Rosie

Eigenlijk zijn de Villa Girls per ongeluk ontstaan, en ik was de minst voor de hand liggende persoon om erbij te horen. Het begon allemaal in de laatste zomer van de zesde klas. Ik kan me die dag nog precies herinneren: het was een van de ochtenden waarop we in de bibliotheek hoorden te zijn om ons zwijgend voor te bereiden op het examen, maar ik was er tussenuit geglipt om even alleen te kunnen zijn. Dat deed ik in die tijd meestal als ik de kans kreeg en dan ging ik vaak met de ondergrondse naar Hampstead. Daar maakte ik een wandeling over de heide of ik dwaalde een beetje door winkels en over de markt. Ik bracht uren door in galeries en musea, of op een bankje in een park. Alles liever dan teruggaan naar de plek die ik ‘thuis’ hoorde te noemen.

Ik had nog niet vaak gespijbeld, maar ik had al wel ontdekt dat je dat maar het beste openlijk kon doen. Ik probeerde er dus nooit stiekem vandoor te gaan, maar ik liep zelfverzekerd weg, met mijn kin omhoog. Als een docent me dan toch zag, had ik altijd wel een smoesje klaar: ‘Moet naar de dokter; vrouwenprobleempje.’ Dat werkte elke keer.

Die dag spijbelde ik ook. Ik liep door het Barbican Centre, zo dicht mogelijk bij de muur om uit de wind te blijven, toen ik Addolorata Martinelli zag. Ze hing nonchalant onderuitgezakt op een bankje bij het meer een sigaret te roken en had haar felblauwe hoed over haar donkere krullen getrokken.

Ze keek op toen ik langs haar heen liep en riep, veel te hard naar mijn zin: ‘Hé, Rosie Goodheart! Hoor jij niet op school te zitten?’ Verschillende voorbijgangers keken om en ik liep door alsof ik geen idee had wie ze was.

Als alles die zomer normaal was geweest, zou Addolorata me niet hebben aangesproken. We zaten al jaren bij elkaar in de klas, maar waren absoluut geen vriendinnen. Ze is nog altijd iemand die heel erg aanwezig is, en in die tijd was er altijd wel iets met haar aan de hand: problemen met een vriendje, een verkering die uit raakte, bang dat ze zwanger was. Addolorata praatte daar heel openlijk over, alsof ze ons als haar publiek beschouwde. Daarom zei ik zelden iets tegen haar.

Maar die zomer had iedereen die bij me in de klas zat te horen gekregen dat ze aardig tegen me moesten zijn. Sterker nog, dat ze een oogje op me moesten houden. Daarom liet Addolorata me dus niet gewoon doorlopen, maar stond op van haar bankje en liep achter me aan.

‘Hé, Rosie, alles goed?’ riep ze, alweer te hard. ‘Waar ga je naartoe?’

Ik bleef staan zodat ze me kon inhalen en niet meer hoefde te schreeuwen. ‘Nergens naartoe,’ zei ik.

‘Waarom ben je dan niet op school?’

‘Ik had geen zin meer om te leren.’

‘Ik ook niet.’ Addolorata stak weer een sigaret op en bood me een trekje aan, maar ik schudde mijn hoofd. Ze voegde eraan toe: ‘Die examens kunnen me toch niets schelen. Als ik klaar ben met school, ga ik in het restaurant van mijn vader werken en daar heb ik echt geen goede cijfers voor nodig.’

‘Misschien niet,’ zei ik kortaf. Misschien zou ze dan niet langer proberen een gesprek met me te voeren.

Op dat moment blies een sterke windvlaag een biljet van tien pond naar ons toe. Als dat niet gebeurd was, had ze me misschien met rust gelaten. Maar Addolorata bukte zich en raapte het op, waarna we om ons heen keken om te zien wie het misschien had laten vallen. Niemand te zien.

‘Wat moeten we doen, denk je?’ vroeg ik.

‘Uitgeven natuurlijk. Dat moet nu eenmaal met gevonden geld: dat moet je net zo snel uitgeven als je het hebt gekregen.’

‘Dat heb ik nooit eerder gehoord.’ Interessante gedachte.

‘Ach, misschien verzin ik het wel,’ gaf Addolorata toe. Ze schoot in de lach. ‘Maar zullen we het toch maar uitgeven? We kunnen er dimsum voor kopen.’

Ik had geen idee waar ze het over had. ‘Wát kopen?’

‘Dimsum. Chinese dumplings. Weet je niet wat dat zijn?’

Hoofdschuddend zei ik: ‘Nee, volgens mij niet.’

