10

Anne ging naar huis om te overdenken wat ze had gehoord. In één opzicht was deze ontdekking over meneer Elliot voor haar een troost. Ze was hem niet langer enige genegenheid verschuldigd. In al zijn onwelkome opdringerigheid stak hij schril af bij kapitein Wentworth en als ze aan zijn heilloze attenties van gisteravond dacht, aan het wellicht onomkeerbare kwaad dat hij had aangericht, sloot haar hart zich zonder pardon voor hem af. Het was afgelopen met haar medelijden. Maar dat was dan ook haar enige troost. In elk ander opzicht zag ze, in haar omgeving en in de toekomst, alle reden voor wantrouwen en ongerustheid. Ze maakte zich zorgen om de teleurstelling en pijn die Lady Russell zou ondervinden, om de vernedering die haar vader en zuster boven het hoofd hing; met een bedrukt gemoed voorzag ze allerlei soorten onheil, zonder te weten hoe deze af te wenden. Ze was dankbaar dat ze nu meer van hem wist. Ze had nooit gemeend beloond te moeten worden omdat ze een oude vriendin als mevrouw Smith niet had laten vallen, maar dit was wel degelijk een beloning! Mevrouw Smith had haar verteld wat niemand anders haar had kunnen vertellen. Kon ze de rest van haar familie maar op de hoogte brengen! Maar daar was geen sprake van. Ze moest met Lady Russell praten, haar alles vertellen, haar raadplegen en dan, als ze had gedaan wat ze kon, zo beheerst mogelijk de loop der gebeurtenissen afwachten. En ach, haar grootste gebrek aan beheersing lag toch in dat deel van haar geest dat ze niet aan Lady Russell kon tonen, in die stroom van zorgen en angsten die ze met niemand kon delen.

Toen ze thuiskwam, hoorde ze dat ze aan meneer Elliot was ontsnapt zoals haar bedoeling was geweest - dat hij was langs gekomen en de hele ochtend gebleven. Ze had zichzelf echter nog maar net gefeliciteerd en veilig gewaand tot de volgende ochtend, toen ze hoorde dat hij diezelfde avond terug zou komen.

‘Ik was bepaald niet van plan hem uit te nodigen,’ zei Elizabeth met gemaakte onverschilligheid, ‘maar hij zat er zo naar te hengelen - althans, volgens mevrouw Clay.’

‘Jazeker, ik heb nog nooit iemand zo hard om een uitnodiging zien bedelen. Arme man! Ik had werkelijk met hem te doen, want uw hardvochtige zuster, juffrouw Anne, is kennelijk vastbesloten om hem wreed te behandelen.’

‘O,’ riep Elizabeth, ‘ik ken die spelletjes veel te goed om me zomaar door een heer te laten vermurwen. Maar toen ik zag hoezeer het hem speet dat hij mijn vader vanmorgen was misgelopen, ben ik direct gezwicht, want ik zou nooit een gelegenheid voorbij willen laten gaan om hem en Sir Walter bij elkaar te brengen. Ze halen altijd het beste in elkaar naar boven! Zo voorbeeldig als ze zich gedragen! Meneer Elliot kijkt altijd met zo veel respect op naar mijn vader!’

‘Een genot om te zien!’ riep mevrouw Clay zonder echter haar ogen op Anne te durven vestigen. ‘Net vader en zoon! Mag ik niet vader en zoon zeggen, lieve juffrouw Elliot?’

‘O, ik zal natuurlijk niemand een spreekverbod opleggen. Als je er zulke ideeën op na wenst te houden! Het is me anders niet opgevallen dat hij meer aandacht voor me heeft dan andere mannen.’

‘Maar lieve juffrouw Elliot!’ riep mevrouw Clay uit, haar handen en ogen ten hemel gericht, de rest van haar verbazing smorend in een gepast zwijgen.

‘Kom, m’n beste Penelope, je hoeft je heus geen zorgen om hem te maken. Ik heb hem immers uitgenodigd. Ik heb ervoor gezorgd dat hij glimlachend vertrok. Toen ik begreep dat hij morgen inderdaad de hele dag naar zijn vrienden in Thornberry Park gaat, kreeg ik medelijden.’

