'Wacht maar tot jouw vader een bruid voor je kiest.'

'Dat hoeft hij niet te proberen, ik trouw niet,' verklaarde Georg.

'Je zult wel moeten, onze Führer wil dat we allemaal trouwen om raszuivere Arische kinderen op de wereld te zetten,' lachte Heinrich.

'Prima, nemen jullie maar zoveel kinderen als je wilt en doe er eentje extra bij voor mij. Ik doe er niet aan mee,' smaalde Georg.

'Kom kerel, er zit toch wel iemand van je gading bij deze meisjes,' wees Franz.

'Zijn jullie er nog steeds niet achter dat ik geen belangstelling heb voor vrouwen?'

Na deze kritische en tegelijkertijd bittere opmerking van hun vriend veranderden ze van onderwerp en brachten het gesprek op veiliger terrein. Ze wilden geen van allen weten wat Georg precies bedoelde, uit vrees dat dit ten koste zou gaan van hun vriendschap.

Alfreds vader voegde zich in gezelschap van Fritz Hermann bij het groepje van zijn zoon en zijn vrienden.

Hermann toonde belangstelling voor hun studie, maar vond ook dat het tijd werd dat ze zich inzetten voor hun vaderland.

'Jullie moeten studeren, maar vergeet niet dat het Reich jongeren als jullie nodig heeft aan het front.'

'Zouden we misschien lid kunnen worden van de SS?'

Alfreds vader verschoot van kleur bij deze vraag van zijn zoon.

'Jullie bij de SS? Maar dat zou fantastisch zijn! Onze Reichsführer zou er trots op zijn als hij op jongeren zoals jullie mocht rekenen. Ik zal ervoor zorgen dat jullie zo snel mogelijk toetreden. Kom morgenmiddag naar mijn kantoor, jullie weten waar het hoofdkwartier van het RSHA, het Reichssicherheitshauptamt is, in de Prinz Albrechtstrasse. Dit soireetje is veel leuker dan ik had durven hopen, kerel!' riep Fritz Hermann tevreden uit.

Toen de heren Tannenberg en Hermann zich in een ander groepje vrienden hadden gemengd viel Georg woedend tegen Alfred uit.

'Waar ben jij mee bezig? Ik ben absoluut niet van plan lid te worden van de SS of de Gestapo of welke glorieuze onderdelen van het Reich dan ook. Het enige wat ik wil is mijn vader helpen en ergens te gaan graven waar ik maar heen kan. Ik wil archeoloog worden, geen soldaat en ik wist niet beter of jullie dachten er net zo over.'

'Hou op, Georg. Je weet net zo goed als ik dat we ons niet veel langer kunnen onttrekken aan onze plicht in het leger te gaan, bij de SS of een andere afdeling. Onze vaders worden nu al met scheve ogen aangekeken, maar de mijne wil niet dat ik in het leger ga. Goed, dan ga ik bij de SS en hoop ik dat mijn toekomstige schoonvader een rustig baantje voor me vindt waar ik me niet hoef in te spannen. Jullie zouden precies hetzelfde moeten doen,' zei Alfred ter verdediging.

Heinrich knikte. 'Weet je, kerel, je hebt groot gelijk. Ik ga met je mee naar die afspraak met Hermann. Ik ambieer zo'n baantje bij de SS wel, dan ben ik niet meer afhankelijk van mijn vader.'

'Ik hoor het al, we gaan bij de SS,' stelde Franz vast.

'Heb je misschien een beter idee?' wilde Alfred weten.

'Nee, eerlijk gezegd niet. Ik ga met jullie mee.'

'Jullie zijn knettergek geworden. Wat bezielt jullie?' Georg begon wanhopig te klinken.

'Het is oorlog en we zijn het aan Duitsland verplicht. Mijn vader heeft gelijk, iedereen is geschikt als kanonnenvlees, dus wij moeten zorgen dat we ons nuttig maken op een aangename plek waar ons niets kan gebeuren. Ik denk dat ik Hermann ga vragen me naar een van die kampen te zenden, Dachau misschien. Dat is een mooie plek om de oorlog uit te zitten.'

 

De secretaris van Fritz Hermann verzocht hen plaats te nemen in de wachtruimte, aangezien zijn baas momenteel in bespreking was met de heer Himmler in eigen persoon.

De vier vrienden wachtten geduldig tot de heer Hermann hen een halfuur later kon ontvangen.

'Kom binnen, kom binnen. Wat fijn dat jullie er zijn. Ik heb met de Reichsführer over jullie gesproken en zodra alle formaliteiten afgehandeld zijn en jullie officieel lid zijn van de SS, zal ik jullie aan hem voorstellen.'

Fritz Hermann hoorde de ambities van de jongeren kalm aan en ging akkoord: Alfred en Heinrich wilden ingekwartierd worden op de politieke afdeling van een van de kampen waar de vijanden van Duitsland gevangen werden gehouden, Franz wilde liever met een van de Waffen-eenheden van de SS naar het front en Georg verzocht om een post bij een van de spionagediensten.

'Perfect, perfect. Bij de SS komen jullie intelligentie en andere kwaliteiten goed van pas.'

Aan het eind van de middag verlieten de vier vrienden Hermanns kantoor als lid van de SS. Fritz Hermann had zich buitengewoon efficiënt betoond en in minder dan twee uur voor alle vier een passende functie gevonden op het hoofdkwartier. Zo konden ze hun studie voortzetten en waren ze tevens lid van de SS.

'Een heildronk op Duitsland!' Alfred hief zijn glas bier. 'Een heildronk op onszelf,' antwoordde Georg.

Het werd een lange nacht, ze waren niet van plan naar huis te gaan voordat de zon opkwam. Ze waren een nieuwe weg ingeslagen, maar ze zwoeren dat niets of niemand hun vriendschap kon verbreken, waar ze zich in de toekomst ook zouden bevinden. Het zou nog twee jaar duren voordat Fritz Hermann hen naar hun uiteindelijke post zou sturen. Een post die in het geval van Alfred, als contactpersoon van de Reichssicherheitsdienst, in Oostenrijk lag.

Heinrich zou Alfred vergezellen naar Oostenrijk als hoofd administratie en economische zaken van de SS, een organisatie die de supervisie had over de kampen. In Oostenrijk was dat gevestigd in Mauthausen, een van de favoriete kampen van Himmler. Franz zou deel uitmaken van een van de speciale commando-eenheden van de SS en Georg werd toegelaten tot de SR, de spionagedienst onder leiding van de gevreesde Reinhardt Heydrich, een dienst die zich kon meten met een andere, niet minder doeltreffende inlichtingendienst, de Abwehr, onder bevel van admiraal Canaris.

 

Franz Ziereis, de commandant in Mauthausen, ontving de twee jongeren die hem uit Berlijn gezonden waren met enige reserve, met name Alfred Tannenberg. Hij kwam van het hoofdkwartier en was een protegé van Fritz Hermann, met wiens dochter hij onlangs in het huwelijk was getreden. Derhalve hoefde niemand Ziereis te vertellen dat Tannenberg bezig was met een bliksemcarrière. Zowel Alfred als Heinrich behoorde tot een bijzonder echelon binnen de SS, de universitair geschoolde top, in tegenstelling tot commandant Ziereis, die van huis uit timmerman was.

Alfred Tannenberg bleek echter een betere officier te zijn dan Franz Ziereis had verwacht, dat moest hij hem nageven. Daarbij bedacht hij nieuwe, ingenieuze methoden om te voldoen aan Himmlers orders zich van nutteloze gevangenen te ontdoen. Zowel Alfred als Heinrich kweet zich met name uitstekend van de taak die de Reichsführer hen had opgedragen: laat de gevangenen enkele maanden werken tot ze erbij neervallen en maak ze af zodra ze gereduceerd zijn tot een menselijk wrak.

Het leven in dat dorp, in het hart van de Donauvallei en omringd door sparren, was zo lieflijk en vredig als de vrienden zich konden wensen. Het was een prachtige omgeving, midden in de velden met her en der verspreid liggende boerderijen en

een rivier die zich kronkelend een weg zocht tussen de bomen. Het golvende landschap stond in schril contrast met de gruwelijke praktijken in kamp Mauthausen. Het kamp breidde zich als een inktvlek uit over de velden, elke week arriveerden er treinen vol gevangenen.

De organisatie van kamp Mauthausen verschilde niet van die van andere kampen, met het bureau van de commandant, een politieke afdeling, het bureau inbewaringstelling, organisatorische zaken, gezondheidswezen en verzorging en training van SS-eenheden.

Ziereis leidde hen rond door Mauthausen, maar gaf vervolgens een van zijn mannen, commandant Schmidt, opdracht de heren wegwijs te maken in het kamp.

'Om de gedeporteerden te onderscheiden, hebben ze een driehoek op hun kleding genaaid, waaraan we kunnen zien wat hun vergrijp is geweest. Groen is voor gewone misdadigers, zwart voor asocialen, zigeuners, bedelaars en gauwdieven en roze voor homoseksuelen. Rood voor politieke gevangenen, geel voor Joodse zwijnen en bruin voor mensen met gewetensbezwaren.'

'Probeert er wel eens iemand te vluchten?' informeerde Heinrich. 'Wilt u een vluchtpoging zien?' vroeg commandant Schmidt op zijn beurt.

'Ik begrijp u niet...'

'Komt u maar mee, dan zal ik u trakteren op een vluchtpoging. We gaan naar de steengroeve.'

Heinrich en Alfred keken elkaar bevreemd aan, maar volgden de commandant. Ze daalden de honderdzesentachtig treden af van de 'trappen des doods', die van het kamp naar de steengroeve liepen. Schmidt wenkte een van de kapo's die aangesteld waren om de gedetineerden in de gaten te houden. De kapo droeg een groene driehoek en de commandant wist te vertellen dat hij meerdere moorden op zijn geweten had. Groot, gespierd en met maar één oog joeg de kapo alle gevangenen doodsangst aan, want ze hadden zijn wreedheden meerdere malen aan den lijve ondervonden.

'Hans, kies eens een van die ellendelingen uit,' wees commandant Schmidt.

De moordenaar hoefde er geen moment over na te denken en haalde een man met een kaalgeschoren hoofd op, met ontvelde handen en zo mager dat het een wonder leek dat hij nog de kracht bezat om rechtop te staan. Hij droeg een rode driehoek.

'Een smerige communist,' verklaarde de kapo en duwde hem ruw naar de plek waar de commandant en de twee nieuw aangekomen ss-officieren stonden te wachten.

De commandant zei geen woord: hij trok hem zijn pet van het hoofd en smeet hem tegen de hekken met prikkeldraad.

'Ga hem halen!' beval hij de gevangene.

De man stond te trillen op zijn benen en keek de commandant weifelend aan, hoewel hij wist dat hij geen keus had. 'Haal die pet op!' schreeuwde Schmidt.

De man zette langzaam koers naar de afrastering tot de bevelende stem van de commandant schreeuwde dat hij harder moest lopen, waarop hij vermoeid een poging deed om te rennen. Toen hij vlak bij de afrastering was waar zijn pet was neergekomen, kreeg hij de tijd niet om zich te bukken om hem op te rapen. Een kogelregen van een van de bewakers maakte een einde aan wat er nog restte van zijn leven.

'Zo'n pet komt ook wel eens op het hek terecht, dan krijgt de gevangene een elektrische schok die hem voorgoed het zwijgen oplegt. Weer een mondje minder om te voeden.'

'Indrukwekkend,' knikte Heinrich.

'Te gemakkelijk,' oordeelde Alfred.

'Te gemakkelijk?' vroeg de commandant wrevelig.

'Ja, een simpele manier om van uitschot af te komen.'

'We passen ook andere methoden toe, meneer.'

'Laat maar eens zien.'

Het zag eruit als een grote doucheruimte, maar aan de lucht die uit de wanden wasemde te ruiken kwam er geen water uit de buizen.

'We gebruiken Cyclon B, een samenstelling van waterstof, stikstof en koolstof.'

'Dus zo baden de gevangenen,' lachte Heinrich vrolijk.

'Juist. We brengen ze hiernaartoe en ze zijn dood voor ze het weten. Hier ontdoen we ons van de lading die net uit de trein komt. Als de leiding ons meer gevangenen stuurt dan we kunnen gebruiken, laten we ze meteen doorlopen naar de douches en zijn we ervan af

De rest van de gedeporteerden heeft geen idee wat hier gebeurt; anders zouden ze onderweg naar de doucheruimten weleens op het idee kunnen komen te gaan muiten. Na een tijdje in Mauthausen kunnen we ze niet meer gebruiken en sturen we ze naar Hartheim. We hebben echter ook andere doucheruimten, niet minder efficiënt.'

Anders dan hier?' informeerde Heinrich.

'Ja, we experimenteren met een nieuw systeem om ons van ongewenste personen te ontdoen. Als ze niet meer in de steengroeven kunnen werken, laten we ze daar douchen, bij dat reservoir aan het eind van het terrein. Ze moeten zich uitkleden en dan zetten we ze een halfuur onder een straal ijskoud water. De meesten vallen dood neer, volgens de arts een kwestie van problemen met de bloedcirculatie.'

De rondleiding duurde de hele middag. Schmidt nam ze mee naar het kasteel van Hartheim. Het was een schitterende plek, met goed getraind en gedienstig personeel.

De commandant toonde hun de oude kerkers die werden afgesloten met valluiken. Ook onder de grond bevond zich een gaskamer, speciaal voor gevangenen die langdurig in Mauthausen zaten.

'Als ze heel ziek zijn brengen we ze naar het kasteel. Het is officieel een sanatorium, dus ze stappen zonder erover na te denken op transport. Eenmaal hier moeten ze zich uitkleden, we fotograferen ze en dan brengen we ze naar de kerker. Als ze eenmaal vergast zijn, verbranden we ze in het crematorium. We hebben een team uitstekende tandartsen, zowel hier als boven, in het kamp zelf, om die ellendelingen hun gouden tanden uit te rukken.

Bovendien regelen we op Hartheim de liquidatie van de mensen die onze maatschappij verloederen, we hebben al meer dan vijftienduizend gekken uit heel Oostenrijk uitgeroeid.'

'Indrukwekkend,' vond nu ook Alfred.

'We vervullen slechts de wensen van de Führer.'

 

Alfred Tannenberg en Heinrich leerden zichzelf goed kennen in Mauthausen. Ze ontdekten dat ze ervan genoten mensen de dood in te jagen. Alfred gaf er evenals hoofdcommandant Ziereis de voorkeur aan gevangenen een nekschot te geven.

Heinrich genoot van het spelletje dat Schmidt hem de eerste dag had laten zien, de pet van een gevangene tegen de afrastering gooien en kijken wat er gebeurt.

Op sommige middagen hielp hij op deze manier tientallen wanhopige gevangenen naar de andere wereld; velen traden de dood tegemoet alsof het de vrijheid betekende.

Ze sloten vriendschap met enkele artsen in het kamp die met de gevangenen experimenteerden.

'De wetenschap doet een sprong voorwaarts dankzij het feit dat we hier over meer dan voldoende materiaal beschikken om onderzoek te doen naar het menselijk lichaam,' pochte Alfred op een van de lange winteravonden waarop hij met Greta zat na te tafelen. Hij vertelde haar smakelijke verhalen over de injecties met virussen, bedoeld om te onderzoeken hoe het verloop van bepaalde ziekten is bij gezonde mannen, vrouwen en kinderen. De gevangenen ondergingen onnodige operaties, alleen omdat de arts meer wilde weten over de mysteries van het menselijk lichaam.

Greta knikte trots bij alles wat haar man vertelde. In Mauthausen en in de andere kampen die Alfred regelmatig moest bezoeken zaten geen menselijke wezens, of in ieder geval geen mensen zoals zij, maar alleen Joden, zigeuners, communisten, homoseksuelen en misdadigers; de wereld was beter af zonder hen. Duitsland had zulke lieden niet nodig en als hun lichaam de wetenschap kon dienen, des te beter, dan had hun leven nog zin gehad, dacht Greta en keek bewonderend naar haar man op.

'Heinrich, ik heb Georg gesproken.

Himmler is tevreden over onze plannen om het op een akkoordje te gooien met de industrie.

Wij zorgen voor de arbeiders en zij steunen onze zaak. De fabrieken hebben arbeiders nodig, onze mannen zijn aan het front. Himmler wil bovendien dat we voorbereid zijn als de oorlog is afgelopen, de ss moet economisch onafhankelijk zijn.

We hebben hier mensen genoeg, dat moet lukken.'

'Alfred, die arbeiders kunnen hooguit wat stenen sjouwen in de steengroeve, ze deugen nergens voor. Ik ben het trouwens niet eens met die politiek. We moeten die lui uitroeien, anders lossen we de problemen in Duitsland nooit op.'

'Dan zetten we de vrouwen in,' stelde Alfred voor.

'De vrouwen? Daar moeten we ons allereerst van ontdoen, dat is de enige manier om te voorkomen dat ze zich voortplanten en dat hun kinderen Duitsland leegzuigen,' argumenteerde Heinrich.

'Goed, of we het leuk vinden of niet, orders zijn orders en we zullen ze moeten uitvoeren. Zoek jij de gevangenen uit die er het best aan toe zijn. Onze fabrieken hebben arbeiders nodig en Himmler wil dat wij ervoor zorgen.'

'Ik heb ook met Georg gesproken.' 'Ik weet het, Heinrich, ik weet het.'

Dan weet je dus dat hij over een paar dagen hier naar toe komt met zijn vader.'

'Ik ben al uren bezig de zaak te organiseren, Ziereis wil dat alles perfect verloopt. De vader van Georg is een van de belangrijkste artsen van het hoofdkwartier en de oom van Georg, die ook komt, is een vooraanstaand professor fysica.De rest van de groep bestaat uit burgers die bij de Führer in de gunst staan en veel belangstelling hebben voor de experimenten van de artsen in Mauthausen.'

'Ik verheug me erop Georg weer te zien.'

'Ik ook. Georg zei dat hij een verrassing had. Misschien neemt hij Franz wel mee. Hij heeft het niet met zoveel woorden gezegd, maar hij zei wel dat hij een verrassing voor ons had en ik weet geen mooiere verrassing dan dat we alle vier weer bij elkaar zouden zijn.'

'Franz' laatste brief was wanhopig, het gaat niet goed aan het Russische front.'

'Het gaat nergens goed, zoveel is duidelijk. Praat me niet van de politiek.'

'Alfred, waar wil je onze gasten uit Berlijn op trakteren. Heb je nog een leuk experimentje?'

'Die teven zijn me een doorn in het oog. Ze zijn zwanger in het kamp aangekomen en we kunnen ze moeilijk op kosten van de staat in leven houden. De artsen willen zien hoe sterk die vrouwen zijn onder extreme omstandigheden. De dokter denkt dat een paar van die wijven meer kunnen hebben dan je zou denken.

Ik heb voorgesteld ze hier te brengen en ze de steengroeve in te sturen om de stenen op hun rug naar boven te sjouwen. We zullen zien hoelang ze het volhouden. Wie weet krijgen ze liever de kogel van de kapo's, hoewel ik het zonde vind als ze zo sterven. Dat is een snelle dood, veel te snel voor dat tuig. Ik geloof dat ze ze ook willen opensnijden om de foetussen te bekijken, ik weet niet wat ze precies willen bewijzen, maar volgens de dokter gaat het om belangrijke wetenschappelijke kennis voor de mensheid.'

'En hun kinderen dan?' vroeg Heinrich. 'Er zijn er een paar het kamp in gekomen met bastaardkinderen erbij.'

'Die sturen we ook de steengroeve in en daarna mogen ze toekijken bij de medische behandeling van hun moeder. Kom, we gaan een praatje maken met de arts. Hij heeft de formule samengesteld voor de injectie. Laten we eens gaan kijken wat er gebeurt als hij die naald bij iemand in het hart steekt. We moeten een paar van die lui wel eerst in bad stoppen.' 'Met hoeveel van die hoeren gaan ze experimenteren?' 'Ik heb er vijftig uitgezocht. Jodinnen, zigeuners en wat politieke gevangenen. Een paar zijn meer dood dan levend, die zullen wel blij zijn dat ze doodgaan.'