‘Echt niet?’ Ze klonk verbaasd. ‘Dan neem ik je mee naar mijn lievelingsrestaurant. Wedden dat je ze heerlijk vindt?’

We namen de bus naar Chinatown. Ik heb geen idee hoe Addolorata het restaurant waar ze me mee naartoe nam kende. Het stond in een smal zijstraatje en als je op een zoemer naast een sjofel uitziende deur had gedrukt, moest je twee kale houten trappen op naar een lange, onversierde ruimte. Het zat bomvol Chinezen, en vrouwen duwden met een ernstig gezicht enorme roestvrijstalen karretjes vol dampende mandjes van bamboe tussen de overvolle tafeltjes door.

Addolorata was hier totaal niet van onder de indruk. Ze vond twee stoelen voor ons aan een lange tafel en bestelde het eten dat ze wilde hebben. Met een vinger wuifde ze de uitgedroogde kippenpoten weg en met een knikje bestelde ze halvemaanvormige gefrituurde dumplings, in donkergroene bladeren gewikkelde kleefrijst en meelachtige balletjes van varkensvlees.

‘Proef dit eens,’ zei ze en pakte met haar stokjes een garnalendumpling uit een mandje. ‘O, en deze is ook heerlijk.’

‘Ga je hier samen met je ouders naartoe?’ vroeg ik terwijl Addolorata een dumpling in een pittig pepersausje doopte.

‘Wat? Echt niet! Mijn vader zou dit spul nooit eten. Ik ga hier meestal in mijn eentje naartoe. Ik vind dit verrukkelijk!’ Ze schonk zichzelf thee in uit een druipende theepot. ‘Soms neem ik een boek of een tijdschrift mee, maar meestal zit ik hier gewoon te eten en naar de gezichten van de etende mensen te kijken.’

Dat vond ik vreemd. ‘Vind je het leuk om naar etende mensen te kijken?’

Ze knikte en pakte met haar stokjes nog een dumpling. ‘Vooral naar Chinese mensen, omdat zij heel lang over hun eten doen: ze praten en drinken thee, nemen kleine hapjes en genieten ervan. Het is interessant om naar ze te kijken. Dan is het net alsof je een stukje van hun leven kunt zien.’

Nieuwsgierig geworden keek ik aandachtiger naar de oude man en het jonge meisje die tegenover ons aan tafel zaten. Ze aten samen van een bord vol krab, ze kraakten de scharen met een hamer en zogen het zoete witte vlees eruit. Naast ons zat een grotere groep te genieten van dampende bladgroenten in een romige saus en van gefrituurde inktvis. In het restaurant gonsde het van de geluiden van vrienden en families die samen zaten te eten. Het zoemde van geluk.

‘Wat vind je van de dimsum?’ vroeg Addolorata. ‘Lekker?’

‘Ik vind dat het er prachtig uitziet,’ zei ik. ‘Die mandjes, en de schaaltjes met dipsaus, heel mooi.’

Ze keek me even van opzij aan. ‘Maar vind je het lekker?’

Het meeste had ik lekker gevonden en daarom knikte ik. Addolorata gebruikte dat als excuus om nog meer eten van de karretjes te pakken: gelatineachtige rijstrolletjes, kleine vierkante garnalentoastjes, gefrituurde fluweelzachte tofoe. Veel meer dan ik op kon. Ik was bang dat dit veel meer zou kosten dan onze tien pond en probeerde haar tegen te houden.

‘Maak je maar geen zorgen,’ zei ze. ‘In het weekend werk ik als serveerster voor mijn vader, dus ik heb altijd vrij veel geld bij me.’

Pas toen we weer buiten stonden, verzadigd van de dimsum, en we niet wisten wat we hierna zouden gaan doen, stelde Addolorata me de vraag die ik niet meer wilde horen.

‘Hoe gaat het nu eigenlijk met je, Rosie?’ vroeg ze, niet op haar gemak. ‘Gaat het wel goed met je?’

Ik gaf haar het antwoord dat iedereen kennelijk wilde horen: Ja, hoor, het gaat uitstekend. En toen probeerde ik weg te komen.

‘Bedankt, het was heerlijk,’ zei ik en liep een paar stappen bij haar vandaan. ‘Echt verrukkelijk. Zie ik je morgen?’

‘Wacht even, Rosie.’ Addolorata leek bezorgd. ‘Ik wilde je niet van streek maken.’

‘Dat heb je niet… ik moet alleen… ergens naartoe.’

‘Niet terug naar school?’

‘Natuurlijk niet.’

‘Waar ga je dan naartoe?’

‘Naar Liberty.’ Dat was in die tijd mijn favoriete bestemming, en is dat eigenlijk nog steeds. ‘Naar sjaaltjes en handtassen kijken.’

