2



Burden sliep vlug in, gewend als hij was aan crises. Zelfs hier, in een marktstadje, waarvan hij verwacht had dat het saai zou zijn na Brighton, zat de recherche zelden zonder werk.

Om zeven uur ging de telefoon. 'Met Burden.'

'Met Ronald Parsons. Ze is niet thuisgekomen. En, meneer Burden - ze heeft geen mantel meegenomen.'

Het was eind mei en het was een buiige, koude maand geweest. Een stevige bries deed de gordijnen van zijn slaapkamer heen en weer waaien. Hij ging rechtop zitten.

'Weet u het zeker?' vroeg hij.

'Ik kon niet slapen. Ik ben haar kleren na gaan kijken en weet heel zeker dat ze geen mantel meegenomen heeft. Ze heeft er maar drie: een regenmantel, haar wintermantel en een oude waarmee ze in de tuin werkt.'

Burden opperde de mogelijkheid van een mantelpakje.

'Ze heeft maar één mantelkostuum.' Het paste bij Parsons dat hij dat ouderwetse woord gebruikte. 'Het hangt in haar klerenkast. Ik denk dat ze een katoenen jurk aanheeft, haar nieuwe.' Hij zweeg en schraapte zijn keel. 'Die had ze pas gemaakt,' zei hij.

'Ik kleed me even aan,' zei Burden. 'Over een half uur haal ik u af om samen naar het bureau te gaan.'

Parsons had zich geschoren en aangekleed. Zijn kleine ogen waren groot van angst. De kopjes die ze de avond tevoren gebruikt hadden, waren net afgewassen en stonden uit te lekken in een zelf gemaakt afdruiprek van houten roeden. Burden verbaasde zich erover hoe door en door fatsoenlijk deze man blijkbaar uit gewoonte was, dat hij in een crisis zichzelf bleef verzorgen en zijn huis op orde hield.

Hij probeerde niet al te veel om zich heen te kijken in het piepkleine keukentje, niet naar het oude gasfornuis op poten te staren, naar de tafel met groen zeildoek erop gespijkerd. Er stond geen wasmachine, geen koelkast. Vanwege de afbladderende verf en de doorvretende rode roest, leek het er vuil. Alleen als hij van heel dichtbij keek, als Parsons' ogen niet op hem gericht waren, kon Burden zien dat het er eigenlijk overdreven, aandoenlijk schoon was.

'Voelt u zich wel goed?' vroeg hij. Met een enorme sleutel deed Parsons de achterdeur op slot. Zijn hand stootte tegen gebarsten en gevlekte tegels. 'Hebt u de foto?'

'In mijn jaszak.'

Toen ze langs de eetkamer liepen, zag hij de boeken weer. De titels sprongen op hem af van de rode, gele en zwarte omslagen. Nu het morgen was geworden en ze nog steeds zoek was, vroeg Burden zich met enige fantasie af of Tabard Road de geschiedenis zou ingaan als een van die sinistere straten waar een vrouwenmoordenaar gewoond had.

Zou er eens een boek zijn over de verdwijning van Margarer Parsons, met net zo'n kaft en waarin van het titelblad het gezicht van zijn metgezel hem aanstaarde? Het gezicht van een moordenaar is dat van een gewone man.

Het zou veel minder angstaanjagend zijn als de moordenaar voor de hele wereld zichtbaar het Kaïnsteken droeg.

Maar Parsons? Hij kon haar hebben vermoord, hij was bij genoeg. Burden dacht aan de kloof tussen theorie en praktijk. Hij schudde zijn fantasieën van zich af en volgde Parsons naar de voordeur.

Kingsmarkham begon tot leven te komen. De winkels waren nog dicht, maar de bussen reden al.

Af en toe scheen een waterig zonnetje, om dan weer te verdwijnen achter wolken die dik en wit waren of blauwachtig van de regen. Er stonden veel mensen te wachten op de bus. Er was ook een stroom die zich naar het station spoedde.

Burden stopte voor de kruising en wachtte tot een oranje geverfde trekker op de hoofdweg gepasseerd was.

