5

 

Ze bleef de hele zondag binnen, de gordijnen dicht, de bel af, de telefoonstekker uit het contact. Weg met de wereld. Ze durfde niet aan gisteren te denken, wilde er ook niet aan denken, maar ze moest wel. Natuurlijk had ze angst en woede gevoeld toen ze hem zag staan in zijn jas die nog bruiner dan anders had geleken, maar tegelijk, en dat durfde ze nu pas toe te geven, had ze er behoefte aan om met iemand te praten, om iemand voor haar te laten zorgen, om niet alleen te hoeven zijn. Die behoefte was maar minimaal geweest, vergeleken met de rest van haar emoties, maar Freek had het blijkbaar aangevoeld en er handig gebruik van gemaakt.

Twee uur. Nog zo’n negen uur voor ze weer naar bed kon. Ze deed het gordijn een klein stukje opzij en keek naar buiten. Grauw weer, niemand te zien buiten, ook Freek niet. Zelfs Freek niet.

‘Je hebt je opgemaakt,’ had hij attent gezegd.

‘Ja, hoe vind je het?’

Stom, stom, stom. Ze sloeg met haar vuist machteloze deuken in de bank. Stom, stom, stom. Houd één ding vast: ga nooit meer in op wat hij zegt, reageer niet op vragen, laat je niet een gesprek binnen manoeuvreren, negeer hem, doe of hij lucht is. Was ze gestreeld door zijn belangstelling? Vanaf ’s ochtends kwart over acht op straat, en hij was de eerste mens die een beetje aardig, een beetje persoonlijk tegen haar had gedaan.

‘Leuk,’ had hij gezegd. ‘Ik moest er even aan wennen. Eerst herkende ik je niet eens.’

Ze waren naar haar huis gelopen, hij met zijn fiets aan de hand.

‘Ik moet nog boodschappen doen,’ had ze gezegd, ‘maar ik heb geen fiets meer. Hij is gestolen.’

‘Zal ik het voor je doen?’

Waarom had ze dat in godsnaam gezegd, over haar fiets?

‘Nee, ik loop wel, dat is geen probleem.’

‘Met die zware tassen? Je weet hoe het is in het weekend met al die spullen die je voor de rest van de week in huis moet halen. Laat mij nou even op de fiets die boodschappen voor je doen.’

‘Maar dan begin je toch niet weer…’

‘Neenee, natuurlijk niet. Ik zweer het je. Het is dat ik je hier toevallig zie, dat ik net aan kom rijden.’

Ze had natuurlijk moeten zeggen dat hij vierkant, dwars en door het midden loog. Hij bevond zich nooit toevallig in de buurt van haar huis.

‘Kijk, als ik je wil helpen,’ had Freek gezegd, ‘gewoon bijvoorbeeld je boodschappen doen… omdat ik nog wel over mijn ouwe, trouwe stalen ros beschik,’ en hij klopte even op het zadel, ‘dan moet je daar verder geen conclusies aan verbinden, dat doe ik ook niet.’

Ze zweeg.

‘Is het goed van die boodschappen?’ hield hij aan.

Ze knikte.

Bij haar flat had hij bescheiden gezegd dat hij wel even buiten zou wachten. Toen ze hem het boodschappenlijstje en een briefje van vijftig gulden overhandigde, had ze het gevoel iets intiems bloot te geven. Hij zou weten wat ze zou eten en drinken dit weekend en hoeveel geld ze ervoor uitgaf. Hij wist nu dat ze twee flessen rode wijn wilde. ‘Rode tafelwijn – fl. 5’ had ze er russen haakjes achter geschreven. Hij was weer een deel van haar huishouden. Ruim een halfuur later had hij aangebeld met de boodschappen. En een bos bloemen, want zijn werkelijke bedoelingen kon hij natuurlijk nooit helemaal maskeren. Ze had hem wel boven moeten laten komen.

Hij was zuchtend in een stoel gaan zitten. ‘Die wijn maakt het zwaar.’

Ze had hem koffie aangeboden. Wat kon ze anders? Maar waarom moest ze weer zo verdomd beleefd zijn. Ze had hem meteen met die rotbloemen en al de straat op moeten gooien, desnoods zonder geld terug te vragen.

‘Die bloemen komen niet van je eigen geld, hoor,’ had hij gezegd, terwijl hij haar wat munten en kassabonnen gaf. ‘Kijk uit, er zitten twee vijfjes bij, dat je ze niet verwart met stuivers.’

Ze had de bloemen natuurlijk wel in een vaas gezet, maar gisteren waren ze meteen na zijn vertrek in de vuilnisbak beland. Hij was maar blijven zitten.

‘Hè, gezellig hier,’ had hij gezegd, ‘heel wat gezelliger dan in m’n eentje thuis.’

