Hoodstuk 15

Hij nam alle tijd voor zijn sigaret en omdat hij nergens een asbak zag staan, maakte hij de peuk tegen de hak van zijn schoen uit en stopte hem in zijn zak. Daar zat toch al een flink gat in, eentje meer of minder maakte nu ook niet meer uit.

Terwijl hij rookte, had niemand wat gezegd. Morabito zat met zijn ellebogen op zijn knieën en zijn hoofd in zijn handen, Fazio zat druk te schrijven. Montalbano deed alsof hij dat nu pas zag.

“Wat ben jij aan het doen?”

“Ik maak aantekeningen voor het proces-verbaal.”

“Proces-verbaal? Dit is gewoon een informeel gesprek tussen vrienden. Anders zou signor Morabito alle recht hebben gehad op een advocaat en dan hadden wij die voor hem moeten bellen. Wilt u er trouwens een?”

“Wat?”

“Een advocaat.”

“Waarom?”

“Je weet maar nooit. Maar als u denkt dat u er geen nodig heeft, omdat u zeker bent van uw zaak, des te beter. Vergeet niet dat ik het heb voorgesteld. Voelt u zich al iets beter?”

Morabito haalde zonder hem aan te kijken zijn schouders op.

“Dan gaan we verder. Volgens mij zijn we op een dood spoor beland wat betreft de gebroeders Stellino, en hebben die er deze keer niets mee te maken. Afgesproken?”

“Afgesproken.”

“Betaalt u altijd stipt uw protectiegeld?”

Morabito gaf geen antwoord.

“Als u toegeeft dat u protectiegeld betaalt, blijft dat tussen ons. Als u het echter ontkent, en ik kom erachter dat u liegt, dan kan ik wel eens erg kwaad worden. En dat zou jammer zijn, want als ik kwaad word dan…Vertel jij het maar, Fazio.”

“Dan kun je maar beter dood zijn,” zei Fazio somber.

“Begrijpt u dat? Denkt u er dus nog maar eens goed over na. Ik vraag het nog een keer. Heeft u altijd stipt uw protectiegeld betaald?”

“J-J-Ja.”

“In dat opzicht verkeert u dus niet in problemen?”

“Nee.”

“Maar…”

“Maar?”

“Dat zou anders zijn als ik nu tegen de gebroeders Stellino zou gaan zeggen dat u hen beschuldigt. Denkt u niet dat ze dat slecht zullen opnemen en u onmiddellijk om uitleg komen vragen?”

Costantino Morabito keek op.

“W-w-waarom zouu zulke onzin vertellen? We hadden toch afgesproken dat de Stellino’s er niets mee te maken hadden?”

“Trek dan je mond open en vertel me wie er wel mee te maken heeft!” schreeuwde de commissaris plotseling, terwijl hij zo’n dreun op de tafel gaf dat zelfs Fazio opsprong.

“Ik weet het niet! Ik weet het echt niet!” schreeuwde Morabito terug.

En ineens begon hij wanhopig te huilen. Als een angstig kind.

Montalbano zag een pakje papieren zakdoeken op tafel liggen, pakte er een uit en gaf die aan Morabito. Je kon inmiddels de vloer dweilen.

“Waarom doet u nou zo, signor Morabito? Het verbaast me, want u bent toch een verstandig man! Is het mijn schuld? Heb ik iets verkeerd gezegd? Help jij even, Fazio.”

“Misschien schrok hij ervan dat u ging schreeuwen,” zei Fazio met een uitgestreken gezicht.

“O, sorry, daar was ik me niet van bewust. Soms ga ik ineens schreeuwen.”

Morabito bleef maar huilen. Montalbano stond op, liep naar hem toe, boog voorover en riep in zijn oor: “Hoeveel is zeven keer acht? En zes keer zeven? En acht keer zes? Nu zeggen, godverdomme!”

Morabito was zo verbaasd dat hij stopte met huilen en de commissaris verbluft aankeek.

“Ziet u wel? U bent gekalmeerd. Ik zeg altijd: in een crisissituatie moet je de tafels opzeggen!”

Hij ging weer zitten, en keek tevreden.

“Heeft u iets nodig?”

“E-e-en beetje water.”

“Kom, we gaan water halen,” zei de commissaris tegen Fazio. En tegen Morabito zei hij: “We zijn zo terug.”

Ze gingen de gang op.

“Als we hem nog een keer door elkaar schudden, stort hij in,” zei Montalbano.

“Heeft hij de winkel in brand gestoken?”

“Daar twijfel ik niet meer aan. En hij is bang dat de Stellino’s de schuld krijgen. Ik heb bijna met hem te doen. Hij is als een muis die in het nauw wordt gedreven door twee hongerige katten: de maffia en de wet.”

