Hoodstuk 6
Hij keek zo ernstig dat Augello ongerust werd.
“Wat is er, Salvo?”
“Er is groot nieuws in de zaak Picarella.”
“Nieuws?” vroeg Fazio verbaasd.
Mimi reageerde spottend.
“Je gaat me toch niet vertellen dat er losgeld is geëist?”
“Vind je dat geestig?”
“Jazeker. Niemand kan mij wijsmaken dat die man is ontvoerd.”
“En jij, Fazio, zou jij het geloven als ik zou zeggen dat ze signora Ciccina over losgeld hebben gebeld?”
“Alleen als…” zei Fazio.
Mimi viel hem boos in de rede.
“We zijn toch tot dezelfde conclusie gekomen, jij en ik? Waarom ben je nou ineens van gedachten veranderd?”
“Als u me even laat uitspreken. Ik zou het alleen kunnen geloven als ik ervan uitga dat Picarella door zijn geld heen is, en een handlanger heeft laten bellen voor meer.”
“Daar sluit ik me bij aan!” zei Mimi.
“Dus jullie denken nog steeds dat de ontvoering in scène is gezet?”
“Ja,” antwoordden Augello en Fazio in koor.
“Zelfs als ik het bewijs in handen heb dat jullie het mis hebben?”
“Ja,” zeiden ze weer tegelijk.
Montalbano trok zijn bureaula open, en gaf een kopie van de trucfoto aan Mimi.
Fazio stond op en ging achter Augello staan om mee te kijken.
“Krijg nou de klere!” riep Augello uit.
“Dat is ‘m!” zei Fazio.
“Van wanneer is die foto?” vroeg Mimi.
“En hoe komt u eraan?” echode Fazio.
“Eén tegelijk, jongens,” zei Montalbano geamuseerd. “Hij is niet ouder dan drie of vier dagen.”
“Waar is hij genomen?” vroeg Mimi.
“In een nachtclub in Havana. Zien jullie wel dat jullie het mis hadden? Picarella zit niet op de Malediven of de Bahamas, maar op Cuba.”
“Wat een klootzak!” zei Mimi.
“Hoe komt u aan die foto?” vroeg Fazio weer.
“Die heb ik van die man met die snor en die bril gekregen. Dat is iemand uit Vigàta.”
“Ik ken hem niet,” zei Fazio.
“Ja, hoor, dat doe je wel,” zei Montalbano, en gaf hem de originele foto.
“Dat is Di Noto, van de visexport!”
“Ja, ik heb zijn gezicht laten veranderen om hem buiten de zaak te houden.”
“Wat doen we nu?” vroeg Mimi.
“Morgenochtend, terwijl Fazio op zoek gaat naar meubelmakers en restaurateurs, laat jij signora Picarella hier komen en vertel je haar hoe het zit.”
“Maar die is stinkend jaloers, straks wordt ze nog boos op mij!”
“Dat zijn de risico’s van het vak, Mimi.”
“Hoe moet ik het aanpakken?”
“Je moet heel tactvol te werk gaan. Je begint er bijvoorbeeld mee dat je zeker weet dat haar man het goed maakt, waar hij zich ook bevindt. Sterker nog, hij maakt het uitstekend. Dan ga je nog een stapje verder: het kan niet beter met hem gaan. En op dat moment, als haar ongerustheid aan het afnemen is, laat je haar de foto zien.”
“En als ze vraagt hoe we eraan komen?”
“Dan zeg je dat we hem anoniem toegestuurd hebben gekregen.”
“Weet je wat ik doe? Ik bel haar nu meteen. Dan ben ik ervan af. En dan kan ik jou erbij roepen, als het moet.”
“Mij?! Ik heb niets met de zaak te maken, Mimi, en dat wil ik ook niet. Alle eer komt jou en Fazio toe. Waag het dus niet mij erbij te halen.”
Hij bleef nog een halfuurtje op het bureau. Toen besloot hij naar huis te gaan, omdat hij bang was dat Mimi hem zou roepen als hij er niet uit kwam met signora Picarella.
“Gaat u naar huis, chef?”
“Ja, Catarè. Tot morgenochtend.”
De regen hield een korte pauze, maar het zag ernaar uit dat het straks nog harder zou gaan gieten.
Eenmaal in de auto merkte hij dat hij helemaal geen zin had om naar huis te gaan. Door de regen zou hij niet op de veranda kunnen eten, maar in de keuken of voor de televisie moeten gaan zitten. Met andere woorden, in zijn eentje tussen vier muren om de situatie met Livia te overdenken. Wat een vooruitzicht! Maar wat kon hij anders doen? Naar Enzo gaan, of een nieuwe trattoria uitproberen?
