29
Toen Morgan Leah nog een jongen was speelde hij dikwijls in de grotten ten oosten van de stad. Die grotten waren duizenden jaren geleden ontstaan en door talloze generaties verkend en weer vergeten. De ondergrond was er gladgesleten door de vele voeten. Ze hadden de Grote Oorlogen, de Volkenoorlogen, het betreden door allerlei levende wezens en zelfs het aardvuur dat er vlak onder smeulde doorstaan. De grotten lichtten helder op door gedeelten met kristal, aan de plafonds hingen druipstenen, de vloeren telden veel plassen en putten, en de ruimten waren verbonden door een netwerk van nauwe, kronkelende tunnels. Het was gevaarlijk de grotten in te gaan; de kans te verdwalen was aanzienlijk. Maar voor een avontuurlijke Hooglandse jongen als Morgan Leah was dat juist een uitdaging. Hij ontdekte de grotten toen hij nog heel klein was, nauwelijks oud genoeg om er alleen op uit te trekken. Hij was met nog een paar jongens toen hij de ingang ontdekte, maar hij was de enige die de moed had zich erin te wagen. Hij ging die dag niet ver want hij was niet weinig onder de indruk; het leek hem heel goed mogelijk dat de grotten doorliepen tot het middelpunt van de aarde. Maar juist die mogelijkheid verleidde hem om er terug te komen, en weldra waagde hij er zich verder in. Hij hield zijn verkenningstochten geheim voor zijn ouders, wat alle jongens deden; ze mochten in die tijd niet veel. Hij beeldde zich in dat hij een pionier was die nieuwe werelden ontdekte voor de achterblijvers. In de grotten liet hij zijn fantasie de vrije loop; hij kon alles en iedereen worden. Dikwijls ging hij er alleen in, want hij had liever geen last van andere jongens die minder durfden. In zijn eentje kon hij alles zelf bepalen. Op een dag, ruim een jaar na zijn grootse ontdekking, verdwaalde hij in de grotten. Hij speelde zoals hij altijd deed, merkte niet hoe ver hij ging, vertrouwde erop de weg terug te zullen vinden omdat het altijd goed ging, toen hij plotseling niet meer wist waar hij was. De tunnel die hij volgde was onbekend, de grotten die hij tegenkwam zagen er anders uit en de omgeving werd op slag bedreigend. Het duurde even voor hij toegaf echt verdwaald te zijn, waarna hij eenvoudig bleef waar hij was en wachtte. Eerst had hij er geen idee van waarop hij wachtte, maar na enige tijd werd het duidelijk. Hij wachtte tot hij werd verslonden. De grotten kwamen tot leven, als een slapend beest dat uiteindelijk zo geprikkeld was door het spel van de jongen dat het vond dat het maar eens uit moest zijn. Morgan zou wat hij op dat moment voelde zijn leven lang niet vergeten. Hij herinnerde zich zijn radeloosheid toen de grotten van onbezielde steen veranderden in een levend beest met ogen dat zich als een slang om hem heen wikkelde zodat hij geen kant meer op kon. Morgan vluchtte niet weg maar zette zich schrap tegen het beest en stelde zich te weer. Hij trok zijn mes en hield het voor zich uit, vastbesloten zijn huid duur te verkopen. Langzaam, zonder het te beseffen, werd hij de figuur die hij zo vaak had gespeeld. Hij werd iemand anders. Dat redde hem op een of andere manier. Het beest trok zich terug. Hij liep uitdagend naar voren en daarbij verdween het vreemde gevoel langzaam. Hij herkende weer iets van zijn omgeving, een tunnelopening, een kristalformatie, en opeens wist hij weer waar hij was. Toen hij de grotten uitkwam was het nacht. Hij was er urenlang in geweest, maar het leek heel kort. Hij ging naar huis met het idee dat de grotten vele gedaanten aannamen, maar dat hij die altijd kon doorgronden als hij maar goed keek. Hij was toen nog een kind. Nu was hij een man en geloofde dat van vroeger allang niet meer. Hij had te veel van de echte wereld gezien en kende te veel harde feiten.
