Hij vroeg hem waar de kerk was en de oude man wees hem de weg: twee blokken rechtdoor en dan rechtsaf.
Gian Maria weifelde, maar besloot toch door te lopen naar de kerk, zwaar waren de tassen met groenten en fruit niet. |
Eenmaal binnen werd hij overspoeld door een golf van innerlijke rust,, De gemompelde gebeden van een aantal vrouwen verbraken de stilte. Hij' zocht een plekje en knielde neer. Met gesloten ogen zocht hij in zijn hart naar de juiste woorden om zich tot God te wenden en Hem te vragen zijn weg te verlichten zoals Hij het tot dusver had gedaan. In alles zag hij de hand van God: de groep archeologen op het vliegveld van Amman, zijn plotselinge overwinning op zijn verlegenheid, waardoor hij de baas durfde aan te spreken, professor Picot, die hem vervolgens een lift gaf naar Bagdad, zijn terloopse opmerking over Achmed Hoesseini en dat deze zich in Bagdad bevond, zodat hij wist hoe hij Clara Tannenberg kon bereiken.
Dat alles kon geen toeval zijn. God had hem de hand toegestoken op zijn pad, hem beschermd en geholpen zijn taak te volbrengen.
God was altijd aan ieders zijde, maar je moest bereid zijn Hem te voelen, zelfs in het diepst van je verdriet. Kon hij Faisal daar maar van overtuigen. Hij bad voor de arts, een goede man die zich van God had afgekeerd in zijn verdriet over het lijden van zijn medemens.
Het was al na zevenen toen hij de kerk verliet, dus haastte hij zich naar huis. Hij wilde niet te laat komen, dat zou Nur en Faisal een slechte indruk geven.
Toen hij de trap op liep, hoorde hij het gelach van de tweeling en het hoge stemmetje van de kleine Hadi.
'Hallo,' begroette hij Faisal, die nog steeds in zijn geïmproviseerde kantoortje zat en zich niets aantrok van het lawaai van zijn kinderen.
'Ah, daar ben je weer,' antwoordde de dokter.
'Ja, ik heb wat boodschappen gedaan...'
'Dank je, maar je had echt geen moeite hoeven doen.'
'Helemaal geen moeite, die sinaasappels zagen er zo lekker uit, ik kon ze niet laten liggen.'
'Nur is in de keuken...'
Nur probeerde Hadi een dikke brij te voeren, maar het kind perste telkens als zijn moeder met de lepel kwam zijn lippen stijf op elkaar. 'Het lukt me niet, dit is echt verschrikkelijk,' zuchtte ze. 'Wat geef je hem?' 'Groentepuree met ei.'
'Jakkes, logisch dat hij niet eet. Ik had ook een hekel aan groente als kind.'
'Er is hier weinig anders te krijgen. Wij behoren tot de gelukkigen, we hebben nog geld om iets te kopen. Maar om je de waarheid te zeggen komt het ons goed uit dat je die kamer hebt gehuurd. Ik krijg al maanden mijn salaris niet en dat geldt ook voor Faisal. Wat zit er in die zakken?'
'Paprika's, courgettes, tomaten, uien en sinaasappels. Veel meer heb ik niet gevonden.'
'Maar je hoefde toch helemaal niets te kopen?'
'Als ik hier kom wonen, wil ik graag mijn steentje bijdragen.'
'Dank je wel, voedsel is altijd welkom, alles is schaars geworden.'
'Ja, ik zag het. Ik ben ook in de kerk geweest.'
'Ben je gelovig?'
'Ja, ik volg al mijn leven lang het spoor van God.'
'Dan ben je een gezegend mens. Wij zijn al jaren het spoor bijster.'
'Ben jij ook je geloof verloren?'
'Het kost me de grootste moeite mijn geloof niet te verliezen. Maar als ik eerlijk ben denk ik dat ik nog wel gelovig ben. Ik zie natuurlijk niet wat mijn man dagelijks onder ogen krijgt in het ziekenhuis. Maar als hij me vertelt dat er een kind is overleden aan een infectie die bestreden had kunnen worden met antibiotica, dan vraag ik me ook af waar God is.'
Nur kwam met een vermoeid gebaar overeind en gaf haar pogingen Hadi zijn puree te voeren op. Met het kind in de armen ging ze naar de woonkamer.
'Rania, Leila, kom hier en let op je broertje terwijl ik de tafel dek.' 'Nee,' antwoordde een van de tweeling. 'Nee?' vroeg Nur geërgerd. 'Ik ben aan het spelen.'
Haar moeder reageerde niet, zette het jongetje op zijn deken met speeltjes en ging terug naar de keuken. Gian Maria drentelde achter haar aan, hij wist niet goed wat hij moest doen.
'Kan ik je helpen?'
'Ja, graag. Dek de tafel maar. In dat kastje vind je een tafellaken en de glazen en borden staan daar. Het bestek ligt in die andere la.'
Na het eten hielpen Faisal en Gian Maria Nur met afruimen en zette zij de vaat in de afwasmachine. Faisal bracht de meisjes naar bed en Nur kreeg eindelijk Hadi in slaap, die een tijdje had liggen drenzen in zijn ledikantje.
Gian Maria wenste het echtpaar welterusten en trok zich terug in zijn kamer, wetende dat dit het moment van de dag was waarop het stel rustig met elkaar kon praten na een lange werkdag.
Bovendien moest hij nog bedenken hoe hij Achmed Hoesseini te spreken kon krijgen. Yves Picot zou hem kunnen introduceren, maar hij vroeg zich af het een goed idee was Achmed via de archeoloog te benaderen.
Hij was kapot. Het was een enerverende dag geweest; hij was pas vierentwintig uur in het Midden-Oosten, maar het leken wel maanden. Hij viel in slaap voordat hij zijn gebeden had gezegd.
20
Paul Dukais en Robert Brown waren in een heftige discussie verwikkeld.
'Hoezo heb je maar één man?' tierde Brown.
'Dat leg ik je net uit. Picot heeft alleen de Kroaat aangenomen, niet de Bosniër. Vandaar dat we momenteel maar één infiltrant hebben in de expeditie, maar als je ophoudt met schreeuwen begrijp je het misschien beter.'
'Eén man die het moet opnemen tegen Alfred Tannenberg! Ben je gek geworden?'
'Ik heb niet de minste intentie het met één man op te nemen tegen Alfred, hoewel het misschien wel zo slim is. Eén man trekt weinig aandacht; als je er meer inhuurt, kun je net zo goed een advertentie in de krant zetten.'
'Weet die Kroaat wat hem te doen staat?' vroeg Brown iets rustiger.
'Ja. Hij heeft uitgebreide instructies gekregen. Voorlopig moet hij Clara op de voet volgen, de dagelijkse werkzaamheden van het team in kaart brengen en met een actieplan komen zodra hij een duidelijk beeld heeft. Maar als je de moeite wilt nemen om naar me te luisteren kan ik je zeggen dat ik er vermoedelijk nog wel een paar mannen naartoe kan sturen onder het mom van zakenlieden die het embargo aan hun laars lappen. Het is een stel slimme jongens, ze weten van wanten.'
'O ja? En wat hebben zakenlui te zoeken in een godvergeten gehucht in het zuiden van Irak?'
'Robert, behandel me niet als de eerste de beste idioot. Ik zit al jaren in dit vak en ik kan je verzekeren dat ik uitstekend in staat ben mijn mensen van een geloofwaardige dekmantel te voorzien. Ik zal je dus de details besparen.'
'Niets daarvan, ik moet het weten. Ze gaan mij ook vragen stellen en ik moet mijn antwoorden op een rijtje hebben.'
'Juist, zoals je wilt. Maar hou me ten goede, wat mij betreft kan die Kroaat het prima alleen af en grijpen die andere twee alleen in als het niet anders kan.'
'Het kan niet anders.'
'Zeker wel. De Kroaat is zo'n type die lol heeft in zijn werk. Hij heeft meer mensen omgelegd dan hij zich kan herinneren. Hij is niet alleen scherpschutter, hij hanteert het mes als een chirurg. Dat is meer dan genoeg om Clara ervan te overtuigen dat ze die tabletten moet overdragen, gesteld dat ze die vinden.'
'En hoe komt hij daar weg? Fluitend?'
'Reken maar dat hij daar weg komt en wie weet doet hij dat inderdaad fluitend.'
Zo bakkeleiden ze nog een tijdje door. Dukais wist Brown niet te kalmeren, maar die man zou sowieso geen rust hebben tot de dag dat hij zijn kantoor binnenstapte met die verdomde kleitabletten onder zijn arm.
Na Pauls vertrek belde Robert Brown zijn mentor, die hem uitnodigde die avond bij hem te komen dineren. Dat was de enige plek waar ze ongehinderd konden praten, zonder pottenkijkers.
Enrique Gómez was zojuist gebeld vanuit Washington. Volgens George stond de operatie op de rit. Clara Tannenberg had een mannetje achter zich aan die tot alles bereid was.
Hij had George nogmaals op het hart gedrukt Alfred geen haar te krenken, hoewel hij wist dat deze liever zelf afgeslacht zou worden dan dat zijn kleindochter iets overkwam. Maar gezien de situatie moesten ze pragmatisch zijn en zien te redden wat er te redden viel; hij gokte op Alfred. Zij vieren vormden een onverwoestbare eenheid, al was George nog zo kwaad. Hij wist echter ook dat de man die ze op Clara hadden gezet er alleen voor stond en weinig zou doen om een moord te voorkomen als hij daarbij zelf gevaar liep. Zijn instructies waren duidelijk: de Stenen Bijbel goedschiks of kwaadschiks buitmaken en onmiddellijk Irak verlaten via de contactpersoon die ze hem hadden opgegeven. Dat was de taak van de Kroaat en gezien zijn achtergrond zou hij voor niets terugschrikken om te doen wat hem was opgedragen.
José kwam zijn werkkamer in en bukte zich om hem een kus op de wang te drukken.
'Alles in orde, ouwe?'
'Ja, jongen. Hoe is het met jou?'
'Prima' prima. Ik kom alleen om in het werk, ik heb de hele dag nog geen moment rust gehad.'
'Maar het loopt allemaal gesmeerd?'
'Ja, behalve dat we die fusie maar niet rond krijgen. Net als we op het punt staan elkaar de hand te schudden, komen de advocaten van de ene of de andere partij met een bezwaar en dan begint het getouwtrek weer van voren af aan.'
'Wel, zo gaat het altijd. Uiteindelijk tekenen ze toch.' 'Dat zal wel, ja. Intussen zijn we sinds juni aan het bemiddelen en kunnen ze het maar niet eens worden.' 'Geef de moed niet op.'
Hun gesprek werd onderbroken door de telefoon. 'Hallo.'
'Enrique, met Frankie.'
'Ha, hoe is het? Ik heb net George gesproken.'
'Heeft hij je verteld dat we een mannetje in de expeditie hebben? Een Kroaat...'
'Ja, ik heb het gehoord.'
'Alfred heeft me zojuist gebeld, hij is erg nerveus. Hij heeft ons bedreigd.' 'Waarmee?'
'Hij is niet in details getreden, maar zei wel dat hij strijdend ten onder gaat, als het nodig is. Hij kent ons en weet dat we hem de Stenen Bijbel afhandig willen maken.'
'Als hij gevonden wordt...'
'Alfred is een van ons, hij hoeft niet lang na te denken om te weten hoe we in de gegeven omstandigheden reageren. Hij zei dat hij zeker weet dat we infiltranten hebben meegestuurd en dat hij ze zal ontmaskeren en afmaken en verder wil hij dat we weten dat hij alle ins en outs van onze business openbaar maakt als we Clara die kleitabletten afpikken. Hij zegt dat hij vertrouwenspersonen heeft ingelicht en als hij in de komende maanden komt te overlijden, wordt er sectie gepleegd om uit te zoeken of hij een natuurlijke dood is gestorven of niet; mocht er ook maar enige twijfel over bestaan, dan gaat er een verklaring uit via iemand van wie wij het nooit zouden vermoeden. Zo te horen heeft hij onze hele handel en wandel vastgelegd in die verklaring.'
'Hij is niet goed bij z'n hoofd.'
'Hij dekt zich in, dat is alles.'
'Wat wil hij ermee bereiken?'
'Hetzelfde als voorheen: Clara krijgt de kleitabletten en hij zorgt voor een succesvolle afloop van de huidige transactie.'
'Maar hij stelt er geen vertrouwen in dat wij ons aan de afspraken houden...'
'Nee, voor geen meter.'
'Hij wil Clara iets cadeau doen dat niet van hem is. George heeft gelijk...' 'Volgens mij is dit pure zelfmoord.' 'Wat zeg je nu?'
'Ik heb er een slecht gevoel over, dit gaat ons de kop kosten.' 'Klets geen onzin.'
'Dat doe ik nooit, dat weet je. Ik ga met hem praten.' 'Het is veel te riskant hem te bellen vanuit Spanje.' 'Kan zijn, maar als het niet anders kan doe ik het. Ik moet op zakenreis, ik zal kijken of ik het dan kan doen.' 'Bel me zodra je meer weet.'
Hij hing op en balde zijn vuisten. Zijn zoon zat hem zwijgend op te nemen. Hij keek ongerust toe hoe woede en angst om voorrang streden op het gezicht van zijn vader.
'Wat is er, pap?'
'Gaat je niks aan.'
'Wat is dat nou voor antwoord?'
'Ik wil niet bot zijn, maar ik hou er niet van als je vragen stelt over mijn zaken, dat lijkt me geen nieuws voor je.'
