1
Vele manen kwamen op en gingen onder boven de Plaats Van Overvloedig Vlees. Twee lange bittere winters en korte heerlijke zomers kwamen en gingen, maar nog steeds was Cheanah niet zijn belofte nagekomen om de witte leeuw te doden. Hij verontschuldigde zichzelf. 'Het is een spookleeuw. Een man kan een geest niet doden.' Mano was nu alleen met hem voor de hut van de hoofdman en keek zijn vader met nauw verholen minachting aan. 'Lang geleden doodde Navahk de Wanawut en danste in zijn huid. Als Cheanah zou willen, zou hij toch zeker wel een leeuw kunnen doden, zelfs als het een geest zou zijn.'
Cheanah keek woedend naar zijn zoon. Mano's oplettendheid en begerigheid maakten hem zenuwachtig. 'Navahk was een tovenaar!' verdedigde hij zichzelf heftig. 'Hij was ook hoofdman van zijn stam.'
'Net zoals ik hoofdman van deze stam ben,' bracht Cheanah hem in herinnering, woedend over de opzettelijke brutaliteit van zijn zoon. 'Vergeet dat nooit! Nooit!'
Ik zal het niet vergeten,' antwoordde Mano. 'De vraag is: denk jij er wel altijd aan?'
In de herfstdagen die volgden voerde Cheanah zijn jagers en zonen zo vol overgave aan bij het achtervolgen en doden van het wild dat Mano er niet meer aan kon twijfelen wie de leider van de stam was. Cheanah was een dappere jager en een uitstekende spoorzoeker. Elk dier dat maar iets van een afdruk van poot of hoef, uitwerpselen of sporen in het gras of de bosjes achterliet, werd achtervolgd en gedood. Alle dieren, of ze nu groot waren of klein, waren voor Cheariah en zijn mannen wild om op te jagen.
Weldra was het kamp gevuld met vlees en huiden en waren de vrouwen doodmoe van het vele werk. Hoewel hun mannen nog steeds op jacht gingen, vonden de vrouwen het niet meer nodig om het vlees van hun prooien te prepareren zodat het kon worden bewaard. Ze verzamelden geen pezen meer. Ze haalden alleen de mooiste vachten van de prooien af en aten alleen maar de tongen en de ogen, de darmen, de bout en dikke stukken vlees. De rest werd voor de aaseters achtergelaten.
Tegen de tijd dat de eerste vorst kwam, was het wild al opvallend schaars geworden in het eens zo rijke jachtgebied. Toen de winter inviel, waren de mensen dik en klaar om hun kamp op te slaan. Ze vierden de hele lange duisternis feest, vol vertrouwen dat de grote kudden kariboes, bizons en wapiti's gelijk met de zon weer terug zouden keren.
Maar dit jaar was de winter langer en kouder dan welke winter ook die ze ooit hadden meegemaakt. Het eten werd schaars. Baby's krijsten toen de melk van hun moeders begon op te raken. De mensen werden mager en bang, daar de roofdieren dicht om het kamp heen slopen. Wolven, wilde honden en de Wanawut huilden van de honger in de eindeloze duisternis vol sneeuw.
'Denk je dat de geest van de grote mammoet deze stam straft voor het eten van zijn vlees?' vroeg Honee. Ze had onmiddellijk spijt dat ze de vraag had gesteld, want Mano haalde uit boven het schamele vuur in de kuilhut van Cheanah en sloeg haar zo hard tegen haar hoofd dat haar oren suisden.
'Dat was lang geleden! Lang geleden!' schreeuwde hij. 'En de mammoet was de totem van Torka en zijn stam, niet van ons!' Honee hield haar hoofd vast en kromp ineen uit angst voor nog een klap. Ze was blij en verrast toen niet Zhoonali maar Anak het voor haar opnam.