Toch werd hij bij het beklimmen van de trap die omhoog wentelde langs de wanden van de grot onder Eldwist getroffen door de overeenkomst met toen. Beide keren zat hij gevangen in een stenen doolhof waar hij misschien niet uitkwam. Er zat leven in de rots door de aanwezigheid van Uhl Belk, als een polsslag in de stilte. Hij had het gevoel bespied te worden door een beest dat op wacht was gezet om te kijken waar hij heen zou vluchten. Het gewicht van het beest drukte op hem. Het was zo groot dat het nergens aan af te meten was. Een schiereiland, een stad met daarachter een hele wereld - dat was Eldwist allemaal en Uhl Belk was Eldwist. Morgan Leah zocht vergeefs naar de gedaante waar hij als kind in geloofde, naar het gezicht dat er toen volgens hem achter schuilging. Hij vreesde nooit meer vrij te komen als hij het niet vond.
Ze klommen in stilte, deze drie uit Rampling, de enigen die de Steenkoning nog konden benaderen. Morgan had het koud en huiverde, maar de kou die hij voelde was niet te verklaren uit de kilte in de grot. Hij voelde het zweet langs zijn rug parelen en zijn hoofd tolde van de gedachten over wat hij zou doen als de trap eindelijk ophield en ze binnen de koepel waren. Zijn zwaard trekken, dat heel was, maar van gewoon staal? Alleen daarmee een wezen aanvallen dat bijna onsterfelijk was? Zijn kapotte talisman trekken, met het gebroken lemmet? Daarmee aanvallen? Wat werd er van hem verwacht? Hij zag Opwekking voor zich uit lopen, klein en verfijnd in het zilveren licht van Loper Boh, als een frêle wezentje dat Uhl Belk met één slag van zijn stenen hand kon herleiden tot de elementen waaruit ze was gevormd. Opwekking dood - hij probeerde het zich voor te stellen. Opnieuw vlogen de angsten hem aan. Waarom deden ze dit? Waarom probeerden ze het eigenlijk?
Loper gleed uit op de vochtige treden en kreunde toen hij zijn knie bezeerde. Ze hielden even in toen hij zich weer oprichtte, terwijl Morgan wachtte op een teken van Uhl Belk. Jager en prooi, maar wie was wie? Hij wenste dat hij Steff naast zich had. En Par Ohmsford, en Padishar Creel. Hij verlangde naar hen allemaal. Maar wensen had geen zin. Ze waren er geen van allen en zouden ook niet komen. Hij was alleen. Met dit meisje dat hij liefhad, maar dat niet kon helpen. En met Loper Boh.
De Hooglander kreeg onverwacht een sprankje hoop. Hij staarde naar de figuur in de mantel die voorging, eenarmig, ontkomen uit de Koningszaal, herrezen uit de as van de Haardsteen. Een kat met vele levens, dacht hij. De Duistere Oom was misschien niet meer de onoverwinnelijke, legendarische figuur van vroeger, maar bleef een wonder, in staat Druïden, geesten en Schadauwen te trotseren en verder te leven. Hij was naar Eldwist gekomen om een belofte aan de schim van Allanon gestand te doen of te sterven. Daar had Loper Boh voor gekozen. Loper, die tot nu toe alles overleefd had, was niet gemakkelijk klein te krijgen, hield Morgan zich voor.
Dus misschien stond het ook niet vast dat de Duistere Oom deze keer de dood vond. En misschien - heel misschien - straalde iets van deze onsterfelijkheid af op hem, Morgan. Loper hield in, knipte met zijn vingers en het licht ging uit. Ze stonden in het donker te wachten en te luisteren. Hun ogen wenden aan het duister en hun omgeving nam langzaam vorm aan - trappen, plafonds en muren, en verderop een opening. Hun klim was ten einde.