“Waarom zou hij het gedaan hebben?”

“Om iets te verbergen waarvan de ontdekking grote gevolgen zou kunnen hebben. Net als in die film waar ik je over vertelde.”

“Wat kan dat zijn?”

“Misschien heeft hij het meisje wel doodgeschoten.”

“Dat zou kunnen, maar de theorie van een patroonhuls gaat niet op als hij met een revolver heeft geschoten.”

“Ik ga het hem vragen. Ga jij dat glas water halen, we geven hem geen tijd om na te denken. En je moet klaar zitten om me bij te vallen, want we gaan onze troef uitspelen.”

Morabito dronk het glas in een keer leeg. Zijn keel was kennelijk gortdroog.

“Even een vraagje. Heeft u een wapen?” zette de commissaris meteen de aanval in.

Morabito schrok, hij had de plotselinge verandering van onderwerp niet zien aankomen. Hij wist duidelijk niet wat hij moest zeggen. Montalbano begreep dat hij de juiste weg was ingeslagen.

“J-j-ja – ”

“Een geweer, buks, pistool, revolver?”

“Een revolver.”

“Geregistreerd?”

“Wat voor kaliber?”

“Dat weet ik niet, maar een grote.”

“Waar bewaart u hem?”

“Thuis. In mijn nachtkastje.”

“Als we hier klaar zijn, gaan we naar uw huis.”

“Waarom?”

“Ik wil uw revolver zien.”

“Waarom?”

“U moet niet steeds vragen waarom, hoor.” Het zweet van Morabito kwam intussen ook door de voorkant van zijn overhemd heen.

“Heeft u het warm? Wilt u nog een zakdoekje?”

“Heeft u de revolver onlangs nog gebruikt?” vroeg Fazio die snapte waar de commissaris naartoe wilde.

“Nee, waarom zou ik?”

“Weten wij veel? Dat moet u zeggen. We kunnen trouwens meteen zien of u er onlangs nog mee geschoten heeft.”

Het zakdoekje scheurde.

“H-h-hoe dan?”

“Daar zijn veel manieren voor. Heeft u wel eens een poging tot inbraak gehad?”

“Ja, het komt wel eens voor dat iemand iets uit de winkel…”

“Dat is diefstal, geen inbraak.”

“Ik wist niet…”

“Ik had het over poging tot inbraak bij u thuis.”

“N-n-nee.”

“Nog nooit?” vroeg Montalbano die even pauze had genomen.

“Nog nooit.”

“Heeft u normaal gesproken veel geld in huis?”

“De omzet van de dag die ik de volgende dag op de bank stort.”

“Waarom stort u die niet dezelfde avond nog in de nachtkluis van de bank?”

“Omdat er twee winkeliers zijn overvallen terwijl ze hun geld gingen storten.”

“Dus de omzet van vrijdag en zaterdag gaat u maandagochtend pas storten?”

“J-J-ja.”

“Dus kunnen we aannemen dat u op zaterdagavond altijd een groot bedrag in huis heeft?”

“Ja.”

“Waar bewaart u dat geld? In een kluis?”

“Nee, in de lade van mijn bureau.”

“Woont u alleen?”

“Ja.”

“Wie maakt uw huis schoon?”

“Ik…Weet u…Een schoonmaakbedrijf doet de winkel ook, dus nu hebben we afgesproken dat…”

Het uitspreken van die hele zin had hem uitgeput. Hij begon zwaar te ademen, alsof hij geen lucht kreeg.

“Signor Morabito, ik zie dat u moe bent, en ik zou willen afsluiten. Antwoordt u op mijn vragen met een simpel ja of nee. Is de brand volgens u aangestoken?”

“N-n-nee.”

“Dus u acht iedere betrokkenheid van de Stellino’s uitgesloten?”

“J-j-ja.”

“Goed, dan kan ik nog maar een ding doen.”

“Wat?”

“Ik ontbied u morgenochtend om negen uur hier op het politiebureau.”

“Alweer?! Waarom?”

“Voor een confrontatie.”

“M-m-met wie?”

“Met de gebroeders Stellino. Die laten we vanavond nog oppakken.”

Dikke tranen liepen weer over Morabito’s wangen. Zijn kin trilde.

“Luister, signor Morabito, ik zie dat de brand u zeer heeft aangegrepen. Ik wil u niet verder vermoeien. Voor vanavond zijn we wat mij betreft klaar. Nu gaan we bij u thuis de revolver bekijken.”

“Maar…dat mag nog niet!”

“Waarom niet?”