 

De dag brak grijs bewolkt aan, met motregen en ijskoude windvlagen die door alle kieren en gaten woeien, maar het slechte weer leek de SS-officieren niet te deren; ze keken ongeduldig op hun horloge in afwachting van het moment waarop de poorten van het kamp opengingen om een lange rij auto's uit Berlijn binnen te laten.

Vijftig vrouwen stonden onbeweeglijk te wachten op het lot dat die officieren voor hen in petto hadden. Ze wisten dat het een bijzondere dag was, dat hadden ze gehoord van de kapo's die hun lachend en met blikken van verstandhouding hadden verzekerd dat dit een dag zou worden die ze nooit zouden vergeten.

Sommige vrouwen zaten al twee jaar in het kamp en waren tewerkgesteld in de fabrieken die materialen produceerden voor het oorlogsapparaat van Duitsland; andere zaten er pas enkele maanden, maar aller gezichten waren getekend door honger en wanhoop.

Ze hadden kennisgemaakt met alle soorten mishandeling en misbruik, hun bewakers heten hen van zonsopgang tot zonsondergang zwoegen en kenden geen genade voor welk teken van vermoeidheid of zwakheid dan ook.

Als iemand stopte met werken en uitgeput op de grond viel, kreeg ze een fiks pak slaag met de zweep of de knuppels waar de kampopzichters zo dol op leken te zijn.

Maar te midden van deze nachtmerrie waren ze in leven, hoewel veel van hun lotgenoten al waren bezweken.

Sommige vrouwen vielen op de grond en werden door de wrede kapo's opzij geschopt, andere stierven aan een hartaanval als ze aan het eind van hun krachten waren gekomen; ook waren er vrouwen die zonder meer verdwenen, degenen die compleet uitgeput waren en niet meer konden werken en zomaar op een ochtend waren afgevoerd. Ze zagen hen nooit terug en wisten niet welk lot hen was beschoren.

Als ze kinderen achterlieten, probeerden de overgebleven vrouwen hen in een bovenmenselijke krachtproef te beschermen zoals ze hun eigen kinderen beschermden, tot ze groot genoeg waren om overgebracht te worden naar een ander commando of een ander kamp.

 

De auto's reden langzaam het terrein op. De groep burgers die uit de wagens stapte keek nieuwsgierig om zich heen. Mauthausen werd beschouwd als een van de belangrijkste kampen van het Reich, een modelkamp dat als voorbeeld diende voor alle overige kampen.

Georg en Alfred omhelsden elkaar, nadat ze elkaar hadden begroet met uitgestrekte arm en het verplichte 'Heil Hitler'. Voordat de twee vrienden elkaar loslieten, hoorden ze een vrolijke kreet van Heinrich: 'Franz, kerel! Je bent meegekomen.'

'Franz!' Alfred omhelsde zijn vriend.

De vier vrienden schaamden zich niet over de blijdschap van deze ontmoeting en trokken zich niets aan van de misprijzende blikken van commandant Ziereis en de andere SS-officieren. Ze voelden zich veilig, onkwetsbaar, favorieten van het regime.

Alfreds vader produceerde inmiddels het leeuwendeel van de uniformen die de soldaten nodig hadden; de vader van Franz had zich als advocaat ontpopt tot een doorgewinterde diplomaat onder bevel van Hitler en had jaren geleden een groot aantal landen weten te overtuigen mee te doen aan de Olympische Spelen te Berlijn, waardoor hij was uitgegroeid tot een van de mensen die behoorden tot de kring van vertrouwelingen van de Führer. Heinrichs vader was een van de advocaten die hun talenten hadden aangewend om de wetgeving van het nieuwe Duitsland structuur te geven, terwijl de vader van Georg vertrouwensarts was in de hoogste echelons van de SS.

De vrouwen staarden wezenloos naar die vier mannen die wat opzij stonden van de anderen, enkele grepen zuchtend de hand van hun kinderen wat steviger vast.

De kinderen konden nauwelijks blijven staan van uitputting, maar ze gehoorzaamden hun moeders, zich bewust van de verschrikkingen die de mannen in het zwart hun zouden aandoen als ze tegenstribbelden.

De vier officieren die zo vergenoegd keken liepen de rijen langs om de gevangenen van dichtbij te bekijken. De minachting en de walging stonden op hun gezicht te lezen bij het zien van die vrouwen waar weinig meer van over was dan een menselijk wrak.

'Dat is me wat, zeg,' zei Franz.

'Kom kerel, je zult zien wat een lol we gaan beleven. Dit wordt een prachtige dag,' beloofde Alfred.

'We zijn gekomen om ons te amuseren, ik ben benieuwd wat jullie voor ons hebben geregeld,' zei Georg handenwrijvend.

'Het wordt een onvergetelijke dag, dat garandeer ik jullie.'

Alfred Tannenberg gaf de kapo's een teken, waarop ze de vrouwen stenen op de rug bonden.

'Wacht maar, dit wordt een feest,' zei Alfred nogmaals.

De vrouwen beefden van angst bij de woorden van die SS-officier en de wanhoop leek als een kille deken over hen neer te dalen.

'Een onvergetelijke dag,' herhaalde de SS-officier met een tevreden grijns.

 

33

 

Clara observeerde haar grootvader terwijl hij lag te dommelen, hoewel hij af en toe zijn ogen half opende en glimlachte naar denkbeeldige wezens.

Ze was moe, maar de schijnbare opleving van haar grootvader vervulde haar met hoop. Niet dat ze dacht dat Alfred Tannenberg ooit weer dezelfde zou worden, maar hij leefde nog en dat was, gezien de omstandigheden, meer dan ze had verwacht. Ze besloot naar de vindplaats te gaan om met Ayed Sahadi te praten en Picot, Fabian en Marta voor het eten uit te nodigen, samen met Gian Maria en Salam Najeb. De arts zag er uitgeput uit en het zou hem goed doen zijn zinnen te verzetten.

Geholpen door Aliya bracht ze haar grootvader weer naar het hospitaal en legde hem in bed. Tannenberg verzette zich, maar de vrouwen kenden geen pardon: hij moest rusten.

Aliya verwisselde het infuus, diende de patiënt een van de tabletten toe die dokter Najeb had klaargelegd en ging naast zijn bed zitten, vastbesloten hem geen seconde uit het oog te verliezen.

Salam Najeb liep nog even het hospitaal binnen voordat hij naar Clara's dineetje ging. De zieke was opgewonden en schreeuwde bevelen in een taal die hij niet verstond. Toen hij dichterbij kwam om hem een injectie met een kalmerend middel toe te dienen, keek Tannenberg hem doodsbang aan en probeerde hem te beletten hem de injectie te geven. Aliya en een van de lijfwachten moesten hem in bedwang houden om dokter Najeb zijn werk te kunnen laten doen. Ze begrepen niet precies wat hij zei, maar hij leek verwensingen te slaken. Even later viel hij uitgeput in slaap.

Blijf bij hem, Aliya, en als er enige verandering optreedt moet je me laten halen.'

'Dat zal ik doen, dokter.'

De verpleegster ging aan de rand van het bed zitten en pakte een boek. Ze hoorde het flauwe geroezemoes van het kamp dat zich aan het avondmaal zette.Ze zuchtte berustend. Hier was ze voor aangenomen, om de oude man te verzorgen als de anderen rust namen. Ze besloot het uit haar gedachten te zetten en zich in haar boek te verdiepen, dus deed ze het licht uit en liet alleen een leeslampje branden boven haar boek.

Ze merkte niets van de gedaante die achter haar opdook tot hij zijn hand op haar mond legde. Het laatste dat ze voelde was het kille metaal van het mes waarmee haar keel werd doorgesneden. Ze stierf zonder te weten wie haar moordenaar was.

Het speet Lion Doyle dat hij Aliya moest doden, maar hij had geen keus. Getuigen kon hij niet gebruiken.

Hij boog zich over het bed waar Alfred Tannenberg in diepe slaap verkeerde, ook al werd hij geteisterd door hevige nachtmerries. Zonder een seconde te verliezen sneed hij hem de keel door en om zeker te weten dat hij dood was stak hij het mes in zijn buik en reet hem van boven tot onder open.

Lion Doyle verliet het hospitaal stilletjes, net zo snel als hij was gekomen. Die avond werd hij door niemand gemist. Picot, Fabian en Marta zaten bij Clara. De rest van het team was aan het pakken want de volgende dag kwamen de helikopters om hen naar Bagdad over te brengen. Hij ging weg, hij had geen enkele plausibele reden kunnen verzinnen om te blijven. Eigenlijk maakte hij zichzelf verwijten dat hij Tannenberg niet eerder om zeep had geholpen. Hij had zichzelf wijsgemaakt dat het veel te lastig was. Dat was niet geheel bezijden de waarheid, maar feit was dat hij zich hier prettig voelde en genoot van het gezelschap van Picot en de anderen. Het speet hem zelfs dat hij niet degene was voor wie hij zich uitgaf. Wel miste hij Marian, zij zou het hier ook heerlijk hebben gevonden.

Hij sloop door de nacht op zoek naar een plek waar hij kon wachten tot de lijken werden gevonden. Hij zou de ene sigaret na de andere opsteken tot hij de eerste signalen van alarm hoorde.

Na de maaltijd besloot Clara met dokter Najeb mee te lopen naar het hospitaal om te kijken hoe het met haar grootvader was.

Ze wandelden zwijgend in de richting van de tent. Het was een aangename maaltijd geweest, want iedereen had zich als bij stilzwijgende overeenkomst voorgenomen met geen woord van de gebeurtenissen van de afgelopen weken te reppen.

Clara ging als eerste de tent binnen en haar snerpende gil was in het hele kamp te horen, een schril, gierend gekrijs dat eindeloos aanhield.

Aliya lag midden in een plas bloed op de grond. Alfred Tannenberg lag krijtwit tussen de met bloed doordrenkte lakens.

Dokter Najeb trachtte Clara de ruimte uit te werken, maar ze hield niet op met gillen en belette hem naderbij te komen; pas toen de lijfwachten binnenstormden stortte ze zich met gebalde vuisten op de twee mannen onder het uitroepen van de vreselijkste verwensingen.

Dokter Najeb kon niet voorkomen dat Clara een van de lijfwachten zijn pistool wist te ontfutselen en vloekend en tierend in het wilde weg om zich heen begon te schieten.

'Zwijnen! Stelletje zwijnen! Jullie deugen voor de honden niet, ik schiet jullie allemaal dood, rotzakken!'

Clara's gekrijs klonk door de stilte van de nacht als de kreten van een gewond dier en bracht ieder die het hoorde aan het huiveren. Picot, Fabian en Marta holden naar het hospitaal, op de hielen gevolgd door Gian Maria en anderen in het kamp, onder wie Lion Doyle en Ante Plaskic, maar de eerste die arriveerde was Ayed Sahadi, die haar wist te overmeesteren en het pistool van haar afpakte.

Gian Maria sloeg zijn armen om haar heen en nadat dokter Najeb haar een injectie met een krachtig kalmerend middel had toegediend voerde hij haar het hospitaal uit.

Het werd een lange nacht waarin kreten van verdriet, verwijten en verwarring om voorrang streden. Niemand had iets gezien, geen van de lijfwachten die Clara's schietpartij hadden overleefd kon vertellen wat er was gebeurd, want niemand had iets gezien of gehoord. Zelfs de wrede verhoortactiek van Ayed Sahadi, noch de woeste kracht van de garnizoenscommandant uit Safran wist meer uit ze te krijgen dan wat ze eerder hadden verteld: ze wisten niets.

'We hebben verdomme een moordenaar in het kamp,' vloekte Picot.

'Ja, het zal dezelfde wel zijn die Samira en die twee lijfwachten heeft vermoord en Fatima zo heeft toegetakeld,' knikte Marta verbijsterd.

Lion Doyle zag er even aangeslagen uit als de anderen en luisterde met een bedrukt gezicht naar de speculaties van de teamleden, hoewel hij de onderzoekende blikken van Ante Plaskic in zijn rug voelde prikken.

'Ik kan niet wachten tot ik hier weg ben,' zei Fabian.

'Ik ook niet, Fabian.' Picot klopte hem vaderlijk op de schouder. 'Gelukkig duurt het nog maar één dag, morgen zijn we hier weg. Ik blijf hier voor niets ter wereld ook maar een minuut langer dan nodig is.'

Clara kon geen afscheid van ze nemen. Dokter Najeb had haar een flinke dosis tranquillizers toegediend en ze was volkomen van de wereld. Fatima was inmiddels min of meer op de been en week niet van haar bed.

Alle deelnemers van de archeologische missie waren vertrokken, behalve Gian Maria.

 

Lion Doyle had de moord op Clara nog voor de boeg, maar het zou zelfmoord zijn dat hier te doen. Hij was kwaad op zichzelf dat hij de klus niet eerder had geklaard, maar voerde verzachtende omstandigheden aan door zichzelf erop te wijzen dat het een schier onmogelijke zaak was een beschermeling van Saddam en zijn kleindochter te doden, die beiden vierentwintig uur per dag onder zware bewaking stonden. Als hij er goed over nadacht vond hij zelfs dat de moord op Tannenberg zo'n knap staaltje werk was dat ze hem niet alleen volledig moesten uitbetalen maar hem ook dienden te feliciteren, hoewel Tom Martin, zijn baas bij Global Group, niet scheutig was met het uitdelen van schouderklopjes en er eenvoudigweg van uitging dat zijn huurlingen hun werk naar behoren uitvoerden. Hij had de opdracht in elk geval voor de helft vervuld en wel voor de belangrijkste helft, want hij kon met de beste wil van de wereld niet verzinnen wat Clara zou hebben misdaan dat iemand haar wilde vermoorden. Uiteraard was dat zijn probleem niet, hij was niet van plan zijn neus in andermans zaken te steken: hij was een professional en daarmee basta.

Lion Doyle kon zichzelf echter niet helemaal voor de gek houden en besefte donders goed dat deze maanden in Irak hem diep hadden geraakt.

Ayed Sahadi had zes bewakers voor Clara's deur gezet en het hele huis laten omsingelen zodat er geen centimeter onbewaakt bleef De kolonel was in aantocht en had hem telefonisch laten weten dat de naaste kring van Saddam woedend was vanwege de moord op Tannenberg. Er zouden koppen rollen, zoveel was duidelijk.

 

Gian Maria bad zwijgend tot God voor de ziel van Tannenberg en de arme Aliya, die net als de vorige verpleegster gestorven was, enkel en alleen omdat ze een oude man bijstond in zijn doodsstrijd. Hij wist dat de moordenaar ook Clara het leven wilde benemen en zou het zichzelf nooit vergeven als hij dat niet kon voorkomen.

Hij had Fatima gevraagd of hij bij Clara mocht zitten, maar Fatima had geweigerd, gesteund door Ayed Sahadi, die het belachelijk vond dat die priester zich opwierp als lijfwacht.

Aan het eind van de middag arriveerde de kolonel, wat enorme commotie opriep in het militaire kamp en het dorp. Ditmaal werd hij vergezeld door een groter team, twaalf van zijn allerbeste mensen die ervaring hadden met het verhoren van de grootste tegenstanders van het regime van Saddam, keiharde lieden die in staat waren rotsblokken te laten praten.

Achmed Hoesseini had besloten het team archeologen twee dagen in Bagdad te houden alvorens ze over te brengen naar de Jordaanse grens, vanwaar ze via Amman door zouden reizen naar hun eigen woonplaats: Picot naar Parijs, Marta Gómez en Fabian naar Madrid en andere professoren naar Berlijn, Londen, Rome...

Ze werden er langzaam maar zeker allemaal claustrofobisch van en wilden Irak zo snel mogelijk verlaten, maar Achmed had hun verzocht geduld te hebben, want het was lastig om helikopters te regelen en het leek hem niet verstandig hun leven in de waagschaal te stellen op weg naar de Jordaanse grens.

In de hal van Hotel Palestina liepen ze enkele verslaggevers tegen het lijf die hen in Safran hadden opgezocht; ze wisten zeker dat de oorlog binnen enkele dagen zou losbarsten, dat hoorden ze in elk geval van hun redacties. Sommigen wilden terug voor het uitbreken van de oorlog, maar de meerderheid bereidde zich voor om te blijven en hamsterde levensmiddelen en flessen drinkwater.

Lion Doyle verstuurde een korte, heldere fax naar Photomundi: Keer morgen terug. Heb voldoende materiaal, maar niet alles. De afgelopen dagen was het lastig werken. Het belangrijkste is volbracht.

Die avond aten Picot en zijn teamleden met Miranda en enkele andere journalisten.

'Waarom ga je niet mee terug?' vroeg Picot aan Miranda.

'Zo ben ik niet. Ik heb het hier niet zo lang uitgehouden om er op het moment suprême vandoor te gaan.'

'Ga met me mee naar Parijs, al is het maar voor een paar dagen. Hoewel ik natuurlijk het liefst wil dat je heel lang blijft.'

Miranda schonk Picot een begrijpende glimlach. Ze was net zo dol op de archeoloog als hij op haar, maar ze wisten allebei dat hun leven zich ver van elkaar afspeelde. Forceren zou de zaak alleen maar kwaad doen.

"Vergeet het, Yves.'

'Waarom? Je bent toch single?'

'Jawel.'

'Nou, dan...'

'Nou, dan niks. Je bent een leuke vent en ik wil je niet reduceren tot een avontuurtje voor één nacht.'

'Ik had het niet over een avontuurtje voor één nacht,' protesteerde Picot. Dat weet ik, maar gezien de omstandigheden zit er niet meer in.' 'Miranda, alsjeblieft! Geef ons een kans.'

'Als ik levend uit die verdomde oorlog kom, zoek ik je op in Parijs of waar je op dat moment ook uithangt en dan zullen we zien of we na al die tijd lachend terugkijken en het glas heffen of…. we zien het wel.'

Picot drong niet langer aan. Miranda bleef in Bagdad en met een steek van angst dacht hij aan de gevaren die ze liep.

Achmed Hoesseini sloeg de ene whisky na de andere achterover. Fabian probeerde de man tot bedaren te brengen. Er was geen spoor meer te bekennen van de zelfverzekerde man die hij maanden geleden had leren kennen. De voorkomende, charmante archeoloog van het departement van Oudheid was veranderd in een zielig hoopje mens, met dikke wallen onder zijn ogen en een onrustige blik die heen en weer schoot alsof hij elk moment verwachtte dat iemand hem zou neerschieten.

'Ga je nog terug naar Safran?' vroeg Marta Gómez.

'Ik weet het niet, dokter Najeb wilde Clara niet wakker maken, ik hoop haar morgen te spreken. Ik wacht af wat zij wil, als ze denkt dat ik iets voor haar kan betekenen ga ik er meteen naartoe.'

'Maar ze is je vrouw! Natuurlijk heeft ze je nodig op een moment als dit.'

'Ik weet het niet, Marta... ik weet het echt niet. Er zijn verschrikkelijke dingen gebeurd en nu met die oorlog... ik weet niet wat ons te wachten staat. Clara moet in elk geval terug naar Bagdad, ik denk niet dat ze daar nog lang kan blijven in haar eentje.'

Fabian gebaarde naar Marta dat ze niet moest aandringen en bracht het gesprek op de expositie die ze wilden houden.

'We zijn je enorm dankbaar dat je de Iraakse autoriteiten zover hebt gekregen toestemming te verlenen voor een tentoonstelling van de voorwerpen die we in Safran hebben opgegraven.'

'Ja, professor Picot heeft alle formulieren inmiddels ondertekend,' knikte Achmed.

'Wanneer kom jij naar Europa?' vroeg Fabian.

'Ik? Geen idee, dat hangt van Clara af, ik zou het liefst vandaag nog vertrekken, als ik kon, als ik... maar ik kan niet zomaar het land uit en nu Tannenberg dood is laten ze me helemaal niet gaan...'

Het gesprek werd onderbroken door Achmeds mobieltje. Hij stond niet op om een rustig plekje te zoeken, maar luisterde zwijgend naar de stem aan de andere kant van de lijn, die hem zo te horen bevelen gaf.

Achmed Hoesseini knikte, terwijl zijn bewegingen steeds krampachtiger werden.

'Wie was dat?' vroeg Marta, zo geïntrigeerd dat het haar niets kon schelen of hij haar een nieuwsgierig aagje zou vinden.

'Dat was de kolonel... tja, die ken je niet, maar hij is een gewichtig man...'