Maar Loper hield hen daar nog even. Net toen Morgan dacht dat hij het niet langer uithield gingen ze weer verder, langzaam, omzichtig, voetje voor voetje, als schimmen in het duister. De trap hield op en een gang begon. Ze liepen die door, onzichtbaar en stil, al had Morgan het gevoel dat hun gedachten naakt en gillend in het licht baadden.
Toen de gang eindigde bleven ze weer staan, weggedoken in het donker. Morgan stapte naar voren en keek ingespannen. Voor hen opende de koepel van de Steenkoning zich, groot, wazig en stil als een graftombe. De tribunes rond de arena strekten zich in gelijkvormige, getrapte lijnen uit, als een stilleven van licht en donker dat oprees naar het gewelf. De bovenste rijen waren slechts vaag te zien tegen de oude steen. In het midden zat de reusachtige gestalte van Uhl Belk ineengedoken op een knie, afgewend zodat alleen een vaag silhouet van zijn ruw gehouwen gezicht was te zien.
Morgan Leah hield zijn adem in. De stilte van de koepel leek de waarschuwingen te fluisteren die in zijn hoofd werden geschreeuwd.
Loper Boh kwam naast hem staan en bracht zijn mond bij zijn oor. 'Ga linksom. Ik ga rechtsom. Wees er klaar voor als ik toesla. Ik wil maken dat hij de Steen laat vallen. Pak die als dat gebeurt. Ren dan weg. Kijk niet om. Weifel niet. Blijf nergens voor stilstaan.' Loper greep zijn hand. 'Wees snel, Hooglander, heel snel.'
Morgan knikte. Opwekking keek hen heel even aan. Hij kon niets in haar ogen lezen.
Daarop was Loper weg. Hij sloop van de gang de arena in langs de tribunes. Morgan deed hetzelfde aan de linkerkant. Hij zette zijn angst opzij en deed wat de Duistere Oom had gevraagd. Als een schim liep hij langs de steen, vlug en zeker, en voelde zich verrassend rustig worden nu hij in actie kwam. Maar de angst bleef onderhuids als van een dier in het nauw. Schaduwen leken rond te draaien en de stilte van de koepel siste naar hem als een slang zonder stem. Zijn ogen waren strak op de logge gestalte in het midden van de arena gericht, bedacht op de kleinste beweging, die niet kwam. Uhl Belk hield zich doodstil. Vlug nu, dacht Morgan onder het lopen. Vlug als het licht. Hij zag Loper aan de andere kant van de arena, als een magere, schichtige figuur, moeilijk te zien in het schemerlicht. Nog heel even, dacht hij, en dan... Opwekking.
Ineens drong het tot hem door dat hij in zijn haast om Loper te gehoorzamen het meisje was vergeten. Waar was ze? Hij bleef meteen staan en zocht in de tunnels en de schaduwen die over alles lagen. Hij voelde een zwaar gewicht op zijn borst. Opwekking!
Toen zag hij haar - niet veilig verscholen of ergens achteraf, maar openlijk vanuit de gang de arena instappend, recht op de massieve figuur van Uhl Belk af. Zijn adem stokte in zijn keel. Wat was ze aan het doen? Opwekking!
Hij schreeuwde onhoorbaar, maar de Steenkoning scheen het te horen, want hij reageerde met een bijna onmerkbaar gegrom, kwam tot leven, kwam uit zijn gebogen houding, draaide zich langzaam...
Fel wit licht flitste door de koepelruimte, zo oogverblindend dat Morgan ineenkromp. Het was alsof de zon in de besloten ruimte uitbarstte. Morgan zag Loper Boh met zijn arm omhoog uit zijn mantel, terwijl de magie uit zijn vingers schoot. Uhl Belk brulde verrast. Zijn lichaam sidderde, hij hield zijn armen voor zijn ogen, en zijn stenen onderdelen knarsten bij deze inspanning. Daarop schoot Loper Boh toe als een schim in het licht. Hij haalde naar de Steenkoning uit toen deze moeizaam de pijnlijke gloed afweerde. Weer schoot Lopers arm uit. Een hele zak met zwart poeder van Cogline vloog op Uhl Belk af en explodeerde frontaal tegen de Steenkoning. Stukken steen regenden naar beneden. Langs zijn arm brandde vuur tot aan de vuist waarin de Zwarte Elfensteen was geklemd. Maar hij hield de talisman nog vast.
