***
Als ik aan dat moment terugdenk, de confrontatie, heeft die plaats in een andere kamer dan die waarin ik nu zit en naar het heldere harde winterweer buiten kijk, zie hoe twee mezen in golvende vlucht de ene voor de andere kale berkenboom verwisselen. Het is dezelfde kamer, maar ze heeft veel meer dimensie gekregen, diepte, teweeggebracht door mijn dagelijkse gang tussen de schaarse meubels. Gewoontevorming heeft mijn eerste aanblik vertroebeld. Bij de eerste aanblik moet de kamer mij zijn voorgekomen als het decor voor een slecht toneelstuk.
Harry stond achter de keukentafel, vlak voor het raam. Tracy was bezig de vloer te vegen, de gele bezem in haar handen geklemd. En aan weerskanten van de open deur stonden Bruce Grady en ik, de boodschappers van buiten. Harry had ons uit zien stappen. Toch draaide hij zich nog niet om. Net een kind dat denkt dat wat hij niet ziet ook niet bestaat. Zijn vader, helemaal van Obdam naar Canada gekomen. Tracy die de bezem in een hoek zette, met beide handen aan haar haar friemelde met een onzeker lachje om haar mooie mond. 'Harry,' zei ze met een wat schorre stem, 'ik geloof dat er iemand voor je is.'Pas toen draaide hij zich om. In mijn voorstelling droeg hij nog steeds het pak dat hij op de dag van zijn verdwijning aanhad, maar nu had hij een grijze sweater, een blauwe spijkerbroek en leren sandalen aan. Hij was magerder geworden, zijn kin stak nog scherper naar voren. Maar het gedecideerde in zijn gedrag was verdwenen, hij keek mij als een betrapt kind aan. Ik liep op hem toe en sloeg mijn armen om hem heen. Hij voelde stijf als een plank.
'We zijn zo blij dat we je gevonden hebben.'
Ik hield hem op armafstand en keek hem in zijn ogen.
'Zou je me niet eens voorstellen aan de jongedame hier,' zei ik zo luchtig mogelijk om de spanning te breken.
Kamers houden niets vast van de gebeurtenissen die er zich in hebben afgespeeld. Tegen het muurtje tussen de twee ramen hing de kalender van een vrachtwagenbe- drijf. Ik zou de bladen terug kunnen slaan tot maart: een rode truck met een jongedame in een geel badpak die loom en gewillig tegen de motorkap leunt. Ik denk niet dat iemand die afbeelding op dat moment zag. Op de hoek van deze tafel lag toen een broodplank vol kruimels en stonden twee lege glazen waarin nog een aanslag van melk zat.
Harry hield zijn armen als een blinde voor zich uit. Hij probeerde iets te zeggen maar bracht niets uit. Dus nam ik het woord maar.
'Ik ben Stijn,' zei ik tegen het meisje, 'Harry's vader.'
'Ik heet Tracy,' zei ze en kwam mij met uitgestoken hand tegemoet. 'Mijn voornaam is Engels, maar mijn achternaam is oer-Hollands: Tuin, Tracy Tuin.'
Ze droeg een poloshirt. Toen ze me een hand gaf zag ik een plukje donker okselhaar. Ze ging van het ene been op het andere staan, haar borsten wiebelden vrijelijk onder het shirt. Net als Grady liep ze op blote voeten. Haar teennagels waren donkerblauw gelakt, haar vingernagels
vuurrood. Haar groene ogen keken mij geamuseerd aan.
'Dus ze durfde niet,' zei ze. 'Sandra durfde niet te komen.'
Ik deed een stap naar achteren, keek naar Bruce Grady die met zijn rug tegen het aanrecht stond geleund en zijn zwarte nagels bestudeerde.
'Integendeel,' zei ik. 'Het leek ons allebei beter als ik eerst zou gaan. Stel dat meneer Grady zich had vergist? Zou ik Sandra even mogen bellen?'
'We hebben geen telefoon,' zei Harry. 'Ik ga straks naar de dorpswinkel. Dan bel ik zelf wel.'
'Dat had je dus negen maanden geleden ook kunnen doen,' zei ik.
'Nee,' zei hij. 'Nee, pa. Toen niet.'
'Je bent een lui,' zei Tracy. 'Weet je dat?'
Bruce Grady drukte zich van het aanrecht naar voren. 'Come on, Tracy. Die twee hebben het een en ander te bespreken.'
'Dat dacht ik ook,' zei ze. Haar Engels was vrijwel accentloos.
Toen ze achter Grady de keuken uit liep keek ze over haar schouder, alsof ze dit vertrek nog een allerlaatste keer in ogenschouw wilde nemen.
'Je slippers staan op de veranda,' zei Harry. Dat klonk inderdaad buitengewoon lullig.