20
Na de verdelging van de ratten konden ze op hun schreden terugkeren door de tunnel die hen naar de grot had gevoerd, om via de verschillende niveaus van het netwerk van tunnels en riolen weer in de straten van Eldwist te komen. Het werd al donker en ze haastten zich om zich in veiligheid te brengen in hun schuilplaats. Dat lukte maar net. De Riek was er bijna meteen, onzichtbaar buiten de muren van het gebouw. Hij schraapte met zijn gepantserde poten over het plaveisel beneden, nog steeds op zoek naar hen. Ze zaten stilletjes bijeen in het donker te luisteren tot hij verder ging. Loper zei dat het wezen volgens hem een prooi kon ruiken, maar nog geen spoor kon vinden door de regen en ook omdat ze zoveel hadden rondgelopen. Vroeg of laat zou hij erachter komen waar ze zich verstopten. Uitgeput en geschokt door de gebeurtenissen aten ze zwijgend iets en gingen gauw slapen.
De volgende morgen verkondigde Pe Ell, die na hun ontsnapping uit de tunnels in zo'n zwartgallige stemming was dat niemand hem durfde benaderen, dat hij er alleen op uittrok. 'We stuntelen met te veel mensen om ooit iets te vinden,' zei hij. Hij sprak tegen Opwekking, alsof alleen zij van belang was. 'Als er echt een Steenkoning bestaat, weet hij nu wel dat we hier zijn. Dit is zijn stad. Hij kan zich verschuilen waar hij maar wil. We kunnen hem alleen vinden als we hem besluipen en verrassen. Daar is geen kijk op als we hem blijven zoeken als een troep honden.'
Morgan wilde protesteren, maar Loper kneep hem hard in zijn arm.
Pe Ell keek in het rond. 'Jullie kunnen rond blijven modderen zolang jullie willen, maar zonder mij. Ik heb jullie lang genoeg op sleeptouw gehad. Ik had er meteen alleen op uit moeten trekken, dan was alles nu achter de rug geweest.' Hij wendde zich weer tot Opwekking. 'Als ik Uhl Belk en de Zwarte Elfensteen heb gevonden, kom ik bij je terug.' Hij zweeg even en keek haar recht in het gezicht. 'Als je dan nog leeft.' Hij liep minachtend langs hen heen en verdween in de gang. Het geluid van zijn laarzen op de trap stierf weg. 'Die zijn we kwijt,' mompelde Horner Dees. 'Maar hij heeft wel gelijk,' zei Loper Boh, en ze keken hem allemaal aan. 'Minstens in één opzicht. We moeten ons in groepjes verdelen, willen we ooit wat vinden. De stad is te groot en als we bij elkaar blijven kan men ons gemakkelijk uit de weg gaan.'
'Twee groepen dan,' stemde Dees in. Hij knikte met zijn harige hoofd. 'Niemand gaat er alleen op uit.'
'Pe Ell schijnt daar anders geen bezwaar tegen te hebben,' merkte Morgan op.
'Hij is een roofdier, anders niet,' antwoordde Dees. Hij keek Opwekking onderzoekend aan. 'Wat denk jij ervan, meisje? Maakt hij in zijn eentje een kans om Belk en de Elfensteen te vinden?'
Maar Opwekking zei alleen: 'Hij zal terugkomen.' Ze gingen zitten om een plan te trekken voor het uitkammen van de stad. Vanuit hun schuilplaats liep de bebouwing grotendeels naar het noorden, dus gingen ze uit van een oost- en een westkant. Ze zouden zoeken in de straten en gebouwen, niet in de tunnels. Als ze bovengronds niets vonden, zouden ze hun aanpak wijzigen.
'Pe Ell kan ernaast zitten als hij zegt dat de Steenkoning moet weten dat we hier zijn,' zei Opwekking tot slot. Ze hield haar hand omhoog en wreef met haar slanke vingers. 'We zijn onbetekenend in zijn ogen, en misschien heeft hij ons nog niet eens opgemerkt. Voor wezens als wij heeft hij de Riek. Bovendien neemt de Muilknars hem in beslag.' 'Hoe delen we ons in?' vroeg Carisman. 'Jij gaat met mij mee,' zei Opwekking. 'En Loper Boh.' Morgan was verbaasd. Hij had verwacht dat ze hem zou kiezen.