Anne bewonderde de acteerkunsten van de vriendin, die in staat was zo veel blijdschap te tonen bij de verwachte en daadwerkelijke komst van die ene persoon wiens aanwezigheid haar het meest in de weg stond. Mevrouw Clay moest wel een vreselijke hekel aan meneer Elliot hebben; toch wist ze zich zeer voorkomend en beleefd voor te doen en leek ze heel tevreden met deze beperking van haar vrijheid, waardoor ze zich maar half zo veel aan Sir Walter kon wijden als ze normaal gesproken zou hebben gedaan.

Voor Anne zelf was het een ware kwelling meneer Elliot de kamer te zien binnentreden, te zien hoe hij op haar afkwam en haar aansprak. Ze had zich eerder afgevraagd of hij wel altijd even oprecht was, maar nu zag ze oneerlijkheid in alles. Zijn attente eerbied voor haar vader, afgezet tegen zijn eerdere uitlatingen, was verfoeilijk en als ze aan zijn wrede gedrag jegens mevrouw Smith dacht, kon ze zijn glimlachjes en wellevendheid nauwelijks aanzien en zijn gemaakt goedhartige woorden nauwelijks aanhoren. Ze wilde echter niet dat een verandering in haar eigen gedrag tot opmerkingen van zijn kant zouden leiden. Voor geen goud wilde ze de aandacht op zichzelf vestigen; het was haar bedoeling zo onmiskenbaar koel te doen als hun relatie maar toeliet en zo ongemerkt als ze maar kon terug te keren op die paar schreden naar onnodige intimiteit die ze geleidelijk onder zijn invloed had gezet. En dus was ze afstandelijker en gereserveerder dan de avond daarvoor.

Hij wilde haar opnieuw nieuwsgierig maken naar de herkomst van de lof die hij vroeger over haar had gehoord, wilde zich graag opnieuw aan haar verhoor onderwerpen - maar de betovering was verbroken. Hij ontdekte dat er de hitte en drukte van een openbare gelegenheid voor nodig waren om de ijdelheid van zijn bescheiden nicht wakker te roepen; hij ontdekte althans dat het nu, tijdens de pogingen die hij waagde wanneer hij even niet door de anderen in beslag werd genomen, niet lukte. Hij kon niet vermoeden dat juist dit onderwerp zijn eigen belangen schaadde, omdat het haar rechtstreeks herinnerde aan al zijn minst vergeeflijke daden.

Tot haar opluchting hoorde ze dat hij Bath de volgende ochtend inderdaad zou verlaten en dat hij bijna twee dagen weg zou blijven. Hij werd opnieuw in Camden Place uitgenodigd voor de avond van zijn terugkomst, maar van donderdag tot zaterdagavond was ze verzekerd van zijn afwezigheid. Het was al erg genoeg altijd iemand als mevrouw Clay om haar heen te hebben, maar om een nog grotere huichelaar in hun midden te moeten verdragen, dat zou een al te ernstige aanslag op haar gemoedsrust zijn geweest. Het was zo beschamend te bedenken hoe haar vader en Elizabeth voortdurend misleid werden en welke vernederingen er voor hen in het verschiet lagen! Mevrouw Clays zelfzuchtige motieven waren noch zo gecompliceerd, noch zo weerzinwekkend als de zijne en Anne zou zich, met alle nadelen van dien, direct in dat huwelijk hebben geschikt als ze daarmee was verlost van meneer Elliots subtiele pogingen het te voorkomen.

Op vrijdagochtend had ze het plan opgevat vroeg naar Lady Russell te gaan en het zo noodzakelijke gesprek met haar te hebben en ze zou direct na het ontbijt zijn vertrokken als mevrouw Clay niet eveneens op pad had willen gaan om een of andere boodschap voor haar zuster te doen - wat haar deed besluiten te wachten tot ze gevrijwaard was van zo’n gezellin. En dus zwaaide ze mevrouw Clay netjes uit voor ze aankondigde zelf de ochtend in River Street te zullen doorbrengen.

‘Uitstekend,’ zei Elizabeth, ‘je hoeft haar niets van mij over te brengen, behalve mijn groeten. O ja, en je mag dat vervelende boek wel mee terugnemen dat ik van haar moest lenen; zeg maar dat ik het gelezen heb! Ik heb echt geen zin om mezelf voortdurend te kwellen met alle nieuwe gedichten en manifesten die in dit land worden uitgebracht. Lady Russell verveelt me zo met die nieuwe publicaties van haar. Je hoeft het haar niet te vertellen, maar ik vond die jurk die ze laatst aan had vreselijk. Ik had altijd gedacht dat ze wel smaak had wat kleding betreft, maar tijdens het concert schaamde ik me domweg voor haar. Ze had zoiets formeels en arrangé over zich! En ze zit altijd zo stijf rechtop! Mijn hartelijke groeten, uiteraard.’