'Nee, zeker niet. Sinds ik kan praten weet ik dat ik je niets mag vragen en me niet met jouw zaken mag bemoeien. Ik weet niet om wat voor zaken het gaat, maar ik weet wel dat het verboden terrein is... al jaren.'
'Precies, zo is het altijd geweest en zo blijft het. Laat me nu met rust, ik moet bellen.'
'Je zei dat je op reis moet. Waar ga je heen?'
'Ik moet een paar dagen weg, ja.'
'Dat hoorde ik. Waar ga je naartoe en wat heb je in vredesnaam te doen?'
Enrique stond op en sloeg met zijn vuist op tafel. Hij liep al tegen de negentig, maar hij keek zo kwaad dat José geschrokken achteruitdeinsde.
'Bemoei je met je eigen zaken en behandel me niet als een ouwe lui. Ik ben nog steeds niet dement, hoor je? Donder op en laat me met rust.'
José draaide zich om en verliet met gebogen schouders het kantoor. Op zulke momenten herkende hij zijn eigen vader niet. Hij was van kinds af aan voor zijn woede-uitbarstingen op de vlucht geslagen, uit angst dat zijn vader hem iets zou aandoen.
Enrique ging weer zitten. Hij pakte een potje uit de la en haalde er twee pillen uit. Hij had het gevoel dat zijn hoofd op barsten stond.
De arts had hem meer dan eens op het hart gedrukt dat hij zich niet moest opwinden. Hij had jaren geleden een hartaanval gehad waar hij zonder kleerscheuren overheen was gekomen, maar hij was nu eenmaal op leeftijd.
Hij vervloekte Alfred en hij vervloekte zichzelf omdat hij een goed woordje voor hem had gedaan bij George. Waarom speelde Alfred zijn rol niet zoals iedereen? Waarom moest hij zo nodig een ander scenario volgen?
Hij drukte op een knopje onder zijn bureau en hoorde even daarna een bescheiden klopje op de deur.
'Binnen.'
Een in het zwart gekleed dienstmeisje met een hagelwit schort en een kanten kapje wachtte bij de deur bedeesd op Enriques orders.
'Breng me een glas koud water en zeg tegen dona Rocio dat ik haar wil spreken.'
'Jawel, meneer.'
Rocio kwam met een glas water op een zilveren blaadje zijn kantoor binnen en schrok van zijn gezicht. Toch was dit niet de eerste keer dat ze hem zo zag, als een vreemde met een ijskoude blik in de ogen, een man die tot alles in staat was.
'Enrique, wat is er? Voel je je niet goed?'
'Kom, ik moet met je praten.'
Zijn vrouw knikte, zette het glas water op tafel en ging in een stoel tegenover hem zitten. Ze wist dat ze beter niets kon zeggen. Ze trok haar rok glad over haar knieën, alsof ze zich wilde beschermen tegen de storm die elk moment kon losbarsten in het schemerige kantoor.
'In deze la,' wees hij op de bovenste la van zijn bureau, 'zit de sleutel van de bankkluis. Ik heb alle compromitterende documenten vernietigd, maar er liggen paperassen in die met de business van doen hebben. Op de dag dat ik kom te overlijden wil ik dat je naar de bank gaat om ze te vernietigen. José mag ze nooit onder ogen krijgen. Ik wil ook niet dat je het verleden met hem bespreekt.'
'Dat zou ik niet in m'n hoofd halen.'
Hij keek zijn vrouw doordringend aan in een poging tot in het diepst van haar ziel door te dringen.
'Dat vraag ik me af, Rocio. Tot nu toe heb je dat inderdaad niet gedaan, maar ik was in de buurt om het je te beletten. Als ik er niet meer ben...'
'Ik heb je nooit aanleiding gegeven tot klagen, noch tot wantrouwen...'
'Je hebt gelijk. Maar nu wil ik dat je zweert dat je doet wat ik zeg.
Ik vraag het niet voor mezelf, ik vraag het voor José. Hij moet blijven wie hij is. Als de inhoud van die documenten ooit openbaar wordt gemaakt... dan komen mijn vrienden erachter en God weet wat er dan gebeurt.'
'Ze zullen ons toch niets aandoen?' schrok Rocio.
'Ze zijn tot alles in staat, dat gaat jouw voorstellingsvermogen te boven. We hebben afspraken gemaakt, regels gesteld en we zijn verplicht ons eraan te houden.'
'Waarom vernietig je die papieren zelf niet? Waarom laat je niet verdwijnen wat niet gevonden mag worden?'
'Doe wat ik je zeg. Er zijn zaken waar ik me niet van kan ontdoen zolang ik nog leef, maar ze gaan niemand iets aan na mijn dood.'
'Ik hoop dat ik eerder dood ga dan jij.'
'Dat zou inderdaad het beste zijn, maar mocht het anders lopen... zweer op de bijbel dat je me gehoorzaamt.'
Enrique legde de bijbel op tafel en sommeerde zijn vrouw haar hand erop te leggen.
Doodsbang voor deze man die dreigend boven haar uittorende zwoer Rocio met haar hand op de bijbel dat ze Enriques orders tot de letter zou opvolgen; daarna luisterde ze naar zijn instructies: behalve de papieren in de bankkluis, moest ze ook de documenten vernietigen die in de kluis achter het schilderij in zijn kantoor lagen.
Eenmaal weer alleen, belde hij George.
'Hallo?'
'Met mij.'
'Is er nieuws?'
'Alleen dat je gelijk had. We kunnen ons geen zwakheden veroorloven, Alfred is in staat alles kapot te maken.'
'Hij is in staat óns kapot te maken. Hij heeft de regels overtreden. Ik hou ook van hem, maar het is hij of wij.'
'Wij.'
'Mooi zo.'
De helikopters stonden in rijen opgesteld op de zwaarbewaakte militaire basis. Achmed Hoesseini legde de commandant van de Republikeinse Garde uit hoe belangrijk het was voor Irak dat de leden van de archeologische expeditie veilig in Safran zouden aankomen.
De commandant hoorde hem verveeld aan. Hij had strikte orders van de kolonel gekregen om die buitenlanders met al hun spullen veilig naar Safran te brengen en dat zou hij doen, ook zonder een heel verhaal over het oude Mesopotamië.
Yves Picot en zijn assistent, Albert Anglade, hielpen de soldaten de kisten met materialen in de helikopter te stouwen. Ook de rest van het team, mannen én vrouwen, sjouwden mee, onder de spottende blikken van de soldaten, die elkaar aanstootten en lacherig op de vrouwen wezen.
Picot had ze op het hart gedrukt een lange broek aan te trekken met een wijd shirt en af te zien van hun gebruikelijke strakke T-shirts en shorts. Toch verkneukelden de soldaten zich over dat troepje onbezorgde westerse vrouwen dat zich nergens druk over maakte behalve over hun helikoptertochtje naar Safran, waar ze gezond en wel wilden aankomen.
Toen alles ingeladen was en het team over twee helikopters was verdeeld, zocht Picot de blik van Achmed.
'Jammer dat je niet meegaat,' zei hij met een stevige handdruk.
'Had ik je gisteren niet gezegd dat ik naar Safran kom? Ik kan niet lang blijven, maar ik probeer om de twee weken aan te wippen. Hoe dan ook, ik zit in Bagdad en als er iets is kan ik jullie vanuit mijn kantoor beter helpen dan daar.'
'Hopelijk hoeven we je niet lastig te vallen.'
'Veel succes. En vertrouw Clara nou maar. Ze is een uitstekende archeologe en ze heeft een zesde zintuig voor locaties waar belangrijke vondsten verborgen liggen.'
'Ik zal eraan denken.'
'Toitoitoi.'
Ze schudden elkaar nogmaals de hand en Yves klauterde de helikopter in. Een paar minuten later verdwenen ze achter de horizon. Achmed zuchtte. Dit was de zoveelste keer dat hij de teugels van zijn leven uit handen
had gegeven, zoals gewoonlijk aan Alfred Tannenberg. De oude heer had klare taal gesproken: als hij niet meewerkte aan deze laatste klus, zou het zijn dood worden. Sterker nog, hij had gedreigd dat hij hem wegens verraad zou uitleveren aan de geheime politie van Saddam.
Achmed wist dat Alfred er geen enkel probleem mee zou hebben hem in een van de geheime gevangenissen van Saddam te laten verdwijnen, waar niemand ooit levend uit kwam.
Alfred had hem minachtend gezegd dat als de operatie goed uitpakte én als Clara de tabletten zou vinden, hij kon gaan en staan waar hij maar wilde. Niet dat hij hem zou helpen ontsnappen, maar hij zou hem geen strobreed in de weg leggen.
Eén ding was zeker: Tannenberg liet hem dag en nacht schaduwen. Hij zag nooit iemand en hij wist niet of het Alfreds mannen waren of die van de kolonel, maar ze zagen hém wel.
Hij keerde terug naar het ministerie. Er lag veel werk op hem te wachten. Alfred vroeg het onmogelijke van hem, maar als iemand die informatie kon achterhalen, was hij het wel.
Er ging een steek van emotie door Clara heen toen ze het geluid van de naderende helikopters ontwaarde. Picot zou versteld staan van de hoeveelheid werk die ze hadden verricht.
Fabian en Marta kwamen naast haar staan. Ook zij waren trots op alles wat ze al voor elkaar hadden gekregen.
Toen Picot op de grond sprong liep Fabian naar hem toe en omhelsde hem hartelijk.
'Ik heb je gemist, jongen,' lachte Picot.
'Ik jou ook.'
Marta en Clara probeerden Albert Anglade op te monteren, die doodsbleek de helikopter uit klom. Op een teken van Clara kwam een van de dorpsbewoners naderbij met een fles water en een plastic bekertje.
'Drink wat, dat zal je goed doen.'
'Beter van niet,' klaagde Albert en gaf de beker onaangeroerd terug.
'Kom op, je knapt zo weer op, ik was ook zo beroerd,' troostte Marta.
'Als je maar niet denkt dat ik ooit van m'n leven nog in zo'n ding stap,' zwoer Albert. 'Ik ga met de auto terug naar Bagdad.'
'Ik ook,' zei Marta lachend. 'Maar drink dat water op. Clara heeft gelijk, je zult ervan opknappen.'
Fabian liet Yves trots het kamp zien, de adobe huisjes die ze als laboratorium zouden inrichten en waar ze de tabletten en overige vondsten zouden classificeren, de plek waar de computers moesten komen, de grote ruimte waar ze allemaal in konden om werkbesprekingen te houden, de douches, latrines en de waterdichte tenten waar een deel van het team de komende maanden zou verblijven, als ze er niet voor kozen een kamer te huren in het dorp.
Ze gingen een van de huisjes binnen, waar Fabian een kantoor had ingericht dat hij schertsend de commandobrug noemde. Albert had hen met moeite gevolgd en plofte in een stoel, terwijl Marta en Clara nog steeds probeerden hem over te halen iets te drinken. Ze schonken ook een beker in voor Picot.
'Prima gedaan,' prees Picot. 'Ik wist dat het een goed idee was jullie vooruit te sturen.'
'Eerlijk gezegd zijn we aan het echte werk begonnen,' bekende Marta. 'We zijn al een aantal dagen bezig met het schoonmaken van de vindplaats en we weten al precies welke arbeiders we het beste op welke klus kunnen
zetten. Er zit van alles tussen, maar ze zijn gezeglijk en bereid hard te werken.'
'Bovendien heb ik zonder met jou te overleggen Marta als opzichter aangesteld, ik heb haar zelfs een karwats gegeven,' voegde Fabian er lachend aan toe. 'Ze heeft ons allemaal onder de duim... we zijn gedrild. Maar de
arbeiders hebben er allemaal schik in en verzetten geen poot zonder eerst met haar te overleggen.'
'Een goede opzichter is nooit weg,' grinnikte Picot. 'Het probleem is alleen dat ik nu zonder werk zit.'
Clara bezag het tafereel geamuseerd, zonder te proberen mee te doen. In de afgelopen dagen had ze begrepen dat Marta en Fabian dik bevriend waren, maar dat het niet verder ging dan dat. Ze hadden een hechte band en begrepen elkaar met één oogopslag; nu kreeg ze het gevoel dat er iets vergelijkbaars was tussen Fabian en Picot.
'Waar slapen wij?' informeerde Albert, die zich nog steeds beroerd voelde.
'Ik heb in het huis hiernaast kamers vrijgehouden voor jou en Picot, ik slaap er zelf ook. Het heeft vier kamers en we kunnen er makkelijk met z'n drieën in. Maar als je liever in het dorp wilt slapen, moet je op de lijst kijken welke dorpelingen nog een kamer vrij hebben,' legde Fabian uit.
'Nee, het lijkt me prima. Als jullie het niet erg vinden ga ik een uurtje liggen.' Albert klonk bijna smekend.
'Ik loop wel met je mee om je te wijzen waar het is,' bood Clara aan.
Toen Clara en Albert vertrokken waren vroeg Picot aan Fabian: 'Nog problemen?'
'Totaal niet. Iedereen heeft een diep respect opgevat voor Clara. Ze doet nergens moeilijk over en neemt al onze voorstellen zonder tegenwerpingen aan... beter gezegd, Marta's orders. Ze geeft haar mening, maar als ze ons niet kan overtuigen verspilt ze geen tijd aan discussies. Wel is het zo dat iedereen hier afhankelijk is van haar, dus bij twijfel vragen ze het aan haar en wordt zij gehoorzaamd. Maar ze is intelligent en laat ons totaal niet voelen dat zij hier de scepter zwaait.'
'Ze heeft een vrouw bij zich, ene Fatima, die als een moederkloek om haar heen hangt,' vulde Marta aan. 'Af en toe gaat ze zelfs mee naar de locatie. En dan heeft ze ook nog vier lijfwachten die haar dag en nacht in de gaten houden.'