'Het gaat allemaal door,' zei Parsons, 'alsof er niets gebeurd is.'

'Maar goed ook.' Burden sloeg linksaf. 'Je houdt er een gevoel voor proporties door.'

Het politiebureau stond heel toepasselijk aan het begin van het stadje, een bolwerk of een waarschuwing. Het was nieuw, wit en vierkant als een zeepdoos en, vrij zinloos, vond Burden, hier en daar versierd met strepen in zeepdoos-kleuren. Het pronkte tegen de achtergrond van de hoge oude bogen van de iepen, op maar een paar meter afstand van het laatste Regency-huis, met zijn glanzende witheid als een stukje opzichtig afval op een open plek in het bos.

Hij was naar Kingsmarkham overgeplaatst toen het net klaar was, maar soms schrok hij nog als hij het zag. Hij lette op Parsons' reactie toen ze over de drempel gingen.

Zou hij angst tonen of alleen maar op zijn hoede zijn zoals elke gewone burger? Hij scheen echter alleen maar geïmponeerd te zijn.

Het was niet de eerste keer dat het gebouw Burden irriteerde. De mensen verwachtten grenenhout en linoleum, groene saaie gordijnen en holle gangen. Die imponeerden de schuldige en hadden iets vertrouwenwekkends voor de onschuldige. Hier suggereerden het marmer en de tegels, met een patroon van onregelmatige vlekken als van olie waarin geroerd was, het bord waarop mededelingen geprikt konden worden, de grote zwarte balie die in een wijde boog de helft van de hal besloeg, dat orde en regelmaat vóór alles gaan. Het was alsof het persoonlijke lot van de mannen en vrouwen die door de draaideuren naar binnen kwamen, van minder belang was dan de onberispelijke verbalen van inspecteur Wexford.

Hij liet Parsons bedremmeld achter tussen een ficus en een stoel in de vorm van het blad van een lepel, een sponsachtige lepel, zo rood als een hoestdrank. Het was waanzinnig, dacht hij, terwijl hij op Wexfords deur klopte, om temidden van de rustige, dicht opeenstaande huizen van High Street zo'n betonnen toverdoos te bouwen. Wexford riep 'binnen' en hij duwde de deur open. 'Hier is meneer Parsons, inspecteur.'

'Goed.' Wexford keek op zijn horloge. 'Ik kan hem nu ontvangen.'

Hij was langer dan Burden, stevig, maar niet dik, tweeënvijftig jaar, het prototype van een acteur die een hoge piet van de politie speelt. Hij was geboren in het een eindje verder gelegen Pomfret en had het grootste gedeelte van zijn leven in deze streek van Sussex gewoond. Daardoor kende hij de meeste mensen en het gebied zo goed dat de kaart aan de boterbloemgele muur uitsluitend als versiering moest worden beschouwd.

Parsons kwam zenuwachtig binnen. Hij keek schichtig en behoedzaam, en had iets uitdagends, alsof hij wel wist dat zijn trots gewond zou worden en hij er zich op voorbereidde die te verdedigen.

'Wat vervelend voor u,' zei Wexford. Hij zei het zonder nadruk op welk woord dan ook, met vlakke, krachtige stem. 'Adjudant Burden vertelde me dat u sinds gistermorgen uw vrouw niet meer hebt gezien.'

'Inderdaad.' Hij haalde het kiekje van zijn vrouw uit zijn zak en legde het op Wexfords bureau. 'Dat is Margaret.' Hij draaide zijn hoofd naar Burden. 'Hij zei dat u het wilde zien.'

Het kiekje liet een jeugdige vrouw zien met een katoenen blouse en een dirndl-rok aan, die houterig met haar armen langs haar lichaam in de tuin van de Parsons stond. Ze glimlachte breeduit en onnatuurlijk tegen de zon in en zag er nogal gejaagd en buiten adem uit.

Haar ogen waren dichtgeknepen, haar wangen bol; ze had misschien werkelijk 'cheesé gezegd. Er was niets te zien van het fijnbesneden gezicht dat Jeans woorden hadden doen vermoeden.

Wexford keek ernaar en zei: 'Is dit de beste foto die u hebt?'

