9

 

Hij keek langs de rij met boeken, het signatuur allemaal nog op de rug. Ze stonden hier veilig, niemand kwam ooit in dit zijkamertje. Het had weinig zin die signaturen eraf te peuteren als het stempel toch binnenin bleef staan. Overdreef hij zelf niet in zijn verontwaardiging bij nieuwe meldingen van alweer een verdwenen boek? Voortaan moest hij misschien iets matter reageren. Ze kenden nu zijn opvattingen voldoende; ze wisten dat hij een onbesproken leven leidde, niets op aan te merken: saai van keurigheid of keurig van saaiheid. Hetzelfde dachten ze bij de Vereniging, en alleen al om die reden zou nooit ook maar iemand durven beweren dat hij de kas misschien wel op een frauduleuze wijze beheerde.

Hij pakte een willekeurig boek van de plank en bladerde het door zonder iets te lezen. Zou Molenaar wakker liggen van de verdwenen boeken? Men zou hem een slechte bedrijfsvoering kunnen verwijten. Molenaar woelde in zijn bed, hield zijn vrouw uit haar slaap, zocht naar mogelijkheden om diefstal te beperken. Ja, meneer Molenaar, we kunnen er niets aan doen, maar hier zult u toch echt zelf voor moeten boeten. Ja, gaat u daar maar zitten, en doe uw schoenen maar uit. Wat? U kunt zo niet bij uw veters. Te dik, te veel gegeten zeker. Mevrouw Molenaar maakt te lekkere hapjes klaar. Misschien dat die dan ook eens moet worden gestraft. Daar bedenken we nog wel eens iets voor. Wat zegt u? Doet het pijn als we u zo naar beneden drukken? Maar anders kunt u toch niet bij uw veters! Kom kom, niet zo schreeuwen, u lijkt wel een klein kind. U bent bijna onverstaanbaar door dat geschreeuw, articuleert u toch eens wat beter. Hij pakte een ander boek, liet de pagina’s gejaagd door zijn vingers ritselen. Wacht, we zullen mevrouw Molenaar er even bij roepen. Ja, goed zo, mevrouw, legt u uw kleren daar maar neer, nee, we zullen er goed op passen, maakt u zich maar niet bezorgd. Ja, meneer Molenaar, u had dit kunnen voorkomen als u wat beter op de boeken had gelet. U zou bijvoorbeeld meneer Berkelder, een uitstekende, geroutineerde kracht, wat meer verantwoordelijkheden kunnen geven. Misschien zou u zich wel ten gunste van hem terug moeten trekken. Ja, mevrouw, dat doet even pijn, ja, daar ook, maar dat went wel. De benen iets meer spreiden. Straks weet u niet beter en zult u het lekker vinden. Stil, Molenaar. Ja, zo gaat…

Hij voelde zich uitgeput toen hij terug in de kamer kwam en zich in een stoel voor het raam liet zakken. De lege zondagmiddag staarde hem aan, en hij keek met half geloken ogen terug. Alles was plotseling koud en vreemd. Daar kon hij nooit aan wennen.

Wie liep daar? Er was er maar één met zo’n regenjas en zo’n pet. Wat moest die man hier? Wat had hij hier te zoeken?

Berkelder liet zich nog iets verder onderuit zakken in zijn stoel en zag hoe de man met straffe, doelgerichte stappen de straat uitliep.

 

Op een affiche van de Bond zonder Naam had ze laatst zien staan ‘Wie vloekt verliest’. ‘En wie verliest vloekt,’ fluisterde ze, terwijl ze voor de derde keer langs de rij gestalde fietsen liep. Toen drong het pas tot haar door dat ze haar nieuwe tweedehands fiets moest zien te identificeren, en niet het oude, gestolen exemplaar.

Ze had wel uren willen doorfietsen. De wind door haar haren, haar benen bewegend in een rustgevend ritme, met niemand iets te maken. Maar het was al tien uur. Als ze nu meteen naar huis ging, zou ze daar haar boek misschien nog kunnen uitlezen.

Ze zag hem pas toen ze al was afgestapt en met de fiets aan haar hand het pad opliep. Meteen stond ze stil. Nooit zou ze meer kunnen bewegen. Alles verstramde en verstijfde. Dit kon niet waar zijn. Ze kneep haar ogen dicht en hij zou verdwenen zijn als ze die weer opende. Hij zou oplossen in het zwarte achter haar oogleden.

