Rosie
De fotograaf heette Roberto Olivieri, maar hij werd Rob genoemd en praatte met een enigszins gekunsteld Cockney-accent. Zijn studio bevond zich in een oud pakhuis in Camden, aan de oever van het kanaal. Het zag er heel cool uit: de leren banken, de witgeverfde vloeren en muren, het oude Gaggia-koffieapparaat op de bar en de flipperkast in de hoek. Ik had een portfolio in elkaar geflanst en toen ik hem tevoorschijn haalde, wist ik bijna zeker dat hij me zou uitlachen.
‘Van wie heb je les gehad?’ vroeg Rob terwijl hij fronsend naar mijn foto’s van Mallorca keek. Hij was zelfs cool gekleed: hij droeg een platte hoed met een smalle rand op zijn geschoren schedel en zijn spijkerbroek werd opgehouden met rode bretels.
‘Ik heb geen les gehad,’ bekende ik. ‘Ik speel gewoon maar een beetje met mijn oude Zenith. Ik doe maar wat.’
‘Maar je hebt er wel lol in, hè?’
‘Ja, heel erg,’ bekende ik. ‘Maar jij wilt zeker iemand met meer ervaring?’ Aan de manier waarop hij mijn portfolio opzij legde zonder ergens lang naar te kijken, zag ik wel dat ik niet veel kans maakte op een baan als zijn assistente.
‘Luister, eerlijk gezegd hebben heel veel andere mensen belangstelling voor deze baan,’ bekende hij. ‘Zij hebben een afgeronde fotografieopleiding, hebben de technische kennis, weten iets van belichting. Jij hebt er absoluut een goed oog voor en ik ben erg onder de indruk van een paar van je kiekjes, maar ik ga je niet aannemen. Sorry.’
Ik stond op, niet bijzonder teleurgesteld, omdat dit precies was wat ik had verwacht. ‘Bedankt voor je tijd…’ begon ik.
‘Wacht even, ik ben nog niet klaar.’ Rob gaf me mijn portfolio terug. ‘Misschien heb je belangstelling voor iets anders. Mijn studiomanager heeft net ontslag genomen. Het is maar een administratief baantje, hoor. Je zou koffie moeten zetten, de telefoon opnemen, de studio schoonmaken, apparatuur huren, dat soort dingen. Ik kan je niet veel betalen, maar het zou een goede manier zijn om uit te zoeken of fotografie echt je belangstelling heeft.’
Ik nam niet de moeite Rob te vragen waarom zijn assistente en zijn studiomanager ongeveer gelijktijdig ontslag hadden genomen. Ik ging, heel naïef, akkoord met ongeveer de helft van het salaris dat hij mijn voorgangster had betaald. Maar daar kwam ik pas later achter… ongeveer op hetzelfde moment als waarop ik ontdekte dat hij kwade buien en onvoorspelbare stemmingswisselingen had.
In de eerste week had ik het druk met ontdekken waar alles werd bewaard en met leren hoe van alles moest worden gedaan. Meestal had ik het gevoel dat ik net deed alsof ik werkte: ik zong ‘Canal Photographic Studios’ als de telefoon ging, klopte melk op voor de koffie, stopte huurcontracten in het archief en maakte de studio schoon. Het was eenvoudig werk en ik vond het leuk. Rob had de neiging zijn opdrachten te schreeuwen en legde nooit goed uit wat hij wilde, maar toch leek het alsof we goed met elkaar konden opschieten.
Toen kreeg hij zijn eerste woedeaanval: die begon met veel geschreeuw, gevolgd door een geluid alsof iets van plastic tegen de muur werd gesmeten. Twee seconden later rende Rob zijn kantoor uit. ‘Mijn telefoon is kapot,’ brulde hij. ‘Haal een nieuwe voor me.’
Daarna kreeg hij vaker onverklaarbare woedeaanvallen. Dan smeet hij met stoelen en vernielde dingen. Tussendoor was Rob heel charmant, maar het was zenuwslopend omdat je nooit wist wanneer hij door het lint zou gaan.
Ik denk dat ik ontslag had genomen als Johnny Wellbelove er niet was geweest. Hij was de fotografiestudent die was aangenomen als Robs assistent en ook degene die de meeste last had van Robs buien. Als hij niet snel genoeg een nieuw rolletje in de camera deed of de lampen iets te langzaam klaarzette, kreeg Johnny het zwaar te verduren. Hij deed altijd net alsof het hem niets kon schelen en daar werd Rob nog kwader door omdat hij, wat hij ook zei, nooit een echte reactie van Johnny kreeg.