Parsons legde zijn hand over het kiekje alsof het ontheiligd was. 'Wij gaan nooit naar de fotograaf.'

'Geen paspoort?'

'Nee.'

Parsons had het verbitterd gezegd. Hij keek even naar de jaloezieën, het petieterige koeharen vloerkleed, Wexfords stoel met de zitting van mauve tweed, alsof het tekenen waren van persoonlijke rijkdom in plaats van stoffering die een neutrale overheid had verschaft. 'Zou u uw vrouw eens willen beschrijven, meneer Parsons,' zei Wexford. 'Wilt u niet gaan zitten?'

Burden riep de jonge Gates binnen en liet hem plaatsnemen achter de kleine, grijze schrijfmachine waar hij met één vinger op ging tikken.

Parsons ging zitten. Hij begon langzaam te praten, met een beschaamd gezicht, alsof hem gevraagd was zijn vrouw uit te kleden.

'Ze heeft blond haar,' zei hij. 'Blond krulhaar en heel lichtblauwe ogen. Ze is knap.' Hij keek Wexford uitdagend aan en Burden vroeg zich af of hij besefte wat voor oubollige indruk de foto had gegeven. 'Ik vind haar knap. Ze heeft een hoog voorhoofd.' Hij betastte zijn eigen lage, smalle voorhoofd. 'Ze is niet erg groot, ongeveer één meter vijfenvijftig.'

Wexford bleef naar de foto kijken. 'Slank? goed gebouwd?'

Parsons schoof in zijn stoel heen en weer.

'Goed gebouwd, geloof ik.' Er kwam een verlegen blos op zijn bleke gezicht. 'Ze is dertig. Ze is een paar maanden geleden dertig geworden, in maart.'

'Wat had ze aan?'

'Een groen met witte jurk. Dat wil zeggen, wit met groene bloemen, en een geel vest. O ja, en sandalen. Ze draagt 's zomers nooit kousen.'

'Handtas?'

'Ze had nooit een tas bij zich. Ze rookt niet en maakt zich niet op, ziet u. Ze had geen handtas nodig. Ze had alleen haar portemonnee en haar sleutel bij zich.'

'Bijzondere kentekenen?'

'Een litteken van een blindedarmoperatie.' Parsons bloosde weer.

Gates trok het velletje uit de schrijfmachine en Wexford bekeek het.

'Vertelt u me eens over gistermorgen, meneer Parsons,' zei hij. 'Hoe was uw vrouw? Opgewonden? Zorgelijk?'

Parsons sloeg met zijn handen op zijn gespreide knieën. Het was een gebaar van wanhoop, wanhoop en verbijstering.

'Ze was net als altijd,' zei hij. 'Er is me niets opgevallen. Weet u, ze was geen emotionele vrouw.' Hij keek naar zijn schoenen en zei weer: 'Ze was net als altijd.'

'Waar hebt u over gepraat?'

'Ik weet het niet. Over het weer. We hebben niet veel gepraat. Ik moet om half negen naar mijn werk - ik werk bij het waterleidingbedrijf in Stowerton. Ik zei dat het een mooie dag was en zij zei ja, maar te stralend. Het zou vast gaan regenen, het was te mooi om lang te kunnen duren. En ze had gelijk. Het heeft inderdaad geregend, het goot de hele morgen.'

'En u bent naar uw werk gegaan. Hoe? Met de bus, de trein, de auto?'

'Ik heb geen auto...'

Hij zag eruit alsof hij op het punt stond alle andere dingen op te noemen die hij niet had. Daarom zei Wexford snel: 'Met de bus dan?'

'Ik neem altijd die van zeven over half negen van het marktplein. Ik heb haar gedag gezegd. Ze ging niet mee naar de deur. Maar dat zegt niets. Dat deed ze nooit. Ze was aan het afwassen.'

'Heeft ze gezegd wat ze van plan was die dag te gaan doen?'

'De gebruikelijke dingen, die bij het huishouden horen.' Hij zweeg en zei toen plotseling: 'U moet niet denken dat ze zelfmoord zou plegen. Zoals ik tegen meneer Burden zei, ze is een gelovige vrouw.'