“De brandweer…”

“Maakt u zich geen zorgen, we zullen om toestemming vragen. Bent u met uw eigen auto gekomen?”

“Nee.”

“Heeft u er wel een?”

“J-j-ja.”

“Waar staat die?”

“In de g-g-garage naast de w-w-winkel.”

“Heeft u een grote kofferruimte?”

“B-b-best wel.”

“Kunt u niet wat nauwkeuriger zijn? Ik zal u een voorbeeld geven: zou er een lijk in passen?”

“Wat?!”

“Windt u zich niet op, daar is geen enkele reden voor. Straks gaan we naar uw auto kijken. En naar de kofferruimte in het bijzonder. Heb jij nog vragen voor we weggaan, Fazio?”

De commissaris bad dat Fazio de juiste vraag zou stellen.

Fazio had goed begrepen dat de commissaris hem de bal toespeelde en schoot recht in het doel.

“Verkoopt u ook bronspoeder?”

Hij had gescoord. Morabito stond op, draaide een halve slag en zakte toen als een pudding in elkaar. Fazio hees hem weer op de stoel, maar hij gleed meteen weer onderuit. Als een lappenpop.

“Laat hem maar liggen. Zeg tegen Sanfilippo dat hij Di Nardo moet waarschuwen,” zei Montalbano. “Deze imbeciel heeft het meisje vermoord. Da’s jammer, zeg!”

“Waarom?”

“Omdat het onderzoek nu naar Di Nardo overgaat, en van Di Nardo naar Moordzaken. Dat is een kwestie van bevoegd gezag.”

“Dus wij liggen eruit?”

“Ja, helemaal. Weet je wat ik doe? Ik bel een taxi en ga rechtstreeks naar Marinella. We zien elkaar morgenochtend wel weer, en dan kun je me de rest vertellen.”

Eigenlijk wist hij de rest al, daar hoefde hij de volgende dag niet voor af te wachten. Terwijl hij in de taxi naar Marinella zat, overdacht hij hoe het gegaan moest zijn.

Op een zaterdagnacht wordt Morabito gewekt door een geluid. Hij spitst zijn oren en concludeert dat er een dief in huis moet zijn. Dus trekt hij de lade van zijn nachtkastje open, pakt zijn revolver en stapt uit bed. Hij ziet dat de dief, die een sleutel moet hebben gehad, de la van het bureau probeert open te maken waar de omzet van twee dagen in zit. Maar de dief hoort hem aankomen en vlucht.

Kennelijk kent hij het appartement, want hij neemt de binnentrap naar de winkel. Misschien heeft hij het huis geïnspecteerd voor hij naar binnen ging en gezien dat er op de verfafdeling een raam openstond. Razendsnel begeeft hij zich naar die afdeling, klimt op de toonbank om bij het openstaande raam te komen, glijdt uit, valt op de zakken bronspoeder, die kapotgaan, werpt een blik over zijn schouder om te zien of Morabito er al aankomt, en die schiet hem dan neer.

Waarschijnlijk was het niet de bedoeling om hem dood te schieten, maar het schot was fataal. De zwarte bivakmuts is er een stukje door verschoven en Morabito ziet nu dat de dief een vrouw is.

Hij raakt in paniek.

Onder de nieuwe wetgeving inzake legitieme zelfverdediging zou hij ermee weg moeten kunnen komen, maar geldt die wet ook als het om een vrouw gaat? Een ongewapende vrouw bovendien?

Als de eerste schrik voorbij is, gaat hij piekeren. Moet hij niet proberen buiten schot te blijven? Niemand heeft de revolver toch horen afgaan?

Hij is er de hele zaterdagnacht en de zondag daarop mee bezig. Dan neemt hij de beslissing die hem het beste lijkt.

Hij kleedt de vrouw uit en wast het bronspoeder van haar lichaam, dat hij vervolgens naakt in de kofferbak van zijn auto legt. De garage staat in verbinding met de winkel en niemand kan hem dus zien.

In de nacht van zondag op maandag rijdt hij naar de Salsetto en gooit het lijk op de stortplaats.

Maar waarom besloot hij een paar dagen later zijn winkel in brand te steken?

Dat zou Fazio hem de volgende dag beslist nog wel vertellen.

Toen hij in Marinella aankwam, had hij zo’n slecht humeur dat hij niet eens trek had in eten.

Hij was teleurgesteld over de afloop van de zaak.

Een stom misdrijf gepleegd door een stomme vent. Aan de andere kant, hoeveel intelligente moorden werden er gepleegd door mensen die ze allemaal op een rijtje hadden? In zijn hele carrière kon hij die op één hand tellen. Vooruit dan, maar deze moord was toch stommer dan gemiddeld.