‘Hoe gaat het nu met je werk?’

‘Ik ben woensdag nog bij de dokter geweest, voorlopig mag ik nog niet naar kantoor. Ze willen me niet terug hebben en die dokter speelt het spelletje mee. Veel handen op één buik. Zo’n arts hoort onafhankelijk te zijn, maar één telefoontje van de gemeentesecretaris is genoeg. Ze hopen natuurlijk dat ik er zo kwaad over word dat ik ontslag neem. Nou, dan hebben ze de verkeerde voor. Dat zou toch een soort schuldbekentenis zijn, vind je niet?’

Ze knikte, maar hij leek het nauwelijks op te merken.

‘Kijk, ze zijn fout, dat weten ze verduiveld goed. Ik ben toen nog bij het hoofd van dienst geweest, nou en die zit direct onder de secretaris, en die zei: “Witteveen, het is een kwestie van geven en nemen,” zei-ie. “Ook als de anderen op de afdeling wel eens iets doen wat niet helemaal strookt met wat de reguliere gang van zaken zou dienen te zijn, dan moet je dat wel eens laten voor wat het is.” Nou, als hij dat al zegt, “niet helemaal strookt met wat de reguliere gang van zaken zou dienen te zijn”, dan weet je wel hoe laat het is. Dan zitten ze behoorlijk fout, en dan sta ik toch helemaal in mijn recht?’

Ze had nog iets willen zeggen over dat ‘geven en nemen’, maar Freek was doorgedenderd als een intercity met remproblemen. Magda had het verhaal al wel tien keer gehoord. Kijk, ze hadden hem dat werk willen laten opknappen, omdat ze er zelf te beroerd voor waren. Ja, maandagochtend urenlang over dat stomme voetballen praten, geintjes maken met de meisjes van de typekamer, tien keer per dag naar de wc, daar hadden ze natuurlijk wel alle tijd voor. Maar het zat toevallig niet in zijn takenpakket. Waar bleef zijn rechtszekerheid als werknemer als hij zich allemaal werkzaamheden liet opdringen waarvoor hij simpelweg niet was aangesteld? Dan was het einde toch zoek? Als je vandaag toegaf, lieten ze je morgen de post sorteren of de vloer aandweilen. Zo was het toch? Je geeft ze één vinger en ze nemen je hele hand. Ze had begrijpend geknikt, omdat tegenspraak het alleen maar erger kon maken.

Ze probeerde Elwine te bellen, maar er werd niet opgenomen. Waarom juist Elwine? Van haar had ze weinig steun te verwachten, die had het zelf moeilijk genoeg. Er waren toch ook anderen? Joke, bijvoorbeeld, maar met haar had ze zo’n kille, afstandelijke verhouding, die zou niet weten wat haar overkwam. En Greetje? Ach… Greetje, die zou haar met begrijpende, onschuldige ogen aankijken, maar dat was dan ook alles. En mensen van de kerk? Ze zouden vragen waarom ze vanochtend niet was geweest, en waarom vorige week niet, en waarom ze de laatste tijd zo veel zondagen had overgeslagen. Aarts had zelfs een keer opgebeld op een zaterdagmiddag. ‘Met je dominee,’ had hij gezegd. Je dominee. Freek was vanochtend natuurlijk wel geweest, hopend dat hij bij haar zou kunnen aanschuiven in de bank. Ze had naar een andere kerk kunnen gaan, maar dan moest ze de straat op, en zou ze ongetwijfeld het pad van Freek kruisen.

‘Maar als je je werk niet meer hebt, is het wel ontzettend eenzaam, zo alleen in huis, dan duurt de dag wel lang,’ had hij suggestief gezegd.

Ze had haar schouders opgehaald.

Freek ging op her puntje van zijn stoel zitten. ‘Weet je nog dat we trouwplannen hadden, jij en ik? Dat was misschien toch niet zo gek geweest. Twee eenzame mensen die elkaars hart kunnen verwarmen, die elkaar liefde kunnen schenken.’ Zijn stem klonk alsof hij declameerde. Waar haalde hij dit soort zinnen vandaan? Ze konden net zo goed uit een goedkoop liefdesromannetje komen als uit een preek van Aarts. Hoe kon ze dit stopzetten, hoe kon ze hem weg krijgen?

‘Ik had je nodig, ik geef het toe,’ ging Freek door. ‘Maar dat was geen zwakheid. Gek, dat mensen het soms zwak noemen als je iemand nodig hebt, zoals bijvoorbeeld moeder mij ook nodig had. Dat is geen zwakte, maar juist kracht, de kracht van de liefde voor een ander schepsel, voor een medemens, die op een bepaalde, door ons niet te doorgronden wijze voor jou bestemd is.’