Addolorata vroeg lachend: ‘Echt waar? Waarom?’

‘Dat vind ik leuk.’

‘Mag ik met je mee?’ vroeg ze.

‘Ik ga net zo graag alleen, weet je. Ik heb geen behoefte aan gezelschap.’

‘Maar misschien wil ik graag met je mee.’

Ik gaf mijn pogingen haar kwijt te raken op en daarom liepen we samen door de zijstraatjes van Soho in de richting van Carnaby Street. Ze leek dit deel van Londen even goed te kennen als ik. Maar Liberty kende ze niet, al die kleine ruimtes vol luxeartikelen, de collecties designerkleding, de glazen vitrines met sieraden, de gezeefdrukte zijden sjaals, de dozen met briefpapier… allemaal uitgezocht door mensen met smaak. We dwaalden uren over elke etage, raakten dingen aan die we ons niet konden permitteren en eindigden op mijn meest favoriete afdeling: de cosmetica-afdeling, waar we parfum op onze polsen spoten en gratis crèmemonsters op onze huid smeerden.

‘Hm, dit is heerlijk.’ Addolorata spoot een beetje Chanel No. 5 in de lucht. ‘Ik wilde dat ik hier een flesje van kon kopen.’

‘Maar je zei toch dat je altijd heel veel geld had doordat je als serveerster werkt?’

‘Ja, maar ik kan nooit genoeg sparen om echt goede dingen te kopen.’ Addolorata zette het flesje neer en glimlachte naar de verkoopster. ‘Ik geef het allemaal uit aan eten.’

Inmiddels was het al laat geworden, buiten begon het te schemeren. In Liberty brandden de lampen al zodat het er nog meer op een sieradendoosje leek: de toonbanken lagen vol dingen die iedereen wilde bezitten, de lucht rook naar nieuwe stoffen, gepoetst hout en luie middagen.

‘Ik moet eigenlijk weg,’ zei Addolorata met tegenzin. ‘Mijn moeder verwacht me zo thuis.’

‘Ja, volgens mij moet ik er ook vandoor,’ zei ik.

Pas toen we al een hele tijd door Carnaby Street liepen, haalde ik het flesje uit mijn zak. ‘Alsjeblieft.’ Ik bood het haar aan. ‘Dit is voor jou.’

‘Wat?’

‘Het parfum dat je wilde. Chanel No. 5.’

‘Heb je dat gepikt?’ Addolorata klonk verbijsterd.

‘Alleen het proefflesje. De helft is al op, zie je wel?’

‘Maar je hebt het toch gestolen.’

‘Hé, als je het niet wilt, geen probleem, hoor!’ zei ik schouderophalend.

‘Nee, nee, ik wil het graag hebben.’ Ze nam het flesje van me aan en stopte het in haar jaszak.

Ik had het niet gedaan om Addolorata aan het schrikken te maken of haar te imponeren, maar ik had het flesje alleen meegenomen omdat ze het zo graag wilde hebben. En het was doodeenvoudig geweest om mijn hand uit te steken en het flesje te pakken. Maar ik kon wel zien dat ze nu op een totaal andere manier naar me keek.

‘Stel dat ze je hadden betrapt?’ vroeg ze.

‘Nou, dat is niet gebeurd,’ zei ik.

‘Als ik op zoiets zou worden betrapt, zouden mijn ouders me vermoorden.’

‘Maar ik heb geen ouders,’ zei ik nuchter. ‘Niet meer.’

‘O nee, verdorie! Sorry, hoor!’ Addolorata leek ontzet. ‘Dat had ik niet moeten zeggen. Dat was ik gewoon… even vergeten.’

‘Het hoeft je niet te spijten, hoor. Het is jouw schuld immers niet.’

Ze zei zo lang niets, dat de stilte ongemakkelijk werd en toen we de hoek om sloegen naar Broadwick Street, stelde Addolorata me een vraag. Het was maar één vraag en toch veranderde hierdoor alles.

‘Zeg, Rosie, wat ben je eigenlijk van plan te gaan doen als we klaar zijn met school?’

‘Dat weet ik niet,’ bekende ik. ‘En jij?’

‘Ik ga naar Spanje. We mogen een paar weken in het huis van Toni’s tante op Mallorca.’

‘Dat klinkt goed. Fijn voor jullie.’

‘Wat denk je, zou je met ons mee mogen?’ vroeg ze. ‘Het is niet heel spannend of zo, gewoon wat in de zon liggen en heel veel San Miguel-bier drinken.’

‘Ik?’ vroeg ik verbaasd. ‘Toni wil me vast niet mee hebben.’