'De kolonel? Die kennen we wel, hoor. Hij was in Safran met een heel team onderzoekers na de moord op Samira en die twee lijfwachten,' haastte Fabian zich te zeggen.

'Een vreselijke man,' mompelde Marta.

'Ik vertrek morgenochtend in alle vroegte naar Safran met een delegatie Iraakse kopstukken voor de begrafenis van Tannenberg. Saddam eist dat hij met alle ceremonieel wordt begraven. Ik heb opdracht gekregen mee te gaan om Clara te steunen en haar te overtuigen terug te keren naar Bagdad.'

'Dat lijkt me ook het verstandigste,' vond Lion Doyle.

'Wat gebeurt er verder met ons?' vroeg Picot bezorgd.

'Jullie vertrekken overmorgen vroeg per helikopter naar de Jordaanse grens, de plannen zijn niet gewijzigd. Karim, mijn assistent, is de neef van de kolonel en zorgt dat er zich geen verdere problemen voordoen; als ik niet op tijd terug ben, vergezelt hij jullie naar de basis, maar ik denk dat ik morgenavond wel weer terug ben, samen met Clara.'

Achmed Hoesseini hield de avond voor gezien. Hij had er genoeg van en het teveel aan drank begon hem parten te spelen: hij was draaierig, had het gevoel dat hij moest overgeven en zijn ogen brandden. Hij kon het beste proberen wat te slapen, hoewel hij nu al wist dat hij geen oog dicht zou doen.

Picot was wel moe, maar had geen zin om te gaan slapen en nodigde de hele ploeg uit voor een slaapmutsje in de bar. Iedereen ging mee, behalve Ante Plaskic, die zich verontschuldigde.

'Vreemde snuiter,' zei Marta, die hem nakeek toen hij de hal door liep naar de lift.

'Nogal ja,' vond Picot.

'Toch heeft hij niets eigenaardigs gedaan, als je het goed bekijkt.'

'Al die maanden is hij op afstand gebleven, hij heeft met niemand vriendschap gesloten, zelfs nooit iets aardigs gezegd, tegen wie dan ook.'

'Hij heeft goed werk geleverd, was nooit onbeleefd, deed alles wat je hem vroeg... we kunnen hem moeilijk verwijten dat hij een onsympathieke vent is; hij weet heus wel dat niemand hem mag.' Marta bleef hem verdedigen.

'Wat maakt het ook uit, hij is en blijft een vreemde snuiter.'

Ze bleven lang in de bar hangen en bespraken de oorlog, die nu wel snel zou losbarsten. Niemand wist precies wanneer, het zou over een paar dagen of over een maand kunnen zijn, maar één ding stond als een paal boven water: Bush stond op het punt Irak binnen te vallen.

 

Drie helikopters landden op de okergele aarde, op enkele meters afstand van wat ooit het archeologische kamp was geweest.

Clara stond gelaten naast de kolonel om de afgevaardigden van het regime welkom te heten: enkele generaals, twee ministers en een aantal familieleden van Saddam.

Ze reikten haar de hand om haar te condoleren, met de woorden dat Irak een van zijn beste vrienden en aanhangers had verloren. Ze luisterde nauwelijks, ze begreep totaal niet wat ze zeiden en kon zich op niets anders concentreren dan op het verdriet dat haar in een wurggreep hield.

Ze kreeg het beeld van haar grootvader die met opengesneden keel in bed lag niet uit haar hoofd. Degene die hem had vermoord wilde hem niet alleen elimineren, maar deed dat met een maximum aan pijn als vergelding voor wie weet welk kwaad.

Ze had zich nog nooit zo eenzaam gevoeld als op dit moment, zelfs niet toen ze haar ouders had verloren in dat fatale en bizarre verkeersongeval. Haar grootvaders dood was onverdraaglijk en ze vond geen troost in de woorden van de mensen om haar heen, zelfs niet in de lieve woordjes van Fatima, die haar in haar armen sloot alsof ze een kind was.

Achmed kuste Clara zachtjes op de wang en nam haar bij de arm. Clara stribbelde niet tegen. Het kon haar niet schelen dat haar man er was, al had Fatima haar op het hart gedrukt aardig te zijn voor haar echtgenoot om de schijn op te houden.

Eenmaal binnen zorgde Fatima voor thee en zoetigheid voor de heren, in afwachting van het moment waarop ze Alfred Tannenberg naar zijn laatste rustplaats zouden begeleiden.

In eerste instantie had Clara de kolonel willen vragen haar samen met de kist van haar grootvader per helikopter over te brengen naar Caïro om hem daar te begraven; later bedacht ze dat het haar grootvader niet uitmaakte waar hij begraven werd: ze kende hem en wist dat er niet één plek op de wereld was waar hij werkelijk van hield. Zij geloofde echter wel in de waarde van symbolen, vandaar dat ze uiteindelijk besloot hem te begraven in de buurt van de tempel waar ze zo vurig naar die tabletten hadden gezocht, de geschriften van Shamas waar haar grootvader zijn leven lang van had gedroomd.

Ze bleef niet bij de heren zitten, maar sloot zich op in de kamer waar de kist met haar grootvader stond.

Fatima had het lichaam van de man die ze veertig jaar lang trouw had gediend, gewassen en verzorgd met hetzelfde respect als toen hij nog in leven was.

Clara pakte de levenloze hand van haar grootvader en huilde vertwijfelde tranen.

'Opa... opa, toch... waarom? Waarom hebben ze je dit aangedaan? God, help me de moordenaar te vinden. Opa, laat me niet alleen... laat me niet alleen, alsjeblieft!'

Een zachte klop op de deur kondigde Fatima aan, die kwam zeggen dat het moment was aangebroken om de kist mee te nemen.

Clara huilde hartverscheurend en klampte zich vast aan het levenloze lichaam van haar opa, waarbij ze het uitschreeuwde van wanhoop.

Geholpen door Achmed hield Fatima haar tegen, terwijl de kolonel de kist sloot en hem met enkele lijfwachten het huis uit droeg naar de klaarstaande auto. Enkele honderden meters verderop werden ze afgezet bij het graf in de okergele aarde waar Tannenberg zijn laatste rustplaats kreeg.

Dokter Najeb bood Clara een pilletje aan, maar ze weigerde. Ze wilde uit die schemertoestand zien te geraken waarin ze al twee dagen verkeerde, sinds ze haar grootvader vermoord had aangetroffen. Salam Najeb drong niet aan.

De maart-ochtenden zijn warm in Irak en deze morgen maakte daarop geen uitzondering. Alle mannen en vrouwen uit Safran, de garnizoenssoldaten en de autoriteiten uit de omliggende dorpen verdrongen zich rond het gat in de gouden aarde dat klaarlag om het lichaam van Alfred Tannenberg te ontvangen.

De dorpelingen gaapten de generaals en ministers uit Bagdad onverholen aan en sommigen mompelden dat het ze niet zou verbazen als Saddam in eigen persoon zou komen opdagen.

Er werd geen godsdienstig ritueel gehouden, christelijk noch islamitisch. Niemand hield een afscheidsrede voor de overledene. Op Clara's uitdrukkelijke wens werd haar grootvader begraven zonder enige plechtigheid, afgezien van het verdriet van degenen die van hem hielden; ze wist dat van alle aanwezigen alleen Fatima en zijzelf werkelijk van hem hadden gehouden.

Toen de mannen de kist in het droge zand lieten zakken, verscheurde Clara's kreet de zuivere ochtendlucht. Achmed hield haar uit alle macht tegen, maar kon niet verhinderen dat zijn vrouw zich in de rulle aarde rond het graf stortte. De stevige hand van de kolonel greep Clara vast en voorkwam dat ze haar grootvader na sprong. Ze jammerde en krijste het uit, tot ze haar met zachte hand verwijderden van haar grootvaders kist, bedolven onder het zand.

Ze keerden in stilte terug naar het huis.

De kolonel verzocht Clara en Achmed naar de nu lege kamer van Tannenberg te komen om te praten.

'Ben je in staat een gesprek te voeren?' vroeg hij vriendelijk.

'Jawel...' Ze slikte de tranen weg die haar keel dichtsnoerden.

'Goed, luister naar me en zie me als de vader die je niet meer hebt, want je grootvader heeft veel voor me betekend. Achmed heeft me verteld dat je op de hoogte bent van de zakelijke belangen van je grootvader; nu dat het geval is, begrijp je dat we zijn laatste transactie niet kunnen terugdraaien. Je echtgenoot krijgt de leiding en jij vertrekt zo snel mogelijk uit Irak. Je kunt het beste naar Cairo gaan, aangezien je daar een huis bezit. In Cairo zal je veilig zijn tot alles voorbij is. Daarna neem je de leiding over de tentoonstelling van professor Picot, zoals gepland. Ik weet niet wat er over een maand gebeurt en of we dan nog leven, ik hoop van wel, maar ik vertrouw erop dat Picot zich aan zijn woord houdt en jou de medeverantwoordelijkheid geeft voor de tentoonstelling.'

'Ik wil niet weg,' fluisterde Clara.

'Kindje, het wordt oorlog. Je kunt hier onmogelijk blijven, tenzij je dood wilt. Je grootvader wilde met alle geweld voorkomen dat jij vermoord zou worden.'

'Ik wil nog een paar dagen blijven.'

'Dat kan, maar je moet vóór 20 maart het land uit zijn. Ik kan hier niet te veel soldaten achterlaten en alle beschikbare mannen, ook die uit het dorp, worden opgeroepen om hun plicht jegens het vaderland te vervullen.'

'Clara, ga alsjeblieft met me mee naar Bagdad,' smeekte Achmed.

'Ik blijf nog een paar dagen... Ik kan niet weg. Ik ga de zeventiende of de achttiende wel terug...'

'Langer kun je niet wachten, anders krijg ik je het land niet meer uit,' waarschuwde de kolonel.

 

Clara zag met opluchting de helikopters achter de horizon verdwijnen.

Het gevolg uit Bagdad was nauwelijks vijf uur in Safran gebleven, maar ze had er dringend behoefte aan om alleen te zijn, om met niemand te hoeven praten en te proberen zichzelf weer bij elkaar te rapen om het leven zonder haar grootvader het hoofd te bieden.

Gian Maria had een respectvolle afstand bewaard gedurende de begrafenis en de uren dat de afgevaardigden van de regering van Saddam hun condoleances betuigden. Hij had enkele woorden met Achmed gewisseld en hem beloofd goed op Clara te zullen passen en te zorgen dat ze zo snel mogelijk zou terugkeren naar Bagdad.

Achmed had hem verzocht te bellen, zodat hij vervoer naar Bagdad of zelfs regelrecht naar de Jordaanse grens kon regelen.

De commandant van het bataljon soldaten gaf opdracht het kamp op te breken. Hij had orders gekregen terug te keren naar de kazerne.

Het dorpshoofd twijfelde of hij naar Clara's huis zou gaan om te vragen of de mannen moesten doorwerken op de vindplaats of terug konden naar hun normale bezigheden; enkele hadden al bericht gekregen om zich te melden bij het leger.

Clara riep hem, Fatima, Ayed Sahadi en dokter Najeb bij zich, die allen opdracht hadden gekregen van de kolonel goed op haar te passen.

Tot ontsteltenis van Fatima en dokter Najeb verzekerde Clara het dorpshoofd dat de werkzaamheden op de vindplaats nog enkele dagen werden voortgezet en dat ze alle beschikbare mannen nodig had; ze was bereid hun loon te verdubbelen als ze dag en nacht zouden doorwerken.

Toen de man weer was vertrokken, vroeg Ayed Sahadi bezorgd of het niet beter zou zijn de zaak voor gezien te houden.

'We blijven nog een paar dagen, hooguit tien, waarin we zonder onderbreking doorwerken; wie weet vinden we nog wat ik zoek.'

De mannen durfden haar niet tegen te spreken, gezien de diepe rouw waarin ze verkeerde. Ayed Sahadi beloofde dat ze non-stop zouden doorwerken, maar waarschuwde haar dat ze het met een stuk minder mensen moesten doen, nu enkele van de dorpelingen al waren opgeroepen. Het leek Clara niet te deren, ze stond erop dat zij in elk geval zouden doorwerken.

 

Lion Doyle kon de slaap niet vatten. Hij kon maar niet besluiten of hij wel of niet in Bagdad moest blijven.

Bij zijn terugkeer uit Safran had Achmed hun verteld dat Clara tegen de wens van de kolonel in voorlopig niet terugkeerde naar Bagdad en erop had gestaan enkele dagen langer in Safran te blijven. Doyle vroeg zich af of het de moeite waard was het risico te nemen haar te vermoorden in een stad onder beleg of dat hij beter kon wachten tot ze zich bij Picot had gevoegd in de een of andere Europese hoofdstad, waar hij haar met het grootste gemak naar de andere wereld kon helpen. Het was gemakkelijk geweest Irak binnen te komen, maar het zou een hele klus worden het land te verlaten als die verdomde oorlog eenmaal was uitgebroken. Aan hem de keus: of hij vertrok met de ploeg archeologen of hij moest een andere manier vinden om op een later tijdstip het land uit te komen... en dan nog wist hij niet of het hem zou lukken het tweede deel van zijn opdracht te vervullen.

Als hij wilde blijven, had hij een plausibele verklaring nodig, maar dat was zo moeilijk niet, hij hoefde alleen maar rond te bazuinen dat hij wilde blijven om te werken, vooral nu de speciale verslaggevers ervan overtuigd waren dat de oorlog elk moment kon losbarsten. Hij besloot de directeur van Photomundi in Londen te bellen om hem uit te leggen wat er speelde. Hij zou de fax inmiddels wel doorgestuurd hebben naar Tom Martin, maar het zou beter zijn als hij hem zelf kon spreken om te vertellen dat Alfred Tannenberg werkelijk dood was. Dat was een goed idee, dan kon hij met Tom overleggen, wie weet nam hij hem de beslissing wel uit handen.

Ante Plaskic had wel besloten te blijven. De Kroaat had goed geluisterd naar de gesprekken tijdens het diner, dus hij wist dat Clara spoedig in Bagdad zou arriveren en hij moest zich ervan vergewissen of de vrouw dan misschien die verdomde kleitabletten bij zich had waar ze al maanden naar op zoek waren. Als dat het geval was, moest hij ze te pakken zien te krijgen en het land direct daarna verlaten. Hij was vastbesloten zijn opdracht te vervullen en zijn riante beloning op te strijken.

Plaskic piekerde zich suf wie Tannenbergs dood op zijn geweten kon hebben. Hij kwam tot de conclusie dat het niemand anders kon zijn dan die fotograaf, Lion Doyle, hoewel hij Ayed Sahadi niet uitsloot. Het zou logischer zijn als het die zogenaamde opzichter was. God weet wie die vent betaald had om een oude schuld af te rekenen met de machtige Alfred Tannenberg.

Het was niet te verwachten dat Clara Tannenberg die kleitabletten nog zou vinden, maar hij nam geen enkel risico, dus hij bleef Hij zou Picot wijsmaken dat hij wat vrienden tegen het lijf was gelopen en nog een paar dagen bleef rondhangen. Het zou hem worst zijn of Picot hem geloofde of niet.

 

34

 

Tom Martin las de fax door die de directeur van Photomundi hem de vorige ochtend had toegezonden. Hij had hem niet eerder kunnen lezen, want hij kwam net terug uit Parijs waar hij de hele dag had vergaderd met branchegenoten. Zijn secretaresse had hem laten weten dat er een fax voor hem klaarlag, dus was hij regelrecht doorgegaan naar kantoor. Hij besloot de directeur van Photomundi onmiddellijk te bellen, ondanks het late tijdstip. 'Hallo?'

'Hallo, met mij.'

'Wie mag dat dan wel zijn? O, neem me niet kwalijk, ik sliep. Hoe laat is het?'

'Twee uur 's nachts.'

'Werk je altijd zo laat?' vroeg de directeur van het fotoagentschap gepikeerd.

'Altijd, ik werk vierentwintig uur per dag. Is er verder nog nieuws van onze man in Bagdad?' 'Nee.'

'Heeft hij ook niet gebeld?' 'Ook niet.'

'Kom je bed uit en ga naar kantoor, ik weet zeker dat hij contact opneemt.'

'Toch niet op dit tijdstip,' protesteerde hij.

'Niet zeuren, daar heb ik geen tijd voor. Ik verwacht bericht van hem en ik denk dat hij vannacht gaat bellen.'

De directeur van Photomundi deed mopperend wat hem werd gezegd. Hij kon niet weigeren, want Tom Martin was een van zijn beste klanten, dus als hij wilde dat hij midden in de nacht naar kantoor ging dan had hij dat maar te doen.

Lion Doyle had natuurlijk het nummer van zijn mobiele telefoon en kon hem altijd bereiken, ook midden in de nacht als hij rustig in zijn bed lag. Maar hij stond op en nam een douche om wakker te worden.

Hij stond net zijn das te strikken toen zijn mobieltje ging.

Het was onmiskenbaar de stem van Lion Doyle en hij drukte snel de knoppen van de recorder in om het gesprek op te nemen.

'Hallo, heb je mijn fax ontvangen?'

'Ja. Hoe staan de zaken?'

'Ik had gedacht dat je me wel zou bellen na die fax. Ik wil terug, vooral na alles wat er de afgelopen dagen is gebeurd, het is echt verschrikkelijk geweest. De grootvader van die Clara Tannenberg is vermoord, je weet wel, die archeologe die samen met Picot de opgravingen financiert. Haar grootvader was een oude, zieke man en niemand begrijpt hoe het mogelijk is dat iemand hem kon vermoorden, want hij werd dag en nacht zwaar bewaakt. Iemand is er toch in geslaagd de bewaking om de tuin te leiden en heeft hem en zijn verpleegster de keel doorgesneden. Je kunt je voorstellen wat een commotie dat gaf, maar nu zijn we gelukkig terug in Bagdad. Ik zou vandaag naar huis terug kunnen keren, tenzij je wilt dat ik nog een speciale reportage maak, er is hier genoeg te doen. Ik heb ook wat foto's gemaakt van dat drama in Safran, hoewel je daar niks aan hebt, natuurlijk. Maar je weet maar nooit...'

De directeur van Photomundi knikte begrijpend en beloofde een aantal kranten en tijdschriften te bellen om te zien of een langer verblijf in Bagdad de moeite waard was. Hij zou hem zo snel mogelijk terugbellen en verzocht hem zijn mobiele telefoon aan te laten staan.

Om drie uur precies ontving Tom Martin het bandje met het telefoongesprek tussen Lion Doyle en de directeur van Photomundi, dat hij door een koerier had laten halen.

Hij luisterde het glimlachend af. 'Geen slecht acteur, die Lion,' mompelde de baas van Global Group goedkeurend.

Lion had de helft van zijn opdracht volbracht, ongetwijfeld ook het lastigste gedeelte, het elimineren van Alfred Tannenberg, dus zijn klant kon tevreden zijn. Hij moest echter onmiddellijk contact met hem opnemen om te horen of hij wilde afzien van de moord op Clara Tannenberg of niet. Hoe dan ook, hij vond het een staaltje vakwerk dat Lion erin geslaagd was iemand te elimineren in een land als Irak en dan nog wel een protegé van Saddam.

Het was tijd de zogenaamde heer Burton te bellen, al stond de klok inmiddels bijna op halfvier.

Professor Hausser sliep de lichte slaap van degenen die hun jeugdjaren lang achter zich hebben. Hij werd wakker bij de eerste piep van zijn mobiele telefoon, knipte de lamp aan en nam op. 'Hallo?'

'Spreek ik met de heer Burton?' 'Spreekt u mee.' 'Goedemorgen, Martin hier...'

Hans Hausser keek op zijn wekker, het was halfvier. Zijn hart sloeg over van schrik.

'Zegt u het maar.'

'De opdracht is volbracht, zij het voor de helft, de belangrijkste helft, welteverstaan. Het hoofddoel is bereikt.' 'Bent u daar zeker van?' 'Absoluut zeker.' 'Zijn er bewijzen?' 'Uiteraard.'

'Wat is er gebeurd met... de andere helft?' Het moge een wonder heten dat deze opdracht voor een deel is geslaagd. Bent u op de hoogte van de situatie ter plaatse?' 'Wanneer wordt de rest van de klus geklaard?'