En plotseling merkte Morgan Leah dat hij zich niet kon bewegen. Hij stond als versteend. Precies zoals op de Bult gebeurde toen de Kruiper in het donker naar boven kwam en de vogelvrijen van de Beweging hem aanvielen, was hij als verlamd. Al zijn twijfels, angsten en voorgevoelens daalden op hem neer, ze grepen hem met hun klauwvingers en hielden hem in een ijzeren greep. Wat kon hij doen? Hoe kon hij helpen? Zijn magie was verloren omdat zijn Zwaard was vernield. Hij keek hulpeloos toe hoe Uhl Belk zich omdraaide om zijn magie tegen die van Loper Boh in stelling te brengen. De Duistere Oom viel weer aan, maar nu zonder het verrassingselement, en de Steenkoning wankelde nauwelijks. De felheid van Lopers zon verbleekte al en het grauwe licht van de koepel kwam terug. De woorden van Loper Boh galmden honend in Morgans oren. Wees snel, Hooglander. Heel snel.
Morgan vocht zich door zijn onbeweeglijkheid heen en wist het grote zwaard op zijn rug te trekken. Maar zijn vingers wilden het niet vasthouden; zijn handen weigerden dienst. Het zwaard ontglipte hem en kletterde op de vloer van de arena. De adem van de Steenkoning siste toen een monsterlijke hand uithaalde om Loper Boh te grijpen en te vermorzelen. De Duistere Oom was te dichtbij gekomen en kon niet meer ontsnappen. Toen was hij plotseling verdwenen, maar hij verscheen weer, eerst in tweevoud, toen in viervoud, en toen als talloze meer - het favoriete kunstje van Jair Ohmsford, drie eeuwen geleden. De Steenkoning greep naar de beelden, die bij zijn aanraking oplosten. De echte Loper Boh sprong op het monster af, spoot nieuw vuur in zijn gezicht en glipte weer behendig weg. De Steenkoning brulde van woede, klauwde aan zijn gezicht en schudde zich als een dier dat last heeft van vliegen. De hele arena schudde mee. In de vloer ontstonden scheuren, tribunes braken en van de zoldering daalde puin neer. Morgan verloor zijn evenwicht en viel.
Hij voelde pijn, en met die pijn vielen de verlammende ketens weg.
De vuist van de Steenkoning ging omhoog en de vingers van zijn hand openden zich. Het antilicht van de Elfensteen kwam naar buiten en verslond wat over was van Lopers tanende magie. De Duistere Oom wierp een scherm van vuur op om de opmars van de magie te stuiten, maar het antilicht nam het op in een golf van zwart licht. Loper strompelde achterwaarts naar de schaduwen, achtervolgd door het antilicht en gehinderd door de scheuren.
Nog een paar seconden en hij zat in de val. Plotseling stond Opwekking in vuur en vlam. Morgan zag het gebeuren en kon zijn ogen niet geloven. De dochter van de Koning van de Zilverrivier, die nu vijf meter van Uhl Belk af stond, openlijk en onbeschermd, steeg op als een wezen van lucht, tot ze op gelijke hoogte kwam met de reus, en ontstak toen in vlammen. Het vuur was zuiver en goudkleurig, de gloed was een mantel van licht die oplaaide langs haar lichaam, zodat ze schitterde als de middagzon. Ze was op dat moment mooier dan Morgan haar ooit had gezien, stralend en volmaakt. Haar zilveren haar waaierde uit door het vuur en haar ogen schitterden zwart in het goud. Zo zweefde ze als een wonderbaarlijk tot leven gekomen stukje magie. Ze probeert hem af te leiden, begreep Morgan ongelovig. Ze verraadt zich, openbaart wie ze is, in een poging zijn aandacht van ons af te leiden!