Achter zijn rug om lachten we Rob uit. Johnny kon heel grappig, maar aanstellerig nadoen hoe Rob deed als hij een woedeaanval kreeg, noemde hem Benito Mussolini, deed zijn Cockney-accent na en verzon belachelijke, rijmende slang. Soms schoot ik uren later weer in de lach.
Ik dacht dat Johnny homo was, tot hij me voorstelde aan zijn vriendin, een popperig meisje dat altijd een zwartleren broek en een strak topje droeg. Na werktijd gingen we met z’n drieën nog vaak even een paar biertjes drinken. Johnny hield van livemuziek en sleepte ons altijd mee naar lawaaierige pubbands. Hij leek zelf ook wel een beetje op een rockmuzikant met zijn gebleekte haarpuntjes, zorgvuldig gescheurde spijkerbroek en zijn Doc Martens vol graffiti.
‘Raad eens wat Benito vandaag heeft gedaan,’ gilde hij een keer toen een amateuristische muzikant zijn gitaar met een luide klap kapotsloeg op het podium. En hij gaf ons een verslag van Robs meest recente woedeaanval en kon Johnny eindelijk zijn eigen woede kwijt.
Ik zou het erger hebben gevonden dat hij wél mee mocht naar fotoshoots als ik niet had geweten dat hij dan vaak werd vernederd. Toch miste ik mijn eigen fotografie en ik vond het vreselijk dat daar nu met mijn baan helemaal geen tijd meer voor was. Het was al eeuwen geleden dat ik mijn oude Zenith tevoorschijn had gehaald. Soms hielp ik mee met het schoonmaken en opruimen van Robs lenzen. Ik vond het prettig ze aan te raken, maar hoe meer ik van de technische kant van de fotografie leerde, hoe moeilijker het leek om alleen maar een foto te maken.
Al Johnny’s werk was punky en alternatief: zijn portfolio zat boordevol foto’s van heroïneverslaafden die zichzelf injecteerden en van smerige zwervers op de kade met hun zielige kartonnen koninkrijken en honden aan een stuk touw. Daarom verbaasde het me heel erg toen hij me vertelde dat hij in het weekend als trouwfotograaf werkte. Daar was hij mee begonnen toen hij, om een vriend een plezier te doen, foto’s had gemaakt tijdens diens bruiloft. Toen bleek dat hij een gave had voor het vastleggen van romantische plaatjes van meisjes in luchtige tule en hij liet zich hiervoor belachelijk veel geld betalen.
‘Een bruiloft fotograferen is keihard werken, hoor. Je hebt geen idee,’ zei hij. ‘Ik wilde dat ik er nooit aan was begonnen. Goddank is het winter en zijn er niet zo veel.’
‘Als je wilt, kan ik je weleens helpen,’ bood ik aan. ‘Gewoon om ervaring op te doen. Maar dat mag je niet aan Rob vertellen! Gisteren noemde hij me een zielige zogenaamde fotografe…’
‘Jezus, Rob weet hier helemaal niets van,’ zei Johnny vol afschuw. ‘Hij zou woedend worden als hij wist dat ik schnabbelde. Dan zou hij de allerergste Benito-aanval ooit krijgen.’
Ik giechelde. ‘Ik krijg bijna zin het hem te vertellen om dát mee te maken.’
‘Doe dat alsjeblieft niet, Rosie. Hij kan wel een hartaanval krijgen.’
‘Hij is zo’n klootzak! Vertel me nog eens waarom we eigenlijk niet gewoon ontslag nemen, net als die anderen.’
‘Omdat we wat leren,’ zei Johnny. ‘En omdat jij en ik zo veel plezier hebben samen.’
Het volgende weekend hielp ik hem met een bruiloft. Ik begreep algauw waarom hij dat zwaar werk vond: je moest zowel vrolijk als beleefd zijn – dit was immers dé grote dag van het stel – maar je moest ook goed werk leveren. Als je de hele dag aan het fotograferen was, vanaf de huwelijksplechtigheid tot en met de receptie, maakte je een heel lange dag. Ik begreep niet hoe Johnny het zonder assistente had gered. Ik moest zo veel dingen doen: filmrolletjes in de camera doen, spelen met de belichtingsmeter, de volle fotorolletjes nummeren, zijn apparatuur dragen en de gasten bij elkaar drijven. Af en toe maakte ik zelf een foto: een detail van de jurk of van het boeket van een van de bruidsmeisjes. Het was bijzonder vermoeiend, maar ook heel leuk.