Besluiteloos reed hij stapvoets verder tot achter hem iemand begon te toeteren. Hij ging opzij, maar werd niet ingehaald. In plaats daarvan kwam de auto naast hem rijden en toeterde nog een keer.
Wat zaten ze nou irritant te doen?
Het was intussen weer gaan regenen en daarom kon hij in zijn spiegeltje alleen maar zien dat er een grote, groene auto naast hem reed. Hij deed zijn raampje omlaag, stak zijn arm naar buiten en gaf aan dat ze erlangs konden. Als reactie werd er opnieuw getoeterd.
Zochten ze soms ruzie? Nou, dan konden ze het krijgen ook.
Hij stopte aan de kant van de weg. De auto naast hem deed hetzelfde. Toen verloor de commissaris echt zijn geduld. Ondanks de regen deed hij het portier open en stapte naar buiten. Hij zag dat het portier aan de passagierskant van de groene auto werd opengeduwd.
Hij holde ernaartoe en stapte in, klaar om iemand op zijn bek te slaan, toen hij binnen werd omhelsd door een lachende Ingrid.
“Ik heb je goed kwaad gekregen, hè Salvo?”
Ingrid Sjostrom! Zijn vertrouwelinge en handlangster! Hij had haar minstens een half jaar niet gezien.
“Ingrid, wat leuk! Waar ga je naartoe?”
“Uit eten met een vriend. En jij?”
“Naar Marinella.”
“Ben je alleen? Of heb je een afspraak?”
“Nee, ik ben helemaal vrij.”
“Wacht even.”
Ze pakte haar mobiele telefoon van het dashboard.
“Manlio? Met Ingrid. Ik heb vreselijke migraine gekregen. Kunnen we ons etentje verzetten? Ja? Je bent een engel.”
Ze legde de telefoon weer neer.
“Ik heb nog nooit migraine gehad.”
“Waar gaan we heen?” vroeg de commissaris.
“Naar jou, als Adelina eten heeft klaargemaakt, kunnen we dat delen.”
“Goed.”
Samen met Ingrid sprak het idee van een avond in Marinella hem ineens wel aan.
“Ik rij voorop, rijd jij achter me aan.”
“Nee, Salvo, mijn auto kan niet achter jou aan rijden, daar lijdt de motor onder. Geef me je huissleutels, ik zie je daar.”
Toen hij thuiskwam, was Ingrid in de slaapkamer. Ze rommelde in haar tas.
“Ik ga even douchen, Salvo, mijn kleren zijn vochtig en plakkerig.”
“Prima, daarna ga ik.”
Ingrid wilde haar tas op het nachtkastje zetten, maar hij viel op de grond en de inhoud lag door de hele kamer verspreid. Samen raapten ze haar spullen op en Ingrid keek of ze alles had.
“Hè,” zei ze verbaasd.
“Wat zoek je?”
“Ik dacht dat ik een pakje condooms in mijn tas had, maar ik zie het nergens. Misschien had ik het toch niet bij me.”
Montalbano keek haar verwonderd aan.
“Waarom kijkje zo?”
“Moet de man daar niet voor zorgen?”
“Theoretisch welja, maar als hij het vergeet? Laat je het er dan maar bij zitten of zo?”
“Ik zoek wel even verder.”
“Laat maar, ik ben vanavond toch bij jou…” zei ze terwijl ze de badkamer in ging.
En dus heb ik geen condooms nodig, maakte hij haar zin af. Moest de man in Montalbano zich beledigd voelen? Of moest de kuise Montalbano trots zijn? Onzeker opende hij de deuren naar de veranda en stapte naar buiten.
De luifel had zijn werk gedaan, dus waren de tafel en het bankje niet nat geworden door de regen, maar er was geen strand meer over, het zeewater stond helemaal tot onder de veranda.
In ieder geval konden ze buiten eten, ook al was het een beetje fris.
Toen hij de deur van de koelkast opentrok, wachtte hem een teleurstelling. Op olijven en kaas na, was hij leeg. Moesten ze nu toch nog de deur uit om ergens te gaan eten? Hij trok de oven open.
“Wat heb je toch weinig vertrouwen!” verweet hij zichzelf.
Adelina had een pastaschotel en aubergines klaargemaakt. Hij hoefde alleen nog maar de oven aan te zetten om de gerechten op te warmen.
Ingrid kwarn de keuken in met zijn badjas aan.
“Je kunt erbij.”
Montalbano verroerde zich niet.
“Wat is er?”
“Hoe lang kennen we elkaar nu, Ingrid?”