'Goed, meneer Parsons. Probeert u nu maar kalm te blijven en niet te piekeren. We zullen al het mogelijke doen om haar te vinden.'

Wexford dacht even na en zijn gezicht stond onvoldaan. Parsons scheen daar een eigenaardige conclusie uit te trekken. Hij sprong op, bevend over zijn hele lichaam. 'Ik weet wat u denkt,' riep hij uit. 'U denkt dat ik haar uit de weg geruimd heb. Ik weet hoe jullie hersens werken. Ik heb het allemaal gelezen.'

In een poging de zaak te sussen, zei Burden snel: 'Meneer Parsons heeft zo'n beetje een studie gemaakt van misdaden.'

'Misdaden?' Wexford trok zijn wenkbrauwen op. 'Wat voor misdaden?'

'We zullen u met de auto thuis laten brengen,' zei Burden. 'Ik zou maar een dag vrij nemen. Vraag een kalmeringsmiddel aan uw dokter.'

Parsons liep stuntelig weg, alsof hij gedeeltelijk verlamd was en door het raam zag Burden hoe hij naast Gates in de auto ging zitten. De winkels gingen nu open en de fruithandelaar aan de overkant van de straat liet zijn zonnescherm neer, omdat hij een mooie dag verwachtte. Waar zou Margaret Parsons zijn, dacht Burden. Lag ze in de armen van haar minnaar of in haar laatste rustplaats te slapen?

'Ze is ervandoor, Mike,' zei Wexford. 'Maar toch kunnen we maar beter de gebruikelijke nasporingen doen. Dat kun je zelf wel, omdat je haar van gezicht kent.' Burden pakte het fotootje en stopte het in zijn zak. Eerst ging hij naar het station, maar de controleur en de lokettisten wisten zeker dat mevrouw Parsons niet langs hen gekomen was.

De vrouw in de kiosk herkende haar onmiddellijk van de foto.

'Dat is gek,' zei ze. 'Mevrouw Parsons komt dinsdags altijd haar kranten betalen. Het was gisteren dinsdag, maar ik weet zeker dat ik haar niet heb gezien. Wacht eens even, 's middags had mijn man dienst.' Ze riep: 'George, kom eens heel even hier!'

De eigenaar van de kiosk kwam uit het gedeelte dat aan de straat lag. Hij sloeg zijn orderboek open en ging met zijn vinger langs de rand van een van de bladzijden. 'Nee,' zei hij. 'Ze is niet geweest. Er staan nog tweeëntwintig penny's.' Hij keek Burden nieuwsgierig aan, tuk op een verklaring. 'Eigenaardig,' zei hij. 'Ze betaalt altijd, met de regelmaat van de klok.'

Burden ging naar High Street terug om met de winkels te beginnen. Hij stapte de grote supermarkt binnen en liep naar de kassa. De caissière zat wat te dromen bij de achtergrondmuziek. Toen Burden haar de foto liet zien, leek het of ze met een schok tot leven kwam.

Ja, ze kende mevrouw Parsons van naam en gezicht. Ze was een vaste klant en was gisteren geweest, zoals altijd.

'Het was ongeveer half tien,' zei ze. 'Altijd om dezelfde tijd.'

'Heeft ze met u gepraat? Kunt u zich herinneren wat ze gezegd heeft?'

'Nou vraagt u me iets. Wacht even, ik weet het weer. Ik zei dat het een probleem was wat je ze voor moest zetten en zij zei ja, je scheen geen trek in sla te hebben als het regende. Ze zei dat ze een paar koteletten had, die ze door beslag wilde halen en toen keek ik zo'n beetje naar haar spullen, de dingen die ze in haar mandje had. En ze zei: "Nee, die koteletten heb ik maandag al gekocht.'"

'Kunt u zich herinneren wat ze aanhad? Een groene katoenen jurk, geel vestje?'