De teleurstelling die hij voelde sneed diep. Hij wilde haar keuze aanvechten, maar haar zwarte ogen keken hem zo indringend aan dat hij zweeg. Wat ook haar redenen waren voor dit besluit, ze wilde niet dat eraan getornd werd.
'Dan blijven jij en ik over, Hooglander,' bromde Horner Dees en gaf Morgan een klap op zijn schouder. 'Zullen we Pe Ell op zijn neus laten kijken door het er heelhuids af te brengen?' Hij lachte zo aanstekelijk dat Morgan moest glimlachen. 'Reken maar,' antwoordde hij.
Ze verzamelden hun spullen en gingen de straat op. Over alle gebouwen hing een grauw waas. De lucht was vochtig en kil, en hun adem dampte. Ze wensten elkaar geluk en liepen weg in verschillende richtingen. Morgan en Horner Dees gingen naar het westen, Opwekking, Loper en Carisman naar het oosten. 'Pas goed op jezelf, Morgan,' fluisterde Opwekking. Haar mooie gezicht was een mengeling van licht en schaduw onder haar rijke, zilveren haar. Ze raakte zijn schouder even aan en liep vlug Loper Boh achterna.
'Tralalala, op jachtpartij gaan wij!' zong Carisman vrolijk. Het motregende. Morgan en Horner Dees sjokten voort met gebogen hoofd en hun mantel strak om zich heen. Ze hadden afgesproken de straat helemaal uit te lopen naar de rand van de stad, en dan langs de kust van het schiereiland naar het noorden te gaan. In het hart van de stad hadden ze nooit wat gevonden; misschien was er iets aan de buitenkant - vooral daar de magie van de Steenkoning geen vat had op water. Ze liepen over het trottoir en keken behoedzaam in de zijstraten. Regenwater verzamelde zich in plassen en stroompjes die donker spiegelden. Zeevogels scholen op richels en in nissen. In de donkerte bewoog niets.
Halverwege de ochtend kwamen ze bij de Tijrees, waar het land overging in klippen die tientallen meters afliepen naar de zee. Verweerde rotsen rezen op uit het kolkende water. Golven braken op de klippen en het geluid daarvan vermengde zich met het gieren van de wind die de golven opzweepte. Morgan en Dees zochten weer beschutting achter de laatste rij gebouwen. Door de regen en sproeiwater van de oceaan waren ze algauw doorweekt en ze huiverden onder hun kleren. Twee uur lang liepen ze langs de westelijke begrenzing van de stad zonder iets te vinden. Toen ze tegen de middag pauzeerden om te eten, waren ze moe en terneergeslagen.
'Hier is niets te vinden, Hooglander,' zei Dees, kauwend op zijn laatste stukje gedroogd vlees. 'Alleen de zee, de wind en die verdraaide vogels, die krijsen als oude wijven.' Morgan knikte alleen maar. Hij vroeg zich af of hij een zeevogel kon eten als het moest. Hun mondvoorraad was bijna op. Ze zouden spoedig op jacht moeten, maar wat was er nog meer dan die vogels? Vis, bedacht hij. De vogels leken hem te mager en taai.
'Mis je de Hooglanden?' vroeg Dees onverwacht. 'Soms.' Hij dacht aan huis en glimlachte flets. 'Aldoor.' 'Ik ook, en ik heb ze in geen jaren gezien. Ik vond ze het prachtigste wat de natuur ooit heeft voortgebracht. Ik vond het fijn daar.'
'Carisman zei ook dat hij ervan hield. Hij zei dat de rust hem beviel.'
'De rust. Ja, ik weet nog hoe vredig het was in die heuvels.' Ze schuilden in de portiek van een gebouw. De grote man schoof wat opzij, omdat er water van de muur afdroop en een plas vormde op de treden waar ze, met hun rug tegen de muur, op waren gaan zitten.
Hij boog zich naar voren. 'Ik zal je wat vertellen,' zei hij zacht.
'Ik ken die kerel, die Pe Ell.'
Morgan was een en al aandacht. 'Waarvan?'
'Van vroeger. Lang geleden. Bijna twintig jaar. Hij was toen nog een knulletje en ik was al oud.' Dees lachte schamper. 'En wat voor een knulletje. Een geboren moordenaar die nooit voor iets anders zou deugen.' Hij schudde zijn grijzende hoofd. 'Ik kende hem. Ik wist dat het niet best was als je die tegenkwam.'