'Daarom bel ik, het kan zijn dat een en ander hier in Europa wordt afgehandeld. Gezien de situatie zijn de omstandigheden ter plekke enigszins penibel, de risico's zijn onverantwoord groot, maar als u erop staat voeren we het daar alsnog uit. Ik bel voor instructies, we kunnen wachten en het tweede deel van de opdracht hier afhandelen of we proberen het opnieuw. Zoals ik al zei, de toestand ter plaatse is uiterst lastig.'

De professor zuchtte om tijd te winnen, hij wist niet wat hij moest antwoorden. Hij kon deze beslissing niet in zijn eentje nemen, hij moest het met zijn vrienden overleggen.

'Ik bel u over een paar minuten terug.'

'Ik wacht erop, maar ik moet het vóór zessen weten.'

'Ik neem ruim daarvoor contact met u op.'

 

Carlo Cipriani lag te lezen. Hij had met een aantal oude vrienden gedineerd, artsen als hijzelf, en had bij thuiskomst een boek gepakt in de hoop dat hij vanzelf in slaap zou vallen. Dat was niet gelukt, maar ook hij schrok op toen de telefoon ging. 'Carlo?'

'Hans! Wat is er aan de hand?'

'Het is gebeurd. We zijn van hem af.' 'Hoe... wat bedoel je?'

'Hij is dood. Ik kreeg net een telefoontje dat de klus geklaard is. Er is zelfs bewijsmateriaal.'

'Weet je het heel zeker?' 'Absoluut zeker. Het is gebeurd.'

Het bleef lange tijd stil; beiden zochten diep in hun ziel naar een bepaald gevoel, een emotie die zich niet liet zien, ondanks al die jaren waarop ze naar dit moment hadden verlangd.

'Het monster is dood,' mompelde Carlo na lang zwijgen.

'Ja, het is ons gelukt. Eerlijk gezegd voel ik me nogal leeg,' gaf Hausser toe.

'En toch...'

'En toch moest het gebeuren, we hadden nooit in vrede kunnen sterven als we het niet hadden gedaan.' 'Weten Bruno en Mercedes het al?'

'Nee, ik heb eerst jou gebeld. We moeten een beslissing nemen over die kleindochter.'

'Leeft ze dan nog?'

'Ja, het heeft enorm veel moeite gekost om de klus tot zover te klaren en met haar is het niet gelukt. Ze willen weten of ze moeten proberen het alsnog daar te doen, maar ze kunnen ook wachten tot ze hier is, in Europa. Dat schijnt niet lang meer te duren.'

'Waar gaat ze naartoe?'

'Geen idee, maar ze gaat daar weg.'

'Wat vind jij. Hans?'

'Ik weet het niet, we zouden het hierbij kunnen laten...'

'Daar gaat Mercedes nooit mee akkoord,' antwoordde Carlo droevig.

'En wij dan? Gaan wij ermee akkoord?'

'Denk je dat ons geweten alles aan kan?'

'Mijn geweten wel, kerel, dat kan ik je verzekeren,' zei professor Hausser stellig.

'Je hebt gelijk, ik geloof dat ik enigszins in shock verkeer.' 'Anders ik wel.'

'Misschien is het het beste als we het aan de professionals overlaten, zij weten wel wat het beste moment en de beste plek is.' Cipriani wist heel zeker dat Mercedes niet zou rusten voor ze geheel en al gewroken was.

'Zo denk ik er ook over.'

'Je kunt hem in elk geval melden dat de opdracht in zijn geheel vervuld dient te worden.'

'We moeten wel, we wachten hier al ons hele leven op en vandaag heeft God ons het goede bericht van het einde van het monster geschonken.'

'God heeft nooit aan onze kant gestaan. Hans. Nooit. Hij was toen niet bij ons, al die jaren niet, en nu nog steeds niet. Mercedes heeft gelijk: als Hij bestaat, is Hij ons vergeten.'

Weer viel er een langdurige stilte, waarin ze beiden terugdachten aan een ver verleden dat ze maar niet konden vergeten.

'Ik zal Bruno en Mercedes bellen. Mocht zich nog iets voordoen, dan laat ik het je weten.'

'Graag, Hans. Dit wordt een lange nacht.'

'Ik denk dat ik eindelijk vredig kan slapen, Carlo.'

'Welterusten.'

 

Deborah schoot overeind bij het horen van de telefoon.

'Deborah, rustig, het is de telefoon maar,' zei haar man.

'Het is verdorie midden in nacht, straks is er iets met de kinderen, er is vast iets gebeurd...'

Bruno Muller liep al naar de zitkamer om op te nemen. Deborah liep angstig achter hem aan, rillend van kou en angst.

'Hallo?' Bruno klonk wakker en alert.

'Bruno, je spreekt met Hans.'

'Hans, wat is er aan de hand, jongen?'

'Het monster is dood.'

'Lieve God!' riep de musicus uit.

'God heeft er weinig mee te maken, we hebben het helemaal zelf opgeknapt.'

Bruno Muller voelde een golf van hitte door zijn lichaam gaan, die meteen daarna plaatsmaakte voor een felle innerlijke kilte. De emotie stond op zijn gezicht getekend en hij zag eruit alsof hij op het punt stond flauw te vallen.

'Bruno! Bruno, wat is er gebeurd?' Deborah schudde hem wild bij de arm.

'Ga naar bed, Deborah, er is niets aan de hand.' 'Bruno, verdorie...' klaagde zijn vrouw. 'Laat me met rust!' foeterde de zachtaardige violist. Hans Hausser hing nog steeds aan de lijn en luisterde zwijgend hoe zijn vriend streed met alle emoties die hem op dat moment verscheurden. 'Weet je het heel zeker?' Bruno klonk angstig. 'Heel zeker, het monster is dood, we hebben hem geëlimineerd.'

'Het is ons gelukt, we hebben hem eindelijk overwonnen... nu kan ik in vrede heengaan.'

Hans Hausser knikte begrijpend en hing op.

 

Mercedes verkeerde in diepe rust. Ze had een slaappil ingenomen omdat ze de laatste tijd geen oog meer dichtdeed.

De telefoon rinkelde en rinkelde, voordat ze eindelijk zover was dat ze begreep dat ze werd gebeld en moest opnemen.

'Hallo?'

'Mercedes?'

'Ja...'

Hans Hausser had het gevoel dat haar stem uit een diepe grot kwam. Ze klonk zo schor en traag dat hij vreesde dat er iets mis was. 'Ben je ziek?'

'Met wie spreek ik?' wist Mercedes met moeite uit te brengen. 'Met mij. Hans.'

'Hans? Jezus, wat is er?' Ze was meteen klaarwakker. 'Goed nieuws, vandaar dat ik bel. Wat slaap jij diep, zeg.' 'Vertel op. Hans.' 'Het monster is dood.'

De vrouw slaakte een kreet die door merg en been ging, een snerpende gil vanuit haar diepste wezen. Ze greep het glas water dat op haar nachtkastje stond en nam enkele grote slokken tegen de duizeligheid die haar plotseling overviel. Toen lukte het haar met moeite overeind te komen en haar voeten naast het bed op de grond te zetten.

'Mercedes, gaat het wel?' wilde Hans weten.

'Ik lag heel vast te slapen, ik had een pilletje ingenomen en... Hans, is het echt waar?'

'Ja, het is zo, er zijn zelfs bewijzen.' 'Hoe is het gebeurd? Wanneer?' 'Hij is al begraven.' 'Heeft hij geleden?'

'Dat weet ik niet, de details zijn nog niet binnen.'

'Ik hoop dat hij geleden heeft, dat hij de laatste minuten van zijn leven heeft geweten waarom hij moest sterven. En zij, die kleindochter?' 'Die leeft nog.'

'Hoezo? Al zijn familieleden moesten dood,' riep Mercedes op het randje van hysterie.

'Niemand ontkomt eraan, maar het moet netjes afgehandeld worden. Er zijn wat problemen gerezen en ze willen weten of ze het daar moeten doen of hier, in Europa. Ze komt binnenkort hiernaartoe.'

'Wij weten toch niet wat de beste aanpak is?' mopperde Mercedes geïrriteerd.

'Ze zeiden van tevoren dat een goede afwikkeling tijd kost, soms zelfs enkele maanden. Nou, dat klopt, we hebben inderdaad enkele maanden moeten wachten, maar nu is het dan toch gebeurd. Hoe denk jij erover?'

'Ze moeten de klus klaren, hoe eerder, hoe beter! Hans, is het echt waar? Zijn we van dat monster af?'

'Absoluut, Mercedes, hij is dood.'

Mercedes barstte in huilen uit en haar luide snikken raakten haar oude vriend zo diep, dat ook bij hem de tranen begonnen te stromen.

'Niet huilen, Mercedes, rustig nu maar. Stil maar, lieverd, niet huilen, je moet flink zijn. Niet huilen, Mercedes...'

 

35

 

Niet huilen, Mercedes. Niet huilen, lieverd.'

De kleine meid aan de hand van haar moeder beefde van honger en kou, ze kon nauwelijks rechtop blijven staan. De bewaker had haar een duw gegeven omdat ze niet rustig in de rij was blijven staan. Ze was op de grond gevallen, met haar gezichtje in de modder. Ze was meteen weer overeind gekrabbeld, omdat haar moeder haar snel vastgegrepen had, trillend van angst. De kampbewoners deden hun uiterste best op te gaan in het grijs van de hemel om zo min mogelijk de aandacht te trekken van de SS, de kapo's of al die anderen die eropuit waren hun lijden zo zwaar mogelijk te maken.

Haar moeder hield haar stevig bij de hand en smeekte haar fluisterend om niet te huilen. De bewaker die haar een zet had gegeven vermaakte zich inmiddels met een van de andere kinderen die uit de pas was geraakt en in die kostbare seconden lukte het Mercedes haar tranen terug te dringen, zoals haar moeder zo angstig van haar vroeg.

Ze keek toe hoe een groepje SS-officieren elkaar omhelsde en op de schouder sloeg, een paar van hen waren net uit die grote zwarte auto's gestapt. De mannen zagen er vrolijk uit en die ene zei tegen de anderen dat dit een onvergetelijke dag zou worden.

Mercedes vroeg zich af wat er voor bijzonders kon gebeuren waar die mannen zich zo op verheugden en rekte zich uit om beter te kunnen zien.

Een van de kapo's, Gustav genaamd, kwam naderbij en beval de kinderen zich op te stellen in een rij voor hun moeders. De kleinsten wilden de hand van hun moeder niet loslaten, maar een van de SS'ers sloeg ze met een bullenpees naar voren, waarna de moeders de kinderen snel loslieten en de rij in duwden.

'Luisteren!' Een van de SS-officieren begon zo hard te schreeuwen dat de kinderen angstig ineenkrompen.

'Deze wetenschappers zijn uit Berlijn hiernaartoe gekomen om jullie te onderzoeken. Jullie helpen de wetenschap vooruit, een schone zaak. Alle vrouwen dalen af in de steengroeve, waar jullie een cadeau wacht. Dat halen jullie op. De kinderen blijven hier op hun cadeautjes wachten.'

Alfred lachte honend bij de woorden van zijn SS-collega en Georg vroeg nieuwsgierig hoelang het zou duren.

'Hangt ervan af hoelang die wijven het uithouden,' schamperde hij.

Mercedes slikte haar tranen weg onder de liefhebbende blik van haar moeder, die haar bemoedigend toeknikte voordat ze de trappen naar de steengroeve afdaalde. Ze was acht maanden zwanger. Zeven maanden geleden was ze naar Mauthausen overgebracht en het was een wonder dat ze het tot nu toe had overleefd.

Ze was ervan overtuigd dat ze haar kracht te danken had aan haar ouders, landarbeiders zoals ook haar grootouders waren geweest. Andere vrouwen zoals zij waren al dood, bezweken onder het zware werk en de wreedheden van de bewakers, waar nooit een eind aan kwam. Sommigen waren op een dag zomaar verdwenen uit de ziekenboeg toen duidelijk werd dat ze zwanger waren, maar zij was magerder dan ooit en haar iets uitpuilende buik viel nauwelijks op.

Ze was tijdens een vluchtpoging in Vichy samen met haar dochter opgepakt door de Gestapo.

Ze zetten haar op transport in een treinwagon, waar ze dag en nacht met honderden andere gevangenen opgesloten had gezeten, maar zolang ze nog leefde, was er hoop. Haar Spaanse echtgenoot zat net als zij in het verzet. Hij was tijdens een treffen met de Gestapo midden in het centrum van Parijs doodgeschoten, toen hij een controle trachtte te ontduiken. Ze was alleen achtergebleven, zonder te weten dat ze zwanger was. Ze probeerde naar Spanje te vluchten om zich bij de overgebleven familie van haar echtgenoot te voegen, gedecimeerd door de burgeroorlog. Ze wilde naar zijn moeder in Barcelona, zij zou haar en haar dochtertje wel opvangen. Het verzet hielp haar naar de grens, maar daar liep ze in de val.

Na de lange treinreis naar Oostenrijk kwam ze in kamp Mauthausen aan, waar ze zich tot op het bot moest uitkleden. Ze kreeg een gestreept pak met een rode driehoek met de letter F. Rood stond voor politieke gevangene, de letter F voor haar land van herkomst.

Ze had pas maanden later in de gaten dat ze zwanger was. Ze dacht dat haar menstruatie uitbleef door de angst, de martelingen, het gebrek aan voedsel en de uitputting. Toen ze eindelijk begreep dat ze opnieuw moeder zou worden, huilde ze woedende tranen, ontroostbaar in de wetenschap dat haar kind het eerste levenslicht zou aanschouwen in deze hel. Later sloeg haar vertwijfeling om in hoop en levenslust, want de zwangerschap gaf haar nieuwe kracht: ze moest in leven blijven voor deze baby en voor Mercedes, ze hadden haar nodig, zij was het enige dat ze nog hadden, hoewel ze voor de zekerheid Mercedes het adres van haar grootmoeder uit haar hoofd had laten leren, mocht het haar ooit lukken te ontsnappen.

'Waarom stuur je die bastaarden ook niet naar beneden om stenen te halen?' wilde Georg weten.

'We hebben een mooier plannetje voor ze bedacht. Ze mogen douchen, kijken hoe leuk ze dat vinden,' antwoordde Heinrich proestend van het lachen.

'Kom, we gaan naar beneden, eens zien hoe die teven het ervan afbrengen,' nodigde Alfred de anderen uit.

Het opgewekte troepje daalde enkele treden van de 'trappen des doods' af om beter te kunnen zien wat er zich beneden in de steengroeve afspeelde, waar de vrouwen wankelend en steunend vochten om overeind te blijven met de zware stenen op hun rug. De soldaten joegen ze joelend op, doorlopen moesten ze, maar de vrouwen vielen een voor een neer, platgedrukt onder de zware stenenlast. Van de vijftig vrouwen stierven er vijftien onder de laarzen en zweepslagen van de soldaten; de vrouwen die nog overeind stonden werden met stokslagen en geschreeuw gedwongen door te gaan en de honderdzesentachtig treden van de trap te bestijgen naar het kampterrein.

Chantal was buiten adem; alleen het beeld van Mercedes en de wens het gezichtje van haar ongeboren kind te leren kennen gaven haar de kracht om door te gaan. Dubbel gebogen schoof ze de ene voet voor de andere, ze probeerde haar misselijkheid te bedwingen, maar inwendig glimlachte ze omdat ze nog steeds liep, nog steeds bewoog, omdat ze ergens uit het diepst van haar wezen een kracht putte die niemand haar kon afnemen.

Een, twee, drie... ze gluurde voorzichtig omhoog en zag tot haar schrik dat de bewakers de kinderen de steengroeve in dreven.

Ze zag Mercedes niet, maar ze voelde haar angst en wist dat ze huilde. Ze richtte zich op om haar dochter te zoeken, om haar de kracht te geven die ze zelf niet kon missen. Welk gruwelijk lot hadden de ss-officieren voor hun kinderen in petto, waarom duwden ze de kinderen met zoveel ophef de groeve in?

Het was een idee geweest van Alfred Tannenberg en zijn vrienden hadden het plan enthousiast toegejuicht. De kinderen moesten met stokken achter hun moeders aan lopen en ze opjagen als pakezels.

'Dat zijn de ezels,' wees Alfred lachend, 'en jullie zijn de baas. Je moet streng zijn voor je moeder en als je dat niet doet, sturen we je naar beneden om steenblokken te halen en krijg je met de zweep tot je boven bent.'

In hun doodsangst durfden de kinderen zelfs niet te huilen, want huilen leidde tot vreselijke straffen. Met de stokken in hun vuistjes geklemd daalden ze aarzelend de trappen af De vrouwen die moeizaam de trappen bestegen keken hun kinderen angstig aan toen ze begrepen wat een gruwelijk spel de perverse SS'ers voor hen hadden bekokstoofd.

'Wie de ezel niet slaat wordt gestraft!' schreeuwde Alfred Tannenberg onder de geamuseerde blikken van zijn vrienden en de overige gasten.

'Opschieten, jullie. Opschieten, vooruit!' De kapo's duwden de kinderen naar voren.

De kinderen keken hun moeders met betraande ogen aan, niet wetende wat ze moesten doen.

'Mercedes, sla me maar. Toe maar, liefje, sla me!' smeekte Chantal.

Een van de vrouwen viel, met haar gezicht tegen de trap. De kapo trapte haar opzij, maar Alfred hield hem tegen en keek om zich heen, op zoek naar haar kind.

'Hé, jij daar!' Een meisje van een jaar of acht, zo mager en verzwakt dat ze de stok nauwelijks kon vasthouden, zette angstig een paar passen in de richting van de SS-officier.

'Is dat je moeder?'

Het meisje knikte.

'Sla die ezel tot ze opstaat. Vooruit, slaan!'

Ze keek hem met holle ogen aan, zonder zich te durven bewegen.

Ze begreep niet wat hij zei, want ze was doof en liplezen had ze nooit geleerd.

Tannenberg pakte haar woedend haar stok af en mepte zonder mededogen op de vrouw in, die uitgestrekt op de trap lag. Het meisje kroop in doodsangst naar de vrouw toe, onder luid gelach van de s s -officieren.

Plotseling kwam er een jongetje naar voren om de vrouw en het meisje overeind te helpen.

Hij was misschien twee jaar ouder dan het meisje. Tannenbergs ogen vonkten van woede.

'Hoe durf je! Hoerenjong!'

Hij schopte het jongetje omver, trok zijn revolver en schoot het meisje neer.

De moeder had de kracht niet meer om te huilen, maar probeerde het levenloze lichaam van haar dochtertje in haar armen te nemen. Tannenberg trapte haar in het gezicht, tot haar bloed zich vermengde met dat van haar kind. Het jongetje probeerde op te staan, maar werd door de officier getrapt en geslagen tot hij bewusteloos bleef liggen, naast de roerloze lichamen van zijn moeder en zusje.

Lopen, ezels. Lopen, anders eindigen jullie als dit zootje hier. Pak je stok en sla die ezels omhoog... laat dat rotjoch een voorbeeld voor jullie zijn en sla die krengen. Zijn moeder was een vuile communiste, een Italiaanse hoer, ze heeft gekregen wat haar toekwam. Dat smerige varken daar was haar dochter.

Was dat een kind?

Een monster was het!' schreeuwde Tannenberg, opgejut door het spektakel op de trappen.

Trillend van angst zag Mercedes dat haar vriendje Carlo bloedend op de grond lag, hij bewoog zich niet meer. Carlo was groter dan zij, hij was al tien, maar hij was altijd lief voor haar en troostte haar als ze heel erg bang was.

Alle SS-officieren stonden te schreeuwen dat ze de ezels moesten slaan en Mercedes kon haar tranen niet meer inslikken. Ze wilde haar moeder niet slaan en keek radeloos om zich heen: niet een van haar vrienden durfde zijn moeder te slaan. Ze voelde een hand op haar arm. Hans keek haar aan en fluisterde dat ze door moest lopen.

'Mercedes, niet stilstaan.

Doe net of je je moeder slaat, maar heel zachtjes.'

'Nee, nee...' piepte de kleine meid.

Een zwangere vrouw viel met een kreet van pijn op de grond.

Ze verloor haar baby ter plekke, op de trap, in een golf van hevige pijn en angst. Mevrouw Muller was Oostenrijkse, een Joodse pianolerares die ondergedoken had gezeten bij vrienden. Ze was verraden en zat sinds vier maanden samen met haar zoontje Bruno in deze hel.