'O, nee. Beslist niet. Alle klanten hadden gisteren iets tegen de regen aan. Wacht even, dat brengt me op een idee. Ze zei: "Gossie, het giet." Ik herinner het me vanwege de manier waarop ze "Gossie" zei, als een schoolmeisje. Ze zei: "Ik zal iets moeten hebben om op mijn hoofd te zetten," en dus zei ik: "Waarom neemt u niet een van onze regenkapjes uit de speciale aanbieding?" Ze zei: "Is 't geen afschuwelijk idee in mei een regenkapje te kopen?" Maar ze nam er een. Ik weet dat heel zeker, want ik moest het apart afrekenen; de andere boodschappen had ik al afgerekend.'

Ze kwam achter de kassa vandaan en liep met Burden naar een massa doorzichtige sjaals, roze, blauw, abrikoos-kleurig en wit.

'Ze zijn niet echt waterdicht,' zei ze vertrouwelijk. 'In een plensbui helpen ze niet, als u begrijpt wat ik bedoel. Maar ze zijn leuker dan die plastic dingen. Staan beter. Ze kocht een roze. Ik zei er iets van. Ik zei dat het bij haar roze truitje paste.'

'Dank u zeer,' zei Burden. 'U hebt me goed geholpen.' Hij informeerde bij de winkels tussen de supermarkt en Tabard Road, maar niemand herinnerde zich mevrouw Parsons gezien te hebben. In Tabard Road zelf schenen de buren geschokt te zijn en niet bij machte te helpen. Mevrouw Johnson, die naast Margaret Parsons woonde, had haar even over tien de deur zien uitgaan en om kwart voor elf terug zien komen. Om twaalf uur ongeveer, dacht ze, toen ze in de keuken was, had ze mevrouw Parsons de tuin in zien gaan om twee paar sokken aan de lijn te hangen.

Een half uur later had ze de voordeur van de Parsons horen openen en zachtjes dichtgaan. Maar dat betekende niets. De melkboer kwam altijd laat, ze hadden erover geklaagd en ze had misschien alleen maar haar hand buiten de deur gestoken om de flessen te pakken.

Er was de vorige middag een openbare verkoping geweest in het veilinggebouw op de hoek van Tabard Road. Burden vloekte voor zich heen, want dat betekende dat er aan weerskanten van de straat auto's geparkeerd hadden gestaan. Iedere vrouw die die middag beneden uit haar raam had gekeken, zou de overkant van de straat niet hebben kunnen zien door die rij bumper aan bumper staande auto's.

Hij probeerde de garage van de bus, zelfs een beetje in het wilde weg de autoverhuurbedrijven en kreeg overal nul op het rekest. Vol bange voorgevoelens liep hij langzaam terug naar het politiebureau. Zelfmoord leek nu volledig uitgesloten. Je babbelde niet opgewekt over de koteletten die je je echtgenoot zou voorschotelen, als je van plan was je van kant te maken, en je ging niet naar een afspraak met je minnaar zonder een mantel of een handtas.

Intussen had Wexford Parsons' huis doorzocht van het lelijke keukentje tot de twee zolderkamertjes. In een la van mevrouw Parsons' toilettafel vond hij twee flanellen nachtponnen, niet zo nieuw meer en verschoten, maar keurig opgevouwen, een bedrukt katoenen exemplaar en een vierde, gekreukeld en misschien een paar nachten gedragen, onder het kussen bij de muur op het tweepersoonsbed.

Zijn vrouw had niet meer nachtgoed, zei Parsons, en haar ochtendjas, gemaakt van blauwe wollige stof en met donkerblauwe koorden, hing nog aan een haak achter de deur van de slaapkamer. Ze had geen zomerpeignoir en het enige paar pantoffels dat ze bezat, vond Wexford keurig met de neuzen tegen de hielen bij elkaar in een kast in de eetkamer.

Het zag ernaar uit dat Parsons gelijk had gehad met de portemonnee en de sleutel. Die waren nergens te vinden, 's Winters werd het huis alleen verwarmd door twee open haarden, en het water door een boiler. Wexford liet Gates de haarden onderzoeken en de vuilnisbak nakijken, die het laatst op maandag door de gemeentereiniging geleegd was, maar er was geen spoor van as. Een opgevouwen krant van vijftien april met wat roet erop lag over het rooster in de eetkamer.