'Ja, dat merkte ik in Bagdad al, ze wordt goed beschermd. Niet zo vreemd, gezien de toestand in Irak. Haar man behoort dan ook tot de top van het regime,' knikte Picot.
'Nee, het gaat niet om de toestand in Irak,' viel Marta hem in de rede. 'Laatst waren alle vier die lijfwachten haar uit het oog verloren. Ik was bij haar, we konden niet slapen en zijn nog voor zonsopgang een eindje gaan wandelen. Toen ze ons eindelijk gevonden hadden waren ze compleet doorgedraaid en een van hen herinnerde haar eraan dat haar grootvader hen zou afmaken als haar iets overkwam en zei iets over een stel Italianen. Clara keek naar mij en zei dat ze hun mond moesten houden.'
'Oftewel, de dame heeft vijanden,' constateerde Picot bars.
'Laat je fantasie nou niet met je op de loop gaan,' suste Fabian. 'We weten totaal niet waar die kerels het over hadden.'
'Ik kan je wel vertellen dat ze het in hun broek deden,' hield Marta vol. 'Ze waren als de dood dat haar iets overkwam en nog banger voor wat die grootvader hun dan zou aandoen.'
'We zullen er wel nooit achter komen.' Fabian haalde zijn schouders op.
'Clara wil het er in elk geval niet over hebben,' beaamde Marta.
'We hebben alles geprobeerd om haar aan de praat te krijgen over hoe en wanneer haar grootvader in Haran was, maar dat is voor geen meter gelukt. Ze laat geen woord los en ontwijkt onze vragen. Kom, we gaan je een rondleiding geven door het kamp,' besloot Fabian.
Yves was in zijn nopjes; hij was blij dat hij Fabian had weten over te halen met hem mee te gaan op dit avontuur. Ook had hij veel waardering voor het werk van Marta. Ze was een vrouw met een aangeboren organisatietalent.
'Ik heb de huizen waar we gaan werken en waar we materiaal opbergen namen gegeven,' zei ze. 'Net waren we in het "Hoofdkwartier", het huis waar we de tabletten opslaan heet natuurlijk het "Kleitablettenarchief" en de computers komen daar, dus dat noemen we "Communicatie". De huizen waar we de andere spullen opslaan zijn gewoon opslagplaats 1, 2 en 3.'
Het dorpshoofd had een welkomstonthaal georganiseerd: ze gebruikten de lunch met hem en enkele van de belangrijkste personen uit het dorp. Yves had meteen een hekel aan de man die als hoofd van de arbeiders was aangesteld; hij had geen idee waarom, het leek een bescheiden, vriendelijke man, maar er was iets wat hem onderscheidde van de andere dorpelingen.
Ayed Sahadi was lang en gespierd en zijn huid was lichter dan die van de rest van de dorpsbewoners. Hij had iets krijgshaftigs over zich en het was duidelijk dat hij gewend was de leiding te nemen. Bovendien sprak hij Engels, wat Picot verbaasde.
'Ik heb in Bagdad gewerkt, daar heb ik het geleerd,' gaf hij als verklaring.
Clara leek hem goed te kennen en ging familiair met hem om, maar hij gedroeg zich afstandelijk en beleefd tegen haar.
De mannen gehoorzaamden hem zonder tegenwerpingen en zelfs het dorpshoofd leek ineen te krimpen in zijn nabijheid.
'Waar komt die Ayed vandaan?' wilde Yves Picot weten.
'Hij is een paar dagen na ons aangekomen. Clara verwachtte hem, hij heeft al eerder met haar en haar man samengewerkt. Ik kan je er verder weinig over vertellen, maar ik vind hem net een militair,' antwoordde Fabian.
'Dat vond ik ook al. Wie weet is hij een spion van Saddam.'
'Tja, we moeten er maar aan wennen dat ze ons in de gaten houden en dat het hier wemelt van de spionnen. Dit is een dictatuur, we staan aan de vooravond van een oorlog en natuurlijk is het goed mogelijk dat Ayed een spion is.' Marta deed alsof het de gewoonste zaak van de wereld was.
'Mijn vriend is het niet,' mopperde Yves.
'Laten we maar afwachten, wie weet valt hij mee,' stelde Marta voor.
Die avond, toen het hele team zich geïnstalleerd had, riep Yves iedereen bij elkaar om het plan van aanpak te bespreken. Ze waren allemaal professionals, alle studenten waren laatstejaars en sommige hadden al eerder aan opgravingen deelgenomen, dus Yves hoefde zijn tijd niet te verdoen aan overbodige uitleg.
De wekker ging om vier uur 's morgens. Tussen halfvijf en kwart voor vijf moest iedereen gedoucht en ontbeten hebben om even voor vijven op de locatie aanwezig te zijn. Om tien uur namen ze een kwartiertje pauze en
dan werkten ze in één ruk tot twee uur door. Van twee tot vier lunchpauze en om vier uur pakten ze het werk weer op om door te gaan tot zonsondergang.
Niemand protesteerde, niet de leden van Yves' team, noch de dorpelingen. Zij kregen hun loon uitgekeerd in dollars, een bedrag dat neerkwam op tienmaal hun gewone maandsalaris, dus ze waren bereid te werken tot ze erbij neervielen.
Na de werkbespreking stapte een jongen van gemiddeld postuur met een bril op en het uiterlijk van iemand die van zijn leven nog geen vlieg kwaad had gedaan, op Yves af.
'Ik heb problemen met de computers. Er is te weinig stroom voor deze geavanceerde apparatuur.'
'Praat maar met Ayed Sahadi, hij zorgt wel dat het opgelost wordt,' antwoordde Picot.
'Je mag hem niet, hè?' Marta's commentaar verbaasde Picot. 'Hoe kom je daar nou bij?'
'Omdat het duidelijk te merken is. Eerlijk gezegd mag niemand Ante Plaskic. Ik snap niet waarom je hem hebt meegenomen.'
'Hij kwam op voorspraak van een vriend van de Universiteit van Berlijn.'
'Waarschijnlijk hebben we allemaal vooroordelen en we kunnen onmogelijk vergeten hoe de Serviërs en Kroaten de Bosniërs hebben afgeslacht. Ante is Kroaat.'
'Mijn vriend wist me te vertellen dat hij een overlevende is; zijn dorp is door Bosniërs platgebrand als represaillemaatregel voor een eerdere aanslag. Ik weet het niet. Degenen die in die verdomde oorlog aan het kortste eind trokken waren de Bosniërs, zij hebben er het meest onder geleden, dus misschien heb je gelijk en laat ik me beïnvloeden door mijn vooroordelen.'
'Soms reageren we heel primitief: dit is goed en dat is slecht, dit zijn de goeien en dat de slechteriken, en dan verspillen we geen tijd aan nuances. Misschien is Ante echt een oorlogsslachtoffer.'
'Of een van de beulen.'
'Hij was nog heel jong, hoor.' Marta was dol op de rol van advocaat van de duivel.
'Niet jong genoeg. Hij zal zo langzamerhand tegen de dertig lopen, niet?' 'Ik geloof dat hij zevenentwintig is.'
'In de burgeroorlog in Joegoslavië moordden jochies van veertien, vijftien jaar elkaar uit.'
'Stuur hem dan naar huis.'
'Nee. Zoals je al zei, dat zou niet fair zijn.'
'Dat heb ik niet gezegd,' protesteerde Marta.
'We proberen het met hem. Als hij me echt in de weg gaat zitten, kan ik hem altijd nog wegsturen.'
Fabian slenterde naderbij, in gezelschap van Albert Anglade.
'Wat zitten jullie hier te kniesoren?'
'We hadden het over Ante,' antwoordde Marta.
'Yves kan hem niet uitstaan en heeft spijt als haren op z'n hoofd dat hij hem meegenomen heeft. Heb ik gelijk of niet?'
Yves Picot barstte in lachen uit na deze rake conclusie. Albert kende hem goed, ze werkten al jaren samen en hij kon altijd van tevoren aanvoelen of hij met iemand kon opschieten of niet, of dat iemand hem onverschillig liet.
'Hij heeft iets verontrustends,' vond Albert. 'Ik mag hem ook niet zo.'
'Alleen omdat hij een Kroaat is,' schold Marta.
'Jongens, wat zijn dat voor racistische uitspraken?'
Het commentaar van Fabian trof hen als een mokerslag in hun diepste overtuigingen. Ze hadden stuk voor stuk een hekel aan alles wat naar racisme riekte en het idee alleen al dat ze zich schuldig zouden maken aan discriminatie was weerzinwekkend.
'Dat was onder de gordel,' mokte Yves.
'Dit gesprek gaat niet aan,' zei Fabian ernstig. 'We mogen iemand niet veroordelen op grond van de misdaden van zijn landgenoten.'
'Je hebt helemaal gelijk, maar het is wel waar dat we vrijwel niets van hem weten,' schoot Albert Yves te hulp.
'Goed, we hebben het er niet meer over. Waar hangt Clara uit?' vroeg Marta.
'Ze is bij Ayed Sahadi, ze wilden nog wat napraten met de arbeiders. Ik geloof dat ik haar hoorde zeggen dat ze straks met een paar van ons terug wil naar de locatie om een kijkje te nemen,' antwoordde Fabian.
Ayed Sahadi was precies wat hij leek, dat wil zeggen, hij was militair, lid van de dienst contraspionage van Irak en beschermeling van de kolonel.
Alfred Tannenberg had zijn vriend gevraagd Ayed naar Safran te sturen; hij kende hem van eerdere klussen waaraan de kolonel had meegewerkt.
Commandant Sahadi stond te boek als een sadist. Als een vijand van Saddam in zijn handen viel, bad hij om een snelle dood, want er deden gruwelijke verhalen de ronde over de lange lijdensweg die hij zijn slachtoffers bezorgde.
Zijn taak in Safran was, behalve de bescherming van Clara, de mannen te ontmaskeren die volgens Alfred Tannenberg met het team waren meegekomen. Ze werden door zijn beste vrienden betaald om Clara de Stenen Bijbel afhandig te maken.
Sahadi had enkele van zijn eigen mensen aangesteld als arbeiders voor de opgraving. Soldaten als hijzelf, doorgewinterde contraspionnen, die een flink bedrag aan dollars zouden opstrijken als ze deze opdracht succesvol afhandelden.
Clara kende Ayed van gezicht, hij was enkele malen met de kolonel meegekomen naar het Gele Huis. Haar grootvader had haar duidelijk gezegd dat Ayed als haar schaduw zou zijn en dat zij hem als opzichter moest aanstellen, net zoals hij erop had gestaan dat Haydar Annasir deel uitmaakte van het team om contact te houden met Achmed en hemzelf in Bagdad.
Wetende dat het weinig zin had tegen de wensen van haar grootvader in te gaan had Clara toegegeven, zij het met tegenzin.
Het team werd in alle vroegte gewekt door het luiden van een bel. In een van de adobe huisjes was een keuken ingericht en de vrouwen uit het dorp deelden koffie en versgebakken brood met jam rond en er stonden altijd schalen met vers fruit.
Yves Picot had een hekel aan vroeg opstaan, maar vandaag was hij al om drie uur klaarwakker geweest, hij kon niet slapen, in tegenstelling tot Fabian en Albert, die tot zijn wanhoop de hele nacht hadden liggen snurken.
Marta leek ook niet in een al te best humeur te zijn en ontbeet in stilte, ze gaf nauwelijks antwoord als iemand iets tegen haar zei.
Alleen Clara was in topvorm. Picot nam haar tersluiks op en verbaasde zich over haar spraakzaamheid op dit vroege tijdstip.
Nog voor vijf uur waren ze allemaal aan het werk. Elke archeoloog had een groep goed geïnstrueerde arbeiders onder zich gekregen en iedereen wist precies wat hem te doen stond.
Ante Plaskic bleef in het kamp achter, hij had een veldbed laten neerzetten in 'Communicatie', het huisje waar de computers stonden opgesteld. Hij was blij dat ze hem de ruimte voor zichzelf alleen hadden gegeven. Hij was niet ongevoelig voor de onderhuidse vijandigheid van het team, maar trok zich niets aan van de signalen van antipathie. Hij was hier om een aantal kleitabletten te stelen en ieder die hem dat wilde beletten te doden; daarbij had hij het al lang geleden opgegeven te proberen ergens bij te horen. Hij kon prima zonder de rest van de mensheid. Als het aan hem lag, doodde hij alle leden van het team, een voor een.
Geïrriteerd zag hij Ayed Sahadi binnenkomen, hij dacht dat hij met de rest van de arbeiders op de vindplaats zou zijn.
'Goedemorgen.'
'Goedemorgen.'
'Heb je nog iets nodig of is alles in orde?' vroeg Ayed.
'Voorlopig schijnt alles het te doen, ik hoop dat het zo blijft. Ik denk het wel, het zijn de beste die er te koop zijn.'
'Goed, mocht er nog iets zijn, dan hoor ik het wel. Je kunt ook Haydar Annasir om spullen vragen, hij kan Bagdad bellen en zorgen dat ze ons alles toesturen wat we nodig hebben.'
'Dat zal ik doen. Als je het goed vindt ga ik straks een kijkje nemen op de vindplaats. Hier is voorlopig toch niet veel te doen.'
'Kom wanneer je wilt.'
Ayed Sahadi liep het huisje weer uit, peinzend over de informaticus. Er was iets met hem, dat kinderlijke gezicht, dat ronde brilletje... hij deed zich anders voor dan hij was, maar hij zei tegen zichzelf dat hij geen beren op de weg moest zien alleen omdat de anderen hem bewust of onbewust min of meer links lieten liggen. Hij mocht de Kroaat ook niet, het kon niet anders of hij had moslimbroeders afgeslacht. Niet dat hij zich zo keurig aan de regels van het geloof van Mohammed hield, integendeel. Maar toch zag hij de Bosniërs als zijn broeders.