Kapitein Tannenberg liep met een kille blik in de ogen naar haar toe en gaf een van de artsen een teken.

'Wat denkt u, dokter? Zou zo'n Joodse foetus hetzelfde zijn als die van ons? Kijk maar eens, dat zwijn is toch uitgespeeld.'

De gasten keken nieuwsgierig toe hoe de arts een scalpel tevoorschijn haalde en de buik van de vrouw opensneed. Haar snerpende gil galmde over het kamp, waarna ze opzij gleed en stierf. Ook de andere artsen bogen zich over het dode lichaam van de vrouw, nieuwsgierig naar de foetus die deze onverwachte operatie zou opleveren.

Bruno stond er vertwijfeld bij te huilen; hij wilde zich afwenden, maar werd stevig vastgehouden door een kapo, gedwongen om toe te kijken hoe zijn moeder en haar kind als beesten werden afgeslacht.

Sommige kinderen stonden over te geven, maar de gasten uit Berlijn klapten enthousiast bij dit huiveringwekkende spektakel.

Ze waren vijftien treden gestegen toen Chantal struikelde. Haar lip schuurde tegen de trap en begon te bloeden.

Kapitein Tannenberg duwde Mercedes naar haar moeder toe.

'Sla die ezel! Dat wijf is een zwijn. Sla haar, vooruit.'

Mercedes stond als aan de grond genageld van angst. Ze kon geen geluid uitbrengen en keek met wijd open ogen van schrik naar die schreeuwende man.

'Sla de ezel! Doe wat ik zeg!' tierde Tannenberg.

Chantal kon niets meer tegen haar dochter zeggen; ze voelde het leven uit zich wegvloeien en wist dat ze niet meer in staat was haar dochter of het nieuwe leven dat ze in zich droeg te beschermen.

Ze slaagde er nog in haar hand naar het meisje uit te steken, waarop de kleine huilend op haar knietjes viel en haar hoofd tegen haar moeders schouder verborg.

Kapitein Tannenberg gaf Chantal een trap in haar buik, waardoor ze buiten westen raakte.

Het bloed stroomde langs haar benen. Hij hief zijn bullenpees om haar te slaan, maar werd gehinderd door een stel vlijmscherpe tanden die zich met kracht in zijn pols dreven, wat een lachsalvo ontlokte aan de gasten uit Berlijn.

Tannenberg rukte zich los en wierp het kind tegen de grond. Woedend op dat zwijnenkind dat het lef had hem te bijten richtte hij zijn pistool op Chantal en schoot alsof haar buik een schietschijf was, met één schot in de roos en vier eromheen. Vervolgens pakte hij zijn mes, sneed haar van boven tot onder open en scheurde het lichaampje van de baby uit haar lichaam. Hij smeet het naar Mercedes, die het bloederige lijkje van de dode baby in haar gezicht kreeg.

Ze gilde en krijste het uit, maar Tannenberg was nog niet klaar met haar. Hij pakte haar met één hand op eri smeet haar de trap af. Bloedend bleef het meisje onder aan de trap liggen en bewoog zich niet meer.

De kleine Hans Hausser holde de trap af om haar te helpen, zonder naar de angstige waarschuwingen van zijn moeder te luisteren, die haar zoon wilde beschermen tegen Tannenberg, die inmiddels buiten zichzelf was van woede.

Een van de kapo's greep hem beet. 'Wou je net als zij eindigen, vuile Jood?'

De kapo gaf Hans er flink van langs met zijn knuppel, onder de ongeïnteresseerde blikken van Tannenberg en zijn vrienden, die inmiddels weddenschappen hadden afgesloten op de vrouwen die de trappen trachtten te bestijgen.

Van de vijfendertig vrouwen wisten er zestien de top te bereiken. De anderen waren gestruikeld en van de trap gevallen en sommigen waren naar de hekken gevlucht, verlangend naar een genadeschot.

Mevrouw Hausser was een van de weinigen die de top van de trap haalden, maar ze wist dat dit niet betekende dat ze zou blijven leven. Ze keek stiekem achterom om te zien waar haar zoontje was gebleven en zag huilend dat hij door een kapo met de knuppel werd bewerkt.

Mariene Hausser verzamelde al haar krachten in een poging hem toe te roepen, hopende dat hij haar kon horen.

'Hans, je moet leven! Vergeet dat nooit, jongen. Leef. Leef.'

Een kampwacht sloeg haar tegen de grond en het eerste wat ze zag toen ze haar ogen weer opende waren de glimmende laarzen van een SS-officier.

'Die vrouw schijnt een hart te hebben, ze moet onmiddellijk geopereerd worden,' zei de jonge blonde officier met het engelachtige uiterlijk in het gehate zwarte uniform.

Een van de kapo's raapte haar van de grond en joeg haar en de andere overgebleven vrouwen stompend en trappend naar de ziekenboeg. De artsen uit Berlijn en hun collega's uit Mauthausen maakten zich klaar voor de operaties.

'We brengen ze zeker niet onder narcose?' vroeg een van de verpleegkundigen.

'Dat zou verspilling zijn, maar verdoof ze net voldoende, ze moeten niet te veel bewegen en in gegil heb ik helemaal geen zin,' was het antwoord van de arts.

Mariene Hausser werd vastgebonden op een brits. Ze kreeg een prik in haar arm en zonk in een milde verdoving; haar ogen vielen dicht, maar ze hoorde alles wat er om haar heen gebeurde. Ze kon nauwelijks gillen toen de arts het operatiemes in haar borst zette en haar opensneed tot aan haar ribbenkast. Ze leed ondraaglijke pijn en smeekte God zachtjes jammerend om een snelle dood. Ze bad vurig voor haar zoon Hans: als Hij werkelijk bestond, zou Hij hem niet langer straffen en zorgen dat hij in leven bleef. Ze voelde nog hoe ze haar hart beklopten en blies toen haar laatste adem uit.

Mariene Haussers lichaam werd door de heren die zich artsen noemden ontleed, in naam der wetenschap. De ene na de andere overlevende van de 'trappen des doods' werd geopereerd voor ziekten die ze niet hadden. Hart, hersenen, lever, nieren... alle vitale organen werden in kleine stukjes gesneden, terwijl de artsen elkaar pochend uiteenzettingen gaven over hun kennis.

 

Toen ze klaar waren met deze vrouwen lieten ze nog een paar andere halen, die de wreedheden op de trappen niet hadden overleefd. Het hoofd van het dove Italiaanse meisje werd opengesneden om te onderzoeken of er misschien iets bijzonders te zien was aan de gehoororganen van dat arme kind.

Intussen hadden de kapo's in opdracht van kapitein Tannenberg de kinderen bevolen zich uit te kleden om onder de douche te gaan. De modderpoel waarin de zojuist wees geworden kinderen overdonderd van verdriet stonden te kleumen onder het ijskoude water was het laatste vertier waarop Tannenberg zijn gasten uit Berlijn trakteerde.

Sommige kinderen stierven van kou, andere bezweken onder deze laatste kwelling; slechts zes kinderen kwamen levend onder de douche vandaan, hoewel twee van hen enkele uren later alsnog overleden.

Die avond genoten de gasten uit Berlijn van een copieus diner, maar over het vertier van die dag werd nauwelijks gesproken: Duitsland was aan de verliezende hand. Ze deden allen of hun leger een reus was die nog altijd verpletterende overwinningen behaalde in de murw geslagen landen in Europa. Pas veel later, toen Alfred Tannenberg alleen was met zijn vrienden Georg, Heinrich en Franz, heten ze hun bezorgdheid de vrije teugel. Toen zeiden ze dingen die ze tegen anderen nooit zouden toegeven en begonnen ze na te denken over vluchtwegen, voor het geval Hitler de oorlog zou verliezen.

'Ik laat het jullie weten,' verzekerde Georg, 'jij en Heinrich moeten zorgen dat jullie er klaar voor zijn. Ik heb Franz al aangeraden zich te laten overplaatsen naar het hoofdkwartier, met de invloed van zijn vader en de mijne moet dat lukken. Hij moet absoluut niet terug naar het front.'

'Is het zo zeker dat we de oorlog verliezen?' vroeg Alfred nijdig.

'We hebben hem al verloren, ik neem toch aan dat je Goebbels' propaganda niet voor zoete koek aanneemt. Onze soldaten deserteren. Hitler is niet meer wie hij was, hij is alle controle kwijt en zijn adviseurs zijn te bang om er iets aan te doen. We moeten praktisch zijn en de realiteit onder ogen zien: de geallieerden zullen Duitsland een lesje leren en mensen zoals wij, trouwe aanhangers van de Führer, krijgen de hardste klappen. We moeten onze vluchtweg voorbereiden. Jullie kennen mijn oom, een geleerd man. Voor de oorlog is hij door een Amerikaanse collega uitgenodigd om in een van de geheime laboratoria aldaar te werken. Mijn oom werkt al maanden aan een bom die deze oorlog in één klap kan beslechten, maar ik vrees dat hij niet op tijd klaar zal zijn. Gelukkig heeft zijn Amerikaanse collega contact met hem opgenomen en aangeboden hem te helpen het land uit te komen; er zijn machtige lieden in zijn land die zich coulant willen opstellen jegens Duitse wetenschappers, mits ze bereid zijn tot collaboratie met de Verenigde Staten. Mijn oom was er in eerste instantie wars van, maar ik heb hem aangeraden het contact met die Amerikaanse collega warm te houden, en nu zou dat weleens van pas kunnen komen.'

'Ik denk niet dat de uitnodiging ook voor ons geldt,' merkte Heinrich cynisch op.

Alfred knikte. 'Wij moeten voor ons eigen vluchtplan zorgen.'

'We hebben een andere identiteit nodig,' peinsde Franz.

'Daar wordt aan gewerkt, ik heb enige tijd geleden opdracht gegeven valse persoonsbewijzen te maken voor een aantal goede vrienden van mij,' lachte Georg. 'Het voordeel van mijn werk bij de geheime dienst is dat ik mensen van allerlei pluimage heb leren kennen, met kennis van zaken op allerlei gebied. Het belangrijkste is dat jullie je goed voorbereiden, zodat jullie klaarstaan op het moment dat ik het sein tot vertrek geef. Jij, Franz, bent aan het front geweest, maar Heinrich en Alfred zijn pas vandaag van de situatie op de hoogte gesteld en het kost Alfred wat moeite om te geloven dat Duitsland onder de voet is gelopen. Zo staan de zaken er echter voor, dus zorg dat je bagage klaarstaat.'

'Wat ons betreft is dat geen probleem.' Heinrich sprak tevens voor Alfred.

'Ik ben met verlof, dus voorlopig mist niemand me aan het front. Zodra ik terug ben in Berlijn vraag ik overplaatsing aan,' zei Franz.

'Mooi. Wat gaan we doen als we Duitsland eenmaal hebben verlaten?'

 

Mercedes ijlde. Carlo, Hans en Bruno keken bezorgd toe, bang dat ze dood zou gaan. Als door een wonder hadden ze de gruwelijkheden op de kille traptreden overleefd, getrapt en geslagen door de kampwachten die hen voor dood achterlieten. Nadat de belangrijke mensen uit Berlijn naar de ziekenboeg waren vertrokken om de operaties bij te wonen, leek niemand meer belangstelling te hebben voor de lijken op de dodentrap, zelfs niet voor de kinderen die meer dood dan levend naast de ontzielde lichamen van hun moeders lagen.

Toen Hans op Mercedes af rende om haar te helpen had een van de kampwachten hem zo hard geslagen dat hij het bewustzijn verloor. Toch had hij gehoord dat zijn moeder hem had geroepen, ze schreeuwde uit alle macht dat hij moest blijven leven.

Een groep gevangenen werd erop uitgestuurd de dodentrap op te ruimen en zo goed en zo kwaad als ze konden droegen ze de kinderen die nog leefden naar een van de barakken. Daar werden ze op een brits gelegd en verzorgd door een Poolse arts, Lechw genaamd, die weinig meer kon doen dan hun wonden schoonmaken met wat vieze, in water gedrenkte lappen.

Het meisje was er het slechtst aan toe. Ze was buiten bewustzijn en de Poolse gevangene vloekte binnensmonds omdat hij niets voor haar kon doen, want medicijnen waren er niet. Hij dacht dat de jongens vergeten zouden worden in die mannenbarak, maar als ze het meisje vonden zouden ze haar alsnog afmaken of laten verdwijnen in de ziekenboeg, waar nog nooit een zieke levend uit gekomen was.

De arts hechtte Mercedes' hoofdwond met naald en draad, dezelfde waarmee de gevangenen hun kleren repareerden. Een van de gevangenen, een Rus, toverde van god weet waar een fles wodka tevoorschijn en gaf hem aan de arts om de wond te desinfecteren. Het meisje kreunde van pijn, maar kwam niet bij.

Een ander sprak zijn angst uit: 'Als ze haar ontdekken, zullen we er allemaal voor boeten.'

'Wat stel je dan voor? Moeten we haar aangeven bij een kapo? Die rotzak van een Gustav zou haar met zijn blote handen de nek omdraaien. Of dacht je dat hij haar terugbracht naar het vrouwenkamp?'

'Je ziet niet eens of het een meisje of een jongen is, ze is net zo kaal als wij,' bemoeide een derde gevangene zich ermee.

'Jullie zijn allemaal gek geworden. Als ze haar vinden, slaan ze ons dood,' zei een wat oudere man.

'Ik geef haar niet aan, wat jullie er ook van vinden.' De Pool ging onverstoorbaar verder met het verzorgen van de wond.

Het meisje deed hem aan zijn eigen dochtertje denken. Hij wist niet wat er van haar geworden was, hoewel zijn vrienden hem hadden gezworen voor haar en zijn vrouw te zorgen. Zou dat gelukt zijn of bevond zijn kleintje zich in net zo'n kamp als de hel van Mauthausen? Als dat zo was, smeekte hij God dat iemand zich over haar zou ontfermen, zoals hij zich over dit meisje ontfermde, dat bewusteloos op een strozak lag en waarvan hij niet wist of hij haar kon redden.

'Geef haar alsjeblieft niet aan.'

De mannen keken naar het jongetje dat enkele uren daarvoor had geprobeerd zijn moeder en zusje te beschermen op de 'trappen des doods'. 'Hoe heet je?' vroeg de arts. 'Carlo Cipriani, meneer.'

'Goed Carlo, maar je moet ons helpen om te zorgen dat ze niet wordt ontdekt. Het is moeilijk om aan de blikken van de kapo's te ontsnappen, maar niet geheel onmogelijk.'

'Ja meneer, dat doen we. Hè, jongens?' vroeg Carlo aan zijn vriendjes Bruno en Hans.

De jongens knikten.

Voor niets ter wereld zouden ze iets willen doen dat Mercedes zou verraden.

Ze gingen op de grond zitten, naast de brits waarop het kleine meisje lag, in de hoop dat ze zou bijkomen. Zij waren ook gewond, hoewel de grootste wond was toegebracht aan hun ziel. Hun moeders waren voor hun ogen op brute wijze vermoord en naast het onmetelijke verdriet voelden ze ook woede en frustratie dat ze machteloos moesten toekijken en niets voor hun moeder konden doen.

Die nacht lag Mercedes in coma en zweefde ze door een dikke nevel tussen leven en dood. Volgens de Poolse arts was het een wonder dat ze de volgende ochtend bij kennis kwam.

Carlo hield het handje van Mercedes stevig vast toen ze pijnlijk haar ogen opsloeg. Samen met Hans en Bruno had hij de hele nacht over haar gewaakt. Ze hadden God gebeden hun vriendinnetje te sparen. De arts zei dat God hun gebeden had verhoord en haar bij de dood had weggehaald.

Toen de kapo's de barak binnenkwamen met het bevel dat de mannen aan het werk moesten, besteedden ze geen aandacht aan de kinderen die zich doodsbang hadden verstopt. Ze hadden Mercedes toegedekt en niemand lette op het kleine hoopje mens dat nauwelijks te zien was onder de deken.

Eenmaal veilig alleen probeerde Hans Mercedes een slokje water te laten drinken. Ze keek hem dankbaar aan, ze voelde zich duizelig, maar ze was vooral bang, een diepe angst had zich in haar ziel genesteld. Ze proefde de smaak van bloed op haar lippen, het bloed van haar dode broertje dat die SS'er in haar gezicht had gesmeten.

'We moeten hem doodmaken,' mompelde Carlo. De andere drie keken hem afwachtend aan.

Ze konden zich nauwelijks bewegen door de blauwe plekken en verwondingen die ze hadden opgelopen, maar ze kropen dicht bij elkaar om te luisteren naar de fluisterende woorden van de Italiaanse jongen.

'Doodmaken?' vroeg Mercedes.

'We moeten hem doodmaken, want hij heeft onze moeders vermoord.' 'En onze broertjes en zusjes worden niet meer geboren,' jammerde Mercedes zachtjes.

Hans, Bruno en Carlo lieten geen traan, ondanks de brandende pijn in hun hart.

'Mijn moeder zei altijd dat je alles kunt wat je wik, maar dan moet je het heel graag willen,' zei Hans verlegen.

'Ik wil dat we hem doodmaken,' zei Carlo vastberaden. 'Ik ook,' antwoordde Bruno. 'Ik ook,' fluisterde Mercedes.

'Dan maken we hem dood,' besloot Hans. 'Maar hoe?' 'Als we groot genoeg zijn,' bedacht Bruno. Hans knikte droevig. 'Dat zal wel heel moeilijk zijn.' 'Als we hieruit komen, want we hoeven niet lang meer te blijven, wist Bruno.

Hans keek hem treurig aan.

'Dat kan bijna niet, ik denk niet dat we hier levend uit komen.'

'Jawel, mijn moeder zei dat de geallieerden gaan winnen.'

'Wie zijn de geallieerden?' vroeg Mercedes.

'Die zijn tegen Hitler,' legde Bruno uit.

'We moeten het zweren,' stelde Carlo voor.

Ze legden hun handen op die van Mercedes en sloten de ogen, zich bewust van het gewicht van dat moment.

'Hierbij zweren wij dat we de slechte man doodmaken die onze moeders en onze broertjes en zusjes heeft vermoord.'

De drie anderen herhaalden Carlo's woorden en bevestigden met hun ogen de eed waaraan ze hun hele leven gebonden zouden blijven. Ze bleven elkaars handen stevig vasthouden om hun eed kracht bij te zetten en moed te putten uit elkaar.

De rest van de dag stelden ze zich voor hoe ze hem zouden doden, waar en wanneer. Toen het donker werd en de mannen terugkeerden naar de barak troffen ze de kinderen rillend van honger en kou aan, maar met een vurige blik in de ogen, waarvoor ze geen andere verklaring konden vinden dan de koorts waar ze alle vier aan leden ten gevolge van hun verwondingen.

De Poolse arts onderzocht de kinderen met een diepe frons op zijn gezicht. Mercedes' hoofdwond was ontstoken. Hij maakte hem opnieuw schoon met de wodka van de Russische gevangene, die de gave had zich spullen toe te eigenen waar geen ander aan kon komen.

'Ik heb medicijnen nodig,' zuchtte de arts.

'Geef het toch op, je kunt niets doen,' raadde een andere Poolse gevangene aan, een mijningenieur.

'Ik kan het niet opgeven! Ik ben arts en ik vecht voor het leven van deze kleintjes tot mijn laatste snik!'

'Geen ruziemaken,' verzocht een andere Pool. 'Hij daar,' wees hij op de Rus, 'kent de mensen die de ziekenboeg schoonhouden. Misschien kan hij iets voor je regelen.'

'Ik heb het nu nodig,' klaagde de arts.

'Geef ons wat tijd.'

 

In de ochtendschemering werd er zachtjes aan de mouw van de arts getrokken. Hij was ingedommeld tegen de rand van de brits waarop de kinderen lagen te slapen. Zijn vriend en de Rus overhandigden hem een pakje en verdwenen ongemerkt naar hun eigen brits.

De arts maakte het voorzichtig open en onderdrukte een kreet van vreugde toen hij zag wat erin zat. Verbandgaas, ontsmettingsmiddel en pijnstillers, een buit waar hij alleen maar van had kunnen dromen.