‘Het was vandaag veel minder vermoeiend dan anders, echt waar,’ zei hij toen we na afloop een paar biertjes dronken. ‘Als ik jou een deel van het geld geef, zou je me dan elke keer willen helpen? Je mag de foto’s ook in het trouwalbum plakken als je wilt. Dat vind ik juist heel vervelend werk.’
‘Goed dan,’ zei ik. ‘Ik kan het geld wel gebruiken.’
Toen had ik al een bod gedaan op het appartement in Belgravia. Het begon tot me door te dringen wat het betekende als ik stenen en cement bezat, en ook al zou ik die woning kunnen kopen met het geld dat ik had geërfd, vond ik toch dat ik zo langzamerhand maar eens écht geld moest gaan verdienen.
Johnny en ik vermaakten ons prima als we samen bruiloften fotografeerden. Johnny leende me een van zijn camera’s en als er genoeg tijd was, maakte ik ongemerkt foto’s van de gasten en de huwelijksceremonie. Mensen vonden ze mooi, ze zeiden dat mijn foto’s de sfeer van de dag goed weergaven, zodat Johnny mijn foto’s ten slotte in het pakket opnam en zijn prijs zelfs nog meer verhoogde.
Ik wende eraan om dingen te roepen als ‘nu de familie van de bruidegom alstublieft’, het boeket van een nerveus bruidje vast te houden of aan haar jurk te frunniken als voorbereiding op de fotoshoot. Het grappige van het fotograferen van die trouwerijen is dat ik daardoor nooit over mijn eigen trouwerij nadacht, in tegendeel eigenlijk. Ik kon me niet voorstellen dat ik in aanwezigheid van iedereen die ik kende de trouwbeloften zou herhalen. En ik verlangde al helemaal niet naar zo’n truttige bruidsjurk. Soms liet ik de trouwalbums die ik had gemaakt aan Addolorata en Lou zien, en dan kon ik maar niet begrijpen waarom ze altijd zo enthousiast waren.
‘Wat romantisch,’ zei Lou, ‘en wat prachtig.’
‘Ja, maar het is maar één dag,’ zei ik dan. ‘En het is niet echt. Het leven heeft nare dingen voor deze mensen in petto. De helft gaat waarschijnlijk scheiden.’
‘Wat een afschuwelijke manier om naar dit soort dingen te kijken,’ zei Addolorata. ‘Mijn ouders zijn toch ook nog bij elkaar?’
‘Dus jij wilt alles: de witte trouwjurk, het boeket, de toespraken, de grote bruidstaart?’ vroeg ik.
‘Dat weet ik niet, maar ik wil wel een keer trouwen,’ zei ze.
‘Ja, ik ook,’ zei Lou.
‘Nou, ik niet,’ zei ik. En dat meende ik.
‘Je bedenkt je nog wel als je de juiste man hebt ontmoet,’ zeiden ze.
Dat is dus wat iedereen altijd zei… maar op de een of andere manier kon ik me dat niet voorstellen.
FRAGMENT UIT ADDOLORATA’S DAGBOEK
Het is alweer eeuwen geleden dat ik hier iets heb geschreven. Ik vind het een leuk idee om een dagboek bij te houden dat ik kan lezen als ik oud en grijs ben, maar er lijkt altijd te weinig tijd te zijn om alles te noteren. Ik heb ontzettend hard gewerkt bij Little Italy, dubbele diensten gedraaid, en na een dag hard werken wil ik alleen nog maar op een stoel zitten met een biertje en een sigaret.
O, en papa maakt me helemaal gek. Hij is absoluut tegen elke verandering, hij is ervan overtuigd dat zijn manier de enige manier is. Ik heb zo veel ideeën en ik zou zo veel dingen willen doen, maar hij luistert amper naar me. Ik heb het helemaal gehad, weet je. Ik weet dat het afschuwelijk is dat ik het zeg, maar ik ben weleens jaloers op Rosie, die helemaal geen familie heeft, dan ben ik jaloers op haar vrijheid. Ze kan zijn wat ze wil zijn… ze kan doen wat ze wil…