Het gonsde van de activiteit rond de krater en het bouwwerk, waar met enige moeite een ruimte in te ontwaren was waar in een ver verleden iemand honderden kleitabletten had opgeslagen. Hij besloot niet te blijven toekijken, maar mee te werken en zocht een plaatsje bij Clara in de buurt.
'Zeg maar wat ik kan doen,' zei hij.
Clara bedacht zich geen seconde en verzocht hem het zand weg te kruien van het gebied dat ze hadden afgekaderd.
21
Tom Martin dacht lang en diep na voor hij tot een besluit kwam. Meestal had hij ogenblikkelijk voor ogen wie van zijn mannen geschikt was voor een bepaalde klus, maar in dit geval voelde hij aan zijn water dat de opdracht van de zogenaamde heer Burton meer gevaren inhield dan anders.
Het kostte hem een week om de man te selecteren die naar Irak gezonden werd om alle Tannenbergs uit te roeien die hij kon vinden. Daar ging het tenslotte om: eerst uitzoeken of er in het land van Saddam een oude man leefde met de naam Tannenberg en zo ja, hem en al zijn nakomelingen uitmoorden. Zijn opdrachtgever had het hem niet mis te verstaan gegeven: er mocht geen Tannenberg in leven blijven, ongeacht de leeftijd.
Hij had nog zitten dubben of hij niet beter meer mensen kon sturen, maar verkoos het na lang aarzelen bij één te laten: mocht hij versterking nodig hebben, dan kon hij altijd nog iemand nasturen. Mensen die zich toelegden op moord werkten bij voorkeur zelfstandig. Het waren vreemde snuiters, ieder met zijn eigen methoden en aanpak.
Ook had hij langdurig overwogen de zaak voor te leggen aan zijn vriend van Planet Security, Paul Dukais. Per slot van rekening had hij hem ook geholpen een infiltrant te zoeken voor een archeologische opgraving waarbij die Clara Tannenberg betrokken was, met als doel haar een aantal kleitabletten te ontfutselen, als ze tenminste gevonden werden, en haar zo nodig te doden. Na lang wikken en wegen had hij besloten Paul erbuiten te laten. Hij was ervan overtuigd dat de Kroaat die hij Dukais had aanbevolen de klus naar behoren zou klaren, net zoals zijn eigen mannetje dat zou doen. De laatste vertrok met een extra voorsprong: hij zou weten dat de familie Tannenberg vijanden had gemaakt, mensen die er een flink bedrag voor over hadden om ze een kopje kleiner te maken.
Lion Doyle kwam het kantoor van Tom Martin binnen en wachtte tot deze hem een stoel aanbood.
'Ga zitten, Lion. Hoe is het?'
'Prima, ik ben net terug van vakantie.'
'Mooi, dan ben je goed uitgerust voor je volgende klus.'
Een uur lang wisselden de twee mannen informatie uit, inclusief de gegevens over de geheimzinnige heer Burton, die Tom Martin had laten fotograferen voordat hij het Global Group-gebouw verliet.
'Ik heb niets over hem kunnen achterhalen. Het is in elk geval geen Brit, hoewel hij accentloos Engels spreekt, maar bij Scotland Yard hebben ze niemand in het bestand die ook maar in de verste verte op hem lijkt. Bij Interpol hetzelfde verhaal.'
'Dus is het een anonieme burger die netjes zijn belasting betaalt en nooit iets heeft uitgehaald wat hem een strafblad heeft opgeleverd,' concludeerde Doyle.
'Kan zijn, maar dan wel een burger die opdracht geeft een hele familie uit te roeien. Daarbij sprak hij in de eerste persoon meervoud, hij had het steeds over "wij"; hij staat niet alleen.'
'Het is in elk geval duidelijk dat de Tannenbergjes niet populair zijn. Ze hebben vijanden, ik denk dat ze een gevaarlijke business drijven. Het lijkt erop dat ze de opdrachtgever een streek hebben geleverd, ze zullen hem wel hebben opgelicht.'
'Zou kunnen, maar ik heb zo'n donkerbruin vermoeden dat er meer achter steekt.'
'Hoeveel, Martin?' 'Hoeveel wat?'
'Hoeveel bied je voor deze klus? Je weet niet of ik één of vier Tannenbergs moet elimineren, je weet niet of er behalve die vrouw en de onzichtbare ouwe heer nog meer zijn. Straks zijn er nog kinderen ook en daar maak ik liever m'n handen niet aan vuil.'
'Eén miljoen euro. Dat strijkje ermee op. Eén miljoen belastingvrij.'
'Ik wil de helft vooraf.'
'Ik weet niet of ik dat kan regelen, de opdrachtgever heeft niet alles vooruitbetaald.'
'Zeg maar dat ik het doe, op voorwaarde dat ik de helft vooraf krijg. Dan hebben we een deal.' 'Afgesproken.'
'Je kent de betalingscondities. Het geld moet over drie dagen binnen zijn en dan vertrek ik naar Irak.' 'Je hebt een dekmantel nodig.' 'Ja. Wat heb je in de aanbieding?'
'Zeg maar wat je wilt...'
'Als het jou niet uitmaakt, verzin ik zelf iets. Mocht ik je nodig hebben,.' laat ik het je weten. Ik heb drie dagen de tijd om erover na te denken, daar-' na neem ik contact met je op.'
Lion Doyle verliet Global Group en begaf zich naar de parkeerplaats, waar zijn onopvallende grijze spacewagon stond. Hij reed kriskras door de straten van Londen en pas toen hij zeker wist dat hij niet werd gevolgd nam hij de snelweg naar Wales, waar hij na een leven van afwezigheid was teruggekeerd.
Hij had een oude boerderij gekocht en opgeknapt en was met een professor filologie van de Universiteit van Cardiff getrouwd. Een fantastische vrouw die tot haar vijfenveertigste alleen was gebleven omdat ze hogerop wilde komen aan de universiteit, tot ze eindelijk de felbegeerde vaste aanstelling kreeg als hoogleraar.
Marian had donkerblond haar en groene ogen, ze was lang en een beetje mollig. Ze was op slag verliefd op hem geworden. Lion Doyle was donker, met bruine ogen, het soort man dat vertrouwen wekt en bescherming biedt.
Lion had haar verteld dat hij in het leger had gezeten, maar was afgezwaaid omdat hij het beu was geen vaste woon- en verblijfplaats te hebben; hij was beveiligingsadviseur geworden, was daarin succesvol geweest en had wat geld verdiend om de boerderij te kopen, op te knappen en er zijn thuis van te maken.
Voor kinderen was het te laat, maar ze vonden allebei dat ze genoeg hadden aan elkaar en hoopten gezellig met zijn tweetjes oud te worden.
Als Marian zou horen dat haar man een geheime rekening had op het eiland Man waarop meer dan genoeg geld stond om zijn leven lang nooit meer te hoeven werken, zou ze het niet geloven. Ze was ervan overtuigd dat ze geen geheimen voor elkaar hadden en hoewel ze er goed van konden leven hadden ze het niet overdreven breed.
Daarom hadden ze geen personeel; er kwam alleen driemaal per week een schoonmaakster om Marian te helpen bij het zware werk en heel af en toe een tuinman. Lion hield de tuin voor het grootste deel zelf bij, hij tuinierde graag als hij thuis was.
Af en toe moest haar man voor weken achter elkaar weg, maar dat hoorde bij zijn werk en Marian accepteerde dat zonder morren. Ze wist dat hij dan wel eens vergat haar te bellen en ook als zij hem belde op zijn mobiel kreeg ze meestal de voicemail. Maar hij kwam altijd terug met een cadeautje, een tas, een paar oorbellen of een sjaal, waaruit bleek hoe attent hij was en dat hij aan haar had gedacht. Marian twijfelde er niet aan of Lion zou altijd naar huis terugkeren.
Om halfnegen 's morgens zat Hans Hausser zoals gewoonlijk op zijn werkkamer in de universiteit. Hij genoot van de rust in het gebouw en maakte er gebruik van door het e-mailadres te checken dat hij Tom Martin had gegeven als contactadres. Het adres stond op naam van de heer Burton, geregistreerd in Hongkong.
Tom Martin had inderdaad een kort bericht gestuurd: 'Gelieve contact op te nemen.'
Hausser belde zijn dochter Berta om te vertellen dat hij niet thuis kwam lunchen en dat ze ook voor het avondeten niet op hem hoefde te rekenen; hij moest de stad uit en zou waarschijnlijk pas de volgende dag terug zijn.
Berta maakte zich ongerust. Haar vader gedroeg zich de laatste tijd nogal eigenaardig en dat zat haar niet lekker.
De professor verliet de campus en nam de bus naar het centrum van Bonn. Daar stapte hij over op een bus naar het station, waar hij een kaartje kocht naar Berlijn.
Aan het eind van de middag arriveerde hij op de plaats van bestemming. Toen hij het station uit kwam zocht hij weer een bus die hem naar het centrum moest brengen.
Berlijn was een heksenketel geworden waar het wemelde van de mensen van allerlei nationaliteiten. Iedereen leek haast te hebben en niemand lette op elkaar. Als je in deze mierenhoop de aandacht wilde trekken, moest je flink je best doen.
Professor Hausser ging op zoek naar een telefoonwinkel en kocht een mobiele telefoon met een prepaidkaart. Het was bomvol in de zaak en de verkoopster had het te druk om haar klanten zelfs maar aan te kijken.
Met de telefoon op zak liep hij naar een van de drukste hoofdstraten van de stad. Hij bleef op een hoek staan en belde het privénummer van Tom Martin.
Martin nam zelf de telefoon op.
'Ah, daar bent u. Fijn dat u belt. Ik wilde u laten weten dat we de juiste persoon gevonden hebben. Hij eist echter een voorschot.' 'Van hoeveel?' 'De helft van de helft.'
'En zo niet?'
'Dan gaat hij niet akkoord. Het is een lastige klus, uiterst delicaat, precisiewerk. Wel, u weet zelf dat het geen kinderspel is...' 'Wanneer hebt u het nodig?' 'Binnen drie dagen.' 'Ik zal ervoor zorgen.'
Hans Hausser hing op. Het gesprek had anderhalve minuut geduurd. Hij ging op zoek naar een andere telefoonwinkel en kocht een nieuw mobieltje.
De volgende stap was zich in verbinding te stellen met zijn vrienden. Hij zocht een internetcafé en betaalde voor één uur gebruik. Zo lang zou het niet duren, maar hij wilde in geen geval in tijdnood komen.
Hij stuurde eerst een mailtje naar Carlo, vervolgens naar Mercedes en meteen daarna naar Bruno, alle drie met het nummer van de mobiele telefoon die hij zojuist had gekocht, uiteraard verborgen in de afgesproken code. Ook meldde hij dat hij nog een halfuurtje achter de computer zou blijven zitten voor het geval ze zich in verbinding wilden stellen met de heer Burton.
Hij begreep dat ze waarschijnlijk niet zo snel konden reageren, maar voor de zekerheid wachtte hij toch af. En ja, Bruno stuurde hem een bericht, waar hij razendsnel op antwoordde.
Daarna verliet hij het internetcafé, hield een taxi aan en liet zich naar het vliegveld brengen. Vanuit een telefooncel belde hij het mobiele nummer van Mercedes.
Het gesprek duurde nog geen minuut. Toen ze opgehangen had, zei Mercedes tegen haar secretaresse dat ze naar huis ging. Ze liep haastig het gebouw uit en begaf zich naar een internetcafé op de Ramblas. Ze wachtte tot de computer in de rustigste hoek vrijkwam en opende het e-mailadres dat ze uitsluitend gebruikte voor de contacten met haar vrienden. Behalve het bericht van Hans liet Bruno haar weten dat hij van de kwestie op de hoogte was, evenals Carlo, die zojuist door de professor was gebeld.
Vervolgens ging Mercedes op zoek naar een telefooncel en reserveerde een vliegticket voor de eerste vlucht van de volgende ochtend naar Parijs.
Op hetzelfde moment boekte Carlo Cipriano in Rome een ticket naar de Franse hoofdstad voor diezelfde avond. Bruno Muller zou evenals Mercedes pas de volgende dag arriveren.
Hans Hausser had een zwak voor Parijs. De taxichauffeur leidde hem af met zijn praatjes, waar hij af en toe op reageerde om niet al te onbeleefd te zijn, terwijl hij zijn ogen over de oevers van de Seine liet dwalen.
Hij had op het vliegveld van Berlijn een overhemd, wat onderkleding en toiletartikelen gekocht en een koffertje om alles in te stoppen. De receptioniste van Hotel Du Louvre zag dan ook niets bijzonders aan die keurige grijsaard die telefonisch een kamer had gereserveerd en nu aan de balie stond. Ze zag er ook niets vreemds in dat de man alleen zijn spullen naar zijn kamer bracht en vervolgens meteen het hotel verliet.
Hij wandelde naar de Place de l'Opéra en ging een café binnen. Hij bestelde een glas wijn en een bakje nootjes. Hij had trek, hij had de hele dag nog niets gegeten.
Een halfuurtje later kwam een andere heer, van ongeveer dezelfde leeftijd als hij, het café binnen. Ze omhelsden elkaar hartelijk. 'Fijn je weer te zien, Carlo.'