‘En de mijne,’ voegde Sir Walter eraan toe. ‘De allerbeste wensen. En je mag tegen haar zeggen dat ik van plan ben binnenkort bij haar langs te gaan. Als gebaar van beleefdheid. Maar dan laat ik alleen mijn kaartje achter. Vrouwen van haar leeftijd die zich zo weinig opmaken, moet je niet ‘s ochtends bezoeken. Als ze maar wat rouge zou dragen, zou ze niet bang hoeven te zijn om gezien te worden, maar de laatste keer dat ik bij haar op visite was, zag ik dat de jaloezieën onmiddellijk werden neergelaten.’

Haar vader was nog niet uitgesproken toen er op de voordeur werd geklopt. Wie kon dat zijn? Anne moest meteen aan meneer Elliots berekenende, onaangekondigde bezoekjes denken en als ze niet had geweten dat hij zeven mijl verderop een afspraak had, zou ze hebben verwacht dat hij het was. Na het gebruikelijke ogenblik van spanning weerklonken de gebruikelijke geluiden van naderend bezoek en werden ‘meneer en mevrouw Charles Musgrove’ de kamer binnengeleid.

Hun verschijning riep geen sterkere emoties op dan verrassing, maar Anne was oprecht blij hen te zien en de anderen betreurden hun komst niet zozeer dat ze hen niet fatsoenlijk welkom konden heten. En zodra bleek dat deze meest nabije verwanten niet waren gekomen in de veronderstelling onderdak te kunnen krijgen, waren Sir Walter en Elizabeth in staat hen met alle nodige hartelijkheid en wellevendheid tegemoet te treden. Ze waren voor een paar dagen met mevrouw Musgrove naar Bath gekomen en logeerden in The White Hart. Tot zover was alles snel genoeg duidelijk, maar pas toen Sir Walter en Elizabeth met Mary naar de andere salon waren gelopen om zichzelf op haar bewondering te fêteren, kon Anne een beroep op Charles doen om haar de ware reden van hun komst te vertellen - om de schalkse toespelingen op bepaalde bijzondere omstandigheden, die Mary met veel vertoon had gemaakt, nader te verklaren en om de verwarring over de samenstelling van hun reisgezelschap weg te nemen.

En zo vernam ze dat de groep behalve henzelf bestond uit mevrouw Musgrove, Henrietta en kapitein Harville. Hij deed haar helder, begrijpelijk verslag en in zijn verhaal herkende ze de karakteristieke inbreng van diverse personen. De eerste aanzet voor hun uitstapje was kapitein Harvilles plan geweest om voor zaken naar Bath te gaan. Hij was er een week geleden over begonnen. Om iets te doen te hebben (want het jachtseizoen was voorbij), had Charles voorgesteld met hem mee te gaan en mevrouw Harville had dit blijkbaar als een groot voordeel voor haar echtgenoot gezien. Maar Mary vond het vreselijk alleen achter te moeten blijven en had zichzelf daar zo ongelukkig over gemaakt, dat het enkele dagen had geleken of de hele zaak alsnog moest worden afgeblazen. Maar toen waren zijn vader en moeder zich ermee gaan bemoeien. Zijn moeder had een paar oude vrienden in Bath die ze graag weer eens wilde zien en het was een goede gelegenheid voor Henrietta om een trouwjurk voor haarzelf en haar zuster te kopen. Kortom, tenslotte hadden ze besloten kapitein Harville niet tot last te zijn en allemaal met zijn moeder mee te gaan en voor het gemak hadden ook hij en Mary zich bij haar aangesloten. Ze waren gisteravond laat aangekomen. Mevrouw Harville, haar kinderen en kapitein Benwick waren met meneer Musgrove en Louisa in Uppercross achtergebleven.