Hij stond zachtjes op om niemand te storen en keek naar de kinderen, die onrustig lagen te slapen. Hij verwijderde het bloederige lapje stof op Mercedes' hoofd en desinfecteerde de wond. Toen ze wakker schrok gebaarde hij dat ze niet mocht schreeuwen als het pijn deed. Het meisje zag doodsbleek, maar beet op de deken die over haar heen lag en hield zich muisstil, terwijl de arts stilletjes haar wond verzorgde. Daarna gaf hij haar een bekertje water en twee pilletjes.

Vervolgens verzorgde de arts Hans, Bruno en Carlo, die alle drie bont en blauw zagen en pijnlijke wonden hadden opgelopen. Aan pijn waren ze allang gewend, maar ook zij kregen pijnstillers, al was het maar om hun verdriet te verzachten.

'Ik heb een van de kapo's horen zeggen dat het niet goed gaat met de Duitsers.' Een Spaanse communist was zachtjes naast de arts komen staan om te kijken hoe het met de kinderen ging. 'Zou het waar zijn?'

'Ik denk het wel. Hij hoorde het toen die officieren uit Berlijn hier waren. En een vriend van mij maakt de ruimte schoon waar de radio staat en hij zegt dat de Duitsers nerveus zijn, ze luisteren de hele tijd naar de BBC en vragen zich af wat er van hen moet worden als Duitsland de oorlog verliest.'

'Moge God je verhoren!' riep de arts uit.

'God? Wat heeft God ermee te maken? Als God bestond, had Hij deze gruwelijkheden nooit toegestaan. Ik heb nooit in God geloofd, maar mijn moeder wel en ik denk dat ze elke dag bidt voor mijn terugkeer. Maar als we hier levend uit komen is dat niet dankzij God, maar dankzij de geallieerden. Geloof jij wel in God dan?'

'Ja. Zonder mijn geloof had ik dit nooit kunnen verdragen. Hij helpt me dit te overleven.'

'Waarom heeft Hij de moeders van die kleine opdondertjes dan niet geholpen?'

Mercedes probeerde goed te horen wat de twee mannen zeiden. Ze hadden het over God. Haar moeder had haar in Parijs wel eens meegenomen naar de Sacré Coeur, bij hen in de buurt. Ze bleven er nooit lang, haar moeder ging naar binnen, sloeg een kruisteken, mompelde iets en dan gingen ze weer naar buiten. Haar moeder zei dat God haar vader zou beschermen en dat ze naar de kerk gingen om Hem dat te vragen. Maar haar vader verdween en zij moesten vluchten en God had niets gedaan om hen te helpen.

Ze dacht na over de woorden van de Spanjaard dat God er niet was en ze gaf hem stilletjes gelijk. Nee, in Mauthausen was God niet, dat stond vast. Ze sloot haar ogen en begon zachtjes te huilen zodat niemand het kon horen; ze zag haar moeder, bloedend op de treden van die oneindige dodentrap.

Ze werd getroost toen ze hoorde dat de mannen het eens werden over wat er met haar moest gebeuren. Haar vrienden, Bruno, Hans en Carlo, smeekten de mannen haar bij hen in de barak te laten en beloofden voor haar te zorgen, ze zwoeren dat ze geen last van haar zouden hebben en dat ze niet zou huilen en nooit ontdekt zou worden.

Dus bleef ze daar in de barak alsof ze een jongetje was en zo moest ze zich ook gedragen. Ze mocht niet opvallen, want als ze ontdekt werd moesten ze er allemaal zwaar voor boeten en voor niets ter wereld wilde ze anderen kwaad doen.

 

Alfred Tannenberg was nerveus. Het telefoontje van Georg dat hij en Heinrich onmiddellijk moesten af te reizen naar Berlijn kwam al een week na diens bezoek aan Mauthausen.

Georg had niets losgelaten, behalve dat hij hem de volgende dag zo vroeg mogelijk op zijn kantoor verwachtte.

Commandant Ziereis had geprobeerd hun vertrek tegen te houden, maar daar hadden ze geen boodschap aan: Alfred Tannenberg vertrok in gezelschap van zijn vriend Heinrich naar Berlijn op bevel van het Reichssicherheitshauptamt.

Ze reisden de hele nacht door en arriveerden bij het krieken van de dag in Berlijn. Heinrich stelde voor eerst langs hun ouderlijk huis te gaan om hun ouders te begroeten en zich wat op te knappen voordat ze zich bij het RSHA zouden melden. Alfred stemde daarmee in, hij verlangde ernaar zijn vader weer te zien en miste zelfs het geklets van zijn moeder, die zich vast reuze druk zou maken over zijn sterk vermagerde postuur.

Om acht uur meldden de twee officieren zich bij het kantoor van Georg, waar ze ook herenigd werden met Franz. Na de Hitlergroet omhelsden de vier vrienden elkaar.

'We hebben verloren. Het is een kwestie van dagen voordat alles ineenstort, de Russen hebben onze stellingen doorkruist. Hitler is buiten zichzelf, hij heeft de oorlog verloren en Duitsland is verslagen. We moeten weg.'

'En Himmler dan?' vroeg Alfred.

'Ik heb Himmler gemeld dat ik naar Zwitserland moet om overleg te plegen met enkele van onze agenten. Gezien de wending die de oorlog nam heb ik hem al maanden geleden overtuigd van de noodzaak ons voor te bereiden op het onvermijdelijke. We hebben in het diepste geheim mensen uitgezonden om ons na de val van het Reich op te vangen.'

Hij haalde drie dossiers uit een la en deelde ze uit. Alle drie keken ze benieuwd hun nieuwe identiteitspapieren in.

'Heinrich, jij gaat via Lissabon naar Spanje. We hebben goede vrienden in de kring rond generaal Franco. Je heet Enrique Gómez Thomson. Je vader is een Spanjaard, je moeder is Engelse en vandaar dat je de taal niet spreekt, want je hebt nog nooit in Spanje gewoond. Dit is het nummer van een van mijn beste mensen, een agent, die al tijden geleden begonnen is met het voorbereiden van de nodige infrastructuur om een aantal vrienden op te vangen ingeval we de oorlog zouden verliezen. Hij is een oude studiegenoot van ons, Eduard Kleen.'

Heinrich knikte zonder zijn blik af te wenden van de papieren die hem in een ander mens zouden veranderen.

'Hoe kom ik in Lissabon?'

'Je vliegtuig vertrekt morgenmiddag, laten we hopen dat de geallieerden je niet neerhalen,' lachte Georg. 'Officieel ben je op weg naar onze ambassade in Lissabon, waar je benoemd bent tot adjudant van de militair attaché. Je neemt contact op met onze vriend Eduard Kleen en zodra het eind van de oorlog wordt aangekondigd vertrekje met zijn hulp naar Spanje. Je gaat eerst naar Madrid en later hoor je wat je eindbestemming wordt. Eduard heeft goed werk verricht, dit zijn originele Spaanse papieren, geleverd door onze franquistische collega's. Voor geld is alles te koop.'

'En ik moet naar Brazilië...' Franz keek nog steeds verbaasd naar zijn nieuwe paspoort.

'Ja. We moeten ergens naartoe waar niemand ons zoekt, waar we vrienden hebben en waar de regering een oogje dichtknijpt. Brazilië is een prachtig land om onder te duiken. Ik heb daar ook een agent zitten, een van mijn favorieten. Een bon vivant, die evenals Eduard al maanden bezig is maatregelen te treffen en schuilplaatsen te zoeken voor goede vrienden die niet van plan zijn de rest van hun leven in de gevangenis door te brengen, of erger.'

'Ik spreek geen Portugees.'

'Jammer dan. Zanik niet, Franz, het is een mooi land. We kunnen niet alle vier naar dezelfde plek. Dat zou niet zo slim zijn, wel?'

'Georg heeft gelijk.' Alfred knikte tevreden met de bestemming die Georg voor hem had gekozen, Zwitserland. Hij werd een Zwitser, afkomstig uit Zürich, maar zijn uiteindelijke bestemming werd Cairo.

'En jij, Georg?' wilde Franz weten.

'Ik vertrek morgen met mijn oom naar Zwitserland, waar we opgewacht worden door onze Amerikaanse vrienden die bereid zijn ons in hun prachtige land op te vangen. Mijn ouders zijn vandaag al vertrokken en gaan daar onder een valse naam wonen. Wat jullie ouders betreft, praat met ze en laat me binnen enkele uren weten wat ze willen doen. Ik kan ze met valse papieren de Zwitserse grens over brengen, maar dat moet vandaag. Morgen ben ik er niet meer en ik vertrouw niemand anders dan mezelf en jullie.

Jullie hebben twee uur de tijd: ga naar huis en praat met je familie. Wees echter voorzichtig, als iemand er lucht van krijgt, worden we gefusilleerd. Ik verwacht jullie over twee uur terug.'

'Himmler zal nooit toestaan dat jij verdwijnt...' Franz keek Georg bezorgd aan.

'Ik verdwijn niet. Ik ga me bezighouden met de supervisie van de schuilplaatsen die onze agenten hebben uitgezocht. Uiteraard hebben we ook vrienden in Amerika, meer dan je zou denken.'

 

Alfred Tannenberg wachtte ongeduldig op het besluit van zijn vader. Deze had zwijgend naar zijn betoog geluisterd, verloren in zijn eigen gedachten, zonder te reageren op de angstige vragen van zijn vrouw.

'Vader, jullie moeten hier weg!' drong Alfred keer op keer aan.

'We gaan ook, jongen. Maar ik wil niet te ver weg van Duitsland, dit is ons vaderland.'

'Vader, u moet opschieten.'

'Goed, we gaan pakken.'

Ook Franz en Heinrich kostte het weinig moeite hun ouders over te halen te vertrekken; ze waren bereid naar Zwitserland te gaan en daar de loop der gebeurtenissen af te wachten. Hun geld stond al jaren veilig op een Zwitserse bank, dus het was voor niemand een probleem om naar het buurland te vertrekken.

Georg gaf blijk van zijn enorme organisatietalent, want toen zijn vrienden twee uur later zijn kantoor binnenkwamen had hij voor al hun familieleden paspoorten en reisbescheiden klaarliggen. Ze moesten diezelfde dag nog vertrekken, want het eind van de oorlog was nabij.

 

Die avond nodigde hij zijn vrienden uit voor het diner. 'Goed, we moeten overleggen hoe het verder gaat. Wat gaan we doen als we hier eenmaal weg zijn?'

'Trouwen,' antwoordde Franz zonder aarzelen. 'Trouwen?' vroeg Heinrich.

'Ja, ik heb het er met Alfred over gehad en dat is het beste wat we kunnen doen. We moeten zo snel mogelijk trouwen met een vrouw uit het land waar we naartoe gaan. Voor hem gaat dat niet op, hij heeft Greta al, maar het is een goed idee.'

'Trouwen jullie maar, ik peins er niet over.' De vrienden keken Georg steels aan, maar reageerden niet.

'Ik heb een voorstel.' De anderen wachtten nieuwsgierig af. Ze kenden Alfreds scherpe intellect en zijn vermogen zich uit de meest precaire situaties te redden.

'Onze ouders hebben geld, dus wat dat aangaat hoeven we ons geen zorgen te maken, maar ik vrees dat het voor ons weleens lastig kan worden om in ons levensonderhoud te voorzien. Niet dat we armlastig zijn, maar ik denk niet dat we veel geld kunnen meenemen. Daarbij weten we niet wat ons boven het hoofd hangt, hoeveel ijver de overwinnaars aan de dag leggen om ons te vervolgen. We zijn hoge SS-officieren, onze namen zijn bekend en komen boven aan de lijst te staan. Ik vrees dat onze ouders langer in Zwitserland moeten blijven dan hen lief is en als men op zoek gaat naar de verantwoordelijke personen voor... voor het gebeurde, dan duurt het niet lang voordat onze naam valt. Wat ik hiermee wil zeggen is dat we ons eigen bedrijf moeten oprichten en ik kan jullie verzekeren dat het een lucratieve zaak wordt.'

Ze luisterden aandachtig toe, wetend dat Alfred met een goed doordacht plan zou komen.

'We wijden ons aan de kunst, oudheden. We houden ons aan onze stiel, we zijn tenslotte archeoloog.'

'Schiet op, Alfred, vertel wat je plannen zijn,' maande Franz ongeduldig.

'Ik ga naar Cairo, Georg gaat naar Boston, jij naar Brazilië en Heinrich naar Spanje. Perfect!' Alfred sprak meer tot zichzelf dan tot de anderen.

'Leg het ons uit,' zei Georg.

'Ik ben nog steeds in het bezit van de kleitabletten van die twee Joden-honden uit Haran, plus nog wat andere kleitabletten en voorwerpen uit die tijd.'

'Dat is waar,' knikte Heinrich.

'We gaan oudheden verkopen, unieke voorwerpen, de droom van elke verzamelaar. Het Midden-Oosten barst van de eeuwenoude kunstschatten.'

'Waar halen we die spullen vandaan?' informeerde Franz.

'Ik merk dat je niet zo ijverig bent geweest tijdens je studie, jongen. Herinner je je de colleges over grafschending niet, of was je toen aan de boemel? De meeste landen in het Midden-Oosten hebben een corrupte regering, dus is het een kwestie van geld, geld om opgravingen te doen waar en wanneer we dat willen, geld om kunstvoorwerpen te kopen, waaronder stukken uit musea, waar niemand iets om geeft omdat ze niet weten wat ze hebben. Ik kan jullie verzekeren dat er overal ter wereld mensen bereid zijn een vermogen te betalen voor bepaalde voorwerpen die wij ze gaan aanbieden. Ik organiseer de zaak vanuit Cairo. Ik trek door Syrië, Iran, Palestina... ik lever het materiaal, jullie regelen de verkoop. Georg, jij neemt de Amerikaanse markt, Heinrich de Europese en Franz de Zuid-Amerikaanse. We hebben natuurlijk mantelorganisaties nodig, maar dat is van later zorg.'

Alfreds enthousiasme sloeg over op zijn vrienden. Ze lieten hun fantasie de vrije loop en maakten grootse toekomstplannen.

'Kort gezegd: we roven op hoog niveau en maken de schatten buit waarvan die arme sloebers niet eens wisten dat ze die bezaten.'

'We moeten een im- en exportmaatschappij oprichten, met kantoren in onze respectieve landen,' stelde Heinrich voor.

'Georg, jij gaat in Boston uitzoeken hoe je een culturele vereniging zonder winstoogmerk opzet ter bevordering van de kunst. Amerikanen zijn dol op stichtingen, ik weet niet of een stichting kan dienen als mantelorganisatie, maar we hebben een dekmantel nodig die gerelateerd is aan de kunst, een vereniging of stichting die mettertijd archeologische expedities financiert die door ons worden geleid, zodat wij de vondsten weg kunnen sluizen. Een stichting is altijd ondoorzichtig, dus van daaruit kunnen we onze handel verkopen aan wie het maar wil hebben,' stelde Alfred.

'Een stichting is geen onderneming,' twijfelde Franz.

'De onze wel, al lijkt dat niet zo. De stichting is net als wij, het is anders dan het lijkt. Respectabiliteit, dat is het sleutelwoord.'

'Maar een stichting is moeilijk op te zetten, je bent afhankelijk van banken, universiteiten... en ik heb geen idee wat me in de Verenigde Staten te wachten staat,' viel Georg hem in de rede.

'Wat je kunt verwachten zijn Amerikanen die je oom goed gaan betalen, hij krijgt toegang tot de hoogste academische kringen en zal zijn medewerking verlenen aan geheime militaire projecten... je leert mensen van aanzien kennen. Het hangt er helemaal van af hoe jij de zaak organiseert, of je in staat bent op te gaan in het milieu en gebruik te maken van de status van je oom. En je hebt gelijk, die stichting zal de eerste twee, drie jaar nog niet van de grond komen, we moeten eerst volwaardig deel uitmaken van het wereldje waarin we allemaal apart van elkaar belanden. Als blijkt dat we geen argwaan wekken en opgaan in de omgeving zetten we onze plannen in werking. In de tussentijd leg ik een voorraad aan en zorg ik dat we er klaar voor zijn. Wat die im- en exportfirma betreft, dat lijkt me een uitstekend idee; in Europa is aan alles gebrek, we hebben het te gronde gericht en nu is het tijd voor de wederopbouw. Jij zegt net dat we meer vrienden onder de Amerikanen hebben dan we zouden denken. Ditmaal worden we rijk aan de vrede,' lachte Alfred.

'Verkopen we de kleitabletten uit Haran ook?' wilde Georg weten.

'Nee, die houden we. Ik ga op zoek naar de overige tabletten. Als we de kleitabletten van die Shamas ooit vinden, betekent dat een revolutie voor de archeologie en worden we steenrijk. Maar we moeten het niet overhaasten, ik organiseer van tijd tot tijd opgravingen in de buurt van Haran en in de woestijn, overal waar die tabletten met de Genesis naar aartsvader Abraham, geschreven door die Shamas, zich maar kunnen bevinden. Wat wist Abraham van de schepping? Is zijn versie dezelfde als die in de Bijbel staat beschreven? Ik verzeker jullie dat ik niet zal rusten tot ik die tabletten heb gevonden; zodra ik ze heb besluiten we wat we ermee gaan doen, maar wat dat ook is, het zal de wereld op zijn kop zetten.'

'Het laatste wat we willen is opvallen,' wees Georg hem terecht.

'Rustig maar, we gaan op in de massa, over een paar dagen zijn we iemand anders. Daarbij zijn er altijd mensen die als stromannen kunnen fungeren. Ik heb het jullie nooit verteld, maar mijn enige wens is die kleitabletten te vinden. God, wat zou ik daar niet voor geven!'

Heinrich reageerde quasi geïrriteerd. 'Jullie hebben hem al een paar jaar niet meegemaakt met zijn gezeur over de tabletten van Haran. Ik heb het jarenlang dag en nacht moeten aanhoren, hij is geobsedeerd door die dingen.'

'We moeten afstemmen wat we gaan doen en hoe. Allereerst is het van belang af te spreken op welke manier we contact met elkaar onderhouden. Wat de tabletten uit Haran betreft... ze behoren ons alle vier toe, laat dat duidelijk zijn, maar geef me de tijd ze te vinden, dan bepalen we daarna wat ermee gebeurt.' Alfred keek zijn vrienden afwachtend aan.

'Wat mij betreft in orde,' zei Heinrich.

'Wat denk je dat er met de Führer gebeurt?'

'Gaan we sentimenteel doen, Franz? Wat maakt het uit? We kunnen ons niet bezighouden met een ellendige verliezer. Ooit had hij grootse ideeën voor Duitsland, maar hij heeft de oorlog verloren en we laten ons niet meesleuren in zijn ondergang,' antwoordde Georg koel. 'Maar waar zou hij nu zijn?'

'Hij schijnt ergens in een bunker te zitten, meer hoef ik niet te weten. Ik maak dat ik hier wegkom, net als jullie. Dacht je dat het hem iets uitmaakte wat er met ons gebeurt? Red wat er te redden valt, meer kun je niet doen. Wat hem betreft: hij heeft voldoende stof doen opwaaien voor een eeuwige vermelding in de geschiedenisboeken.'

Ze namen afscheid in de wetenschap dat ze elkaar lange tijd niet zouden zien, maar ze zwoeren elkaar trouw tot het einde der dagen en verheugden zich op de onderneming die ze samen groot zouden maken. Hun erfgoed lag klaar, ze zouden het Oosten leegplunderen en hun grootste kunstschatten verkopen aan de hoogste bieder. Ze wisten dat er altijd kopers te vinden waren, verzamelaars zonder scrupules die reikhalzend uitkeken naar het bezit van unieke kunstvoorwerpen die buiten het bereik lagen van de gewone man.

 

In Mauthausen liet de lente lang op zich wachten. Het was koud en de gevangenen keken meer dood dan levend naar de stijgende onrust onder hun beulen, wetend dat er iets broeide. De kampwachten gedroegen zich de afgelopen dagen wreder dan ooit en schoten bij het minste of geringste.

Alfred Tannenberg stond voor het raam van commandant Ziereis' kantoor naar buiten te kijken. Het was die nacht gaan vriezen en de wachtposten wreven hun handen om ze warm te houden. Alfred en Heinrich waren een uur geleden in kamp Mauthausen aangekomen en meldden zich bij Ziereis om hem de papieren met hun nieuwe orders te laten zien. De kampcommandant had hen nieuwsgierig aangehoord; hij had niets gevraagd, maar hij wist zeker dat de twee officieren van plan waren te deserteren. Hij zou zijn eigen wegen bewandelen om tot de bodem uit te zoeken waarom deze twee bevriende officieren plotseling allebei een post buiten Oostenrijk kregen aangeboden, hoewel er niet bij stond waar ze naartoe gingen.