'Nou en of. Wat een avontuur is dit. Je weet niet wat ik allemaal heb moeten verzinnen om niet door de kinderen te worden lastiggevallen. Ik heb thuis gezegd dat ze niet mogen vertellen dat ik op reis ben. Het lijkt wel of ik er stiekem vandoor ben om kattenkwaad uit te halen, net als in de puberteit.'
'Het vergaat mij net zo. Ik heb Berta gebeld en ze ging praktisch door het lint. Ik ben boos op haar geworden en heb gezegd dat ik te oud ben om me door haar de wet te laten voorschrijven. Toch zit het me niet helemaal lekker dat ik zo onaardig tegen haar ben geweest. Maar goed, zullen we een hapje gaan eten? Ik heb honger als een paard.'
'Prima, ik weet een bistrootje hier vlakbij waar je lekker kunt eten.'
Hans Hausser deed zijn vriend uitgebreid uit de doeken wat hij hem in zijn e-mail in het kort had beschreven: zijn korte gesprek met Tom Martin en diens verzoek hem met spoed een half miljoen over te maken. Hij had hem al drie ton gegeven toen ze het contract ondertekenden en de opdracht zou in totaal twee miljoen gaan kosten; als ze hem nu nog een half miljoen gaven, hadden ze al bijna de helft betaald voordat iemand ook maar een vinger had uitgestoken.
'Laten we hem maar betalen, ik zie geen andere oplossing. We moeten hem vertrouwen. Volgens Luca is hij een van de fatsoenlijkste jongens in de business, dus ik ga ervan uit dat hij geen oplichter is. Ik heb geld bij me, Mercedes en Bruno ook. We hebben alles volgens plan gedaan en telkens een bedrag opgenomen bij de bank, juist voor een geval als dit waarbij er plotseling een flinke som op tafel moet komen.'
Na het eten namen de vrienden afscheid van elkaar. Carlo logeerde in Hotel d'Horse, niet ver van het Hotel Du Louvre waar Hans logeerde.
Om elf uur 's morgens was het nog vrij rustig in Café de la Paix. Parijs ging schuil onder een grijze lucht en de motregen drong overal in door en maakte de verkeerschaos nog groter dan normaal.
Mercedes had het koud. In Barcelona was het heerlijk weer en ze droeg een mantelpakje dat haar niet tegen de kou, noch tegen de regen beschermde. Bruno Muller had met een vooruitziende blik zijn regenjas meegenomen.
De vier vrienden lieten zich de koffie goed smaken.
'Mijn vlucht naar Londen vertrekt om twee uur,' deelde Hans Hausser de anderen mee. 'Zodra ik thuis ben zal ik jullie bellen.'
'Nee, we kunnen niet tot morgen wachten.' Mercedes tikte ongeduldig met haar voet op de tegelvloer. 'Ik ga dood van nieuwsgierigheid. We moeten direct weten of alles goed is verlopen, dus bel ons alsjeblieft zo snel mogelijk.'
'Ik doe wat ik kan, Mercedes, maar ik denk niet dat ik jullie meteen kan bellen. Ik ben de jongste niet meer, dus het kost me al moeite genoeg om de mannen van Tom Martin van me af te schudden. Ik weet zeker dat ze me proberen te volgen, want ze willen maar al te graag weten wie die mysterieuze meneer Burton is. Traag als ik ben, moet ik mijn uiterste best doen om er ongezien vandoor te kunnen.'
'Hans heeft gelijk,' knikte Bruno. 'We moeten geduld hebben.'
'En bidden,' voegde Carlo eraan toe.
'Bidden, me hoela,' mopperde Mercedes.
Hans Hausser verliet het café met een plastic zak van de Galeries Lafayette, waarin een trui zat, met daaronder de enveloppen die zijn vrienden hem hadden overhandigd: alles bij elkaar een half miljoen euro, bestemd voor Tom Martin.
Mercedes ging kort daarna ook weg en sloeg het aanbod van de andere twee om haar te vergezellen af Ze hield een taxi aan en liet zich regelrecht naar het vliegveld brengen. Carlo en Bruno bleven in Parijs lunchen en verlieten de stad later op de dag.
In Londen regende het nog harder dan in Parijs. Hans Hausser gaf zichzelf een pluimpje, omdat hij eraan gedacht had een regenjas te kopen op Charles de Gaulle. Hij bedacht dat je met geld op zak overal kunt komen, zonder zorgen over bagage.
Hij was moe, hij voelde de spanning van de afgelopen vierentwintig uur in zijn botten, maar met een beetje geluk zou hij morgenochtend vroeg weer thuis zijn.
Hij had Berta gebeld en zijn dochter had hem gesmeekt haar te vertellen waar hij zat. Hij herkende zichzelf niet toen hij haar zei zich eens en voor altijd buiten zijn zaken te houden, anders konden ze niet meer onder één dak leven. Hij hoorde dat Berta een snik onderdrukte voordat ze zachtjes ophing.
De taxi zette hem drie straten voor Global Group af Hij liep gehaast, zo snel als zijn vermoeide benen hem konden dragen.
Tom Martin reageerde verbaasd op de aankondiging van de receptioniste dat een meneer Burton belet vroeg.
'Ik sta versteld van u,' zei de directeur van Global Group en schudde hem de hand.
'Waarom?' vroeg de zogenaamde heer Burton droogjes.
'Ik had nooit gedacht dat u hier zomaar zonder afspraak naartoe zou komen. U had het ook kunnen overmaken...'
'Dit is voor beide partijen praktischer. U maakt een re<;u voor me klaar, ik overhandig u een half miljoen euro en daarmee basta. Wanneer vertrekt onze man naar Irak?'
'Zodra hij z'n geld heeft.'
'Ik heb u drie ton vooruitbetaald.'
'Zeker, maar de professional die uw opdracht gaat uitvoeren wilde zich verzekeren van een ruim voorschot. Hij zet z'n leven op het spel, zo simpel ligt het.'
'Dat zal niet de eerste keer voor hem zijn.'
'Absoluut niet. Aan deze opdracht kleeft echter een bijzonderheid, namelijk dat hij niet weet hoeveel personen hij moet elimineren, noch in welke toestand deze lieden verkeren of hoe oud ze zijn. Daarbij wordt van iedereen die momenteel Irak binnengaat een dossier aangelegd en niet alleen door de politie van Saddam. De Amerikanen zijn op hun hoede, evenals mijn ex-collega's van de MI5.'
' Dus u hebt deel uitgemaakt van de MI5.'
'Wist u dat niet? Ik dacht dat u alles van mij wist.'
'Uw verleden interesseert me niet, het enige dat telt is het heden en de diensten die u thans verleent.'
'Wel, ik ben inderdaad in dienst geweest van Hare Majesteit, maar op een goede dag besloten de hoge heren dat het tijd werd iedereen die had meegedaan aan het grote spel van de Koude Oorlog met pensioen te sturen. We waren uitgerangeerd want, zeiden ze, we hebben inmiddels een andere vijand. Dat klopte, ze hadden een andere vijand verzonnen: de Arabieren, simpelweg omdat ze bang zijn voor de Chinezen. De Arabieren zijn arm, hoewel hun regeringen rijk zijn geworden van de olie, maar de grote massa leeft in erbarmelijke omstandigheden onder dictatoriale regimes en ze zijn makkelijk te manipuleren, met als doel de algemeen heersende frustratie op te zwepen. Het Westen heeft een vijand nodig, nu eenmaal besloten is dat achter de Muur duizenden mensen wonen die zich maar al te graag bekeren tot perfecte consumenten.'
'Bespaart u me uw politieke praatjes.'
'Zoals u wilt.'
Tom Martin schreef met de hand een ontvangstbewijs uit voor een half miljoen euro, tekende het en stempelde het af met het Global Group-logo. De heer Burton stak het document in zijn binnenzak.
'Wanneer hoor ik meer van u?' vroeg professor Hausser.
'Zodra er nieuws is. Morgen heeft onze man het geld, overmorgen vertrekt hij. Hij moet nog een dekmantel hebben om Irak binnen te komen en zodra hij daar is gaat hij op zoek naar de familie die u wilt laten elimineren. Heb geduld, dit soort zaken laat zich niet van de ene op de andere dag afhandelen.'
'Ik zal het proberen. U kunt me op dit mobiele telefoonnummer bereiken. Als u iets weet, belt u me.' 'Via internet zou veiliger zijn.'
'Dat ben ik niet met u eens. De volgende keer belt u me.' 'Prima. U bent een bijzonder mens, meneer Burton.' 'Ik neem aan dat dat voor al uw cliënten geldt.'
'Absoluut, meneer Burton. Hoewel dat niet uw ware naam is, begrijp ik?'
'Meneer Martin, het volstaat dat u mij kent als Burton, vindt u niet? Twee miljoen euro moet voldoende zijn om u daarvan te overtuigen. Bovendien heb ik de pest aan nieuwsgierigheid.'
'In mijn branche bepaal ik wat geheim moet blijven en wat niet, meneer Burton. Uw ware identiteit is voor mij geen zaak van onderschikt belang. U bent naar mijn kantoor gekomen met een laten we zeggen, vrij delicate opdracht. U hebt aan mijn deur geklopt, ik niet aan de uwe.'
'In uw branche, meneer Martin, is discretie van vitaal belang. Eerlijk gezegd irriteert uw nieuwsgierigheid me en bovendien ben ik van mening dat het van weinig professionaliteit getuigt. Ik wil u op het hart drukken uw tijd en die van uw medewerkers niet te verdoen door mij te laten volgen. Ik verlang respect voor de deal die we hebben gesloten, daar wordt u voor betaald.
Als u me wilt verontschuldigen, ik moet gaan.' 'U bent de baas, meneer Burton.'
Hans Hausser drukte Tom Martin de hand en verliet het kantoor, in het volle besef dat hij ook nu weer gevolgd zou worden. Ditmaal zou de truc van het hotel niet werken, het zou nog een hele kluif worden de mannen van Global Group van zich af te schudden.
Eenmaal op straat liep hij net zo lang door tot hij een taxi zag. Hij wenkte hem en verzocht hem naar het academisch ziekenhuis te brengen. Hij grinnikte om zijn eigen vindingrijkheid. Eigenlijk kwamen alle ideeën om zijn achtervolgers van zich af te schudden uit de thrillers die hij zo graag las. Als het maar werkte. Hij voelde zich af en toe nogal belachelijk en was doodsbenauwd dat hij een bekende tegenkwam die zijn ware identiteit van gerespecteerd professor in de kwantumfysica zou onthullen.
De taxi zette hem bij de ingang van het ziekenhuis af. Hij beende de enorme hal in en liep door naar de lift. Hij wist niet of hij gevolgd werd of niet. Hij stapte in de eerste lift die openging. Hij drukte op geen van de knopjes. De lift ging omhoog, er stapten mensen in en uit en intussen probeerde hij erachter te komen wie zijn achtervolger kon zijn. Hij stapte op de op één na hoogste verdieping uit, samen met twee vrouwen die er ziek uitzagen, een oude man in een rolstoel die door een vrouw werd voortgeduwd en een slonzig jongmens.
Ieder van hen zou een medewerker van Global Group kunnen zijn, zei hij bij zichzelf. Iedereen liep de gang in, behalve hij. Niemand keurde hem ook maar een blik waardig en Hausser stapte in de volgende lift. Ook ditmaal drukte hij niet een van de knoppen in en hij herhaalde dit proces op de derde verdieping, waar hij in de volgende lift stapte. Zo ging er een uur voorbij. Uiteindelijk besloot hij te proberen het ziekenhuis ongezien te verlaten; hij wachtte tot de lift helemaal leeg was en drukte op de knop die hem naar de kelder zou brengen. Eenmaal daar zocht hij het bord 'Spoedeisende hulp' en haastte zich een deur in met het bord 'Uitsluitend te betreden door ziekenhuispersoneel.' Er kwam niemand achter hem aan en hij liep door tot hij bij een zaal kwam met bedden, waarin patiënten lagen die zojuist waren binnengebracht door de ambulancedienst. Achter in de zaal was een deur waardoor de brancards naar binnen werden gereden en daar stapte hij op af.
'Wat doet u hier?'
Hans Hausser schrok van de boze toon waarmee de arts hem aansprak. Hij voelde zich als een kind dat betrapt was op kattenkwaad.
'U mag hier niet komen; gaat u alstublieft onmiddellijk naar buiten en wacht daar op nieuws over uw familielid.'
Hans Hausser was bleek geworden, het leek wel of hij een hartaanval kreeg.
'Scheelt er iets aan?' informeerde de arts, die zag dat de man zich niet goed voelde.
'Ik ben door een vriend naar de Spoedeisende Hulp gebracht, ik voel me niet lekker, ik krijg geen lucht en ik heb last van mijn rechterarm. Ik ben hartpatiënt, op doorreis in Londen...' wist Hans Hausser uit te brengen, terwijl hij inwendig tot God bad hem deze leugen over zijn gezondheid te vergeven.
'Ga hier naar binnen,' beval de arts.
Drie minuten later werd er een elektrocardiogram gemaakt; ze namen bloed af en maakten een thoraxfoto. Daarna legden ze hem ter observatie op een bed in de Spoedeisende Hulp.
Pas om zeven uur 's morgens besloten de artsen dat deze man niets mankeerde aan zijn hart en dat de symptomen slechts van tijdelijke aard waren geweest.
Hij klaagde echter dat hij zich nog steeds niet goed voelde, waarna de arts besloot hem per ambulance naar het vliegveld te laten brengen. Ze wilden niet het risico lopen dat hem onderweg iets zou overkomen en dat zijn familie hen daarvoor aansprakelijk zou stellen.