“Ruim tien jaar. Hoezo?”
“Je bent nog mooier dan vroeger.”
“Ga je me eindelijk versieren?”
“Nee, het was gewoon een observatie. We kunnen op de veranda eten.”
“Mooi zo. Ik dek de tafel wel, ga jij maar douchen.”
Als het heengaan van de pastaschotel al werd betreurd, dan verdienden de aubergines een lange weeklacht toen daar de bodem in zicht kwam. Samen met de pasta vond ook een fles jonge, verraderlijke witte wijn een waardig einde. En bij de aubergines offerde zich een halve fles andere witte wijn op, die mild leek, maar een bedrieglijk karakter had.
“De fles moet leeg,” zei Ingrid.
Montalbano ging de olijven en de kaas halen.
Later ruimde Ingrid af, en hoorde Montalbano haar afwassen.
“Laat maar, Ingrid, Adelina komt morgen toch.”
“Sorry, ik kan het niet laten.”
De commissaris stond op, pakte een fles whisky en twee glazen en ging weer op de veranda zitten.
Toen Ingrid klaar was met de afwas, schonk Montalbano haar een glas in.
“Nu kunnen we praten,” zei ze.
Tijdens de maaltijd hadden ze niets gezegd, behalve hoe lekker het eten was. In de vele stiltes waren de geur en het geklots van het zeewater tegen de pijlers van de veranda een onverwachte smaakmaker en welkom achtergrondgeluid geweest.
“Hoe gaat het met je man?”
“Goed, denk ik.”
“Wat bedoel je daarmee?”
“Sinds hij in het parlement zit, woont hij in Rome. Hij heeft er een appartement gekocht, maar ik ben er nog nooit geweest. Een keer in de maand komt hij naar Montelusa, maar hier brengt hij meer tijd door met zijn kiezers dan met mij. We hebben al jaren geen echte relatie meer.”
“Ik snap het. Heb je andere liefdes?”
“Tweederangs, alleen om me het gevoel te geven dat ik nog leef. Ze komen en gaan.”
Zwijgend luisterden ze naar het geluid van de zee.
“Wat is er met jou, Salvo?”
“Met mij? Niks. Wat zou er moeten zijn?”
“Ik geloof je niet. Je praat met mij, maar je denkt aan iets anders.”
“Ja, sorry, ik ben met een belangrijke zaak bezig waar ik steeds aan moet denken. Het gaat om een meisje dat…”
“Daar trap ik niet in.”
“Wat bedoel je?”
“Je probeert van onderwerp te veranderen, maar daar trap ik niet in. Bovendien kun je tegen mij niet liegen, daar ken ik je te lang voor. Wat is er met je aan de hand?”
“Niets.”
Dit keer schonk Ingrid de glazen bij.
“Hoe gaat het met Livia?”
Ze was tot de directe aanval overgegaan.
“Goed, denk ik.”
“Ik snap het. Wil je erover praten?”
“Misschien straks.”
De lucht was zo zout, dat hij prikkelde op hun huid.
“Heb je het koud?”
“Nee, helemaal niet,” zei Ingrid.
“…en pas eind augustus heeft ze zich verwaardigd me terug te bellen. Ik heb haar een maand lang iedere dag gebeld. Echt waar. Op een gegeven moment begon ik me zorgen te maken. Livia zegt dat ze vanaf de boot van Massimiliano heeft proberen te bellen, maar dat ze geen bereik had omdat ze op open zee waren. Ik geloof haar niet.”
“Waarom niet?”
“Ze waren toch niet op wereldreis? Ze zijn toch wel eens een haven binnengelopen? Kom op, zeg! Zodra we elkaar weer zagen, kregen we ruzie. Als ik eraan terugdenk, geloof ik dat ik een beetje agressief ben geweest.”
“Laat dat beetje maar weg, jou kennende.”
“Vooruit dan, maar het heeft wel geholpen. Ze heeft me verteld dat er inderdaad iets is gebeurd tussen haar en…”
“Haar neef Massimiliano? Nee toch!”
“Ja, daar was ik ook bang voor. Nee, het was een of andere Gianni, een vriend van Massimiliano, die bij hun op de boot zat. Meer heeft ze me niet willen zeggen. Zeg eens, Ingrid, betekent dat volgens jou dat er iets gebeurd is?”
“Wil je dat echt weten?”
“Ja.”
“Als een vrouw zegt dat er iets is gebeurd tussen haar en een man, dan is er alles gebeurd.”
“O.”
Hij dronk zijn glas leeg en schonk opnieuw in. Ingrid deed hetzelfde.