Het enige dat Anne verraste, was dat de zaken blijkbaar al zover gevorderd waren dat er sprake van een bruidsjurk voor Henrietta kon zijn; ze had aangenomen dat hun financiële moeilijkheden groot genoeg waren om een huwelijk voorlopig in de weg te staan. Maar van Charles begreep ze dat Charles Hayter zeer onlangs (na Mary’s meest recente brief aan haar) door een vriend was gevraagd een predikantsplaats waar te nemen voor een jongetje dat deze pas over vele jaren zou kunnen opeisen en daar hij nu goed verdiende en ongetwijfeld een vaste betrekking zou vinden voor die eindtermijn verstreken was, hadden beide families de wensen van de jongelui ingewilligd. Hun huwelijk zou waarschijnlijk over enkele maanden plaatsvinden - al bijna even gauw als dat van Louisa. ‘En het is ook nog eens een goede gemeente,’ vervolgde Charles, ‘hoogstens vijfentwintig mijl van Uppercross en in een fraaie omgeving - een fraai deel van Dorsetshire. Midden in de beste natuurdomeinen van het land, omringd door drie grootgrondbezitters, de een nog zorgvuldiger en waakzamer dan de ander. En van minstens twee van de drie kan Charles Hayter misschien een speciale jachtvergunning krijgen. Niet dat hij die op waarde weet te schatten,’ merkte hij op. ‘Charles geeft te weinig om de jacht. Dat is zijn slechtste eigenschap.’

‘Wat ben ik vreselijk blij,’ zei Anne, ‘dat het zo gelopen is! Dat bij twee zusters, die elk het allerbeste verdienen en altijd zulke goede vriendinnen waren, de prettige vooruitzichten van de een geen domper zetten op die van de ander - dat ze beiden evenveel geluk en zekerheid toebedeeld hebben gekregen. Ik hoop dat je vader en moeder zich in hun keuze kunnen vinden.’

‘O, jazeker! Mijn vader had het niet erg gevonden als de heren iets rijker waren geweest, maar verder heeft hij niets op hen aan te merken. Want weet je, om voor twee dochters tegelijk met geld over de brug te moeten komen, dat kan toch geen prettige aangelegenheid zijn, het beperkt hem in vele opzichten. Maar hoe dan ook, ik wil niet beweren dat ze er geen recht op hebben. Het is niet meer dan terecht dat zij hun dochtersdeel krijgen en ik kan je verzekeren dat mijn vader voor mij altijd heel goed en vrijgevig is geweest. Mary is het totaal niet eens met Henrietta’s verloving. Dat is ze nooit geweest, zoals je weet. Maar ze doet hem geen recht en ze heeft een veel te lage dunk van Winthrop. Ik kan haar maar niet aan het verstand brengen dat het landgoed heel waardevol is. Het is lang geen slechte partij in deze tijden en ik heb Charles Hayter mijn hele leven graag gemogen en zal hem nu niet laten vallen.’

‘Zulke geweldige ouders als meneer en mevrouw Musgrove,’ riep Anne uit, ‘verdienen het om gelukkig te zijn met de echtgenoten van hun kinderen. Ze hebben echt alles over voor hun geluk. Wat heerlijk voor jonge mensen om zich in zulke goede handen te weten! Jouw vader en moeder hebben blijkbaar geen enkele last van het soort ambitie dat bij jong en oud vaak tot zo veel misstappen en ellende leidt! Louisa is nu weer volledig hersteld, hoop ik?’

Enigszins aarzelend antwoordde hij: ‘Ja, ik geloof het wel, ze is flink vooruitgegaan - maar ze is veranderd. Voor haar geen hollen en springen meer, geen lachen en dansen. Ze is heel anders geworden. Als iemand de deur per ongeluk wat hard dicht slaat, schrikt ze en zit ze te trillen als een jong hoentje op het water en Benwick zit de hele dag naast haar, gedichten aan haar voor te lezen of tegen haar te fluisteren.’

Anne schoot in de lach. ‘Nee, dat is niets voor jou, dat geloof ik graag,’ zei ze, ‘maar ik vind hem echt een heel geschikte jongeman.’

‘Dat is hij zeker. Daar twijfelt niemand aan en hopelijk denk je niet dat ik zo bekrompen ben te vinden dat iedere man dezelfde opvattingen en liefhebberijen moet hebben als ik. Ik heb een hoge dunk van Benwick en als je hem eenmaal aan de praat hebt gekregen, heeft hij voldoende te melden. Zijn boeken hebben hem geen kwaad gedaan, want hij heeft niet alleen gelezen, maar ook gevochten. Hij is een moedige kerel. Vorige maandag heb ik hem nog beter leren kennen dan daarvoor. We zijn de hele ochtend op rattenjacht geweest in de grote schuren van mijn vader en hij heeft zich zo goed van zijn taak gekweten dat ik hem sindsdien nog liever mag.’