Hans Hausser betaalde zijn ziekenhuisverblijf in klinkende munt en werd in een rolstoel naar de ambulance gereden. Onderweg reserveerde hij een vliegticket naar Berlijn voor de vlucht van negen uur. De verpleegster zei dat hij moest vertellen dat hij met de ambulance kwam en in een rolstoel zat.
Eenmaal op het vliegveld ging de verpleegster met hem mee naar de incheckbalie en legde het personeel uit dat de heer Hausser in staat was te reizen, maar dat de bemanning hem in de gaten moest houden voor het geval hij een terugval kreeg. Een stewardess duwde de rolstoel naar een zaaltje, waar ze hem slechts een paar minuten lieten wachten. Ze reden hem regelrecht het vliegtuig in, zonder zijn paspoort of ticket te controleren.
In Berlijn spoelde het van de regen. Het kostte hem moeite de zorgzame stewardess ervan te overtuigen dat hij geen rolstoel nodig had en dat hij een taxi naar huis zou nemen. Eindelijk lukte het hem het vliegveld te verlaten en hij nam een taxi naar het station. Hij had geluk, want toen hij daar aankwam bleek er vijf minuten later een trein te vertrekken richting Bonn.
Vanuit de trein belde hij Berta om te zeggen dat hij in de loop van de middag thuis zou zijn. Ook belde hij Bruno om hem gerust te stellen, alles was prima verlopen. Bruno bood aan Carlo en Mercedes op de hoogte te brengen. Hans was uitgeput en voelde zich enigszins belachelijk.
Berta was in alle staten toen ze haar vader uren later het huis binnen zag komen. Hans Hausser zag er beroerd uit, als een zieke oude man. Ondanks zijn protesten belde ze de huisarts, een oude vriend die onverwijld in de auto stapte en vaststelde dat hij niets mankeerde, hoe Berta ook volhield dat haar vader ziek was.
Eindelijk lieten ze hem met rust en kon Hans Hausser doen wat hij echt nodig had: douchen en lekker slapen in zijn eigen bed.
Paul Dukais las nogmaals het verslag door dat Ante Plaskic hem had gestuurd. Die Kroaat was een schot in de roos geweest, hij moest niet vergeten Tom Martin te bedanken.
Op een aantal A4'tjes in een duidelijk handschrift en uitstekend Engels deed Ante Plaskic uitgebreid verslag van het verloop van de werkzaamheden op de archeologische vindplaats en de moeilijkheden waarmee hij zich geconfronteerd zag:
Ik wantrouw Ayed Sahadi en hij wantrouwt mij. Sahadi is de opzichter, het is zijn taak ervoor te zorgen dat de opgraving gladjes verloopt, hij gaat over de arbeiders en stelt hun rooster op. Volgens mij is Ayed Sahadi meer dan een opzichter; wellicht is het een spion of een agent. Zijn missie is duidelijk: hij moet Clara Tannenberg beschermen.
Hij doet zijn uiterste best haar geen moment uit het oog te verliezen. Er hangen constant drie of vier kerels om haar heen en dan heeft ze nog een persoonlijke lijfwacht. Ze is amper te benaderen en nooit buiten het schootsveld van een van die kleerkasten.
Clara maakt er echter een spelletje van; ze doet niets liever dan ontsnappen aan het wakend oog van haar lijfwachten en heeft al een paar maal voor flink wat opschudding gezorgd omdat ze verdwenen was, beide keren in de vroege ochtend en beide keren om te gaan zwemmen in de Eufraat, in gezelschap van professor Gómez. Laatst heeft ze een ontsnapping voorbereid en is ze samen met een aantal andere vrouwen van de expeditie de hort op gegaan. Niemand heeft het gemerkt, zelfs Picot niet.
Een andere keer besloot ze midden in de nacht naar de ruïnes te gaan; ze had een deken meegenomen en heeft onder de blote hemel geslapen.
Na al die escapades wordt het steeds moeilijker voor haar om haar lijfwachten van zich af te schudden. Er slapen er tegenwoordig twee op de grond voor de deur van het huisje waarin ze haar intrek heeft genomen. Op een gegeven moment had Clara ruzie met Haydar Annasir, dat is een soort boekhouder die tot taak heeft de arbeiders uit te betalen en die in opdracht van Ayed Sahadi alles regelt wat Picot nodig heeft. Hij dreigde dat hij haar grootvader zou bellen en het lijkt erop dat hij de daad bij het woord heeft gevoegd, want sindsdien kijkt ze hem vals aan en niet lang daarna arriveerde er een groepje gewapende mannen uit Bagdad die hier hun kamp hebben opgeslagen... je weet dat er ook al een klein contingent soldaten gestationeerd was.
Picot heeft om meer mankracht gevraagd en Ayed Sahadi en Haydar Annasir hebben nog honderd man extra opgeduikeld. Ze houden er een moordend tempo op na, ze nemen nauwelijks pauze, slapen hooguit een paar uur per nachten de spanning binnen het team begint al aardig op te lopen. Een paar professoren die met Picot zijn meegekomen hebben hem geconfronteerd met vragen over het plan van aanpak, de studenten klagen dat ze uitgebuit worden en de arbeiders zijn compleet kapot en hebben geen handen meer over.
Professor Picot en Clara lijken zich echter niets aan te trekken van de vermoeidheid van de arbeiders of hun eigen teamgenoten. Picot krijgt steun van een archeoloog die de gemoederen tot bedaren brengt, Fabian Tudela, de enige die de boel weet te sussen voordat de pleuris uitbreekt. Tot nu toe dan, want dat gaat hem niet lang meer lukken, we werken veertien, vijftien uur per dag.
Ze zeggen dat ze een tempel hebben gevonden en dat die Amerikaanse bom een van de hogere verdiepingen heeft blootgelegd, waarin een soort bibliotheek gevestigd was, vandaar de enorme hoeveelheid kleitabletten. Ze hebben al drie kamers blootgelegd en meer dan tweeduizend tabletten gevonden, die tegen de muur lagen opgestapeld. De studenten, onder leiding van vier professoren, classificeren de tabletten nadat ze zijn schoongemaakt. Het schijnt dat de tabletten met name gegevens bevatten over de administratie van het paleis, hoewel ze in de ruimte die ze nu blootleggen restanten van tabletten hebben gevonden met gedetailleerde informatie over mineralen en dieren. De ruimten die ze tot nu hebben blootgelegd zijn 5,3 x 3,6 meter, maar ze zeggen dat we in een later stadium op grotere ruimten zullen stuiten. Er zijn tabletten gevonden met de naam van de schrijver bovenaan; dat scheen gebruikelijk te zijn; kennelijk zijn er ook een paar bij met de naam
van die Shamas, met een lijst van de flora van het gebied. Tot nu toe is er nog geen spoor van tabletten met epische gedichten of historische gegevens, dus Tannenberg wordt zenuwachtig en Picot krijgt een steeds slechter humeur en loopt voortdurend te klagen dat hij zijn tijd verdoet. Een paar dagen geleden was er een vergadering voor het hele team om de vondsten te evalueren. Picot hield een vrij pessimistisch betoog, maar Fabian Tudela, professor Gómez en andere archeologen verklaarden dat dit een van de belangrijkste archeologische vindplaatsen van de eeuw was, omdat er geen enkele verwijzing was naar dit paleis. De algemene opinie is dat het van grote betekenis is omdat het zo dicht bij het oude Ur ligt. De afmetingen van het paleis lijken niet bijzonder groot te zijn, maar voldoende om een belangrijke bibliotheek te huisvesten die ze volgens hen gevonden hebben, omdat de bovenste verdiepingen blootgelegd zijn.
Professor Gómez is er een voorstander van de opgraving uit te breiden tot voorbij wat ze nu menen dat het oppervlak is van de tempel, om de muren en de huizen te zoeken. Ze hebben er drie uur over zitten bakkeleien of ze dat nu wel of niet zouden doen, maar uiteindelijk kreeg mevrouw Gómez haar zin omdat ze steun kreeg van Fabian Tudela en Clara Tannenberg in eigen persoon. Vandaar dat ze meer arbeiders hebben aangenomen en er nog veel meer zoeken.
Het is momenteel niet gemakkelijk mankracht te vinden, Irak is in staat van alarm, maar de nood is hoog en de Tannenbergs moeten wel heel wat invloed hebben want over een paar dagen schijnt er een verse ploeg arbeiders te arriveren, afkomstig uit alle hoeken en gaten van het land, om het werk aan de vindplaats voort te zetten.
Het is mijn taak alle vondsten en de gegevens ervan in te voeren in de computer, alles wordt vanuit verschillende hoeken gefotografeerd. Ik word geholpen door drie studenten.
Alle archeologen komen constant de computerruimte in om te kijken hoe we hun werk systematiseren en om ons aanwijzingen te geven, hoewel onze directe baas professor Gómez is, een argwanend, pietluttig mens waar geen land mee te bezeilen valt.
De schoonzoon van het dorpshoofd, de contactpersoon die je me hebt gegeven om informatie door te spelen, is een van de chauffeurs die heen en weer rijden tussen de dorpen op zoek naar levensmiddelen. Hij schijnt het vertrouwen van Ayed Sahadi te genieten, als die man al iemand vertrouwt, want in deze contreien staat iemand vertrouwen gelijk aan doodsverachting. Mochten ze die tabletten vinden, dan wordt het nog een hele klus ze in te pikken en zo mogelijk nog lastiger ermee het land uit te komen. Voor geld is iedereen te koop, maar ik vrees dat er in dit geval altijd wel iemand bereid is meer te betalen, dus het zou me niets verbazen als ik verraden werd, tenzij iemand mijn contactpersoon ervan weet te overtuigen dat niemand het bod om me hiervandaan te krijgen kan overtroeven...
22
Smith opende de deur van het kantoor. Hij werd op de voet gevolgd door Ralph Barry en Robert Brown. 'Meneer...'
'Ha, daar zijn jullie. Kom erin.'
Toen Smith de heren had voorzien van een glas whisky en de deur achter zich sloot, overhandigde Dukais hun een fotokopie van het verslag. 'Ik wil het origineel hebben,' zei Robert Brown.
'Natuurlijk, jij betaalt, hij is van jou. Wat kan die vent verslagen schrijven, zeg. Ik had er zowaar lol in het te lezen.' 'En verder?' vroeg Brown. 'En verder wat?'
'Hoe staan de zaken verder, zo te zien hebben ze niets gevonden. Die verdomde Stenen Bijbel in elk geval niet, ook al zijn er ik weet niet hoeveel kleitabletten aangetroffen... de waarde daarvan hoef ik jullie niet te vertellen.'
'Koestert niemand enige verdenking jegens hem?'
'Een zekere Ayed Sahadi, de opzichter. Volgens de Kroaat is dat niet zomaar een opzichter. Hij denkt dat het een mannetje van Tannenberg is die zijn kleindochter moet beschermen.'
'Tannenberg zal overal z'n mannetjes wel hebben zitten,' gaf Ralph Barry te verstaan.
'Absoluut,' was Dukais het met hem eens, 'maar dit is niet zomaar iemand. We zullen Yasir om inlichtingen vragen.'
'Yasir is een gouden vondst,' knikte Robert Brown tevreden.
'Alfred heeft hem zo in zijn eer getast dat hij zich ontheven voelt van zijn trouw.'
'Vergis je niet in Alfred; hij weet dat Yasir hem zal verraden en ik weet zeker dat hij hem scherp in de gaten houdt. Alfred is heel wat slimmer dan Yasir en jij,' meldde Brown zelfingenomen.
'Je meent het,' antwoordde Dukais geërgerd. 'Geen ruzie maken jullie,' suste Ralph Barry.
'Yasir heeft een tiental infiltranten in het archeologische team, naast de directe contactpersoon van de Kroaat,' vervolgde Dukais onverstoorbaar. 'Dus als die Ayed Sahadi zich anders voor doet dan hij is, is Yasir daar snel genoeg achter.'
Nadat Robert Brown het kantoor van Dukais had verlaten, vroeg hij zijn chauffeur hem naar George Wagner te rijden. Hij moest hem het verslag van de Kroaat persoonlijk overhandigen en nieuwe instructies krijgen, als die er waren. Met zijn mentor wist je nooit wat je kon verwachten, hij was zo koud als ijs, hoewel soms de woede oplichtte in zijn staalgrijze ogen. Als dat gebeurde, beefde Brown van angst.
23
Gian Maria moest onder ogen zien dat hij steeds gedeprimeerder raakte. Hij voelde zich compleet nutteloos. Het doel van zijn reis naar Irak gleed hem als zand door de vingers, hij had geen controle meer over zijn leven en begreep amper wat hij daar deed.
Hij kreeg nauwelijks tijd om te slapen. Luigi Baretti had besloten hem te laten bloeden voor zijn opdringerige komst naar Bagdad, met als gevolg dat zijn werkdag om zes uur 's morgens begon en duurde tot negen, soms zelfs tien uur 's avonds.
Elke avond kwam hij uitgeput thuis, niet in staat nog een woord met Faisal of Nur te wisselen, laat staan aandacht te schenken aan de tweeling of de kleine Hadi.
Hij at meestal alleen. Nur zette een dienblad voor hem klaar op de keukentafel en meestal had hij zo'n honger dat hij de maaltijd niet eens opwarmde. Daarna viel hij uitgeput op zijn bed neer.
Vanochtend was hij gebeld door zijn superieur in Rome, pater Pius, met de vraag wanneer hij terugkwam. Had hij zijn geestelijke crisis al overwonnen?
Hij kon geen van beide vragen beantwoorden, maar wist wel dat hij zich halsoverkop in een avontuur had gestort dat nergens toe leidde.