De Steenkoning keerde zich naar de onverwachte lichtbron en zijn gezicht verwrong verder tot er bijna geen gelaatstrekken over waren. De spleet van zijn mond viel open bij haar aanblik en zijn stem klonk gekweld.
-Jij-
Uhl Belk vergat Loper Boh. Hij vergat diens magie. Hij vergat alles, behalve het lichtende meisje. In een razernij van knarsende stenen ledematen probeerde hij van de vloer waaraan hij vastzat omhoog te komen. Vergeefs greep hij naar haar, en in zijn wanhoop deed hij dat met de hand waarin hij de Zwarte Elfensteen had. Zijn angstaanjagend getier zwol aan tot een waanzinnig gebrul. De aarde schudde onder zijn geweld. Morgan kwam eindelijk in actie, met de moed der wanhoop. Hij kwam overeind, met zijn ogen gericht op Opwekking en het monster dat haar wilde vernietigen, en viel aan. Hij deed het hersenloos, zonder na te denken, door nood gedwongen en met een pantser van vastberadenheid die hij niet bij zichzelf had vermoed. Hij rende de nevel van stof en puin in, sprong over scheuren en gaten met de snelheid van een herfststorm in zijn vaderland. Zijn hand ging naar zijn middel en hij trok het kapotte wapen van zijn voorouders, het restant van het Zwaard van Leah. Het Zwaard lichtte wit op door de magie, maar dat merkte hij niet eens.
Hij hief de strijdkreet van zijn voorvaders aan: 'Leah! Leah!' Hij bereikte de Steenkoning juist toen die zijn aanwezigheid opmerkte, en de harde, lege ogen begonnen te draaien. Morgan sprong op een massief gebogen been, greep de uitgestoken arm met de Zwarte Elfensteen en stak het afgebroken lemmet van het Zwaard van Leah diep in de steen.
Uhl Belk schreeuwde, deze keer niet van verbazing of woede, maar van hevige pijn. Wit vuur schoot van het Zwaard in het lichaam van de Steenkoning, met vlammen die verzengend inbrandden. Morgan bleef maar steken. De stenen handen beefden verkrampt en het getroffen monster sidderde. De Zwarte Elfensteen viel uit zijn hand.
Ogenblikkelijk trok Morgan zijn Zwaard los en sprong op de grond om hem op te rapen. Maar de geschonden arm van de Steenkoning versperde hem de weg en zwaaide naar hem toe als een voorhamer. Hij dook razendsnel weg om de klap te ontwijken maar werd toch geraakt en met malende armen achteruit geslagen. Hij wist maar net zijn wapen vast te houden. In een flits zag hij Opwekking als een merkwaardig helder visioen, met een lichtend gezicht, hoewel de magie van haar vuur taande. Hij zag iets donkers bewegen toen Loper Boh naast haar verscheen. Toen sloeg hij tegen de muur met een klap die hem de adem benam en het gevoel gaf dat al zijn botten braken. Toch wilde hij niet blijven liggen. Hij wankelde overeind, versuft en gekneusd, maar wist van geen ophouden. Maar er viel niets meer te doen. Hiermee was het gevecht afgelopen. Loper Boh had zich meester gemaakt van de gevallen Elfensteen. Hij hield de Steenkoning in bedwang, met de Druïdentalisman dreigend in zijn geheven hand. Opwekking stond naast hem in haar gewone gedaante. De door haar opgeroepen magie was verdwenen. Toen hij weer helder en in evenwicht was zag Morgan haar weer voor zich als een en al vuur. Hij was nog steeds verbijsterd. Ondanks haar belofte had ze de magie ingezet, zich aan Uhl Belk geopenbaard en alles gewaagd om hen een kans op overleven te geven.
Allerlei vragen kwamen bij hem op.
Wist ze dat hij haar te hulp zou komen?
Wist ze wat de uitwerking van zijn Zwaard was?
