De getrouwde man

Op mijn zestiende kreeg ik voor het eerst vaste verkering. Daarna was er altijd wel een dienstdoende verloofde, tot ik, na alweer een afscheid, vrijgezel werd.

In het begin verbaasde ik mij voortdurend over mijn nieuwe omstandigheden. Ik kon eten wanneer ik dat wilde, vroeg opstaan, uitgaan of thuisblijven. Met niemand hoefde ik rekening te houden, nooit meer hoefde ik te wachten tot hij terugkwam van zijn rondje hardlopen.

Als ik met vakantie wilde, kon ik een reis boeken zonder te overleggen wanneer we zouden vertrekken, waarheen en of hij daar wel kon fietsen. Geen verloofde die klaagde over mijn volle agenda of over de rinkelende telefoon. Het leven zonder man leek op de periode na mijn rijexamen. Doordat er geen commentaar meer kwam van de passagiersplaats leek het ineens of ik veel beter reed.

Ik ken veel vrouwen van mijn leeftijd die vrijgezel zijn. Ze noemen het alleen niet zo. Ze zeggen dat ze alleen staan, geen man hebben, gescheiden zijn. In hun woorden klinkt gemis, alsof ze onderweg iets verloren hebben, een dierbaar deel van zichzelf of tenminste de illusie dat ze onverbrekelijk met een ander verbonden waren.

Ze zouden het liefst zo spoedig mogelijk hun hart opnieuw verpanden, maar ze zien geen geschikte kandidaat. De een is te ijdel, de ander te kinderachtig en niet één man schijnt zich te willen binden. “Ik wil geen relatie, hoor!” roepen de mannen, wanneer ze de eerste tongzoen hebben gegeven. Er zijn nogal wat vrouwen die daar nijdig over worden.

“Dan rotje maar op,” zeggen ze en daarmee is alweer een huwelijkskans verkeken. Een beetje jammer is het wel, want zo’n opmerking van een man betekent niet veel. Hij zegt het meer voor de zekerheid. Mocht hij tegenvallen, telt het niet.

Ik heb zelf nooit gezocht naar vaste verbintenissen, al draaide het daar op den duur soms op uit. Ik vond een terloopse romance ook al heel mooi. Eigenlijk ging het me in de liefde, behalve om de vertedering en de saamhorigheid, vooral om de seks. Naar de bioscoop kan ik ook met mijn buurvrouw en met niemand kan ik zo goed praten als met mijn vriendin.

Maar zoenen lukt niet in je eentje en voor de rest is het behelpen. Masturbatie verveelt snel als je er niets anders bij doet, zoiets als mosterd zonder maaltijd en in weerwil van wat je zou verwachten, is het niet zo gemakkelijk om aan liefde voor één nacht te komen. Het gebeurde soms dat ik wekenlang niemand zoende en daar leed ik onder.

De enige troost was dat mijn leven in dat opzicht niet eens zoveel verschilde van dat van liefdesparen. Die zoenen ook niet veel. Na een paar hartstochtelijke jaren neemt de aandrang tot gretig kussen af. Mensen die lang met elkaar verkeren, doen het nog maar een beetje. Bij het komen en gaan omhelzen ze elkaar of ze geven een achteloze kus, als afronding van een vrijage. Van vrijen komt het trouwens ook niet zo vaak als ze wel zouden willen. Ze hebben het te druk met overleggen hoe laat ze zullen eten, wat ze in het weekend gaan doen, wie de kinderen van blokfluitles haalt en uit de manege, en wie op de terugweg langs de stomerij gaat en de boodschappen meeneemt. Dat komt de liefde niet ten goede en allengs treedt er een verwijdering op.

Zelf hebben ze het aanvankelijk niet in de gaten. Hij heeft spanningen op z’n werk, haar vader is een paar maanden geleden gestorven, daar is ze nog niet overheen, in ieder huwelijk schort weleens wat. Zo vergoelijken echtgenoten elkanders mankeren, tot het te laat is. Dan gaapt er inmiddels een ravijn tussen hun werelden en wanneer er iemand langszij komt die lief is, in plaats van wrevelig, gaat het mis. Het was heus niet de bedoeling om vreemd te gaan, maar op een dag treft de gebeukte echtgenoot zich met zijn broek op zijn enkels aan, in de armen van een ander. Mijn armen.

Zo moeilijk als het was om een man te vinden die, net als ik, vrijgezel was en, net als ik, op zoek naar vertier, zo eenvoudig bleek het een getrouwde man te verschalken. Je hoefde maar heel zacht aan de boom te schudden en de rijpe appeltjes rolden over de grond. Ze waren gul en vlijtig in bed, ze waren onderhoudend. Alsof ze in geen jaren de gelegenheid hadden gehad te laten zien wat ze konden, alsof er nooit iemand naar ze luisterde, kwebbelden ze honderduit. Ze wilden van gedachten wisselen over boeken, over godsdienst, over politiek en wetenschap. Ze luisterden aandachtig naar het antwoord.