Hij had zonder succes getracht Clara te lokaliseren, en dat terwijl hij meerdere malen naar het departement van Oudheid was gegaan en belet had gevraagd bij Achmed Hoesseini. Dan vroegen de ambtenaren of hij een afspraak had met de heer Hoesseini en op zijn ontkennende antwoord verzochten ze hem vriendelijk het pand te verlaten of te vertellen wat hij kwam doen, dan zouden zij de boodschap doorgeven. Hij had het ook telefonisch geprobeerd, maar dan kreeg hij een beleefde secretaresse aan de lijn die hem vroeg waarom hij de heer Hoesseini wilde spreken. Dat wilde hij haar niet zeggen, dus werd hij wederom afgepoeierd met de mededeling dat de heer Hoesseini een drukbezet man was en momenteel niet beschikbaar.
Clara Tannenberg drukte zwaar op Gian Maria's geweten en hij pluisde dagelijks de kranten uit op zoek naar haar naam. Hij vond hem nooit.
De tijd ging razendsnel voorbij, veel te snel. Het was al bijna kerst en hij kon het zich niet permitteren de zaak nog langer uit te stellen; zijn sleutel naar Achmed Hoesseini was Yves Picot. Hij had de archeoloog er liever buiten gehouden om hem niet in een lastig parket te brengen, maar hij had geen keus en moest zich gewonnen geven: Achmed Hoesseini zou hem uitsluitend ontvangen op voorspraak van een bekende, en in dit geval was dat Yves Picot.
'Ik ga vandaag wat vroeger weg, Alia,' zei hij tegen de secretaresse van het bureau Help the Children.
'Heb je een afspraakje? Met wie dan?' vroeg het meisje benieuwd. 'Nee, nee, geen afspraakje. Wel, eigenlijk wil ik wat vrienden opzoeken.' 'Heb je dan vrienden in Irak?'
'Ja, nou, geen vrienden, het is een groep archeologen die ik op de heenreis heb ontmoet, ze hebben me een lift gegeven van Amman naar Bagdad. Ik weet dat ze in de buurt van het oude Ur aan een opgraving werken en ik zou graag willen weten hoe het met ze gaat. Ik ga eens kijken of ik ze kan vinden.'
'Hoe wil je dat doen?'
'Ze zeiden dat ik contact kon opnemen via een zekere Achmed Hoesseini, hij werkt voor het ministerie van Cultuur, afdeling archeologie.' 'Kijk eens aan, wat een belangrijke vrienden heb jij.' 'Ik?'
'Nou en of, Achmed Hoesseini is een hoge Piet, een van de vriendjes van het regime. Zijn vader was ambassadeur en hij is met een steenrijke vrouw getrouwd, een Irakese met een Egyptische moeder, maar ze heeft ook Duits bloed. Er hangt een geheimzinnig waas over die familie, maar ze zijn in elk geval puissant rijk.'
'Ik ken die Hoesseini niet, hoor; mijn vrienden zeiden dat ik via hem contact met hen kon opnemen. Dat ga ik dan maar doen.'
'Wees voorzichtig, Gian Maria. Die Hoesseini...'
'Kom kom, ik ga hem alleen vragen hoe ik die groep archeologen kan bereiken.'
'Oké, maar toch... wees voorzichtig. Het is schorem,' fluisterde Alia. 'Die lui leven in weelde en vertrappen ons en iedereen die ze in de weg zit. Als de Amerikanen het land binnenvallen zal je zien dat die hufters het vege lijf weten te redden. Het enige goede aan die inval zal zijn dat we eindelijk bevrijd worden van dat geteisem. Je bent hier pas sinds kort, je kunt niet weten dat Saddam de duivel in eigen persoon is, hij heeft Irak tot een hel gemaakt.'
'Ik weet hoe jullie moeten lijden, dacht je nu heus dat ik dat niet zag? Er moet een einde aan komen, dat moet. Kom, kijk eens wat vrolijker. Als Luigi naar me vraagt, wil je dan zeggen dat ik na het eten terug ben?'
Alia beet op haar lip en legde toen met een teder gebaar haar hand op zijn schouder.
'Weet je, ik heb de indruk dat je verdriet hebt, je kunt zien dat je ergens onder gebukt gaat. Ik weet niet waarom dat zo is, maar als ik iets voor je kan doen...'
'Nee hoor, Alia, dat is onzin. Ik ben alleen doodmoe, Luigi gunt me geen moment rust, maar dat geldt ook voor jou.'
'Dat is waar, hij buit je uit. Maar volgens mij is er iets anders met je aan de hand.'
'Nee, echt niet. Kom, nu moet ik die vreselijke Achmed Hoesseini van jou bellen.'
Net als anders liet de secretaresse hem weten dat de heer Hoesseini bezet was, maar toen hij de naam Yves Picot noemde, veranderde ze van toon en verzocht hem een momentje geduld te hebben.
Eén minuut later kreeg hij Achmed Hoesseini aan de lijn.
'Met wie spreek ik?'
'Neem me niet kwalijk dat ik u lastigval, maar de zaak zit zo: ik ken de heer Picot en hij heeft me gezegd dat ik via u contact met hem kon opnemen, dus...'
Hoesseini onderbrak hem bruusk. Gian Maria besefte dat hij veel te gejaagd sprak en een slechte indruk wekte bij deze machtige topman van het regime.
Hij beantwoordde Hoesseini's vragen en toen deze tevreden leek te zijn met zijn antwoorden maakten ze een afspraak voor diezelfde middag.
'Als u zeker weet dat u ernaartoe wilt, had u geen beter moment kunnen kiezen dan dit. Ze komen mankracht te kort en ik denk dat ze u, met de kennis die u in huis hebt, goed kunnen gebruiken.'
In feite had Gian Maria niet de minste bedoeling Picot op te zoeken, vooral omdat hij opzag tegen de lange reis naar dat onbekende Saftan in het zuiden. Het enige wat hij wilde, wat hij had moeten doen op de dag dat hij in Bagdad arriveerde was deze man vragen naar zijn vrouw, Clara Tannenberg, om hem uit te leggen dat het van levensbelang was dat hij haar zo snel mogelijk te spreken kreeg. Alleen aan haar kon hij uitleggen wat hij hier te zoeken had.
Hij was gekomen om haar leven te redden, maar hij kon haar nooit vertellen van wat of van wie zonder alles te verraden waarin hij geloofde; hij had de gelofte afgelegd en moest het geheim de rest van zijn leven bewaren.
Achmed Hoesseini zag er niet uit als de vreeswekkende handlanger van het regime die Alia had beschreven. Het viel hem op dat hij geen snor had, zoals het merendeel van de Irakezen. Hij kwam eerder over als een manager van een multinational dan als een hoge functionaris in dienst van Saddam Hoessein.
Hij bood hem een glas thee aan en informeerde naar zijn bezigheden in Bagdad, wat hij van het land vond en of hij bepaalde musea al had bezocht.
'Dus u wilt professor Picot opzoeken...' 'Wel, dat is het niet precies...' 'Wat komt u dan doen?' vroeg Achmed Hoesseini. 'Ik zou graag contact met hen willen opnemen. Ik weet dat ze in de buurt van Ur zijn...'
'Dat klopt, ze bevinden zich in Safran.'
Gian Maria slikte nerveus. Hij moest hem naar zijn vrouw vragen, maar hij had geen idee hoe deze zo op het oog vriendelijke man zou reageren als een wildvreemde buitenlander navraag deed naar zijn vrouw.
'U en uw vrouw zijn beiden archeoloog, is het niet?'
'Ja, dat is juist. Hebt u over mijn echtgenote horen spreken?' vroeg Achmed enigszins verwonderd.
'Ja, inderdaad.'
'Ik neem aan dat Picot u heeft verteld dat de opgraving in Safran voor een groot deel te danken is aan de persoonlijke inzet van mijn vrouw. Gezien de situatie in ons land is het niet eenvoudig aan middelen te komen voor een archeologische opgraving. Zij houdt echter meer van archeologie dan van wat dan ook en weet alles over het verleden van ons land, zodoende wist ze professor Picot over te halen haar te komen helpen bij de blootlegging van wat vermoedelijk de overblijfselen van een tempel of een paleis zijn, dat kunnen we nog niet met zekerheid stellen.'
De deur van het kantoor ging open en Karim, zijn assistent, kwam binnen met een brede glimlach op zijn gezicht.
'Achmed, alles staat klaar voor verzending naar Safran. Ik heb Ayed Sahadi gebeld om te zeggen dat de vrachtwagen op het punt van vertrek stond, maar ik kreeg hem niet aan de lijn. Clara zei echter...'
Achmed Hoesseini legde Karim met een gebaar het zwijgen op, terwijl Gian Maria's gezicht oplichtte. Hij had Clara Tannenberg gevonden! Achmed Hoesseini had het in bedekte termen al aangegeven, maar dat mannetje dat net het kantoor binnen was gekomen had het bevestigd. Nu hij wist waar ze was, moest hij zo snel mogelijk naar Safran. Achteraf vond hij het behoorlijk stom van zichzelf dat het niet bij hem was opgekomen dat Clara weleens deel zou kunnen uitmaken van de expeditie van Picot. Plotseling herinnerde hij zich weer dat de receptioniste van het congresgebouw in Rome hem had gevraagd of hij geïnteresseerd was in deelname aan de archeologische expeditie die de Iraakse vrouw wilde organiseren. Ook de kranten hadden uitgebreid verslag gedaan van Clara Tannenbergs verhandeling op het congres, waarin ze de toehoorders trachtte te overtuigen van het bestaan van een bijbel, geschreven op een aantal kleitabletten, de Stenen Bijbel genaamd... Picot was in Safran om samen met de vrouw van Hoesseini naar die tabletten te zoeken... niet te geloven dat hij die link niet had gelegd.
Karim liep zonder een woord te zeggen het kantoor weer uit. Hij had zijn baas tijdens een gesprek gestoord en deze had hem niet al te vriendelijk aangekeken.
'Uw vrouw is in Safran... maar natuurlijk.'
'Uiteraard,' antwoordde Achmed Hoesseini verbouwereerd.
'Ja, dat is nogal logisch,' was het enige wat Gian Maria nog kon verzinnen.
'Goed, vertelt u me waarmee ik u van dienst kan zijn,' vroeg Achmed kortaf.
'Ik zou de heer Picot graag willen vragen of hij me enkele maanden kan gebruiken in Safran. Ik heb niet veel tijd tot mijn beschikking, ik ben in Irak als vrijwilliger, ik werk voor de organisatie Help the Children... maar ik kan niet zo heel lang meer blijven, dus als professor Picot het goed vindt als ik een handje kom helpen, al is het maar voor korte tijd...'
Achmed Hoesseini vond zijn bezoeker maar een vreemde snuiter. Hij wist niet waarom, maar hij had de indruk dat hij zijn verhaal zat te verzinnen waar hij bij zat. Hij zou eerst grondig onderzoek naar hem laten doen voordat hij hem naar Safran stuurde.
'Ik neem het op met professor Picot. Als hij akkoord gaat, zie ik geen enkele reden waarom ik u niet zou helpen uw reis naar Safran te vereenvoudigen. We zijn echter in staat van alarm en uit veiligheidsoverwegingen mag niemand zonder toestemming door het land reizen.'
'Dat begrijp ik, maar... duurt het lang om die reis te regelen?'
'Maakt u zich geen zorgen, ik bel u zo spoedig mogelijk. Laat uw gegevens achter bij mijn secretaresse, dan weten we waar u te bereiken bent.'
'Ik ga naar Safran,' waagde Gian Maria het nog te zeggen. 'U zult moeten wachten tot ik u groen licht geef.'
Er lag een dreigende ondertoon in Achmed Hoesseini s woorden. Die Italiaan mocht er dan enigszins treurig en volkomen onschuldig uitzien, maar in deze periode van zijn leven kon hij niemand vertrouwen.
Gian Maria was kletsnat van het zweet toen hij het ministerie verliet. Hij wist dat hij nu niet meer terug kon, er kon van alles gebeuren. Achmed Hoesseini zou erachter komen wie hij was. Hij had gezien dat zijn vriendelijke voorkomen niets dan een masker was. Achmed Hoesseini was precies zoals Alia zei: een handlanger van het regime die hem met één pennenstreek kon arresteren of het land uit zetten.
Achmed Hoesseini liet er geen gras over groeien; zodra Gian Maria de deur uit was, liet hij Karim roepen.
'Vraag bij de kolonel een onderzoek aan naar die vent. Hij is een vriend van professor Picot en wil naar Safran. Als Picot akkoord gaat mag hij erheen, maar niet voordat ik precies weet wie hij is.'
Vierentwintig uur later overhandigde Karim zijn baas twee A4'tjes met het resultaat van het onderzoek. Al op de derde regel ontdekte Achmed waarom deze Gian Maria zo anders leek dan hij zich voordeed. Hij besloot Picot te bellen.
Yves Picot proestte het uit van het lachen toen Achmed Hoesseini het verhaal van de jonge priester uit de doeken deed.
'Waarom maak je je er zo druk over dat hij priester is? Van mij mag hij komen, we zitten tot over onze oren in het werk en een deskundige in Akkadisch en Bijbels-Hebreeuws is een waar godsgeschenk. Zodra je bloedhonden hun onderzoek naar hem hebben afgerond, zet je hem op de helikopter; we zullen hem met open armen ontvangen.'
'Ik zie wel, ik wil nog het een en ander laten uitzoeken, ik vraag me af wat de juiste beslissing is in dit geval.'
'Stuur hem toch hiernaartoe. Gian Maria is naar Irak gekomen om jullie te helpen. Waarom zou hij aan iedereen rondbazuinen dat hij priester is? Hij heeft het trouwens niet verborgen gehouden, het is hem simpelweg nooit gevraagd.'
