden die dwingender zijn. En ja, ik ben bang.’
En op dat moment werd het Ruby duidelijk. Isa was niet van huis vertrokken om aan een heldhaftige zoektocht te beginnen. Ze was verdreven.