Op dat moment werden ze onderbroken omdat Charles werd gesommeerd spiegels en porselein te komen bewonderen. Anne had echter genoeg gehoord om te weten hoe de stand van zaken in Uppercross was en zich te verheugen over hun geluk, en hoewel ze ervan moest zuchten, was er in haar zucht geen greintje jaloezie of afgunst te bespeuren. Als ze bij machte was geweest zichzelf net zo gelukkig te maken, zou ze het niet hebben nagelaten, maar ze misgunde hun die vreugde niet.

De visite verliep al met al in een bijzonder opgewekte sfeer. Mary was uitstekend geluimd. Ze genoot van de vrolijkheid en afwisseling, ze was zo tevreden omdat ze in haar schoonmoeders koets met vierspan had gereisd en geheel onafhankelijk was van Camden Place, dat ze precies in de juiste stemming verkeerde om alles naar behoren te bewonderen en zich bereidwillig in te leven in alle voordelen van het huis, zoals deze tot in de details voor haar werden beschreven. Ze had haar vader en zuster niet nodig, toch werd haar eigen aanzien door hun fraaie salons net voldoende verbeterd.

Elizabeth had het korte tijd erg moeilijk met zichzelf. Ze realiseerde zich dat ze mevrouw Musgrove en haar hele gezelschap eigenlijk te dineren behoorde te vragen, maar ze kon niet verdragen dat zij, die altijd zo ver beneden de Elliots van Kellynch hadden gestaan, getuige zouden zijn van hun veranderde levensstijl en verminderde aantal bedienden - wat ze tijdens een diner onmogelijk verborgen zou kunnen houden. Het was een strijd tussen fatsoen en ijdelheid, maar ijdelheid won en Elizabeth kon weer gelukkig zijn. Haar gedachtegang luidde als volgt: ouderwetse gewoonten -plattelandsgastvrijheid - wij geven normaal gesproken geen diners - bijna niemand doet dat in Bath - Lady Alicia doet het nooit - heeft zelfs de familie van eigen zuster nooit uitgenodigd, terwijl zij toch een maand hier zijn geweest. En het zou mevrouw Musgrove vast slecht uitkomen - ze zou van alles moeten regelen. Ik weet zeker dat ze liever niet komt - bij ons kan ze zich onmogelijk op haar gemak voelen. Ik zal hen voor een avond vragen, dat is veel beter - dat is nieuw voor hen, een echte verrassing. Ze hebben nog nooit zulke mooie salons gezien. Ze zullen het enig vinden om morgenavond te komen. Het wordt dan een gewoon partijtje -klein, maar heel elegant. Dit stemde Elizabeth tevreden en toen de uitnodiging aan de twee aanwezigen werd gegeven en aan alle afwezigen werd beloofd, was Mary al even volmaakt tevreden. Ze was speciaal uitgenodigd om meneer Elliot te ontmoeten en aan Lady Dalrymple en juffrouw Carteret (die gelukkig reeds hadden toegezegd te komen) te worden voorgesteld en meer aandacht kon ze zich niet wensen. Juffrouw Elliot zou mevrouw Musgrove in de loop van de ochtend met een bezoekje vereren en Anne vertrok met Charles en Mary om haar en Henrietta direct te begroeten.

Haar plan om naar Lady Russell te gaan, moest voorlopig wijken. Gedrieën liepen ze even langs Rivers Street om haar gedag te zeggen, maar Anne overtuigde zichzelf ervan dat een dag uitstel van het beoogde gesprek geen verschil kon maken. En ze haastte zich naar The White Hart om haar vrienden en kameraden van de afgelopen herfst terug te zien met een enthousiasme dat door vele herinneringen werd versterkt.

In de herberg troffen ze slechts mevrouw Musgrove en haar dochter, en Anne werd door beiden allerhartelijkst verwelkomd. Henrietta’s pas verbeterde vooruitzichten en prille geluk vervulden haar van genegenheid en belangstelling voor iedereen die ze maar enigszins mocht en mevrouw Musgrove was echt van Anne gaan houden om alles wat zij in zware tijden voor hen had gedaan. Het was een en al warme en oprechte hartelijkheid en Anne genoot er des te meer van omdat ze dit alles thuis zo vaak moest ontberen. Haar werd gesmeekt hun zo veel mogelijk van haar tijd te schenken, ze werd voor alle dagen van ‘s morgens vroeg tot ‘s avonds laat uitgenodigd, of liever gezegd opgeëist als lid van de familie. En op haar beurt nam ze als vanzelfsprekend de rol van attente, behulpzame vriendin weer op zich; zodra Charles vertrokken was, luisterde ze naar mevrouw Musgroves verhalen over Louisa en die van Henrietta over zichzelf, gaf ze haar mening over bepaalde zaken en deed aanbevelingen voor bepaalde winkels. Tussendoor bood ze de nodige hulp aan Mary, van het schikken van haar linten tot het afhandelen van haar rekeningen, van het zoeken naar haar sleutels tot het uitkiezen van haar sieraden - onderwijl druk doende haar ervan te overtuigen dat niemand haar tekort wilde doen; een idee dat Mary, hoezeer ze zich ook vermaakte op haar plekje bij het raam, vlak boven de ingang van de Pump Room, zich nu eenmaal af en toe in het hoofd haalde.