'Gebeurde dat?'
'Met mij? Nee, niet met mij. Ik weet veel te goed wie ik wel en wie ik niet moet hebben. Dat is altijd zo geweest. Zo heb ik overleefd. Pe Ell is iemand die niet rust voor je dood bent, als hij het op je heeft voorzien. Het geeft niet hoe lang het duurt of hoe hij het karwei klaart. Hij geeft gewoon niet op.' Hij wees naar Morgan. 'Je moet één ding goed begrijpen. Ik weet niet wat hij hier doet, of waarom het meisje hem mee heeft genomen. Maar hij is van geen van ons een vriend. Weet je wat hij is? Hij is een beroepsmoordenaar van de Federatie. De beste. Hij is de favoriet van Rimmer Dall.' Morgan verstijfde en trok wit weg. 'Dat kan niet waar zijn.' 'Dat kan wel en het is waar,' zei Dees met nadruk. 'Tenzij de zaken een wending hebben genomen, en dat betwijfel ik.' Morgan schudde ongelovig zijn hoofd. 'Hoe weet je dit allemaal, Horner?'
Horner Dees grijnsde breed. 'Ja, grappig is dat. Ik herinner me hem, terwijl hij zich mij niet herinnert. Ik zie dat aan zijn ogen. Hij probeert uit te vinden wat ik weet dat hij niet weet. Heb je gezien hoe hij naar me kijkt? Hij wil erachter komen. Het is te lang geleden denk ik. Hij heeft zoveel mensen gedood dat hij gezichten door elkaar haalt. Ik ben daar al een hele tijd weg.' Hij zweeg even. 'Het feit wil, Hooglander, dat ik zelf een van hen was.'
'Een van hen?' vroeg Morgan bijna onhoorbaar.
De ander lachte met een blafgeluid. 'Ik was bij de Federatie! Ik deed opsporingswerk!'
Op slag zag Morgan Leah Dees met andere ogen. De dikke, beerachtige kerel was niet langer gewoon een norse, oude woudloper met zijn beste tijd achter zich; hij was zelfs geen vriend meer. Morgan deinsde achteruit en besefte toen dat hij nergens heen kon. Hij greep naar zijn zwaard. 'Hooglander!' riep Dees scherp, en Morgan bewoog niet meer. De dikke man balde zijn grote vuist en ontspande zijn hand weer. 'Ik zei toch dat dat lang geleden is. Ik ben al twintig jaar bij die mensen weg. Ga weer zitten. Van mij heb je niets te vrezen.' Hij legde zijn handen in zijn schoot. 'Overigens, geloof het of niet, maar zo leerde ik de Hooglanden kennen - in dienst van de Federatie. Ik spoorde toen opstandige Dwergen voor hen op en stroopte de streek van het Regenboogmeer en de Zilverrivier af. Veel vond ik er niet. Dwergen zijn als vossen: ze duiken meteen weg als ze voelen dat er gevaar dreigt.' Hij glimlachte onverwacht. 'Ik deed in ieder geval niet erg mijn best. Ik knoeide maar wat.'
Morgan liet zijn zwaard los en ging weer zitten. 'Ik ben er lang genoeg bij geweest om dat van Pe Ell te weten,' vervolgde de ander. Hij keek nu weer ernstig. 'Ik was toen bijna van alles op de hoogte. Rimmer Dall wilde me hebben als Zoeker. Kun je je dat voorstellen? Mij? Ik vond dat gedoe met die wolvenkop maar onzin. Maar ik hoorde van Pe Ell toen Dall me inwijdde. Ik zag hem een keer komen en gaan, terwijl hij er niets van wist. Dat had Dall voor me geregeld omdat hij Pe graag een hak zette. Die twee staken elkaar graag de loef af. Maar goed, ik zag hem en hoorde wat hij deed. Enkele anderen hoorden ook dingen. Iedereen wist dat hij Pe Ell uit de weg moest gaan.'
Hij zuchtte. 'Kort daarna liet ik het hele zootje schieten. Ik ging weg toen even niemand keek, trok door het Oostland naar het noorden, reisde rond tot ik in Rampling belandde en besloot me daar te vestigen. Weg van de waanzin in het zuiden, de Federatie, de Zoekers, weg van alles.'