Zou Di Nardo, of het hoofd van Moordzaken, het onderzoek nog voortzetten nadat was bewezen dat Morabito de dievegge had doodgeschoten? Zou hij het vermoorde meisje tenminste een naam kunnen geven? Of zou hij het erbij laten, zodra hij erachter kwam dat het onderzoek toch niet zo eenvoudig was als het op het eerste gezicht leek?

Was het niet zijn plicht om zijn collega’s op de hoogte te stellen van zijn bevindingen in het onderzoek tot nu toe?

Want intussen bestond er geen twijfel meer dat in ieder geval twee van de Russische meisjes met vlindertatoeages dievegges waren. En drie van hen hadden te maken gehad met Bonae Voluntatis.

Bonae Voluntatis was gevaarlijk terrein, een mijnenveld. Zou Di Nardo, of wie dan ook in zijn plaats, er zin in hebben het gevaar te trotseren? Hoeveel politici, rechts of links van het politieke spectrum, met invloedrijke contacten in Rome, hadden banden met de kerk en zouden het strijdperk betreden om zich ter verdediging van monseigneur Pisicchio en Bonae Voluntatis op te stellen? En zou de officier van justitie de moed hebben om zijn verantwoordelijkheid te nemen? Als een paar simpele vragen aan cavaliere Piro al genoeg waren geweest om de hoofdcommissaris te bedelven onder de protesttelefoontjes!

Hij kon beter niets ondernemen, maar zich op de vlakte houden en het initiatief overlaten aan Di Nardo. Als het hoofdbureau zou informeren naar het onderzoek dat hij tot nu toe had verricht, zou hij vertellen wat er te vertellen viel. Als hij niets van hen zou horen, zou Montalbano zwijgen als het graf.

De avond leek ervoor gemaakt om sombere gedachten te verdrijven, en Montalbano ging op de veranda zitten roken en whisky drinken. Langzaam maar zeker voelde hij de combinatie van woede en teleurstelling wegebben, die in hem naar boven was gekomen toen hij had begrepen dat het onderzoek hem door de vingers was geglipt.

Pech gehad, het was niet de eerste keer dat zoiets gebeurde.

Er zat ook een positieve kant aan, namelijk dat hij nu een paar vrije dagen voor de boeg had, die hij kon gebruiken om…

“Om wat?” vroeg Montalbano Een plotseling. “Wat doe jij eigenlijk in het leven behalve eten, poepen, slapen, een roman lezen en af en toe naar de bioscoop gaan? Je houdt niet van reizen, je doet niet aan sport, je hebt geen hobby’s, en als ik er goed over nadenk heb je ook geen vrienden…”

“Wat is dat voor onzin?” viel Montalbano Twee hem polemisch in de rede. “Hij zwemt meer dan menig olympisch kampioen en dan zeg jij dat hij niet aan sport doet?”

“Zwemmen telt niet. Alleen de echte, serieuze interesses tellen, de interesses die het leven van een man verrijken, er zin aan geven!”

“O, ja? Geef dan eens een voorbeeld! Tuinieren? Postzegels verzamelen? Eindeloos discussiëren of Juventus eigenlijk landskampioen had moeten worden in plaats van Milan?”

“Laten jullie me even uitspreken?” kwam Montalbano tussenbeide. “Ik zei gewoon dat ik van mijn vrije dagen gebruik kan maken om Livia te zien. Weten jullie wat? Ik pak de telefoon en ga haar nu meteen bellen.”

Hij stond op, liep naar binnen, pakte de telefoon en draaide haar nummer, maar zodra die overging, hing hij op.

Als hij er goed over nadacht, was hij nog niet helemaal vrij.

De zaak Picarella was nog niet afgesloten. Die was hij helemaal vergeten. Hoe was dat eigenlijk afgelopen? Had hij toegegeven dat hij de boel had opgelicht, of niet? Hij keek op zijn horloge. Het was te laat om Mimi te bellen, hij zou de kleine wakker kunnen maken, en een drama veroorzaken.

Misschien kon hij Livia beter de volgende avond bellen, als hij volledige zekerheid zou hebben, of liever gezegd relatieve zekerheid, dat er geen rottige klussen meer liepen. Hij vond het een irritante gedachte dat zoiets stoms als de ontvoering van Picarella zijn bestaan kon bepalen. Dus legde hij een plechtige belofte af: voor de volgende avond zou hij aantonen dat Picarella toneel had gespeeld en hem in de gevangenis stoppen voor misleiding. En meteen daarna zou hij Livia bellen.

Hij ging naar bed en sliep zes uur bijna aan één stuk.