“Vertel me niet dat je zo naïef bent dat je niet tot dezelfde conclusie was gekomen, Salvo.”
“Nee, natuurlijk niet, ik wilde alleen bevestiging van jou. Ik heb haar ook meteen overtroefd.”
“Dat snap ik niet.”
“Ik heb ook niet stilgezeten van de zomer.”
Ingrid schrok.
“Echt?”
“Echt.”
“Jij?!”
“Helaas wel.”
“Vertel eens?”
“Ik heb een meisje leren kennen. Veel jonger dan ik. Tweeëntwintig jaar oud. Ik weet niet hoe het heeft kunnen gebeuren.”
“Heb je haar gepakt?”
Montalbano was een beetje geïrriteerd door haar woordkeus.
“Voor mij was het heel serieus. Ik heb er echt verdriet van gehad.”
“Oké, maar tussen die waterval van tranen en spijt door, ben je met haar in bed beland. Klopt dat?”
“Ja”
Ingrid sloeg haar armen om hem heen, en gaf hem een kus op zijn mond.
“Welkom in de wereld van de zondaars, rotzak.”
“Waarom noem je me een rotzak?”
“Omdat je Livia over je slippertje hebt verteld.”
“Het was helemaal geen slippertje, het was veel…”
“Des te erger.”
“Maar Livia was eerlijk geweest! Ik kon toch niet verzwijgen dat ik ook…”
“Doe me een lol, zeg! En speel vooral niet de hypocriet, want dat gaatje slecht af. Je hebt Livia niet uit eerlijkheid verteld dat je met dat meisje naar bed bent geweest, maar om haar te kwetsen. En zal ik je nog eens wat vertellen? Misschien heb je het zelfs wel uit jaloezie om Livia met dat meisje gedaan. Dus ik herhaal: je bent een rotzak.”
“Luister, Ingrid, het was een ingewikkelde toestand met Adriana, zo heet ze. Bovendien bleek alles door haar gepland te zijn, ze had een heel duidelijk doel voor ogen.”
“Ben je zondag naar de mis geweest?”
“Waarom vraag je dat?”
“Omdat je redeneert als een ware katholiek! Voor jullie is het altijd de vrouw die de man tot zonde brengt!”
“Wil je een godsdienstoorlog voeren? Laten we erover ophouden,” zei Montalbano boos.
Ze zwegen, en toen zei Ingrid zachtjes: “Sorry.”
“Waarvoor?”
“Dat ik zo plat over dat meisje sprak, dat was stom van me.”
“Nee, hoor.”
“Jawel. Ik zag dat je er echt verdriet van hebt gehad, en toen…”
“Wat?”
“…toen werd ik jaloers.”
Montalbano begreep er niets van.
“Jaloers? Op Livia?”
Ingrid lachte.
“Nee, op Adriana.”
“Op Adriana?”
“O arme Salvo, jij zult vrouwen nooit begrijpen. Hoe gaat het nu met Livia?”
“We weten niet of het de moeite waard is om het weer goed te maken of niet.”
“Kijk me aan,” zei Ingrid.
Montalbano draaide zich naar haar toe. Ze was heel serieus.
“Dat is zeker de moeite waard. Geloof mij maar. Gooi al die jaren samen niet weg. Jullie denken dat jullie geen kinderen hebben, maar die hebben jullie wel, namelijk jullie gezamenlijk verleden. Zelfs dat heb ik niet.”
Montalbano zag tot zijn verbazing twee tranen over haar wangen biggelen. Hij wist niet wat hij moest zeggen. Hij zou haar wel willen omhelzen, maar wist niet of dat haar zou troosten. Ingrid stond echter al op, en ging naar binnen.
Toen ze terugkwam, had ze haar gezicht gewassen.
“Laten we die fles leegdrinken.”
En ze dronken hem leeg.
“Kun je nog rijden?”
“Nee,” antwoordde Ingrid met dikke tong. “Wil je me weg hebben?”
“Helemaal niet. Als je zover bent, breng ik je naar huis.”
“Ik stap al niet bij jou in de auto als je nuchter bent, laat staan als je hebt gedronken. Is er nog whisky?”
“Er moet nog ergens een halve fles staan.”
“Ga die dan maar halen.”
Ze maakten hem soldaat.
“Ik heb slaap,” zei Ingrid.
Ze kwam wankelend overeind, bukte zich en kuste Montalbano op zijn voorhoofd.
“Welterusten.”
Montalbano ging zachtjes naar de badkamer en toen hij de slaapkamer binnenkwam, lag Ingrid, gehuld in een van zijn overhemden, rustig te slapen.