'Alles?' herhaalde Morgan twijfelend. Hij wist nog niet wat hij van Horner Dees moest denken. 'Zelfs de Schadauwen?' Dees knipperde met zijn ogen. 'Wat weet jij van de Schadauwen, Morgan Leah?'
Morgan boog zich naar voren. Dees' gezicht glom van het vocht en in zijn baard en haar zaten druppels. 'Eerst wil ik iets van jou weten. Waarom vertel je me dit allemaal?' De ander glimlachte verrassend vriendelijk. 'Omdat ik wil dat je van Pe Ell afweet. En je kunt niet van hem afweten zonder van mij af te weten. Ik mag je, Hooglander. Je doet me een beetje aan mezelf denken toen ik jong was - een beetje roekeloos en nergens mee zitten. Ik wil geen geheimen die op een verkeerde manier uitkomen. Zoals wanneer Pe Ell zich mij mocht herinneren. Ik wil jou als vriend en bondgenoot. Iemand anders vertrouw ik niet.'
Morgan bestudeerde hem even. 'Misschien ben je met iemand anders beter af.'
'Dat risico neem ik. Nou, kom op. Ik heb je vraag beantwoord, vertel me nu wat je over de Schadauwen weet.' Morgan trok zijn knieën tegen zijn borst en dacht even na. Ten slotte zei hij: 'Mijn beste vriend was een Dwerg die Steff heette. Hij was bij het Verzet. De vrouw van wie hij hield was een Schadauw, en ze doodde hem. Ik doodde haar.' Horner Dees trok verbaasd zijn wenkbrauwen op. 'Ik heb begrepen dat alleen magie die wezens kan doden.' Morgan trok het gebroken Zwaard van Leah. 'Dit Zwaard bevatte ooit magie,' zei hij. 'Allanon zelf bracht het erin - drie eeuwen geleden. Het brak af tijdens een gevecht met Schadauwen in Tyrsis, voor dit alles begon. Maar het bevatte nog genoeg magie om Steff te wreken en mij te redden.' Hij bekeek het lemmet hoopvol, wachtte vergeefs of het warmte gaf en keek Dees weer aan. 'Misschien is er nog wat over. Maar hierom nam Opwekking me dus mee. Om dit Zwaard. Ze zei dat het misschien hersteld kon worden.'
Horner Dees fronste. 'Moet je het tegen Uhl Belk gebruiken?' 'Ik weet het niet,' bekende Morgan. 'Mij is niets verteld, behalve dat het misschien heel was te maken.' Hij duwde het gebroken lemmet in de schede terug. 'Beloften,' zei hij zuchtend. . 'Ze lijkt me wel iemand die ze houdt,' zei de ander na enig nadenken. 'Magie om magie te vinden. Magie om magie te overwinnen. Wij tegen de Steenkoning.' Hij schudde zijn hoofd. 'Het is mij te ingewikkeld. Onthou nu maar wat ik over Pe Ell zei. Je kunt hem niet je rug laten zien. En je moet je ook niet tegen hem verzetten. Laat dat maar aan mij over.' 'Aan jou?' vroeg Morgan verbaasd.
'Ja, aan mij. Of aan Loper Boh. Eenarmig of niet, hij kan Pe Ell de baas, of ik moet me sterk vergissen. Denk jij maar om de veiligheid van het meisje.' Hij zweeg even. 'Dat lijkt me niet zo'n opgave, gezien jullie gevoelens voor elkaar.' Morgan bloosde onwillekeurig. 'Die gevoelens liggen voornamelijk bij mij,' mompelde hij verlegen.
'Ze is het knapste ding dat ik ooit heb gezien,' zei de oude man, glimlachend om Morgans verlegenheid. 'Ik weet niet wat ze is, menselijk, uit de elementen of wat ook, maar zo iemand doet je wat. Ze kijkt je aan, dat gezicht wordt zacht, en als ze zo spreekt doe je alles voor haar. Ik kan ervan meepraten. Ik wou hier nooit meer naar terug en toch ben ik gegaan. Dat heeft ze bij ons allemaal bereikt.'
Morgan knikte. 'Zelfs bij Pe Ell. Hij is net zo in haar ban als wij.'
Maar Dees schudde zijn hoofd. 'Ik weet het niet, Hooglander. Kijk maar goed als je weer de kans krijgt. Hij is de hare, maar toch ook weer niet. Met hem zit ze op een grens. Het kan zó omslaan bij hem. Daarom zeg ik dat je op haar moet passen. Onthou wat hij is. Hij is hier niet voor onze lol. Hij is hier voor zichzelf. Vroeg of laat komt de aap uit de mouw.' 'Dat denk ik ook,' beaamde Morgan.