'Zou het Vaticaan niet geïnteresseerd zijn in de Stenen Bijbel?'
'Het Vaticaan nog wel! Nu zie je echt spoken. Het Vaticaan stuurt ons heus geen spion op ons dak.' Picot barstte weer in lachen uit. 'Niet zo nerveus, man... daar ben je te slim voor. Denk je nu werkelijk dat iedere welzijnswerker snode plannen in de zin heeft? Er zijn goede mensen in deze wereld die graag anderen willen helpen.'
'Waarom heeft hij niet verteld dat hij priester is?'
'Hij heeft het niet verborgen gehouden. Het staat in zijn paspoort en dit is Irak, jullie bespioneren alles en iedereen. Hoeveel spionnen heb je tussen de arbeiders gefoezeld?' grinnikte Picot.
'Je zou wat voorzichtiger moeten zijn,' waarschuwde Achmed. Hij dacht koortsachtig na over de gevolgen van dit gesprek, dat zonder enige twijfel geregistreerd werd door de Mukhabarat, de Iraakse inlichtingendienst.
'Daar weet jij alles van,' antwoordde Picot. 'Hier, ik geef je Clara.'
'Van mij mag hij komen,' zei Clara even later tegen haar man. 'Wat maakt het uit dat hij priester is? Het wemelt hier van de christenen. Wat denk je dat al die westerlingen zijn? Trouwens, zelfs in ons land wonen priesters...'
'We zullen je missen.'
Nur leek het oprecht te betreuren dat Gian Maria vertrok. Hij had twee dagen geleden aangekondigd dat hij naar Safran zou gaan, waar hij een tijdje zou blijven om zijn vrienden te helpen bij een opgraving.
Faisal had zuinig gekeken toen hij het nieuws hoorde en liet duidelijk merken dat hij het ronduit belachelijk vond dat buitenlanders in zijn land naar een schat kwamen zoeken, terwijl zijn landgenoten stierven bij gebrek aan medicijnen en voedsel. Gian Maria kromp ineen onder zijn stille verwijt, maar hij kon geen enkel argument aanvoeren om zich te verdedigen tegen de teleurgestelde blik in de ogen van Faisal.
Hij pakte zijn laatste overhemd in, klikte zijn zwarte koffertje dicht en nam afscheid van Nur en Faisal. De tweeling zat in de woonkamer te wachten tot hun moeder hen naar school zou brengen.
Het afscheid viel hem zwaar. Hij was van deze mensen gaan houden; elke dag opnieuw zetten ze zich met een enorme dosis moed in om te overleven en andermans lasten te verlichten in een verarmd land onder een dictatoriaal regime.
Voor zover hij wist hielden ze zich verre van elke oppositie tegen Saddam, maar het was duidelijk dat ze weinig met hem op hadden, dat bleek uit de gesprekken die ze voerden met vrienden die op bezoek kwamen.
Ze hadden hem verteld dat ze mensen kenden die uit hun huizen of van hun werk waren gehaald en nooit waren teruggekeerd. Dan hadden ze bezoek gehad van de Mukhabarat of een andere geheime dienst van Saddam.
Ze kenden families die al hun bezittingen waren kwijt geraakt in hun pogingen te achterhalen wat er was gebeurd met hun zoons, echtgenoten, vaders of ooms... ze werden getipt door iemand die weer iemand kende bij de politie en voor een bepaald bedrag konden ze informatie kopen, of het gevangenisverblijf van hun dierbare wat draaglijker maken. Ze verkochten alles wat ze hadden en gaven grote bedragen aan de corrupte politie, om vervolgens nooit meer iets te horen.
Ze haatten Saddam, maar stelden evenmin vertrouwen in de Amerikanen. Er was geen Irakees die begreep waarom de legers van de Amerikanen en hun bondgenoten Bagdad niet waren binnengevallen tijdens de Golfoorlog. Waarom deden ze het af met een politiek embargo, waaronder alleen het volk te lijden had? In de paleizen van Saddam kwam niemand iets te kort.
Bij Nur en Faisal had hij het land echt leren kennen, en daarmee alle facetten van honger, angst en wanhoop.
Hij zou ze missen en dat gold ook voor Alia, maar absoluut niet voor Luigi Baretti. In zijn ogen was de instantie Help the Children de directeur volledig boven het hoofd gegroeid en was hij niet in staat de mensen die bij hem aanklopten hulp te bieden in de vorm van mededogen, al had hij de beschikking gehad over alle medicijnen en voedsel ter wereld.
Achmed Hoesseini zat voor het huis van Faisal en Nur in de auto op hem te wachten om hem naar het vliegveld te brengen, vanwaar ze samen per helikopter naar Safran zouden vliegen.
Gian Maria stelde zijn vrienden aan Achmed voor, die hem koel begroetten. Ze wilden niets weten van iemand die zo dicht bij Saddam stond.
'Fijn dat u ook meegaat,' zei Gian Maria toen ze in de helikopter zaten.
'Ik wil met eigen ogen zien hoe de zaken ervoor staan.'
Het lawaai van de rotorbladen maakte elk gesprek onmogelijk en de mannen gaven het op, ieder verzonken in zijn eigen gedachten.
Hoewel na gedegen onderzoek was gebleken, dat de priester geen kwaad kon, hoopte Achmed dat hij zich niet in hem had vergist.
Clara kon zich niet bedwingen en holde op Achmed af toen hij uit de helikopter was gesprongen. Ze miste hem meer dan ze zichzelf wilde bekennen.
Ze omhelsden elkaar, maar lieten elkaar snel weer los, zich sterk bewust van het trieste feit dat hun scheiding onherroepelijk was.
Fatima keek van een afstandje toe en bad dat Achmed op zijn besluit zou terugkomen.
Yves Picot begroette hem hartelijk. Hij mocht Achmed wel; misschien deed hij daarom niets om Clara te versieren. Die vrouw deed hem meer dan hij Fabian wilde toegeven, die hem constant met haar zat te plagen en
grapte dat hij zich in de kaart liet kijken.
In Picots persoonlijke wetboek stond echter dat je niet flirtte met de vrouw van een vriend en hoewel hij Achmed niet direct een vriend zou noemen had hij voldoende sympathie voor hem opgevat om zijn huwelijk met rust te laten.
Hij begroette Gian Maria met een vriendschappelijke klap op de schouder.
'Hoe wil je aangesproken worden? Moeten we "pater" tegen je zeggen of "broeder"?'
'Noem me maar liever gewoon Gian Maria.'
'Gelukkig. Ik moet zeggen dat ik je vanaf het begin een vreemde snoeshaan vond, maar ik had nooit gedacht dat je priester was. Je bent nog zo jong.'
'Dat valt wel mee. Ik word over een paar dagen zesendertig.'
'Je ziet er anders uit als vijfentwintig.'
'Ik zie er al mijn hele leven jonger uit dan ik ben.'
Gian Maria nam Clara steels op en wachtte tot hij aan haar zou worden voorgesteld. Maar eerst werd hij onder handen genomen door de drie studentes met wie hij van Amman naar Bagdad was gereisd; hij kreeg de wind van voren van Magda, Marisa en Lola.
'Waarom heb je niet verteld dat je priester was?' vroeg Magda verwijtend.
'Dat hebben jullie helemaal niet gevraagd,' hakkelde Gian Maria. 'Nou en of we het hebben gevraagd. We vroegen wat je deed en toen zei je dat je dode talen had gestudeerd,' wist Marisa nog. 'Je wilde niet dat we het wisten,' mopperde Lola. 'Waarom eigenlijk niet?' wilde Magda weten.
Fabian kwam met Marta en enkele andere teamleden naar het kakelende groepje toe.
'Je hebt je snel populair weten te maken,' lachte hij vriendelijk. 'Ik ben Fabian Tudela, kom, dan stel ik je voor aan de rest van de ploeg en daarna zal ik je wijzen waar je slaapt.'
Toen ze hem eindelijk aan Clara voorstelden begon hij te blozen, wat haar aan het lachen bracht.
'Ze hadden me al verteld dat je overal om bloost. Weet je zeker dat je ons een handje wilt komen helpen?'
'Ik zal alles doen wat je me vraagt... ik hoop echt dat je de Stenen Bijbel zult vinden.'
'Ik weet zeker dat ik hem vind. Hij moet hier zijn, dat kan niet anders.' 'Hopelijk heb je geluk.'
'Dat zou voor jou, als priester, ook een bijzondere ervaring zijn.'
'Als het waar is dat vader Abraham het scheppingsverhaal heeft verteld...' antwoordde Gian Maria aarzelend.
'Dat heeft hij gedaan, echt waar, ik weet het zeker. We gaan die tabletten vinden.'
'Is er wel tijd genoeg?' vroeg hij verlegen. 'Tijd?'
'Ja... nou ja, in verband met de oorlog. Geen mens twijfelt er nog aan dat de Amerikanen en hun bondgenoten de aanval op Irak gaan openen.'
'Daarom werken we aan één stuk door, hoewel ik veel optimistischer ben dan j ij; volgens mij dreigen ze alleen maar en blij ft het daarbij.'
'Ik vrees dat je het mis hebt,' antwoordde Gian Maria bedroefd.
Fabian bracht hem naar een rijtje exact dezelfde huisjes en wees een ervan aan, 'Communicatie'.
'Hier slaap je. Dit is de enige plek waar nog een bed bij kon,' legde Fabian uit en deed de deur open.
Ante Plaskic ontving hem met een narrig gezicht. Hij was er niet blij mee dat hij zijn relatieve vrijheid kwijtraakte, maar het zou weinig zin hebben gehad tegen de komst van de priester in te gaan.
Ayed Sahadi leek ook niet onverdeeld blij te zijn met zijn komst en hij had Picot om tekst en uitleg gevraagd over de rekrutering van de priester.
'Ik zal je zo min mogelijk in de weg zitten,' beloofde Gian Maria Ante Plaskic.
'Dat mag ik hopen,' mopperde Ante zonder een zweempje sympathie voor de man die zojuist was aangekomen.
Gian Maria begreep niet waarom hij zoveel antipathie opriep bij de Kroaat en de opzichter, maar besloot zich er niets van aan te trekken. Hij had genoeg te doen om te voorkomen dat Clara Tannenberg iets overkwam. Want dat was zijn missie, het doel van zijn reis naar Irak, hij moest voorkomen dat iemand deze vrouw iets aandeed. Hij kon haar niet zeggen wat hij wist, dat ze van plan waren haar te vermoorden, haar en wie weet haar vader of broers als ze die had.
De last van het geheim drukte zwaar op zijn geweten. Hij had niet gedacht dat hij ooit voor zo'n moeilijk dilemma zou komen te staan.
In de biechtstoel had hij gehoord onder welke verschrikkingen een mensenhart kon lijden en vaak was hij gefrustreerd in tranen uitgebarsten omdat hij niet wist hoe hij troost kon bieden aan de verloren zielen die kapot van pijn of verdriet bereid waren tot de wreedste wraakoefeningen. Arme zielen die de hel met eigen ogen hadden aanschouwd in een leven waarin geen plaats was voor de minste empathie.
Hij moest het vertrouwen van Clara zien te winnen en uitvissen of ze behalve Achmed nog meer familie had. Hij moest trachten te voorkomen wat hij in zijn diepste wezen als onvermijdelijk beschouwde... mits God ingreep. Zou Hij dat doen? vroeg hij zich af.
Nadat Lion Doyle alle informatie die hij van Tom Martin had gekregen aandachtig had bestudeerd kwam hij tot de volgende conclusie: als hij in de buurt van de oude Tannenberg wilde komen moest hij de kleindochter benaderen, Clara, die zich bij een opgraving in Teil Mughayir bevond, waar ze leiding gaf aan een team archeologen afkomstig uit half Europa.
Hij wist al dat Alfred Tannenberg vrijwel onbenaderbaar was en vierentwintig uur per dag zwaar bewaakt in zijn huis in Bagdad verbleef, het zogeheten Gele Huis, en niet alleen eigen lijfwachten had, maar ook de bescherming genoot van soldaten van Saddam.
Tannenbergs huis in Cairo werd eveneens zwaar bewaakt. Het zou hem wel lukken binnen te dringen en weer weg te komen, maar het risico was te groot en volgens de informatie van Tom was de oude man op zijn hoede, hij zat praktisch te wachten op een rotstreek van zijn partners of vrienden en had om die reden extra beveiligingsmaatregelen getroffen. De kleindochter was zijn vrijgeleide om Tannenbergs huis binnen te wandelen door de voordeur. Bovendien moest ook zij sterven, zo stond het in het contract.
Hij belde Tom Martin om te vragen of het hem schikte als hij nu naar Global Group kwam. Hij had zijn invloed nodig om een kaart te bemachtigen, een authentieke perskaart.
'Irak staat aan de vooravond van een oorlog, journalisten van over de hele wereld doen verslag van de gebeurtenissen, dus de beste manier om onopvallend mijn werk te kunnen doen is als journalist.'
'Je bent niet goed wijs. Alle oorlogscorrespondenten kennen elkaar, ze sturen altijd dezelfde lui naar conflictgebieden.'
'Nee, dat is niet waar. Daarbij ga ik als fotograaf. Een onafhankelijke fotograaf, ik werk freelance. Ik heb alleen iemand nodig, een tijdschrift of een krant, die voor een perskaart zorgt en bij eventuele navraag bevestigt dat ze geïnteresseerd zijn in mijn foto's. Ik heb al een tweedehands set apparatuur gekocht, professioneel spul.'
'Geef me een paar uur de tijd, ik zal zien wat ik kan doen. Ik denk dat ik wel een oplossing weet.'
'Hoe eerder je iets vindt, hoe sneller ik weg ben.'