Na hun onderhoud met Ziereis keerden Alfred en Heinrich terug naar hun respectieve woningen buiten het kamp, in het lieflijke dorpje Mauthausen.

Binnen enkele uren had Heinrich zijn koffer gepakt en zijn persoonlijke bezittingen bij elkaar gezocht in het huis waar hij de laatste jaren had geleefd onder de goede zorgen van Fraulein Heines. De huishoudster pinkte een traantje weg toen ze hoorde dat de aardige SS-officier vertrok en waarschijnlijk niet zou terugkeren, maar ze begreep dat dit geen tijd was voor sentiment en hielp haar meneer zijn spullen te pakken. Bij het afscheid stopte hij haar enkele bankbiljetten toe en zei dat hij hoopte dat ze snel een ander huishouden zou vinden waar men van haar goede diensten gebruik kon maken.

Een kwartier later bonsde Heinrich op de deur van huize Tannenberg. Toen zijn vriend de deur opendeed, zag hij meteen dat er iets mis was. Hij wist dat Greta zwanger was, maar de baby werd pas enkele maanden later verwacht.

'Wat is er?' Heinrich had zijn vriend nog nooit zo zorgelijk zien kijken.

'Greta... ze is er heel slecht aan toe. De dokter is onderweg. Hij moet ons kind redden, anders vergeef ik het hem nooit.'

'Kom, het zal wel loslopen. Ga maar naar haar toe.'

'Kom binnen. Het dienstmeisje is nu met haar bezig...'

'In dat geval ga ik weg. Jij moet ook vertrekken. Georg heeft ons op het hart gedrukt dat we hier morgen ver vandaan moeten zijn.'

'Ga jij maar vast naar Berlijn en zorg dat je dat vliegtuig naar Lissabon haalt. Ik zal zien wat ik kan doen, maar voorlopig heb ik weinig keus. Ik moet hier blijven.'

'Georg zei dat we moeten maken dat we wegkomen!'

'Georg heeft geen zwangere vrouw. Ik doe wat ik kan, maar ik kan nu niet weg.'

'Je moet morgenavond de grens over zijn...'

'Ik weet niet of dat gaat lukken.

Maar doe me een plezier en ga weg, ik heb geen rust voor ik weet dat jullie allemaal veilig zijn.'

Ze omhelsden elkaar langdurig.

Hun vriendschap dateerde van hun kinderjaren, ze hadden samen gestudeerd en de tijd die ze in Mauthausen hadden doorgebracht had hun band zo mogelijk nog hechter gemaakt.

Ze genoten ervan mensen zo veel mogelijk leed te berokkenen en in al die jaren waren ze de tel kwijtgeraakt van het aantal gevangenen dat ze persoonlijk gemarteld en vermoord hadden.

'We zien elkaar gauw terug,' beloofde Alfred.

'Absoluut,' antwoordde Heinrich.

De arts liet op zich wachten en toen hij eindelijk arriveerde snauwde Alfred hem toe dat hij zijn late komst zou bezuren. Greta krijste het uit en het dienstmeisje stond er hulpeloos bij te kijken.

Alfred zat een uur lang in de keuken te wachten en sloeg de ene schnaps na de andere achterover, terwijl de arts vocht voor de levens van Greta en haar kind. Hij bad niet tot God om te smeken haar te helpen, want hij geloofde nergens in, dus gebruikte hij dat uur in de keuken om te bedenken hoe hij zo snel mogelijk weg kon komen uit Oostenrijk, nu Georgs plannen voor zijn vertrek in duigen waren gevallen.

Toen de arts in de deuropening verscheen met een huilend dienstmeisje in zijn kielzog, wist hij dat er iets ernstig mis was gegaan.

'Het spijt me, ik heb het meisje niet kunnen redden en uw vrouw... de toestand van uw vrouw is kritiek. Ze moet naar het ziekenhuis, ze heeft veel bloed verloren; als ze thuis blijft, redt ze het zeker niet.'

'Een meisje? Was het een meisje?' Alfred liep rood aan van woede.

'Ja, het was een meisje.'

Alfred haalde uit en stompte de arts in zijn gezicht. De man onderging de mishandeling lijdzaam, hij zou het nooit durven opnemen tegen een ss -officier en al helemaal niet tegen een man als deze, die nergens voor terugdeinsde.

Hij durfde zich zelfs niet te bewegen en incasseerde de woede kaarsrecht, met een rood aangelopen gezicht van woede en pijn, want hij had het gevoel dat zijn gehoororganen zouden barsten.

'Regel onmiddellijk een ambulance!' schreeuwde Tannenberg. 'En jij gaat met mijn vrouw mee,' beval hij het dienstmeisje.

Ze holde de keuken uit, bang dat hij haar ook zou slaan. Greta kreunde en jammerde zachtjes om haar verloren dochtertje.

Ook de ambulance liet ruim een uur op zich wachten en toen deze eindelijk arriveerde was Greta in een diepe bewusteloosheid geraakt en zweefde ze op het randje van de dood. Ze haalde het ziekenhuis niet, eenmaal daar konden de artsen slechts de dood vaststellen.

Tannenberg toonde geen andere emotie dan woede, een razernij waarvan de artsen meenden dat die werd opgewekt door het verlies van zijn vrouw, maar in werkelijkheid was de ss-kapitein buiten zichzelf van kwaadheid omdat hij kostbare uren had verloren voor zijn vlucht.

Nu moest hij Greta's ouders inlichten en wachten tot zij arriveerden voor de begrafenis, wat hem minstens enkele dagen zou ophouden, terwijl Georg had gewaarschuwd dat de tijd drong. Heinrich en Franz waren in elk geval volgens plan vertrokken, hoopte hij. Hij kon niet weg voordat Greta netjes begraven was, anders kreeg hij te maken met zijn machtige schoonvader, Fritz Hermann. Dat stond gelijk aan een belediging aan het adres van Himmler en zolang het Reich niet gevallen was, waren zij degenen die aan de touwtjes trokken.

Hij keerde met het stoffelijk overschot van Greta terug naar huis en gaf het dienstmeisje opdracht zijn vrouw af te leggen.

Hij voelde haar dood niet als een groot verlies, hoewel ze een liefhebbende, trouwe echtgenote was geweest die hem nooit had teleurgesteld en al zijn nukken en eigenaardigheden lijdzaam onderging zonder ooit te protesteren of vragen te stellen. Het had lang geduurd voordat ze zwanger raakte en toen dat eindelijk het geval was, was Greta dolgelukkig geweest.

Toen hij eenmaal aan het idee gewend was verheugde ook hij zich op het vaderschap en vond hij het een prettige gedachte dat Greta zijn kind droeg. Hij zou de vader worden van een raszuiver, gelukkig kind, blond, met een blanke huid en blauwe ogen.

Zijn commandant toonde zich begaan met de dood van zijn vrouw en informeerde naar zijn uitgestelde reis naar het buitenland, waarop Tannenberg reageerde met de mededeling dat zijn schoonvader, Fritz Hermann, in aantocht was en dat ze de nodige maatregelen moesten treffen om de rechterhand van Himmler in stijl te ontvangen.

Ziereis begreep de boodschap en drong niet langer aan, maar vertrouwde hem wel iets toe.

'Ik ben zojuist gebeld door Berlijn. Het Rode Kruis dringt erop aan kamp Mauthausen te bezoeken. Ze proberen al maanden toegang te krijgen tot de kampen. Ik heb vrienden die me verzekeren dat onze Reichsführer met de geallieerden onderhandelt over een oplossing. Ik vrees dat alles verloren is... de Russen zijn door het front gebroken en de geallieerden marcheren Oostenrijk binnen. Wel, ik neem aan dat u dat alles al wist, nietwaar?'

Tannenberg gaf geen antwoord en volstond ermee de kampcommandant strak aan te kijken.

'Het spijt me dat u vertrekt, er is een contingent van de SS onderweg om ons te helpen bij de evacuatie van het kamp, we moeten ons van een aantal gevangenen ontdoen. Dit moet een krijgsgevangenenkamp lijken. Kasteel Hartheim wordt vandaag nog ingericht als weeshuis.

We moeten bepaalde sporen wissen, de gaskamers, de verbrandingsovens... wel, er is veel te doen en het is jammer dat u ons niet kunt helpen, want er rest ons weinig tijd.'

De commandant slaagde er niet in ook maar een woord uit Tannenberg los te krijgen.

Het was niet moeilijk te begrijpen dat geen van de problemen waar Ziereis mee worstelde Tannenberg ook maar iets aanging.

Herr Hermann en zijn vrouw waren ontroostbaar over het verlies van hun dochter en haar kindje. Nu het Reich op het punt van instorten stond, bekeek Tannenberg zijn schoonvader met andere ogen: het was een doodgewone man die geen enkele creativiteit aan de dag legde om zijn huid te redden.

Hij zei niets over zijn vluchtplannen en vertelde alleen dat hij het bevel had gekregen de SS van de ondergang te redden, om op een dag Duitsland zijn grootheid terug te geven.

Fritz Hermann hoorde hem aan, terwijl hij manhaftige pogingen deed zijn tranen terug te dringen.

Toen zijn schoonouders gebroken afscheid van hem namen om terug te keren naar Berlijn haalde Tannenberg opgelucht adem. Eindelijk kon hij zijn eigen vlucht regelen, want het was zonneklaar dat hij geen tijd te verliezen had.

Hij pakte de documenten van Georg en stopte ze in een leren aktetas. Hij nam een kleine koffer mee met wat kleding en de kleitabletten uit Haran en twee extra tassen: de ene zat vol met dollarbiljetten, de andere met ringen, horloges en sieraden, alles gestolen van de gevangenen. Toen was hij klaar om Mauthausen voor altijd te verlaten.

Er stond een auto met chauffeur bij de voordeur te wachten. Hij nam geen afscheid van het dienstmeisje en verwaardigde zich zelfs niet de soldaat te begroeten die hem naar de grens met Zwitserland moest brengen.

Eenmaal bij de grens glimlachte hij zelfvoldaan. In Zürich ging hij zijn ouders opzoeken, maar lang zou hij niet in Zwitserland blijven. Zodra de contacten die Georg voor hem had gelegd op de hoogte gebracht waren van zijn vertraging, pakte hij zijn biezen naar Cairo. Maar hij moest eerst zorgen dat hij veilig in Zürich aankwam... hij reisde onder zijn eigen naam, zijn nieuwe identiteit was van latere zorg.

Zijn ouders hadden zich in een luxe hotel geïnstalleerd, niet ver van het centrum. Het wemelde er van de spionnen uit alle hoeken van de wereld op zoek naar informatie. Zwitserland was een loge van waaruit men het beste zicht had op de laatste stuiptrekkingen van het Derde Rijk.

Zijn moeder omhelsde hem ontroerd en ook zijn vader stak zijn emoties niet onder stoelen of banken bij dit weerzien, hoewel zijn moeder bedroefd in tranen uitbarstte bij het nieuws van Greta's dood en het verlies van het kind.

'Hoelang blijf je?' wilde zijn vader weten. 'In Berlijn heb je me alleen verteld dat we elkaar hier zouden ontmoeten en dat je bevel had gekregen een penibele kwestie op te lossen.'

'Ik kan slechts enkele dagen blijven, ik moet zien dat ik naar Casablanca of Lissabon kom en van daaruit naar Cairo.'

'Cairo? Wat ga je in Egypte doen?'

'Vader, ik hoef u toch niet te vertellen dat we de oorlog hebben verloren?' 'Zeg dat nooit! Duitsland kan nog steeds winnen. Hitler geeft zich nooit over.'

'Kom, kom, vader, u bent niet voor niets naar Zwitserland gevlucht.'

'Ik ben niet gevlucht! Jij hebt me ervan overtuigd dat het beter zou zijn het einde van de oorlog in Zwitserland af te wachten, maar ik geef de hoop niet op.'

'Ik raad u aan dat wel te doen, dat is veiliger voor ons allemaal. Ik weet dat u terug wilt zodra het afgelopen is, maar dat zou ik u ten sterkste willen ontraden. De geallieerden zullen niet licht over onze Führer oordelen en ik vrees dat ze niet rusten voor ze iedereen die iets in de melk te brokkelen had hebben opgepakt en veroordeeld. U kunt beter de realiteit onder ogen zien, net als ik. Ik vertrek naar Cairo om een nieuw leven te beginnen, ik laat alles achter. Voor Duitsland kan ik niets meer doen.'

Zijn vader keek hem ontsteld aan, dat was een bittere pil voor hem.

'Laat je ons in de steek?' vroeg zijn moeder.

'Op een bepaalde manier wel. We moeten afscheid nemen, u kunt niet met me mee. Ik hoop dat u doet wat ik zeg en hier blijft wonen, in Zwitserland. We hebben hier geld vastgezet, voldoende om de rest van uw leven riant van te kunnen leven. Als u terugkeert naar Duitsland, bent u alles kwijt.'

'Verbreek je alle contact met ons?'

'Ik zal proberen contact te houden en op de hoogte te blijven van nieuws over jullie en de rest van de familie. Ik weet alleen nog niet hoe of wanneer dat zal zijn. Ik ga ondergronds; ik neem een andere naam aan en een nieuwe identiteit, dus het zal niet gemakkelijk zijn contact met u te houden. Ik zal het proberen, maar ik wil geen enkel risico lopen.'

Zijn moeder begon te huilen, terwijl zijn vader door de kamer ijsbeerde; hij kon de woorden van zijn zoon nauwelijks verkroppen.

'Ik heb de ouders van Georg en Heinrich gesproken. Georgs ouders reizen volgende week door naar Genève,' zei hij.

'Ik weet het. Georg heeft alles zorgvuldig voorbereid. Hier zijn jullie veilig, veel Duitsers zijn hiernaartoe gevlucht, vrienden die net als wij weten dat het afgelopen is met het Reich. Als ik u was, vader, zou ik een zaak opzetten, iets wat u bezighoudt en aanzien geeft in Zwitserland. En nog iets: laat iedereen die het wil horen weten dat u teleurgesteld bent in Hitler, dat hij Duitsland naar de ondergang heeft gebracht en dat u zich bedrogen voelt.'

'Dat is een belediging!'

'Het is de realiteit. Het is een kwestie van tijd voordat Hitler beschouwd wordt als een monster, de geallieerden zullen hem veroordelen en knopen hem aan de hoogste boom. Ze gaan op zoek naar alle kopstukken van de ss en zullen geen genade kennen, dus nu is het moment om u ervan te distantiëren.'

'Ik dacht dat ze je bij de ss eergevoel en trouw hadden bijgebracht.'

'Ze hebben me vooral geleerd te overleven en dat is wat ik ga doen.'

'Wat ga je in Cairo doen, jongen?' vroeg zijn moeder zachtjes.

'Allereerst een vrouw zoeken en zo snel mogelijk trouwen.'

'Mijn God! Jongen, je hebt nog geen week geleden je vrouw verloren.'

'Ik weet het, moeder. Maar rouwen heeft weinig zin. Ik moet de oude Alfred Tannenberg achter me laten, ik ga een nieuw leven opbouwen en om dat te doen moet ik iemand zoeken die het gemakkelijker voor me maakt naar mijn nieuwe identiteit te leven.'

'Neem je zelfs een andere naam aan? Schaam je je soms voor de naam Tannenberg?' Zijn vader liep rood aan van woede.

'Nee, ik ben er trots op een Tannenberg te zijn, maar ik heb geen zin om ervoor gefusilleerd te worden, dus zolang we niet weten hoe het afloopt met het Reich, moet ik me gedeisd houden. Als SS-officier val ik veel te veel op.'

'Jongen...' Zijn moeder was zo geëmotioneerd dat de woorden in haar keel bleven steken.' Jongen... wat ga je doen in Cairo? Wat heb je nodig? Wat kunnen we voor je doen?'

'Ik heb geld nodig... Zwitserse francs, dollars, alles wat u kunt missen, vader. En wat ik ga doen... wel, Heinrich, Franz, Georg en ik zijn van plan een firma op te zetten die zich bezighoudt met im- en export van goederen, bij voorkeur oudheden. Dat is echter van later zorg, ik moet allereerst naar Cairo zien te komen, contact opnemen met Georgs mensen aldaar en opgaan in de omgeving tot de oorlog voorbij is. Ik heb geen idee wat me daar te wachten staat, ik zal mijn stappen gaandeweg moeten improviseren, maar één ding is zeker, de beste manier om iemand anders te worden is een familie te zoeken die me liefdevol opneemt en beschermt en daarom wil ik zo snel mogelijk trouwen.'

Hij dineerde die avond met zijn familie en de ouders van Heinrich en Georg. Ook zij stelden bezorgde vraagtekens bij de plannen van hun zoons. Georg had voorgoed afscheid genomen en was op weg naar de Verenigde Staten. Het troostte zijn ouders dat hij in gezelschap was van zijn oom.

Ze wilden geen van allen toegeven dat ze bannelingen waren en bespraken hun terugkeer naar Duitsland na de oorlog; ze waren ervan overtuigd dat de geallieerden de burgers met rust zouden laten, want zo niet, dan zouden ze praktisch heel Duitsland voor het gerecht moeten slepen.

'Wacht maar af, de toekomstige leiders van Duitsland zijn de politieke misdadigers die nu nog in de kampen zitten, tenzij iemand zo slim is ze voor hun bevrijding af te schieten,' verklaarde Alfred.

 

Twee dagen later nam Alfred Tannenberg afscheid van zijn ouders. Diep vanbinnen wist hij dat het een afscheid was voor altijd. Hij keek niet om; hij kon nooit terug naar zijn geliefde vaderland, dus wat het lot van zijn ouders ook zou zijn, hier scheidden zich hun wegen.

Met een bezwaard gemoed landde hij in Cairo. Dit was het begin van de rest van zijn leven en alles wat hij voor zich zag was een onzekere toekomst. Hij had met zijn originele paspoort gereisd, op aanraden van Georg; de valse papieren waren pas nodig als zijn instinct hem ingaf dat het moment was aangebroken, dat wil zeggen, als Duitsland de oorlog officieel had verloren, wat binnen enkele weken of misschien zelfs enkele dagen het geval zou zijn.

De taxi bracht hem naar een eenvoudig hotel in de buurt van de Amerikaanse ambassade. Hij gnuifde van plezier toen hij zag dat hij vlak bij de vijand logeerde, die nooit kon bevroeden dat een van de gehate SS-officieren pal onder hun neus zat.

Er hing een zure lucht in het hotel, dat voornamelijk Europese gasten herbergde: vluchtelingen, spionnen, diplomaten en avonturiers. Hij overhandigde zijn paspoort aan de receptionist. 'Het spijt me, meneer Tannenberg, het enige wat ik vrij heb is een tweepersoonskamer en die kan ik u alleen aanbieden als u voor twee personen betaalt,' zei hij, in de volle veronderstelling dat deze hooghartige man met zijn staalharde blik zou weigeren.

Alfred Tannenberg gaf echter zonder enig protest toe. Dit waren de regels van het spel en het had geen zin dat brutale kereltje achter de balie uit te schelden voor oplichter.

'Uitstekend, ik verwacht iemand,' blufte hij.

'Werkelijk? Wanneer verwacht u die persoon?'

'Dat laat ik u nog weten,' antwoordde Tannenberg koeltjes.

De kamer was klein, maar keek wel uit op de Nijl. Het meubilair bestond uit een tweepersoonsbed, een nachtkastje met een lamp erop, een tafeltje met twee stoelen en een kast. Er was een aparte badkamer bij. Tannenberg beschouwde dit als zijn tijdelijke onderkomen tot hij de agent van Georg had gevonden, een SS-officier, belast met het zoeken naar schuilplaatsen voor kameraden zoals hij, die een excuus hadden gevonden om Duitsland tijdig te ontvluchten.

In feite waren ze allemaal Berlijn uit gekomen met de zegen van hun meerderen. Georg had tot taak gekregen de agenten in het buitenland te controleren, Franz werd ingedeeld bij de troepen van de ss in Zuid-Amerika, Heinrich was naar Lissabon gezonden als afgezant van de Duitse Buitenlandse Dienst en hijzelf zou worden ingelijfd bij de groep agenten met Cairo als standplaats. Ze waren alle vier voorzien van valse papieren om zodra het nodig was een nieuwe identiteit aan te nemen.