Toni was een ander meisje met wie ik zelden praatte. Ze maakte deel uit van datzelfde groepje meisjes die altijd problemen hadden met hun vriendje en altijd opvallend een pakje condooms in hun handtas hadden.

‘Waarom niet? We gaan met een heel stel. Eentje meer zou niets uitmaken.’

‘Maar Toni mág me niet eens.’

‘Volgens mij is dat niet waar. Ze kent je niet eens.’ Addolorata volgde met haar vinger de contouren van het parfumflesje in haar jaszak.

Ik had inderdaad geen idee wat ik zou doen als het examen achter de rug was. School was de enige constante factor in mijn leven. Ja, ik had de pest aan de docenten en aan hun saaie lessen, maar het was in elk geval iets waar ik bij weg kon vluchten. Wat zou ik moeten doen als dat niet eens meer kon?

‘Je woont bij je tante, hè?’ vroeg Addolorata. ‘Zou zij je ticket willen betalen?’

‘Het ging niet goed bij mijn tante. Ik woon nu bij een oom.’

‘Nou, misschien wil hij het wel betalen. Het zal niet veel geld kosten, alleen de tickets en het eten. Mijn vader betaalt voor mij… Als een soort voorschot op mijn salaris. Kun jij op de een of andere manier aan het geld komen?’

Ik dacht eraan hoe het zou zijn in een ander land, ver hier vandaan: buitenlandse stemmen die ik niet kon verstaan, andere kleuren, ander eten, andere gezichten. ‘Misschien… ik weet het niet… Ik zal er eens over denken,’ zei ik.

‘Dan zeg ik het tegen de anderen, oké? Het komt wel goed, dat weet ik zeker.’

FRAGMENT UIT ADDOLORATA’S DAGBOEK

Lieve help, ik heb écht een probleem als ze horen wie ik heb meegevraagd naar Spanje. Mijn ouders zeggen altijd dat ik veel te impulsief ben en misschien hebben ze wel gelijk. Maar ik kan het niet meer terugdraaien, niet als ze zegt dat ze wel mee wil.

Arme meid. Haar ouders zijn omgekomen bij een auto-ongeluk op de M6, en nu woont ze bij een oom en ze lijkt altijd zo eenzaam, ook al heeft ze misschien wel een paar vrienden. Ik zal de anderen zover moeten krijgen dat ze het goedvinden. Ik bedoel, het is maar een paar weken en we zijn met hartstikke veel meiden. Hopelijk gaat ze daar niet stelen zodat we allemaal gearresteerd worden…

God, het is wél een vreemd meisje. Ik blijf me maar afvragen hoe ik zou zijn als mijn ouders opeens van de aardbodem verdwenen. Niet zoals Rosie Goodheart. Ik heb haar nog nooit zien huilen. Dat heeft niemand…

Olijven Met Oregano
titlepage.xhtml
9789032513597-2.html
9789032513597-3.html
9789032513597-4.html
9789032513597-5.html
9789032513597-6.html
9789032513597-7.html
9789032513597-8.html
9789032513597-9.html
9789032513597-10.html
9789032513597-11.html
9789032513597-12.html
9789032513597-13.html
9789032513597-14.html
9789032513597-15.html
9789032513597-16.html
9789032513597-17.html
9789032513597-18.html
9789032513597-19.html
9789032513597-20.html
9789032513597-21.html
9789032513597-22.html
9789032513597-23.html
9789032513597-24.html
9789032513597-25.html
9789032513597-26.html
9789032513597-27.html
9789032513597-28.html
9789032513597-29.html
9789032513597-30.html
9789032513597-31.html
9789032513597-32.html
9789032513597-33.html
9789032513597-34.html
9789032513597-35.html
9789032513597-36.html
9789032513597-37.html
9789032513597-38.html
9789032513597-39.html
9789032513597-40.html
9789032513597-41.html
9789032513597-42.html
9789032513597-43.html
9789032513597-44.html
9789032513597-45.html
9789032513597-46.html
9789032513597-47.html
9789032513597-48.html
9789032513597-49.html
9789032513597-50.html
9789032513597-51.html
9789032513597-52.html
9789032513597-53.html
9789032513597-54.html
9789032513597-55.html
9789032513597-56.html
9789032513597-57.html
9789032513597-58.html
9789032513597-59.html
9789032513597-60.html
9789032513597-61.html
9789032513597-62.html
9789032513597-63.html
9789032513597-64.html
9789032513597-65.html
9789032513597-66.html
9789032513597-67.html
9789032513597-68.html
9789032513597-69.html
9789032513597-70.html
9789032513597-71.html