Knipperend deed ze haar ogen weer open. Hij had zelfs een pas dichterbij gedaan, stak zijn hand naar haar uit. Een slang die met zijn tong razendsnel naar binnen en weer naar buiten bewegend op haar af kwam. Ze deinsde achteruit, stapte met haar voet half van het pad en viel achterover, haar fiets over zich heen. Ze wist zelf niet of ze had gegild. Wat betekende die pijn in haar keel?

‘Wacht, ik zal je helpen,’ zei hij.

‘Nee, nee, blijf van me af.’

‘Je bloedt. Je hebt het stuur in je gezicht gekregen.’ Ze voelde zich vernederd, Zo was het ook geweest toen hij naast haar had gelegen. Twee lichamen die deden wie het witste was. Hij pakte de fiets en zette hem tegen een boom.

Ze krabbelde overeind en veegde met de mouw van haar jas langs haar wang.

Hij liep op haar toe. ‘Laat me je helpen.’

Ze duwde hem opzij en pakte haar fiets.

‘Magda!’

‘Denk erom, ik ga gillen.’

‘Alsjeblieft Magda, luister naar me.’

‘Als er iemand komt, zeg ik dat je me wilde aanranden.’

 

’s Ochtends had hij er weer gestaan, de fanatieke volhouder. Even hadden hun blikken elkaar gekruist. Zijn ogen straalden een intens, diep doorleefd verdriet uit, maar ze voelde geen medelijden. Lijd maar, wees maar ellendig, dacht ze, dat komt je toe, dat heb je verdiend, sentimentele terrorist. Vanochtend had ze die uitdrukking bedacht en ze was er wel tevreden over.

Tegen zessen stond hij er weer, of nog steeds. Even bleef ze gevangen in die trouwe droevige hondenogen, maar het raakte haar nauwelijks. Als hij zich op deze manier belachelijk wilde maken of desnoods zichzelf zo te gronde wilde richten, uitstekend, waarom niet, zij zou hem niet tegenhouden. Vervelend was alleen dat de mensen in de buurt hem leerden kennen en misschien wel wisten dat hij daar voor haar stond. Hoe zouden ze haar dan zien, als een harteloze, kille egoïst?

Toen ze op de galerij kwam, zag ze het al van een afstand: een enorme bos bloemen voor haar deur. Zonder goed naar de bloemen te kijken of het kaartje te lezen, mikte ze de bos over de rand van de balustrade.

Nadat hij een keer gebeld had, en zij na het horen van zijn stem meteen de verbinding had verbroken, trok ze de telefoonstekker eruit. De deurbel schakelde ze ook uit. Soms gingen er minuten voorbij dat ze niet aan hem dacht, maar dan verscheen hij plotseling, nam haar in beslag, verlamde haar volledig. Haar bewegingen bevroren. Dan zat ze met een kopje halverwege tussen het schoteltje en haar mond, en bleef zo zitten tot ze opschrok.

Hij was niet voor rede vatbaar. Altijd wist hij het zelf het beste. Soms leek het of hij toegaf, maar uiteindelijk wilde hij naar niemand luisteren. Of zou Aarts hem misschien op andere gedachten kunnen brengen? Ja, Aarts, dat was een mogelijkheid, gek dat ze daar niet eerder aan had gedacht. Alhoewel, zo goed kon ze niet met hem opschieten en hij zou ook niet zo tevreden zijn over de frequentie van haar bezoek de laatste tijd. Met onzekere vingers zocht ze zijn nummer in het telefoonboek. Het kostte haar nog tien minuten om haar twijfel te overwinnen.

‘’t Is misschien een beetje een gekke vraag, maar… eh, zou u hier even langs kunnen komen? Ik zit ergens mee en ik… ik zou er graag met u over praten.’

‘Natuurlijk, Magda, zeg maar wanneer.’

‘Vanavond nog als ’t kan, graag.’

‘Is het dringend?’

‘Eigenlijk wel, ja.’

‘Zie je, ik heb vanavond… nou ja, ’t kan wel. Kom je hier naartoe?’

‘Nee, ik kan de deur niet zo goed uit, ziet u… het is misschien wel een beetje lastig, maar.