'Jij wilde de mammoet in stukken snijden, Mano! De stam niet! Zelfs je vader niet! Als de geesten van de grote mammoet boos zijn, is dat jouw schuld!'
Honee keek nog net op tijd door haar vingers om Mano te zien grauwen en op de jongen af te zien duiken. Maar Cheanah greep zijn oudste zoon bij zijn lange, vettige, loshangende haar en trok hem hard naar beneden. 'Volwassen mannen slaan jongens niet en tuigen hun zusters ook niet zomaar af, Mano.'
Honee keek over de vlammen heen naar de kant waar de mannen zaten. Mano's gezicht was vertrokken van woede en razernij. Mano maakte haar bang. Ze wilde dat er meer vrouwen in het kamp waren zodat Mano een vrouw voor zichzelf kon nemen en zijn eigen gezin Icon stichten in plaats van altijd maar bij zijn vader te blijven en de vrouwen van andere mannen van de stam te delen. 'Er is te veel spanning bij dit vuur... in dit kamp... bij dit volk. Het is niet goed, helemaal niet goed.
Honee keek op toen haar grootmoeder opstond. Zhoonali leek klein onder de hoge, schemerige massa geweien en mammoetbeenderen die het gebogen dak van Cheanahs kuilhut vormde. In het flakkerende licht van het centrale vuur zag de oude vrouw er zo breekbaar uit dat Honees hart sneller ging kloppen omdat ze vreesde voor het leven van haar grootmoeder... totdat Zhoonali rechtop ging staan. 'Hoor mij aan! Geesten van de wind en de storm, heb medelijden met dit volk! Geef het land het geschenk van je warmte die leven is!'
Zhoonali's gebed werd verhoord. Het geschenk van de zon werd gegeven en de kariboes kwamen vanuit de bergen in het oosten naar de Plaats Van Overvloedig Vlees. De mannen popelden om te gaan jagen en merkten dus niet dat de kudde kleiner was dan anders. Cheanah leidde hen naar een gebied met lage heuvels, voor de kariboes uit, en stelde zijn jachtgezellen daar aan weerszijden van de bevroren rivier op. Onder het ijs was het water ondiep. Behalve de kou zou er weinig gevaar zijn wanneer een man er doorheen zakte. Het gebroken ijs zou de kariboes ophouden en op de bevroren oevers zouden dieren wanneer ze in paniek raakten, uitglijden en vallen. De dieren die er niet in slaagden te ontsnappen zouden gemakkelijk kunnen worden geraakt door de speren van de jagers die hoog in de heuvels eromheen stonden.
De jagers wachtten geduldig tot de kariboes over de rivier zouden komen. Toen begonnen ze te rennen. Ze gilden. Ze jankten als wilde honden die razend op hun prooi afsprongen. 'Genoeg!' riep Yanehva. 'We hebben genoeg gedood!'
Vlak naast Yanehva lachte Mano hard. 'Je kunt nooit genoeg doden!' Hij liet Yanehva met opgeheven speer staan en stortte zich in het ondiepe water. De jonge Anak rende achter hem aan. Water en ijs spetterden in het rond.
Mano's hart klopte. Zijn lendenen waren verhit. Zijn penis stak even hard naar voren als zijn speren. Doden had altijd dat effect op hem. Hij merkte dat Anak hem riep, maar hij wachtte niet. Anak was jong. Hij zou al snel leren dat het even zinloos was om een man bij een prooi weg te roepen als een man te vragen om te wachten wanneer de zaadlozing was begonnen! De gedachte bracht een verwrongen glimlach op zijn gezicht terwijl hij zich in de strijd stortte. De rivier was een kolkende massa mannen en kariboes. De helft van hen vocht om in leven te blijven; de andere helft vocht om hen te doden. Een heleboel kariboes zakten door het ijs en bleven in de modder steken, zodat ze tot over hun borst in het ondiepe water stonden. Kalveren verdronken, koeien vielen en konden niet meer opstaan terwijl Mano en zijn metgezellen door het bebloede water vol ijs sopten en om zich heen staken en sloegen. Hoewel hij bijna omver werd gelopen door de doodsbange dieren slaagde Mano erin te blijven staan. Een gewei schampte langs zijn zij. De pijn was een genoegen. Hij wierp zijn hoofd achterover terwijl hij een speer diep in de zij van een razend gillende koe stak. Het dier rende een paar stappen verder, struikelde over een verdronken kalf en viel voorover terwijl Mano's speer in haar bleef steken. Toen haar kop boven water kwam hing er een stuk darm van een andere kariboe aan haar gewei.