Hij besloot voorzichtig te werk te gaan en bestudeerde de plattegrond van Cairo, om een idee te krijgen van zijn omgeving. Hij liep een uur door de stad en merkte op dat het wemelde van de Europeanen. Het verkeer was chaotisch: taxi's stoven door de straten zonder op verkeer van links of rechts te letten, alle automobilisten hielden constant hun hand op de claxon en de voetgangers schoten kennelijk onverschillig voor de gevaren kriskras door het verkeer.

Hij glimlachte tevreden toen hij het uithangbord had gevonden: 'Restaurant Kababgy'.

Hij duwde de deur open en ging naar binnen. Een ober in een kraakhelder uniform vroeg in het Engels waarmee hij hem van dienst kon zijn.

Alfred Tannenberg sprak vloeiend Engels, maar verwonderde zich over het perfecte accent van deze Egyptische ober, die bij het zwijgen van deze nieuwe klant meende dat hij hem niet begreep.

'Frans, Duits, Italiaans, Spaans?'

'Duits.'

'Welkom. Hebt u gereserveerd?'

'Nee, ik ben net aangekomen. Volgens een vriend van me is dit een van de beste restaurants van Cairo.'

'Dank u wel, meneer. Wilt u me misschien zeggen wie deze vriend is?'

'Ik denk niet dat u hem kent. Hij is Duits, net als ik...'

'Veel van onze klanten komen uit Europa. Volgt u mij, ik zal u uw tafeltje wijzen.'

Het restaurant zat bomvol, maar er restte nog één tafel in een rustige hoek en daar leidde de ober hem naartoe.

Hij at met smaak en observeerde de andere gasten, die van allerlei pluimage waren. Daarna zette hij koers naar zijn hotel en stelde zijn zoektocht naar zijn contactpersoon uit tot de volgende dag. Georg had hem een adres gegeven in de buurt van Khan el Khalili, de grootste bazaar in Caïro waar handelaren van oudsher hun waren aan de man brachten.

Hij werd vroeg wakker met het gevoel dat hij de hele wereld aankon. Hij had er zin in de stad te bezichtigen, naar de piramiden te gaan en zelfs naar Alexandrië, maar hij wist dat al deze toeristische trekpleisters moesten wachten.

Khan el Khalili bleek een stad binnen de stad te zijn, met nauwe kronkelstraatjes die allemaal op elkaar leken. Er hing een bijzondere geur van kruiden en specerijen die hij genietend opsnoof. Hij zwierf uren rond zonder het opgegeven adres te kunnen vinden, tot hij besloot het aan een man te vragen die op de stoep van zijn winkeltje een dunne, zoetgeurende sigaret zat te roken. De man legde hem vriendelijk uit hoe hij moest lopen en zei dat het niet kon missen, want heel Caïro kende de winkel van Yasir Mubak.

 

Het gebouw van drie verdiepingen zag er verzorgder uit dan de andere huizen in de wijk. Op een bord naast de deur stond aangegeven dat hier een im- en exportbedrijf gevestigd was, evenals een winkel met authentieke antieke kunstvoorwerpen.

Hij duwde de deur open en bevond zich tot zijn verbazing in een ruimte die volgestouwd was met spullen. Elke centimeter werd benut, maar hij zag in één oogopslag dat de zogenaamde authentieke antiquiteiten in wezen goedkope imitaties waren.

'Wat kan ik voor u doen?'

'Ik ben op zoek naar de heer Mubak.'

'Verwacht hij u?'

'Niet vandaag, maar zegt u maar dat ik namens de heer Wolter kom.'

De jongeman nam hem aarzelend op, maar verzocht hem plaats te nemen, waarop hij een trap opliep.

Tannenberg voelde dat hij bespied werd en moest een kwartier wachten voordat Yasir Mubak naar beneden kwam en hem hartelijk begroette.

'Komt u verder, de vrienden van de heer Wolter zijn altijd welkom.'

Hij volgde de man naar de eerste verdieping en werd binnengelaten in een ruim, westers ingericht kantoor. Op de achtergrond hoorde hij geroezemoes en ratelende schrijfmachines, wat de indruk wekte dat er elders in het gebouw hard gewerkt werd.

'Goed, meneer... u hebt uw naam niet genoemd.'

'Ik ben Alfred Tannenberg, ik moet de heer Wolter spreken.'

'Juist, ja. Goed, ik zal de heer Wolter laten weten dat u hem wilt spreken, dan neemt hij contact met u op. Wilt u een briefje voor hem achterlaten of kan ik hem iets overbrengen?'

Tannenberg haalde een verzegelde envelop tevoorschijn. 'Wees zo goed de heer Wolter deze envelop te overhandigen. Ik logeer in Hotel Nationaal.'

'Ik zal ervoor zorgen. Kan ik anders nog iets voor u betekenen?'

Voordat hij kon antwoorden kwam een jonge, donkere vrouw de kamer in, ze leek op Yasir Mubak en ging westers gekleed in een donker mantelpakje, een witte blouse en laag gehakte schoenen. Ze had haar dikke vlechten opgestoken in een knot.

'Neem me niet kwalijk, ik wist niet datje bezoek had...'

'Kom binnen, Alia. Dit is de heer Tannenberg. Alia is mijn zus en grote steun en toeverlaat in het bedrijf.'

Alfred Tannenberg was al opgestaan en klikte zijn hakken tegen elkaar. Hij maakte een buiging in plaats van haar de hand toe te steken. Ze ging dan wel westers gekleed, maar het zou als een belediging opgevat kunnen worden haar aan te raken.

'Mevrouw...'

'Aangenaam, Herr Tannenberg.' Ook Alia sprak redelijk Duits. 'U spreekt mijn taal!'

'Ja, ik heb enkele jaren in Hamburg gewoond, bij mijn oudste zus. Zij is getrouwd met een Duitse zakenman.'

'Mijn zwager zit in de textiel, hij kwam hier om katoenen stoffen in te kopen, leerde mijn zus kennen en... wel, ze werden verliefd en hij nam haar mee naar Hamburg, waar ze een aantal jaren hebben gewoond, tot de oorlog uitbrak. Ze wonen nu hier,' legde Yasir uit.

'Ik heb mijn zus een tijdje geholpen toen ze in Duitsland woonde, want ze heeft vier heel ondeugende kinderen,' lachte Alia.

Yasir Mubak nodigde Tannenberg uit voor de thee en deze accepteerde, zonder zijn ogen maar een ogenblik van Alia af te wenden. Ze was niet uitgesproken mooi of lelijk, van gemiddelde lengte, maar ze was op een bepaalde manier aantrekkelijk. Op hem had ze in elk geval een magnetische aantrekkingskracht. Hij bleef een uurtje op kantoor bij de Mubaks en schatte de vrouw op een jaar of dertig en goed gezond. Op dat moment nam hij zijn besluit. Hij zou met Alia Mubak in het huwelijk treden, als de SS-agent hem tenminste kon bevestigen dat de familie Mubak te vertrouwen was, maar dat moest wel het geval zijn, gezien het feit dat dit kantoor als ontmoetingspunt fungeerde van de ss-agenten die pas uit Duitsland waren gearriveerd.

Diezelfde avond ontving hij bezoek van de heer Wolter, voluit SS-commandant Helmut Wolter.

Ze waren min of meer even oud en hadden tweelingbroers kunnen zijn. Wolter was blond, met staalblauwe ogen en een blanke huid, lichtgebruind door de zon. Lang en atletisch was hij een van de modelofficieren zoals Himmler ze graag zag.

Commandant Wolter bracht hem op de hoogte van de situatie in Egypte. Net als de andere landen in het gebied sympathiseerden de Egyptenaren met Hitler in hun diepe haat jegens het Joodse volk. Hier waren ze veilig, ze hadden niets te vrezen, hij en andere agenten hadden een waterdichte organisatie opgebouwd. Nu de oorlog vrijwel zeker verloren was, was het hun taak de topmensen van de ss te beschermen tot het tij voor Duitsland zou keren. De ss zou zijn idealen nooit opgeven.

In de loop van het patriottische betoog, dat volgens Alfred deel uitmaakte van de procedure, vatte hij sympathie op voor de agent die al vijf jaar in Cairo zat en met zijn zakken vol steekpenningen het Midden-Oosten was doorgereisd, op zoek naar schuilplaatsen.

'Is Yasir Mubak te vertrouwen?' vroeg Tannenberg.

'Uiteraard. Hij is de zwager van een Duitse zakenman, een nazi zoals wij, die het Reich grote diensten heeft bewezen. Yasir en zijn familie sympathiseren met onze zaak en hebben ons al deze jaren hun onvoorwaardelijke steun verleend. We vertrouwen Yasir als een van de onzen,' verzekerde Wolter hem.

'Werkt hij voor ons?'

'Hij collaboreert, verschaft ons waardevolle informatie. Hij heeft een eigen spionagenetwerk, verspreid over het Midden-Oosten. Hij is ondernemer en als zodanig dient hij van alles op de hoogte te zijn. Verder werkt hij voor nop, hij heeft ons nooit een cent in rekening gebracht.'

'Dat is jammer. Ik vertrouw niemand die gratis diensten verleent.'

'Dit ligt anders, hij werkt niet vóór ons, hij werkt mét ons. Een heel verschil, kapitein.'

'En zijn familie?'

'Yasir is getrouwd en heeft vijf of zes kinderen, een groot aantal broers en zussen, ooms, tantes, neven en nichten... van alles. Zijn ouders leven nog, maar zijn op leeftijd. Als hij je mag, zal hij je wel eens uitnodigen op een van zijn familiebijeenkomsten, ik kan je verzekeren dat dat een hele belevenis is.'

'Ik heb zijn zuster ontmoet, Alia.'

'Alia, ja. Een eigenaardige vrouw. Ze helpt Yasir in de zaak, ze spreekt vloeiend Engels en Duits. Ik heb haar in Hamburg leren kennen, toen ze de suikertante speelde voor de vier kinderen van haar zus. Zij is de oude vrijster van de familie.'

'Oude vrijster?'

'Ze is al dertig en dan ben je in Egypte ver voorbij de huwbare leeftijd, tenzij je familie je een enorme bruidsschat meegeeft. Zij schijnt er echter totaal geen moeite mee te hebben dat ze de boot heeft gemist. Ze is nogal een buitenbeentje, ze kleedt zich anders dan de andere vrouwen en wordt daarom met argwaan bekeken, maar niemand durft er iets over te zeggen, want Yasir is een belangrijk man, met contacten op hoog niveau.'

Alfred Tannenberg luisterde aandachtig naar de informatie over de familie Mubak. Daarna spraken de heren over de nabije toekomst en de rol die Alfred zou spelen binnen de geheime dienst van de SS in Egypte.

 

In de dagen daarna smeedde kapitein Tannenberg zijn eigen plan de campagne. Het nieuws uit Duitsland liet weinig aan de verbeelding over, de geallieerden behaalden de ene overwinning na de andere en voor de internationale gemeenschap die de betere hotels in Cairo bevolkte was er geen twijfel mogelijk: de val van Duitsland luidde een nieuw tijdperk in.

Op een van die middagen zette Alfred koers naar Khan el Khalili om Yasir twee voorstellen te doen.

'Yasir, beste vriend, ik hoop dat ik je niet beledig met wat ik nu ga zeggen, maar ik zou je willen vragen of ik Alia het hof mag maken. Mijn bedoelingen zijn kristalhelder: als zij het wil en we de zegen krijgen van de familie, zou het me een eer zijn haar tot mijn vrouw te maken.'

Yasir keek hem verbouwereerd aan. Hij begreep niet waarom die knappe man die over een fortuin beschikte zijn oog op zijn geliefde zus had laten vallen. Alia was niet opvallend mooi en onderscheidde zich in niets, behalve dat ze Engels en Duits sprak en kon typen. Hij betwijfelde of ze een goede echtgenote zou zijn, de familie had zich er allang bij neergelegd dat Alia alleen zou blijven en nu vroeg deze Duitser toestemming om haar het hof te maken. Hij vroeg zich af waarom.

'Ik onderneem uiteraard niets zonder jouw toestemming,' zei Tannenberg, die de aarzeling van zijn nieuwe vriend niet ontging.

'Ik zal het met mijn vader bespreken, hij is degene die toestemming moet verlenen, niet ik. Als mijn vader akkoord gaat, laat ik het je weten.'

Yasir wachtte echter nog een tweede verrassing.

'Dank je, kerel. Dan zou ik het nu graag over zaken willen hebben. Ik wil een onderneming opzetten... een handel in oudheden. Daarnaast ben ik van plan archeologische opgravingen te financieren... je weet dat ik van huis uit archeoloog ben.'

In de korte tijd dat Tannenberg in Cairo verbleef, was hij tot de conclusie gekomen dat er maar één ding was waar Yasir Mubak warm voor liep en dat was geld verdienen, hoe meer, hoe beter. Met de hulp van Yasir kon hij zijn ideeën en het doel van zijn kameraden verwezenlijken: het archeologische erfgoed van het Midden-Oosten plunderen en op de markt brengen. Hij was ervan overtuigd dat hij geen betere compagnon kon krijgen dan Yasir.

Vijf uur later waren ze het eens over de opzet van een onderneming die zich uitsluitend richtte op de antiekmarkt. Yasir behield zijn eigen bedrijf en werd vennoot in de firma die Tannenberg zou opzetten. De contacten van de een en de briljante ideeën van de ander zouden hen beiden nog rijker maken dan ze al waren; daarbij hadden ze met elkaar gemeen dat ze niet gehinderd werden door scrupules.

 

Een week later kreeg hij een briefje van Alia's vader, met de uitnodiging de vrijdag daarop de lunch te gebruiken met de familie.

Alfred Tannenberg lachte tevreden. De zaken konden niet beter gaan: hij was bezig zijn zaak op poten te zetten en had een vrouw gevonden. Een huwelijk met Alia kende veel voordelen, hij zou deel uitmaken van de gerespecteerde Mubak-clan, waarmee hij de bescherming genoot van een van de voornaamste families in Egypte. Bescherming kon hij goed gebruiken, want de oorlog ging zijn laatste, trieste fase in. De samenwerking met Yasir opende alle deuren in het Midden-Oosten, als lid van de familie Mubak was hij geen buitenstaander meer en zou hij ieders vertrouwen genieten.

In deze vreemde tijden van oorlog en chaos was het niet moeilijk Alia's vader te overtuigen de bruiloft niet te lang uit te stellen. Toch moest hij enkele maanden geduld oefenen, een bruiloft van deze omvang kostte veel voorbereiding.

De dag waarop commandant Wolter hem belde met het bericht dat Hitler zelfmoord had gepleegd, constateerde hij enigszins verbaasd dat het hem koud liet; hij maakte zich enkel en alleen zorgen over de ss -agenten en nazi's die zich in Egypte en elders in het Midden-Oosten bevonden. Commandant Wolter herinnerde hem eraan dat de eerder gemaakte plannen vanaf vandaag in werking traden, ze gingen ondergronds. De oorlog was afgelopen en de geallieerden hadden de hel op aarde ontdekt, de concentratiekampen in Duitsland, Oostenrijk, Polen... overal waar de laars van Hitler was neergekomen.

'Zonder die verdomde Amerikanen hadden ze nooit gewonnen,' vloekte commandant Wolter.

'We verliezen de oorlog in Rusland ook, Hitler heeft Stalin verkeerd ingeschat,' antwoordde Alfred.

'Toch snap ik niet waarom de Amerikanen Hitler niet begrepen hebben,' hield Wolter vol.

Alfred Tannenberg overlegde met Yasir en Wolter of hij zijn eigen identiteit zou behouden of niet. Commandant Wolter was erop tegen, Yasir dacht echter dat niemand hem in Egypte zou komen zoeken en waarschuwde dat zijn vader er fel op tegen zou zijn dat zijn dochter trouwde met een man met een valse identiteit. Dat gaf de doorslag: Alfred behield zijn naam. Hij wist dat het een risico inhield, maar hij was het met Yasir eens dat hij in Egypte veilig onder zijn eigen naam kon leven.

Een jaar na het einde van de oorlog was Alfred Tannenberg getrouwd met Alia Mubak en ging het hem zakelijk voor de wind. Hij had af en toe contact met Georg die langzaam maar zeker voet aan de grond kreeg in Amerika, mede dankzij de protectie van zijn oom. Heinrich zat in Madrid en genoot van zijn nieuwe identiteit onder de paraplu van het Franco-regime en Franz was opgetogen over Brazilië, waar het netwerk van de SS zich uiterst efficiënt betuigde in de bescherming van haar leden. Het zou nog enkele jaren duren voordat ze het netwerk van oudheden en antiek goed op de rit hadden, maar Tannenberg zat niet stil en verzamelde materiaal voor het moment waarop die dag eindelijk zou aanbreken.

Yasir introduceerde hem bij de juiste mensen; grafplunderaars die de Vallei der Koningen kenden als hun broekzak. Maar het was Tannenberg met zijn gedegen kennis over de oudheid die een nauwkeurig plan maakte voor de financiering van opgravingen in Syrië, Jordanië, Irak... waarbij hij zelf de leiding nam over een team dat aan het werk werd gezet in de omgeving van Haran.

Hij droomde ervan de kleitabletten van Abraham te vinden, de tabletten waarop ene Shamas de woorden van Abraham over de schepping had geschreven.

Tannenberg besmette Alia met zijn passie voor deze Bijbelse kleitabletten en wist ook Yasir te overtuigen van het belang ervan voor de firma.

Die tabletten waren een obsessie, zijn doel in het leven; eens zou hij ze vinden en op die gouden dag zouden de poorten van de wereld zich voor hem openen en zou het iedereen koud laten wie hij ooit was geweest. Hij had geen spijt van zijn wandaden in Mauthausen, integendeel, maar hij was zich scherp bewust van de opinie in Europa: de geallieerden zouden niet rusten tot ze iedereen die in de kampen had gewerkt voor de rechter hadden gesleept. Hij stond op de lijst van gezochte personen, maar lang niet bovenaan en zoals Yasir al had gezegd, in Egypte zouden ze niet zo snel komen zoeken.

In Egypte, en later in Syrië en Irak, vond hij evenals veel van zijn kameraden een veilig toevluchtsoord. Het nieuws over de Processen van Neurenberg bereikte hem in Haran, waar hij opnieuw was gaan graven, op zoek naar de tabletten over de schepping van de wereld naar de woorden van Abraham. Daar in Haran schonk Alia hem zijn zoon Helmut en langzaam maar zeker wiste Alfred Tannenberg zijn sporen in het rulle woestijnzand van het Midden-Oosten.

36

Mercedes, niet huilen, alsjeblieft...

Bruno's kalmerende woorden hadden geen enkel effect op Mercedes, ze huilde zoals ze in jaren niet had gehuild.

Carlo bracht haar een glaasje water en Hans haalde een smetteloos gestreken zakdoek uit zijn zak om de tranen van zijn vriendin te drogen.

Het was laat in de middag en de stadsgeluiden van Barcelona drongen door de ruiten van Mercedes' appartement.

Het plan om bij elkaar te komen kwam van Hans en een paar uur later waren ze allemaal geland in Barcelona, bezorgd door de emotionele shock waarin Mercedes was beland na het bericht van de dood van Alfred Tannenberg.

'Sorry, het spijt me...' snikte Mercedes, 'ik kan er niets aan doen, ik huil al sinds jullie belden...'

'Niet huilen, Mercedes,' suste Carlo nogmaals.

'Het is een wonder dat we dat monster hebben vermoord, weet je dat?

Ik heb altijd gehoopt dat het ons zou lukken, maar ik ben ook vaak radeloos geweest en dan...' Mercedes snikte het uit.

'Kindje, kindje, toe nou toch. Niet huilen, Mercedes. We moeten blij zijn en feestvieren, we hebben onze belofte ingelost en we leven nog...'

Bruno kletste maar door en zocht koortsachtig naar woorden van troost.

'Ik herinner me als de dag van gisteren het moment waarop de geallieerden in Mauthausen arriveerden... jij zat samen met ons in die barak verstopt. Je leek precies een jongetje, die aardige Poolse arts heeft je het leven gered en haalde de