Parsons zei dat hij zijn vrouw de vorige vrijdag vijf pond huishoudgeld had gegeven. Voor zover hij wist, had ze niets overgehouden van voorgaande weken. Gates, die het keukenbuffet doorzocht, vond op een van de planken twee opgerolde biljetten van één pond in een leeg cacaobusje. Als mevrouw Parsons vrijdag maar vijf pond had gekregen, daarvan voor vier of vijf dagen eten voor haar en haar man had gekocht en twee pond had overgehouden voor de rest van de week, was het duidelijk dat in de vermiste portemonnee op zijn hoogst een paar penny's konden zitten.

Wexford had gehoopt een agenda te vinden, een adresboekje of een brief, waar hij wat aan zou hebben. Een koperen brievenhanger aan de muur in de eetkamer naast de haard bevatte alleen een kolenrekening, een circulaire van een installateur van centrale verwarming (had mevrouw Parsons toch haar dromen gehad?), twee zeepbonnen en een prijsopgaaf van een aannemer voor het herstellen en opknappen van een vochtplek in de keukenmuur.

'Had uw vrouw helemaal geen familie, meneer Parsons?' vroeg Wexford.

'Ze had alleen mij. Wij leefden erg op onszelf. Margaret maakte niet... maakt niet gemakkelijk vrienden. Ik ben in een tehuis opgevoed en toen Margaret haar moeder verloor, is ze bij een tante in huis gekomen. Haar tante is gestorven toen wij verloofd waren.'

'Waar was dat, meneer Parsons? Waar u elkaar ontmoet hebt, bedoel ik.'

'In Londen. Balham. Margaret gaf les aan een kleuterschool en ik woonde op kamers bij haar tante.'

Wexford zuchtte. Balham! Het net werd groter. Maar je ging toch niet zestig kilometer van huis zonder een mantel of een handtas. Hij besloot Balham voorlopig te laten rusten.

'Ik neem aan dat uw vrouw maandagavond door niemand opgebeld is? Heeft ze gistermorgen post ontvangen?'

'Er heeft niemand opgebeld, er is niemand geweest en er zijn geen brieven gekomen.' Het leek wel of Parsons trots was op zijn lege leven, alsof het een bewijs van fatsoen was. 'We hebben zitten praten. Margaret was aan het breien. Ik geloof dat ik een tijdje met een kruiswoordpuzzel bezig ben geweest.' Hij opende de kast waarin de pantoffels lagen, en pakte van de bovenste plank een blauw breiwerk op vier pennen. 'Ik vraag me af of het ooit afkomt,' zei hij. Zijn vingers knepen in de kluwen wol en hij drukte de breinaalden in zijn handpalm. 'Wees maar niet bang,' zei Wexford opgewekt en quasi hoopvol, 'we zullen haar wel vinden.'

'Ik geloof dat ik maar weer ga liggen, als u klaar bent met de slaapkamers. De dokter heeft me iets gegeven om te kunnen slapen.'

Wexford riep al de mensen over wie hij kon beschikken op en liet hen de lege huizen in Kingsmarkham en omgeving doorzoeken, de velden die nog steeds ongerept tussen High Street en Kingsbrook Road lagen en, toen het middag was geworden, de beek zelf. Ze wachtten met dreggen tot de winkels dicht waren en de mensen verdwenen, maar desondanks verzamelde zich een hoop mensen op de brug, die over de leuning naar de wadende mannen stonden te kijken. Wexford, die dit soort belustheid haatte, deze nauwelijks onder een masker van schrik en meeleven gecamoufleerde zucht om gruwelijke dingen te zien, keek woedend naar de mensen en probeerde hen te overreden van de brug af te gaan, maar ze kwamen in groepjes terug. Toen het tenslotte donker werd en de mannen ver naar het noorden en het zuiden van de stad waren gewaad, liet hij het zoeken staken.

Intussen was Ronald Parsons, na een dosis slaappillen, op zijn hobbelige matras in slaap gevallen. Voor het eerst in zes maanden lag er stof op de toilettafel, de ijzeren schoorsteenmantel en het linoleum op de vloer.