‘Je had dominee moeten worden,’ had Magda gezegd. Priester, dacht ze nu, dan zou hij ook geen vrouwen meer lastigvallen. Maar misschien maakte het ook weinig uit. Dat celibaat scheen tegenwoordig ook niet altijd meer zo veel voor te stellen. Ze was opgestaan en had gezegd dat ze nu iets aan het huishouden moest doen. Ze was hem dankbaar, wilde niet onbeleefd lijken, maar… Hij bood aan om haar te helpen, maar ze zei dat ze in huis haar fiets niet miste.

‘Maar een man voor het zware werk?’ had hij geprobeerd.

Er was geen zwaar werk.

‘Maar je hebt toch geen last van me als ik hier blijf zitten? Ik vind het zo gezellig, zo vertrouwd.’

‘Alsjeblieft, Freek, wil je me alleen laten?’

‘Natuurlijk, ik doe alles wat jij wilt, Magda, ik wil alleen maar de dingen doen die jij wilt.’

‘Wil je dan nu weggaan?’

Nog was hij in de stoel blijven zitten.

‘Nu meteen.’

Bij de deur had hij gezegd: ‘Ik hoop dat je me nog eens wilt zien. Dan kunnen we samen praten, als oude vrienden. Dat kan toch?’

Ze had geknikt om van hem af te zijn.

‘Dat kan toch?’

‘Ja,’ zei ze met een vreemd verdraaide stem die niet uit haar eigen mond leek te komen.

Ze keek nu door de spleet tussen de twee gordijnen naar buiten en meende aan het eind van de straat nog net een glimp te zien van een man op een hoge zwarte herenfiets en met een bruine regenjas aan.

Samen praten, als oude vrienden. Als ze niet had toegestemd, was ze nooit van hem afgeraakt. Het was weer net of hij met haar had geslapen, of hij in haar was geweest. Ze voelde de vuiligheid in en aan haar lichaam, een vuiligheid die met geen waterstraal te verwijderen was. Alles begon overnieuw. Zo kwam ze nooit van hem af. Hoe harder ze hem afwees, des te heviger en opdringender werden zijn toenaderingspogingen. Maar als ze haar houding verzachtte met een beetje vriendelijkheid, kreeg hij het idee dat zij ook de oude banden weer aan wilde halen, dat ze hem miste, dat ze hem nodig had. Wat ze ook deed, het was nooit goed. De bank moest het weer ontgelden. Ze ging naar de keuken, trok een fles wijn open en schonk een glas in. ‘Proost,’ zei ze.

Ze zou kunnen verhuizen, verdwijnen, oplossen in het niets. Op een ochtend zou hij een ander naambordje zien. Hij zou aanbellen en vragen waar Magda Koopmans was gebleven. Zij woonde toch hier? Ja, woonde, inderdaad, maar dat is verleden tijd, Ze zou geen adres achterlaten. Met de noorderzon vertrokken, pas nu begreep ze de uitdrukking. Nee, dat was onzin, hij kon gewoon bij het bevolkingsregister binnenlopen en haar nieuwe adres opvragen. Hij kende de ambtelijke wegen. En trouwens, wilde ze wel op zo’n manier op de vlucht slaan? Wilde ze dat? Vluchten voor hem. Ze nam nog een slok van de wijn die zijn wrange smaak begon te verliezen. Wat was er dan nog van haar over als ze zich weg liet jagen door zo’n overspannen gemeenteklerk?

‘Dat ben je,’ fluisterde ze, ‘een doorgedraaide, wereldvreemde, overspannen gemeenteklerk. Proost.’

Om vier uur deed ze de tv aan, liep alle zenders langs tot ze in een natuurdocumentaire op Duitsland 2 terechtkwam. De otters verjoegen Freek voor een tijdje. Waarom waren die beesten zo ontroerend? Waarom vernietigden mensen hun natuurlijk leefmilieu? De otters stierven uit, werden platgereden op autowegen. Een beeld van een dode otter langs de kant van de weg. Ze kreeg tranen in haar ogen. Waarom waren mensen zo wreed? Plotseling bedacht ze dat het vandaag de eerste zondag van de maand was. Er moest dus een bijeenkomst zijn vanavond. Ze zocht de uitnodiging.