Het schemerduister keerde terug in de koepel met het uitdoven van de magie, en Uhl Belks massieve gestalte werd in schaduw gehuld. De Steenkoning stond in een wolk van wervelend stof,
ingezakt alsof hij was gesmolten door de hitte van het gevecht, onlosmakelijk verbonden met de steen van Eldwist. Wat hij ook probeerde, hij zou nooit meer loskomen. Omdat hij één wilde worden met de stof van zijn koninkrijk kon hij zich niet meer verplaatsen.
Zijn gezicht was vervormd tot iets onherkenbaars, en toen hij sprak klonk er afschuw en waanzin door in zijn stem.
- Geef me de Elfensteen terug -
Ze staarden naar hem omhoog, de drie uit Rampling, en geen van hen scheen te weten wat hij moest zeggen. 'Nee, Uhl Belk,' antwoordde Loper Boh ten slotte, met een stem die nog aangedaan klonk van de strijd. 'De Elfensteen is nooit uw eigendom geweest en u krijgt hem niet terug.'
- Dan neem ik hem jullie met geweld af -
'U kunt niet van uw plaats af. U hebt dit gevecht verloren en daarmee de Elfensteen. Vergeet pogingen om hem terug te stelen.'
- Hij is van mij -
De Duistere Oom bleef standvastig. 'Hij is van de Druïden.' Stof vloog van het gehavende gezicht toen het wezen een wanhopig gesis liet horen.
- Er zijn geen Druïden -
De tegenwerping stierf weg in een galmende echo. Loper Boh gaf geen antwoord, maar zijn gezicht verried hevige tegenstrijdige emoties. De arm van de Steenkoning verhief zich in een dramatisch gebaar.
- Geef me de Zwarte Elfensteen terug, mens, of ik beveel Eldwist jullie te verpletteren; geef de talisman terug of ga te gronde - 'Val mij of de anderen aan,' zei Loper Boh, 'en ik richt de magie van de Elfensteen tegen de stad! Ik zal genoeg kracht oproepen om de steen te verbrijzelen en de stad met u erin tot stof te doen vergaan! Geen dreigementen meer, Uhl Belk! U bezit de macht niet langer!'
Een diepe stilte volgde. De Steenkoning balde knarsend zijn vuist.
- Je kunt me niet bevelen, mens; niemand kan dat -
Lopers antwoord kwam meteen. 'Laat ons gaan, Uhl Belk. De Zwarte Elfensteen bent u kwijt.'
Het beeld richtte zich op met gekreun en zijn stemgeluid klonk huilerig.
- Hij zal me te na komen; de Muilknars zal komen; mijn zoon, het monster dat ik schiep zal op me neerdalen, en ik zal gedwongen zijn hem te vernietigen; alleen de Zwarte Elfensteen hield hem in toom; hij zal me als oud en afgeleefd zien en denken dat ik de kracht niet meer heb om me te weren tegen zijn vraatzucht; hij zal me willen verslinden - Ondoorgrondelijke harde ogen richtten zich op Opwekking.
- Kind van de Koning van de Zilverrivier, dochter van wie ooit mijn broeder was, weet wel wat je doet; je dreigt me voor altijd te verzwakken als je de Steen steelt; het leven van de Muilknars is me niet minder dierbaar dan het jouwe je vader; zonder mijn zoon kan mijn land zich niet uitbreiden en wordt mijn opdracht niet vervuld; wie ben jij dat je zomaar wegneemt wat van mij is; ben je dan helemaal blind voor wat ik tot stand bracht; in de steen van mijn land is een onwrikbare schoonheid die je vaders Tuinen nooit zullen kennen; werelden komen en gaan, maar Eldwist zal blijven; waren alle werelden maar zo; je vader acht zich gerechtvaardigd in wat hij doet, maar zijn levensvisie is niet helderder dan de mijne; ik heb het recht te doen wat ik als juist zie omdat het Woord het me ingaf -
'U tast alles aan wat u aanraakt, Uhl Belk,' fluisterde het meisje.