“Zo kan ik met mijn vrouw niet praten!” zeiden ze, “wij communiceren niet.”

“Wat jammer,” riep ik dan meelevend en nestelde me tegen hun gastvrije lichaam, “hoe komt dat?”

Vanaf dat moment hadden we het niet meer over de wetenschap en over boeken, maar over zijn vrouw. Doorgaans hadden de mannen nogal wat klachten.

“Ze kent me niet eens!” riep een van mijn minnaars uit. Ik betwijfelde of dat zo was. De meeste vrouwen kennen hun man maar al te goed, maar ze verdiepen zich niet meer in hem. Dat schrijnt. In het begin heeft ze nog wel naar hem geluisterd. Hij wist zoveel en kon zo aardig vertellen. Ze leerde van hem, vond ze, maar op een dag besloot ze dat de cursus afgelopen was. Ze ging weer boeken naar haar eigen smaak lezen, er zelf een mening op na houden en het viel haar op dat haar man daar maar weinig belangstelling voor wist op te brengen. Hij begon in de loop der tijd steeds nadrukkelijker met de krant te ritselen wanneer zij haar mond opendeed, in bed sloeg hij de moeilijke stukken over en op een dag bleek er in huis een gemelijk zwijgen te heersen tussen beiden.

Daarom is het zo gemakkelijk een getrouwde man te stelen. Als je lief voor hem bent, gaat hij meteen door de knieën. Het goed gedijt alleen niet.

Ook al gaat een getrouwde man vreemd en vindt hij troost bij een andere vrouw, hij wil geen andere, hij wil zijn eigen vrouw. Dat weet hij zelf ook wel. Hij klaagt over zijn echtgenote omdat hij naar haar verlangt, niet naar de misprijzende augurk die ze nu is, maar naar de vrouw die ooit verliefd op hem was.

Hielden we nog maar net zoveel van mij als vroeger, denkt hij.

Omdat echtparen wel van hun huwelijk houden, ook al houden ze niet meer hartstochtelijk van elkaar, doen ze hun best er nog iets van te maken. Ze gaan in therapie en leren aan hun relatie te werken.

Ik heb dat zelf nooit gedaan. Ik zie er altijd als een berg tegenop om over de verhouding te praten. Relatiegesprekken zijn zo ontmoedigend. Ze gaan over wederzijdse ontoereikendheid en onveranderlijk luidt de uitkomst dat je elkaar moet nemen zoals je bent. Na die magere conclusie gaat het meestal wel wat beter met de liefde, maar het blijft toch een uitgedeukte auto.

Ik werk liever aan de relatie van een ander. In ruil voor het plezier dat de man van een ander me verschaft, luister ik aandachtig naar de verhalen over zijn huwelijk. Ik denk na over de problemen en verzin mogelijke oplossingen. Soms helpt het nog ook. Dan heeft het clandestiene uitstapje met mij iets in werking gezet.

Ik heb een poosje met een tekenleraar gevrijd. Hij had eigenlijk kunstenaar willen worden, maar toen hij een gezin kreeg, ging hij het onderwijs in, anders hadden zijn drie kinderen niks te eten. Zijn leven pakte heel wat minder opwindend uit dan hij van plan was geweest, bovendien keek hij in het geniep op zijn vrouw neer, die de Libelle las en op yoga zat.

“Zou je met mij getrouwd willen zijn?” vroeg ik op een middag toen we lagen uit te rusten van wat hij thuis een lerarenvergadering had genoemd. Hij keek me geschrokken aan.

“Nou nee…” antwoordde hij aarzelend.

“Waarom niet?” vroeg ik.

Hij bloosde jongensachtig. “Omdat jij mijn overhemden niet zou strijken,” grinnikte hij, “en ik vind het toch wel erg plezierig als er voor me gezorgd wordt.”

Hij zag ineens een goede reden om getrouwd te zijn en te blijven. Dat leek mij een inzicht van belang. Het getuigt van een lage moraal als je je aan de man van een ander te goed doet, maar als hun verhouding ervan opknapt, is het minder laakbaar.

Ik heb inmiddels veel liefdesverhoudingen de revue zien passeren en ik zie de optocht hoofdschuddend aan. De ene vrouw snauwt tegen haar man, de andere spreekt uitsluitend in commando’s. Er zijn vrouwen die onmiddellijk gaan huilen als ze hun zin niet krijgen, er zijn er die onophoudelijk praten. Hun mannen kunnen er ook wat van. Ze zwijgen thuis als het graf of ze zitten urenlang achter de computer. Ze gaan zuchtend mee naar een verjaardag of een feest en staan dan als wrokkige totempalen in een hoek. Er lijkt geen eind te komen aan de variaties waarin geliefden elkaar tot wanhoop weten te brengen.

Ik had mij eigenlijk voorgenomen nooit meer verliefd te worden en me tevreden te stellen met verdwaalde echtgenoten. Maar mijn wilskracht duurde niet lang. Na anderhalfjaar werd ik verliefd, tegen beter weten in.