Dees grijnsde voldaan. 'Maar het zal hem niet glad zitten, hè? Want wij zijn op onze hoede.'
Ze stonden op, trokken hun mantels strak tegen het weer en liepen de regen weer in. Die middag bleven ze de kustlijn volgen. Ze kwamen zonder iets te vinden bij de noordoostelijke punt van het schiereiland en keerden naar de stad terug. De regen had plaatsgemaakt voor een fijne mist die als rook tegen de grauwe lucht en de gebouwen hing. Het werd warmer. Schaduwen bewogen spookachtig in achterstegen en inhammen, en damp steeg van de straat op.
Ergens onder de grond klonk het gedreun van de Muilknars, als verre donderslagen die de aarde deden trillen. 'Ik begin te geloven dat we nooit iets zullen vinden,' mompelde Horner Dees op zeker moment.
Ze liepen door de straten en zochten in de nevel die over alles lag, in deurgaten en ramen die gaapten als hongerige monden, en in de nat glimmende stegen en gangen. De stad lag er overal verlaten en doods bij, van leven ontdaan en vervuld van holle geluiden. Ze gingen verloren in de steen en de stilte ervan. Die omsloot hen zo hardnekkig dat de buitenwereld ondanks hun geheugen en verstand leek weg te vallen, zodat Eldwist het enige was dat restte.
Tegen het vallen van de avond werden ze moe; de eenvormigheid van hun omgeving stompte hun zinnen af en ondermijnde hun weerstand. Ze begonnen een beetje te dolen en gingen verder van de gebouwen af lopen om vaker omhoog te kijken naar de hoge muren die hen omgaven, om zich over te geven aan een gevaarlijk maar hardnekkig verlangen dat er eindelijk iets zou gebeuren. De verveling was dodelijk en ze werden gek van hun machteloze gevoel. Ze waren al bijna een week in Eldwist. Hoe lang zouden ze hier nog moeten blijven? Voor hen liep de straat dood. Ze liepen om de hoek van een gebouw en zagen dat de straat zich verbreedde tot een plein. In het midden daarvan was een laagte met trappen die van alle kanten naar een bassin voerde waaruit een standbeeld oprees van een gevleugelde figuur met linten aan zijn lichaam. Bijna zonder erover na te denken liepen ze het plein op. Het trok hen aan omdat het zo verschilde van alles wat ze hadden gezien. Een park, dachten ze zonder het uit te spreken. Wat deed dat hier? Ze waren halverwege de straat door toen ze de vergrendeling hoorden van het valluik onder hun voeten. Ze hadden geen kans om weg te komen. Ze stonden midden op het luik toen het viel en buitelden in de diepte. Ze vielen een heel eind eer ze op een helling belandden waar ze verder afgleden. De helling was ruw en bezaaid met puin dat hun gezicht en handen schramde. Ondanks de pijn klauwden ze verwoed om hun vaart te vertragen. Met hun handen, laarzen en knieën zochten ze houvast. De helling werd breder en minder steil. Languit liggend kwamen ze tot stilstand.
Morgan hief zijn hoofd op en keek rond. Hij lag op zijn buik op een steenvlakte waarvan hij geen begrenzing zag. De helling lag bezaaid met losse stenen, waarvan nog stukken wegrolden. Van boven viel door een smalle schacht zwak licht naar binnen dat Morgan nauwelijks bereikte. Hij dwong zich omlaag te kijken. Horner Dees lag vijf meter onder hem onbeweeglijk op zijn rug met gespreide armen en benen. Verder omlaag opende zich een reusachtig donker gat als een hongerige muil. Morgan slikte tegen het stof. 'Horner?' fluisterde hij hees. 'Hier,' zei de ander schor. 'Alles goed met je?'
Gegrom klonk. 'Niets gebroken, denk ik.' Morgan keek nog even rond. Hij zag alleen de helling, de verlichte schacht en het gat beneden. 'Kun je je bewegen?' riep hij zacht.