‘Vegetarisme en natuurlijke leefwijze’ las ze, ‘een lezing door Petra de Kanther naar aanleiding van haar zojuist verschenen boek’. Natuurlijke leefwijze, wat moest ze zich daarbij voorstellen? Misschien dat die Petra de Kanther dat duidelijk kon maken, die had er tenslotte een boek over geschreven. ‘De lezing zal worden voorafgegaan door een korte discussie over de financiële positie van onze vereniging, die niet florissant blijkt te zijn. Dat zal nader met cijfers worden onderbouwd door onze penningmeester, Cees Berkelder. Vervolgens zal er (tot de pauze) een korte videofilm over bevers in Nederland worden vertoond. In de pauze zult u kennis kunnen maken met de producten van de onlangs geopende Groene Winkel van Roel en Marijke Roos. Groetjes en tot zondag de vijfde, Wieteke Miedema (secretaris)’. Bevers en otters, dat was een teken. Ze zou vanavond weer eens naar de bijeenkomst moeten gaan. Die natuurlijke leefwijze was misschien wel wat. Freek zou ze er niet tegen kunnen komen, die vond het maar onzin, dat vegetarisme. ‘Het genoegen van een lekker stukje vlees laat ik me niet afpakken,’ had hij verschillende keren gezegd. ‘In de bijbel staat trouwens ook niks over vegetarisme.’ Nee, dat was het enige geweest waarover hij het vanaf het begin met haar oneens was. Mensen waren volgens hem omnivoren, zo simpel lag dat. En een natuurlijke leefwijze hield juist in: zo veel mogelijk vlees eten.

Ze schonk haar glas opnieuw vol. Vanavond kon ze waarschijnlijk nog genoeg wortel- of bietensap uit de Groene Winkel drinken. Hoe kwam ze bij het buurthuis waar de bijeenkomst altijd werd gehouden? Het was aan de andere kant van de stad. Ze zou eerst met de bus naar het station moeten en daar overstappen op een bus naar de Eilandenbuurt. Allemaal mogelijkheden voor de Man met de Bruine Regenjas om haar aan te klampen, om op haar in te praten, om aan haar vast te kleven. Jammer dat ze zich verder zo weinig liet zien in de vereniging, dat ze er geen vriendinnen of kennissen had, met wie ze samen naar de bijeenkomst zou kunnen gaan. Wacht eens, woonde die Berkelder niet in de buurt? Hij liep hier wel eens in de straat, en ze had hem een paar keer in een auto gezien. Ze zou dus mee kunnen rijden. Het idee dat je dat niet zomaar kon vragen schoof ze meteen weer naar de achtergrond, en ze bladerde al door het telefoonboek. B… Berends… Berkestein, dat was te ver. Daar stond hij: Berkelder, C, Professor Dikstraat 9. Dat was hier twee straten achter.

Ze had nog geen beslissing genomen – kon ze hem wel of niet vragen om haar hier op te komen halen? – toen ze zijn nummer al had gedraaid.

Hij nam meteen op. ‘Berkelder.’

Ze had de telefoon niet horen overgaan. Een gunstig teken: alsof hij op haar telefoontje had zitten wachten. Hakkelend legde ze uit dat ze ook lid was en dat ze graag naar de bijeenkomst wilde, maar dat haar fiets gestolen was en dat het zo’n omslachtige reis was met de bus en of ze misschien voor deze ene keer…

‘Maar natuurlijk. We zijn toch op de wereld om elkaar te helpen, nietwaar? Wat zullen we afspreken? Ik sta om kwart voor acht bij u voor de deur?’

 

Het licht brandde, dus ze was thuis. Maar waarom reageerde ze niet op de bel en nam ze de telefoon niet op? Ze had gister toch wel gemerkt wat er nog tussen hen bestond. Hij had de trilling door zijn lichaam voelen gaan, vooral door zijn hart. Misschien was het te veel voor haar geweest, en moest ze nu alleen die ervaring verwerken. Ze zou tenslotte ook erkennen dat ze het bij het verkeerde eind had gehad. Dat was geen makkelijk proces, zoals hij gemerkt had bij zijn collega’s die niet wilden toegeven dat hij het gelijk aan zijn kant had. Mensen beschouwden dat als een vorm van zelfverloochening die ze maar nauwelijks konden opbrengen. Maar hij zou het Magda niet kwalijk nemen, nee, want zij begreep hem. Ze had steeds ‘ja’ geknikt toen hij verteld had over de conflicten op kantoor. Zij was de enige die naar hem had willen luisteren, die wist wat hij doormaakte en die met hem mee kon voelen. Daarom had ze ook gezegd dat ze nog eens met hem wilde praten als oude vrienden. Niet te gretig, natuurlijk. Ze kon haar houding niet zo radicaal wijzigen, dan was het of ze het de afgelopen weken niet oprecht gemeend had toen ze een eind aan hun verhouding had willen maken, dan was het of ze zichzelf van verraad beschuldigde. Misschien was het ook beter als hij vandaag niet probeerde met haar in contact te komen. Maar hij moest haar even zien, het beeld moest bevestigd en daarmee versterkt worden.