‘Goed,’ klonk het een beetje stug, ‘over een halfuurtje ben ik bij je.’

Na precies dertig minuten belde Aarts aan. Hij luisterde geïnteresseerd naar haar verhaal, knikte bemoedigend, en zei ‘Ja, en toen?’ als ze stokte.

‘En wat wil je nu, Magda?’ vroeg hij toen ze met een diepe zucht te kennen had gegeven dat haar verhaal uit was.

‘Dat… eh, dat u misschien ’s met hem praat, tegen hem zegt dat-ie zo niet door kan gaan…’

Aarts liet zich nog iets verder achteroverzakken in zijn stoel. ‘Tsja…’

Magda keek hem hoopvol aan. Nu kon hij waarmaken wat hij altijd zo vurig betoogde: dat hij er niet alleen was om het geloof uit te dragen, maar ook en misschien vooral om mensen te helpen en steun te geven in hun dagelijkse zorgen. Freek was zeker een dagelijkse zorg.

‘Tsja…’ herhaalde Aarts. ‘Een moeilijk geval, Magda… niet zo eenvoudig allemaal.’ Aarts ging nog eens verzitten, pakte zijn zakdoek en snoot zijn neus met een vreemd briesend geluid. ‘Ik denk dat we ervan uit moeten gaan dat hij eerlijk en oprecht van je houdt. Dat is een belangrijke verklaring voor zijn gedrag. Daarbovenop komen natuurlijk de moeilijkheden op zijn werk die hem ook… eh… substantieel uit zijn evenwicht hebben gebracht.’ Aarts helde even met zijn bovenlichaam naar één kant als om zijn woorden te illustreren. ‘Ik begrijp heel goed dat jij eronder lijdt, Magda, maar misschien kan je… ik weet dat ’t veel gevraagd is… toch een beetje begrip voor hem opbrengen, voor zijn situatie. Het is natuurlijk…’

‘Maar waarom begrip voor hem en niet voor mij?’ onderbrak ze Aarts.

‘O, natuurlijk, zeker ook voor jou, daarom zit ik hier ook, Magda…’ Hield hij maar eens op met dat eeuwige Magda Magda. Het was net of hij voortdurend intimiteit wilde suggereren, terwijl ze er alleen maar een klef gevoel van kreeg.

‘Ik heb dit natuurlijk al weken zien aankomen, en me afgevraagd wat ik kon doen, hoe ik jullie kon helpen. In eerste instantie nergens mee. Als het even kan moeten mensen toch samen hun eigen problemen oplossen. Maar op een gegeven moment is de maat vol, dan stroomt de emmer over, en kunnen ze het niet meer aan. Zo heb ik je telefoontje van vanavond ook begrepen, Magda.’

Aarts snoot opnieuw luidruchtig zijn neus. Daarna leunde hij achterover alsof hij wilde aangeven dat er nu niets meer te zeggen was, dat wat hem betrof het onderhoud was afgelopen.

‘En… en hoe moet ’t nou verder?’

‘Misschien dat we alles nog even moeten aanzien, misschien dat Freek een tijdje nodig heeft om uit te woeden, om alles te verwerken. Ik denk dat ’t verstandig is om hem die tijd te gunnen.’

‘En wat moet ik dan ondertussen? Tel ik dan niet mee?’

‘Natuurlijk tel jij wel mee, Magda, dubbel en dwars zou ik bijna zeggen, maar er is zo weinig wat we kunnen doen.’

‘Maar u kunt toch met Freek praten, u kunt toch tegen hem zeggen dat zijn gedrag niet… niet aanvaardbaar is, dat ik hem zo steeds meer ga haten.’ Haar stem schoot ongeremd in een hoger register bij de laatste woorden.

‘Ik heb al ’s met hem gepraat, al verschillende keren,’ Aarts glimlachte even, ‘maar om te zeggen dat hij voor rede vatbaar is, nou nee.

‘Alstublieft, probeert u ’t nog ‘s. Ik hou ’t niet meer uit op deze manier. Het is gewoon een verschrikking, elke dag weer.’

‘Goed, Magda, ik zal ’t proberen. Maar ik kan je niet beloven dat ’t helpt. Freek is in de grond een fijne kerel, echt waar, ik ken hem nu al zo veel jaar, maar hij is ook nogal… eh, hij heeft een eigen mening waar hij niet makkelijk van af te brengen is.’