Het was even stil, en toen klonk het geluid van vallende stenen. 'Nee,' kwam het antwoord. 'Ik ben te dik en te oud, Hooglander. Als ik naar je toe wil kruipen glijd ik verder naar beneden.' Morgan hoorde de spanning in zijn stem. En de angst. Dees lag hulpeloos op de rotsbodem, als een boomblad op glas; bij de geringste beweging zou hij in de diepte vallen. Ik ook, als ik probeer te helpen, dacht de Hooglander somber. Maar hij wist dat hij het moest proberen. Hij haalde diep adem en bracht langzaam zijn hand naar zijn mond. Een hagel van stenen kwam naar beneden, maar hij bleef op zijn plaats liggen. Hij veegde het vuil van zijn mond, sloot zijn ogen en dacht na. In zijn knapzak had hij zo'n vijftien meter dun, sterk touw. Hij opende zijn ogen weer. Kon hij dat ergens aan bevestigen om zich op te trekken? Een bekend gerommel deed de aarde trillen. Het steeg op uit de diepte en deed kleine lawines van stenen in de afgrond glijden. Er klonk een zwaar gegrom en een zuchtend geluid, alsof een enorme hoeveelheid lucht vrijkwam.
Morgan Leah keek omlaag en werd koud tot op het bot. In de diepte beneden, recht onder de plaats waar hij lag, lag de Muilknars te slapen.
Morgan keek vlug omhoog. Hij hijgde zwaar en moest vechten tegen de bijna overweldigende aandrang om zich een weg naar buiten te klauwen. De Muilknars. Zo dichtbij. Hij was ongelooflijk groot; de glimp die Morgan ervan opving zei al genoeg. Morgan had er geen idee van waar het monster begon en ophield, of hoe ver het zich nog uitstrekte. Ondanks de pijn bleef hij zich wanhopig vasthouden aan de rotsige helling en hij vocht tegen zijn angst en misselijkheid. Hij moest hieruit! Hij moest er iets op vinden!
Bijna zonder na te denken reikte hij omlaag om het gebroken Zwaard van Leah te pakken. Het ging uitermate moeizaam en traag, want hij kon zich niet oprichten, anders zou hij zeker naar beneden glijden. En dat wilde hij voor geen goud. 'Stil blijven liggen, Horner!' riep hij zachtjes naar beneden met schorre stem. 'Blijf waar je bent!'
Er kwam geen antwoord. Morgan trok het Zwaard van Leah langzaam uit de schede waar hij op lag, en haalde het omhoog. Het gepolijste metaal van het lemmet glansde in het zwakke licht. Hij bracht het met zijn ene hand boven zijn hoofd en hield het daarna stevig met beide handen vast. Hij bracht het gebroken uiteinde omlaag en probeerde het in de rots te steken. Hij voelde dat het zich vastbeet in de steen. Alsjeblieft! smeekte hij.
Hij stak het Zwaard van Leah dieper in de steen en trok zich eraan op. Het staal hield het en hij kwam met zijn gezicht tot bij het gevest. Onder hem vielen stukken steen in de diepte. De Muilknars bewoog zich niet.
Morgan trok het zwaard uit de steen, reikte omhoog om het er weer in te steken en trok zich met veel inspanning weer een stuk omhoog. Met gesloten ogen lag hij te hijgen, en voelde toen een hittestroom door zijn lichaam gaan. De magie? Vlug deed hij zijn ogen open en bekeek het glanzende Zwaard. Niets. Hij hield zich met een hand vast en zocht met de andere in zijn knapzak naar het touw en een haak. Daarbij vielen er een deken en kookgerei uit. De Hooglander sloeg er geen acht op, bond het touw om zijn middel en schouders en wikkelde het om zijn elleboog.
'Horner!' fluisterde hij.
De oude woudloper keek omhoog en Morgan wierp hem het touw toe. Het viel over Dees' lichaam en hij pakte het met twee handen vast. Hij gleed vrijwel meteen weg, en kwam onder Morgan te hangen, die een enorme schok te verwerken kreeg toen het touw strak trok en het zware gewicht hem omlaag dreigde te trekken. Maar hij hield weer met twee handen het Zwaard van Leah vast, en dat bleef onwrikbaar vastzitten. 'Klim naar me toe!' fluisterde hij hees naar beneden.
Horner Dees begon zich traag, moeizaam, hand over hand omhoog te werken langs de helling, waarbij hij het touw om een hand wond. Toen hij bij de deken en het kookgerei uit Morgans knapzak kwam schopte hij ze weg, zodat ze met een hagel van stenen verder omlaag vielen. De Muilknars hoestte en werd wakker.