Hij stak de speer telkens weer diep in haar. 'Sterf!' beval Mano. 'Sterf!'
De tong van de koe hing uit haar bek en het water werd opeens vuil toen ze haar behoeften liet lopen.
Naast hem stak de jonge Anak in hetzelfde dier. Mano sloeg de jongen neer. Anak viel opzij net toen weer een koe over hem heen sprong.
'Dood je eigen wild! Dit dier is van mij! En het is al dood!' Anak zou zinken of zwemmen. Het maakte Mano niet veel uit. Het was Yanehva die zich door de poel van dode en stervende kariboes stortte om de jongen te redden. Mano keek even hun kant op en ging toen verder met zijn slachtpartij tot hij geen kracht meer in zijn armen had en niet meer de energie en de lust had om nog een speer op te heffen.
Tegen die tijd waren de paar overgebleven dieren van de kudde verdwenen over de met sneeuw bedekte heuvels. Als de uitgeputte jagers al verbaasd waren - in het verleden was de kudde altijd zo groot dat het dagen duurde voordat hij voorbij was - stonden ze er toch verder niet bij stil. Toen ze weer op adem waren gekomen sleepten ze de karkassen een voor een de oever op.
'Je zou de jongen zo hebben laten verdrinken!' zei Yanehva beschuldigend tegen Mano terwijl de drie broers druipend naast Cheanah zaten.
'Je lijkt te veel op een zorgelijke vrouw, Yanehva,' zei Cheanah kritisch.
'Anak was bewusteloos toen ik hem omhoog trok!'
'Nu, Broeder, maak niet zo'n drukte om niets!' antwoordde Mano luchthartig.
De vrouwen en kinderen kwamen aan, maar het vlees werd niet in stukken gesneden. In plaats daarvan vierden ze feest. Ze aten tot ze niet meer konden en toen lag nog de helft van de gevelde dieren onaangeroerd.
'We zullen ze nooit allemaal kunnen opeten,' zei Ekoh met een bedachtzame frons.
'We zullen de beste delen eten!' De oude Teean smakte met zijn lippen en zoog stukjes rauw vlees tussen zijn weinige overgebleven tanden door.
'En de rest opslaan.' Ekoh knikte goedkeurend bij het vooruitzicht. 'Deze vrouw gaat niet al die kariboes villen!' Kimm keek boos naar Bili's man.
'We zullen alleen de beste huiden er afhalen en alleen het beste vlees mee terugnemen naar het kamp!' verklaarde Cheanah terwijl hij weer een oog in zijn mond stopte.
Ze boerden en sliepen wat en lieten een paar winden, werden weer wakker, deden hun behoeften, aten weer en gingen weer slapen. Toen ze 's nachts dieren in de verte hoorden huilen en brullen, huilden en brulden ze terug en de jagers hieven hun speren op en schudden ze naar de hemel.
Luister,' zei Anak bevreesd. 'Wolven en honden hebben onze prooien geroken. Leeuwen ook.'
Leeuwen...' Cheanah proefde het woord alsof het vlees was. En de Wanawut,' voegde Teean eraan toe. 'Hebben jullie hem gehoord?'