‘Belt u hem vanavond nog op?’

‘Ja, dat zal ik doen.’

Magda kon weinig enthousiasme bespeuren in zijn stem.

 

Als Aarts al met Freek gesproken had, dan was het resultaat nihil geweest: de volgende dag was hij er opnieuw, ’s ochtends en ’s middags. Kon de blik nog treuriger?

De dag erna stond hij ’s morgens niet alleen voor de flat, maar kwam hij in de loop van de dag twee keer in de apotheek. Hij had blijkbaar gewacht tot zij achter de balie stond, maar ze ging meteen naar achteren. Ze kon nog net horen dat hij de eerste keer hoestpastilles en de tweede keer een buisje aspirines vroeg. Om halfzes durfde ze niet naar huis. Het was te veel. Zo werd ze gek. Ze hield het niet langer uit. Elwine nam haar mee naar een café. Ze dronken ieder twee glazen rode wijn.

‘Het vreet naar binnen,’ zei Magda. ‘Ik dacht dat ik vrij en onafhankelijk was, maar ik heb het gevoel dat ik in een gevangenis zit, een soort open gevangenis… en hij is de cipier, hij bewaakt me. Door het luikje kijkt-ie naar me, naar alles wat ik doe. Ik hou ’t niet meer uit.’

Elwine pakte een zakdoekje en droogde Magda’s tranen. ‘Weet je wat, ik ga straks met je mee naar huis. Dan zal ik hem ’s de waarheid zeggen, die lamlul.’

Bij de flat liet Elwine haar fiets kletterend op de stoep vallen en liep meteen met haastige passen op Freek af.

‘Wat doet u hier, meneer?’

‘Pardon, ken ik u?’

‘Wat voert u hier uit?’ hield Elwine aan.

‘Pardon, ben ik u soms verantwoording schuldig?’

‘U terroriseert haar met uw gedrag.’ Elwine wees naar Magda die een meter of tien van hen af stond met trillende knieën en het schaamrood op de kaken en blossen in de hals.

‘Ik begrijp niet waar u zich mee bemoeit. Ik sta hier alleen maar, als een vrije burger.’

‘U achtervolgt haar, ze voelt zich bedreigd, en daardoor beperkt u haar vrijheid.’

‘Ik wil haar alleen maar duidelijk maken dat ik… dat we voor elkaar bestemd zijn. In geen enkel opzicht doe ik haar enig kwaad. Integendeel, ik…’

‘Dit is belachelijk,’ onderbrak Elwine hem.

Waarom praatte ze zo luid? Zelf woonde Elwine niet in deze buurt: zij had geen last van nieuwsgierige blikken, roddels en vrijmoedige opmerkingen. Aan de overkant van de straat stond al iemand ongegeneerd mee te genieten van het tafereel.

‘Ze wil u niet,’ ging Elwine door. ‘Ze walgt van u.’

‘Daar weet u niets van. U bemoeit zich met zaken waar u niets mee te maken heeft… Magda…’ Hij verhief zijn stem. ‘Je weet dat onze liefde zuiver is en dat we bij elkaar horen. Ik vergeef je alles, we kunnen helemaal opnieuw beginnen. Ik wil verhuizen, dan nemen we samen een nieuw huis.’

In de verte zag ze haar buurvrouw aan komen lopen. Mijn god, laat dit snel afgelopen zijn.

‘Als u zo doorgaat, waarschuwen we de politie,’ dreigde Elwine.

‘U maakt me niet bang, mevrouw, ik overtreed geen enkele wet. Ik blijf hier staan tot Magda en ik weer zijn verenigd.’

Magda trok Elwine bij haar mouw. ‘Kom, met die man is niet te praten.’

Elwine ging wel mee naar Magda’s flat, maar bleek slechts even te kunnen blijven. In de gang hielden ze elkaar vast. Magda wilde het moment voortzetten. Ze omklemde Elwine met alle macht, voelde haar krullen in haar gezicht, rook haar parfum.

‘Blijf bij me, laat me niet alleen.’

‘Ik ga met John naar vrienden… een etentje… ik ben al te laat, het gaat echt niet.’

‘Hou me nog even vast. Ik voel me zo… zo… ik weet niet.’