Hij gromde met een blazend geluid dat door de stenen wanden werd weerkaatst. Zijn reusachtige lichaam stootte tegen de wanden van de tunnel waarin hij sliep en deed de aarde hevig beven. Rollend en stampend kwam hij in beweging. Morgan hing aan het gevest van zijn zwaard, Dees hield zich aan het dunne touw vast, en allebei beten ze op hun tanden van de zware inspanning. De Muilknars schudde zich, waarop Morgan en Dees een spuitend geluid hoorden en gesis van stoom. De Muilknars kroop weg in het duister en zijn geluiden stierven weg. Morgan en Dees keken angstig omlaag. Een vreemde, groenachtige vlek kroop omhoog langs de helling van steen, net zichtbaar in het licht van de schacht, zo'n twintig meter onder Dees, donker glanzend en dampend als vuur dat door struikgewas oprukt. Ze zagen hoe de vlek de deken van Morgan bereikte. Bij de eerste aanraking veranderde de ruwe wol in steen.
Horner Dees begon meteen weer te klimmen en ging de losse steen van de helling te lijf. Toen hij bijna bij Morgan was zei deze hem stil te liggen, gebaarde hem het touw te vieren, en de Hooglander begon weer aan zijn eigen klim, waarbij hij het zwaard in de rots stak en zich optrok, in een eindeloze opeenvolging.
Zo zwoegden ze door, er leek geen einde aan te komen. Het daglicht lokte en trok hen aan als een baken dat de weg wees naar de veiligheid van de stad. Morgan was doorweekt van het zweet. Zijn adem zwoegde en zijn hele lichaam deed pijn. Het werd op zeker moment zo erg dat hij dacht niet meer verder te kunnen. Maar hij moest wel. Beneden bleef de vlek oprukken. Het gif uit het lichaam van de Muilknars deed alles op zijn pad verstenen. Ook het kookgerei moest eraan geloven. Al gauw was er niets meer over, behalve Morgan en Horner Dees. En de vlek kwam steeds dichterbij.
Ze worstelden door en trokken zich decimeter voor decimeter op. Morgan concentreerde zich op de klim en kon aan niets anders denken. Tijdens het zwoegen voelde hij weer de hitte door zich heengaan, sterker nu, en hardnekkiger. Hij voelde het als een boor door de kern van zijn wezen gaan. Het ging van zijn hoofd naar zijn voeten en terug, van zijn vingers naar zijn tenen, door zijn spieren, botten en bloed, tot hij niets anders meer voelde. Op een bepaald moment - wanneer precies wist hij niet - keek hij naar het Zwaard van Leah en zag het gloeien als helder daglicht. Het witte vuur van de magie brandde in het donker. Het is er nog, dacht hij verbeten. Ik heb het nog! Opeens waren daar de sporten van een wandtrap die langs de helling liep, van hun donkere gevangenis naar het vervagende daglicht van de stad.
Morgan zag dat het licht uit een smalle luchtkoker kwam. Met de moed der wanhoop klom hij ernaar toe. Hij hoorde Horner Dees van beneden roepen. Diens schorre stem was bijna een snik, en Morgan zag het gif van de Muilknars op centimeters van Dees' laarzen. Morgan greep omlaag, riep een kracht op waarvan hij het bestaan niet kende en trok Dees aan het touw omhoog. Dees spartelde en zijn harige gezicht was een en al stof en zweet. Morgan liet één hand los van het touw en greep de onderste sport van de wandtrap. Dees bleef klimmen en ramde zijn laarzen in de brokkelige steen. De schemering viel nu snel. Beneden deed het gedempte geraas van de Muilknars de aarde beven. Ze waren nu allebei op de trap en klommen met handen en voeten naar boven. Morgan stak het Zwaard van Leah veilig onder zijn gordel. De magie was er nog!
Ze kwamen door de luchtkoker weer op straat en vielen uitgeput op het trottoir. Samen kropen ze naar de deur van het dichtstbijzijnde gebouw en lieten zich in de koelte weer zakken. 'Ik wist... dat ik gelijk had... toen ik je vriendschap zocht,' hijgde Horner Dees.
De grote, beerachtige man omhelsde de Hooglander. Morgan Leah kon hem voelen beven.