Mano veegde het sap van zijn mond. 'Laat ze maar huilen! Ik ben niet bang voor ze! Mano's speren zijn scherper dan hun tanden!' Cheanah keek zijn zoon aan met vermoeide, slaperige ogen. 'Je snoeft te veel. De levensgeesten van de dieren die je bespot, kunnen zich wel beledigd voelen.'
Mano liet een boer in Cheanahs richting.
De nacht werd donker en koud. De vrouwen legden een vuur aan. Het was geen moment om te praten. De mensen sliepen op de bebloede aarde onder de maanloze, met sterren bezaaide hemel. Alleen de jager Ekoh lag wakker met zijn vrouw Bili in zijn armen. Ze was weer zwanger. Van Cheanah, alweer! Ekohs mond vertrok tot een grimas van walging en woede.
De Wanawut was met haar jongen op jacht in de wegebbende nacht. Zoals altijd liepen haar twee jongen ver voor haar uit, het vrouwtje in het kielzog van het veel kleinere maar brutalere en snellere kleine beest. Ze zuchtte en hinkte achter hen aan. Wanneer ze wild vonden, zou ze hen helpen het te doden. Ze voelde even een lichte twijfel. Haar rug deed nog steeds pijn en haar schouders voelde warm en stijf aan. De dijspieren van het been dat de leeuw had opengereten waren al een tijd geleden geatrofieerd zodat haar been korter was en ze niet meer zo goed kon jagen. Daardoor had ze in het jachtgebied van de mens moeten blijven waar zij en haar jongen nu aten - en afhankelijk waren - van wat de beesten overlieten. Ze bleef weer staan en snoof in de wind terwijl de vingers van haar rechterhand zich om haar mensensteen krulden. Ook al had ze haar dolk, ze wist dat ze lichamelijk niet meer in staat was om de strijd om het vlees met andere grote vleeseters aan te gaan. Ze moest als eerste de plek bereiken waar een prooi was gedood of anders alle hoop op eten opgeven. Nooit zou ze een ontmoeting met de beesten en hun werpstokken kunnen riskeren. Nadat ze haar jongen mee naar beneden had genomen wendde ze zich dus van het jachtveld af en ging ze de overgebleven kariboes achterna. Een paar van de vluchtende dieren waren gewond. Ze had de geur van hun angst en bloed in de wind geroken. Ze zouden gemakkelijk kunnen worden gedood.
Ze ging weer verder, ervan overtuigd dat voor de zon weer op zou komen, zij en haar jongen voor het eerst sinds langer dan ze zich kon heugen weer goed zouden eten. Met een zucht ging de Wanawut wat sneller lopen. Ze werd oud en langzaam, maar haar jongen hadden haar nog steeds nodig.
Mano werd tegen de ochtend wakker. Hij lag op zijn rug in zijn bebloede jachtmantel. Het aangekoekte bloed op de mantel was bevroren en hij was even stijf als de geoliede buitenkant van zijn laarzen die tot op zijn dij reikten. Toen hij overeind kwam kon hij het dunne laagje ijs dat op zijn kleren lag horen breken. Hij had het warm in zijn dikke kleding die uit vele lagen bestond, maar zijn adem vormde een wolk voor zijn gezicht en kristalliseerde op zijn borstelige wenkbrauwen en de spaarzame slierten breekbaar haar die hij vergeten was van zijn bovenlip te plukken. Het gold als onaantrekkelijk voor een man om haar op zijn gezicht te hebben, maar er waren geen vrouwen die de moeite waard waren om indruk op te maken sinds hij van Cheanah Bili niet meer mocht gebruiken. Mano was blij dat Bili weer zwanger was. Nu kon noch Ekoh, noch Cheanah haar gebruiken. Hij had Cheanah spijtig horen mompelen over het verlies van de vrouwen van Torka. Het was een van de weinige dingen waarin Mano het met zijn vader eens was. Mano hoorde Ram en Kivan op hun vrouwen bewegen. Het geluid wond hem op. Hij keek om zich heen. Ja. De jagers waren allemaal naast hun vrouw gaan liggen. Alleen Kimm, de kinderen en de ouderen sliepen alleen. Hij stond op, terwijl hij in zijn gehandschoende handen wreef. Terwijl hij voorzichtig over de slapende en parende gestalten stapte, betreurde hij dat hij zo weinig keus had. De tweede vrouw van zijn vader was zijn beste kans op het ogenblik, omdat Cheanah op Xhan lag. Hij gaf Kimm een harde schop tegen haar dikke achterwerk. Met een verschrikt gilletje draaide ze zich om en keek op. Ze kreunde toen ze zag wie het was. Toen rolde ze weer op haar zij en trok haar slaapvacht over haar hoofd.