Elwine streelde voorzichtig door haar haar. Als ze niet losliet, moest Elwine wel blijven.

‘Nee, ik moet echt weg.’

Elwine maakte zich los. Ze zoenden elkaar, de ene wang, de andere wang, toen weer de ene wang, en ten slotte een voorzichtig veegje op de mond, meer de suggestie van een zoen. Magda voelde een zachte prikkeling. Ze wilde Elwine nog dichter naar zich toe halen, maar Elwine was de deur al uit, en liet haar de kale avond en de kille nacht.

 

Ze fietste langs zijn roerloze gestalte. Steeds achteromkijkend, als een wielrenner die alleen op kop ligt en bang is te worden ingehaald, reed ze op topsnelheid naar de apotheek. Er veranderde niets. Vrijdag had hij er ook zo gestaan. Het weekend was ze binnengebleven in haar eigen armzalige kasteeltje met de brug over de slotgracht opgetrokken. Mevrouw Van der Steen had de noodzakelijke boodschappen gedaan. ‘Je ziet er slecht uit,’ had ze gezegd. ‘Zorg je wel goed voor jezelf?’ Waarom dachten oude mensen altijd dat je te weinig at?

Alweer een kruising waarop een auto met gillende remmen haar maar nauwelijks kon ontwijken. Alles herhaalde zich. Het ging nooit over. Elwine had zich ziek gemeld. Magda had het gevoel dat iedereen haar in de steek liet tot ze volledig op Freek zou zijn aangewezen. Wat had hij ook alweer gezegd? Het is onvermijdelijk, het is onontkoombaar, we zijn voor elkaar bestemd. Op deze manier zou hij nog gelijk krijgen ook. Gepredestineerd. Hij zou er de hand van God wel in zien.

De vloer van de apotheek was een hellend vlak. Potjes en flesjes waren plotseling van een vreemde substantie vervaardigd.

‘Ik geloof dat ik me niet zo lekker voel,’ zei ze tegen niemand in het bijzonder, en dus reageerde er ook niemand.

Ze herhaalde de woorden nog eens, met trillende stem weliswaar, maar toch luider. Ze had het idee dat ze door een vervormende luidspreker sprak. Was dat haar stem? Joke vroeg wat er was. Of ze kon helpen.

‘Ik voel me zo vreemd.’

‘Niet ziek worden, hoor, één is al meer dan genoeg.’

‘Ik ben niet ziek, maar…’

‘Maar wat?’

‘Ik weet niet, een vreemd gevoel in mijn lichaam, net of ’t niet helemaal van mezelf is.’

Joke keek haar half bezorgd en half kritisch aan. ‘Toch niet psychisch, hè? Hier, ga even zitten, en neem nog een kopje thee. Heb je wel gegeten?’

Ze knikte.

‘Nerveus, hè?’

‘Ja, ik geloof het wel.’

‘Hier, neem nou maar een valiumpje, een halve…’

‘Maar…’

‘Niks te maren, ik weet dat je ertegen bent. Het is rotzooi waarmee de farmaceutische maffia ons probeert te verdoven… Ja, kijk maar niet zo gek, ik ken m’n clichés, maar je wordt er wel lekker rustig van.’

Na een minuut of tien voelde ze de zegenende werking van de valium. De verwachting dat ze helemaal duf zou worden en haar omgeving alleen nog zou kunnen waarnemen als achter matglas, werd niet bewaarheid. Het beeld was nog haarscherp en ze wist precies wat er aan de hand was, Alleen, ze kon het nu overzien: een helder en rustgevend panorama. Ze ging niet meer kopje-onder, bij haar keel gegrepen door de paniek. Straks zou ze de politie bellen en die zou Freek wel op een of andere manier bij haar uit de buurt weten te houden.

 

Ze wist dat hij buiten stond, en het leek of hij daardoor ook hier was. Alsof zijn lichaam in deeltjes was afgebroken die waren overgeseind naar deze kamer om hier te worden samengevoegd. Zoiets had ze laatst gezien in een onzinnige sciencefictionfilm op de televisie.

Ze had geen hap door haar keel kunnen krijgen, steeds maar denkend aan de man die buiten de wacht hield. Lang gewacht en stil gezwegen, nooit gedacht en toch gekregen. Een van de spreekwoorden waarin haar vader altijd zijn verpletterende levenswijsheden verpakte. Het tweede valiumpje was bijna uitgewerkt. Ze had er nog één in haar tas, maar die wilde ze tot later op de avond bewaren, zodat ze in bed niet door Freek zou worden bezocht.