- En doe jij dat niet; doetje vader dat niet; allen die in de natuur leven, doen die dat niet; hoe durf je dat te beweren - Opwekking kwam met haar frêle gestalte een stap dichter bij de reus en het licht dat ze eerder liet zien flitste weer op.
'Er is een verschil tussen het leven voeden en het aantasten,' zei ze. 'Uw opdracht hield in dat u het moest voeden. Dat bent u vergeten.'
De hand van de Steenkoning weerde lichtdeeltjes af die van haar lichaam wegzweefden. Maar toen trok hij zijn hand met een ruk terug en hij ademde in met een scherp geluid van pijn.
- Nee -
Het woord was een noodkreet. Hij richtte zich op, gevangen in een onzichtbaar net dat hem vasthield.
- O, kind; ik zie je nu; ik dacht met de Muilknars een monster zonder weerga te scheppen; maar je vader deed het met jou slechter -
De rauwe stem klonk verstikt, alsof hij bijna niet kon spreken.
- Kind van verandering en evolutie, je bent de onophoudelijke, kwikzilveren beweging van water zelf; ik zie nu voorwaar waarvoor je bent gezonden; ik ben al te lang van steen en zag het niet; toen je tot me kwam had ik moeten inzien dat je waanzin bent; ik zit vervat in de blijvendheid die ik zocht en was even blind als zij die me dienen; het einde van mijn leven is vastgelegd in het schrift van mijn eigen hand -
'Uhl Belk.' Opwekking fluisterde de naam als was het een bede.
- Hoe kun je wat gevraagd werd geven na het ondervinden van zoveel -
Morgan begreep niet wat de Steenkoning wilde zeggen. Hij keek naar Opwekking en schrok. Haar gezicht stond vol schuldgevoel, als een spiegel van de verborgen geheimen die hij altijd al bij haar vermoedde maar waarvan hij het bestaan niet wilde geloven.
De stem van Uhl Belk was een laag gesis.
- Ga weg van mij, kind; ga weer de wereld in en doe wat nodig is om ons aller lot vast te leggen; je overwinning op mij moet zinloos en bitter lijken wanneer de ervoor verlangde prijs zo hoog blijkt -
Ook Loper Boh staarde verbaasd, met een verbeten trek en een frons. Ook hij scheen niet te begrijpen wat Uhl Belk zei. Morgan wilde Opwekking vragen wat er gebeurde, maar aarzelde in zijn onzekerheid.
Toen ging Uhl Belks hoofd met een scherp gekraak omhoog.
- Luister -
De aarde begon te beven met een laag gerommel dat van heel diep kwam en in golven van geluid naar de oppervlakte rees. Morgan Leah had het eerder gehoord.
- Hij komt - De Muilknars.
Loper ging achteruit en riep Morgan en Opwekking toe hem te volgen. Hij schreeuwde de Steenkoning toe: 'Laat ons gaan, Uhl Belk, als u zichzelf wilt redden! Doe het nu! Vlug!' Lopers vuist met de Zwarte Elfensteen ging dreigend omhoog. Uhl Belk leek het nauwelijks op te merken. Zijn gezicht was nog sterker ingevallen en had weinig menselijks meer. Het was gewoonweg monsterlijk. De stem van de reus siste als een serpent door het gedreun van de naderende Muilknars heen.
- Vlucht, dwazen -
In zijn stem klonk geen woede - alleen verslagenheid en leegte. En nog iets, dacht Morgan Leah met verbijstering. Er klonk een sprankje hoop in door, alsof Uhl Belk een mogelijkheid zag die al het andere te boven ging.
Vlak achter hem opende zich een deel van de zware koepelmuur met schrapend geknars van steenblokken, en grijs daglicht kwam naar binnen.
- Vlucht -
Morgan Leah stormde meteen naar de opening, achtervolgd door demonen die hij niet wilde zien. Hij voelde, meer dan hij zag dat de Steenkoning hem nakeek. Opwekking en Loper volgden. Ze snelden door de spleet en renden weg voor de razernij van de naderende Muilknars.