Hij gaf haar een nog hardere schop, boog zich voorover en trok de zorgvuldig gekamde slaapvacht van haar af.
Ga weg,' protesteerde ze, maar terwijl ze sprak kromde ze haar heupen al en greep ze onder haar tuniek om haar broek los te maken. Draai je om. Op je buik,' commandeerde hij. Ze gehoorzaamde.
Ongeduldig knielde hij over haar heen. Ondanks de lange hongerige winter was Kimm nog steeds mollig. In het zachte ochtendlicht glansden de twee rondingen van haar billen hem toe als twee manen met overal vettige putten. Het was geen leuk gezicht, maar het was de kant van een vrouw waar een man terecht kon en hij wierp zich er gretig op. Hij drong met geweld in haar door, stootte diep, pompte hard en snel en kwam snel klaar, waarna hij nog even wat langzamer doorging tot al zijn behoefte verdwenen was. Kimm sliep al voordat hij klaar was. Vol afkeer trok hij zich terug en leunde achterover. Tot zijn woede zag hij dat zijn zuster Honee dicht tegen Kimms rug had liggen slapen. De kleine, dicht bij elkaar staande ogen van het meisje keken hem vol haat aan vanonder de zacht wapperende bontrand van haar kap van beverhuid.
'Is dat nu alles wat jullie mannen kunnen, behalve jagen?'
'Wees stil, lelijkerd,' grauwde hij naar haar, 'of wil je soms ook een portie van wat ik net aan je moeder heb gegeven?'
'Hoe kom je op het idee dat ik jou wil hebben? Beuken, beuken.
Snel, snel. Dat zeggen de vrouwen over Mano.'
Het meisje wist wanneer ze moest maken dat ze wegkwam. Ze schoot overeind en zat veilig in de schaduw van Zhoonali’s slapende gestalte voordat Mano haar kon grijpen.
Hij zat nog vol minachting naar haar te kijken en te bedenken hoe hij haar kon kwetsen toen hij de leeuwen vlakbij hoorde brullen. Cheanah, die bij Xhan lag, kwam overeind. Mano keek op terwijl de hoofdman bleef staan luisteren. De grote katten lieten een diep ontevreden gegrom horen terwijl ze steeds dichter bij het jachtveld kwamen.
Mano ging naar Cheanah toe. 'Ik zou vanochtend graag iets doden. Leeuwen lijken me prima.'
Ergens vanuit de duisternis aan de andere kant van de rivier huilde de Wanawut in de heuvels boven het bevroren moeras. Een leeuw brulde terug. Ze hoorden dat het een grote leeuw was aan de manier waarop zijn gebrul in zijn borstkas weergalmde voordat het bijna even hard als een donderslag weerklonk.
'Misschien een witte leeuw...' Cheanahs stem klonk speculerend en niet bang, maar wel enigszins aarzelend.
Het ontging Mano niet. 'Ja,' antwoordde hij, terwijl hij zijn vader aankeek. De spanning in zijn eigen stem had niets van doen met leeuwen. 'Misschien wordt het tijd dat Cheanah zijn leeuw doodt... als hij kan.'