Hij stond er en hij zou er blijven staan. De politie had gezegd in dit geval machteloos te zijn. Zolang hij niet in overtreding was, konden ze niets uitrichten. ‘Maar ik voel me bedreigd, het is echt afschuwelijk.’

‘Tsja, vervelend voor u, maar daar kunnen we niks aan doen. De enige mogelijkheid die u heeft is een kort geding aan te spannen.’

‘Een kort geding?’

‘Ja, dan zou u een soort straatverbod moeten eisen, dat-ie niet meer bij u in de straat mag komen, omdat hij u psychisch schade berokkent of iets dergelijks. Net zoals bij vrouwen die aangerand of verkracht zijn en die de dader niet meer in hun buurt willen hebben… trauma’s en zo.’

‘Maar ik ben niet aangerand of verkracht, tenminste niet lichamelijk.’ Een kort geding, dus voor de rechtbank met advocaten en alles, ze moest er niet aan denken. Freek zou zijn eigen advocaat zijn, en hij zou zich zeker baseren op de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens of iets dergelijks om z’n eigen universele treiterij te rechtvaardigen.

De telefoon ging en haar hart sloeg een paar tellen over. Nee, het kon Freek niet zijn. Door een spleet in het gordijn had ze hem enkele minuten geleden nog aan de overkant in het licht van een lantaarn zien staan. Misschien was het Elwine. Het was zeker Elwine, die zou vertellen dat ze alweer bijna beter was en morgen weer op het werk zou komen.

‘Met Magda…’

Het was Cees. Hij vroeg hoe het nu met haar ging. Wat schoot ze op met dit soort belangstelling? Bijna mechanisch en net voldoende ontwijkend beantwoordde ze zijn vragen. Maar terwijl ze praatte en de woorden bijna als vanzelf uit haar mond rolden, groeide er iets. Zonder dat ze er zelf echt greep op kreeg, vormde zich een idee, een plan. Die Cees, dat was zo’n brave, bescheiden man, daar zou ze verder geen last van hebben. Ze had het gevoel dat ze niet zelf iets bedacht, maar dat het voor haar bedacht werd.

 

Bijna acht uur. Hij had te lang op één punt gestaan. Door de zolen van zijn schoenen voelde hij de kou van de stoeptegels. Hij stampte wat met zijn voeten om de bloedsomloop te bevorderen. Morgen zou hij zijn winterjas aantrekken.

Hij was net aan zijn rondje om het blok begonnen toen de man aan kwam lopen. Het was hem, er was geen schijntje twijfel mogelijk. De man ging het pad op naar de entree van het flatgebouw. Hij zou toch niet…? De man belde aan. Er werd opengedaan. Freek ging wat verder terug de straat op, zodat hij de galerij kon overzien. Het was haar deur die openging. De man stapte naar binnen alsof het de gewoonste zaak van de wereld was, alsof hij er het volste recht toe had.

Omdat hij de bibliotheekbeambte de laatste dagen niet meer had gezien, was hij ervan uitgegaan dat het voorbij was, of dat het misschien zelfs nooit had bestaan. Nu bleek hoe fout die veronderstelling was geweest, hoe faliekant en pijnlijk hij ernaast had gezeten.

Dit kon hij toch niet laten passeren? Als hij zich zo op zijn hart liet trappen, was hij Magda’s liefde niet waard, dan had ze werkelijk recht om hem te verachten en te negeren. Nu moest hij laten zien dat hij niet bang was, dat hij de confrontatie volop aandurfde. En als ze niet zou opendoen? Dan zou hij weer net zo lang wachten tot de mogelijkheid zich voordeed om met een andere flatbewoner mee naar binnen te glippen, net zoals laatst. En als hij eenmaal voor haar huisdeur stond, kon ze hem niet meer weigeren.

Hij belde aan, eigenlijk alleen om zeker te weten dat ze niet zou reageren, maar tot zijn verbazing meldde ze zich door het luidsprekertje. Vrijwel direct na zijn vraag of hij boven mocht komen, hoorde hij de klik van het openspringende slot.