Het beloofde een ochtend van opperste verwarring te worden. Een groot gezelschap in een hotel brengt altijd een drukte van belang met zich mee. Om de vijf minuten werd er wel een briefje of pakje gebracht en Anne was nog geen half uur aanwezig toen hun eetkamer, ruim als ze was, al meer dan halfvol leek. Mevrouw Musgrove was omringd door een aantal trouwe oude vrienden en Charles kwam terug met de kapiteins Harville en Wentworth in zijn kielzog. De verschijning van de laatste was voor Anne geen echte verrassing. Ze had geen moment kunnen vergeten dat de komst van hun gezamenlijke vrienden hen spoedig weer bijeen zou brengen. Tijdens hun laatste ontmoeting had hij haar een blik in zijn hart gegund en die blik had haar een heerlijk besef gegeven, maar als ze zijn gezicht nu bekeek, vreesde ze dat hij nog steeds in diezelfde jammerlijke overtuiging verkeerde die hem de concertzaal had uitgejaagd. Hij leek niet in haar buurt te willen komen om een gesprek mogelijk te maken.

Ze trachtte kalm te blijven en de dingen op hun beloop te laten. Ze probeerde zich vast te houden aan de volgende wijze redenering: ‘Als er aan beide kanten sprake van oprechte liefde is, zullen onze harten elkaar toch binnenkort moeten vinden. We zijn geen kinderen meer die boos worden om niets, die zich door elk ongelukkig gekozen woord laten misleiden en welbewust met hun eigen geluk spelen.’ En toch leek het enkele minuten later wel of ze, zoals de zaken er nu voor stonden, niet in elkaars gezelschap konden verkeren zonder aan de ongelukkigst gekozen woorden en misverstanden te worden blootgesteld.

‘Anne,’ riep Mary, nog steeds bij haar raam, ‘volgens mij staat mevrouw Clay daar in de galerij en ze heeft een heer bij zich. Ik zag hen net de hoek om komen vanuit Bath Street. Ze lijken in een diep gesprek verwikkeld. Wie is dat? Kom eens hier en vertel me wie dat is. Lieve hemel! Ik weet het weer… Het is meneer Elliot in eigen persoon.’

‘Nee,’ riep Anne haastig, ‘dat kan meneer Elliot niet zijn, heus niet. Hij zou vanmorgen om negen uur uit Bath vertrekken en komt pas morgen weer terug.’

Terwijl ze sprak, voelde ze dat kapitein Wentworth naar haar keek; ze ergerde en geneerde zich en betreurde wat ze had gezegd, al was het nog zo weinig.

Mary, boos omdat ze werd verondersteld haar eigen neef niet te kennen, begon verhit over de typische Elliot-trekken te praten, bezwoer de anderen dat het echt meneer Elliot was en deed een beroep op Anne om zelf te komen kijken, maar Anne verroerde zich niet en deed haar best om koel en ongeïnteresseerd te lijken. Ze werd echter opnieuw ongerust toen ze de glimlachjes en veelbetekenende blikken opmerkte die enkele van de aanwezige dames met elkaar wisselden, alsof ze meer van deze kwestie afwisten. Het was duidelijk dat de geruchten over haar zich hadden verspreid en er volgde een korte stilte die er geen twijfel over liet bestaan dat ze vanaf nu nog verder verspreid zouden worden.

‘Kom nu toch, Anne,’ riep Mary, ‘kom toch zelf kijken! Als je niet opschiet, ben je te laat. Ze nemen afscheid, ze schudden elkaar de hand. Hij draait zich om. Alsof ik meneer Elliot niet zou kennen! Je bent Lyme zeker al helemaal vergeten.’

Om Mary te sussen en misschien om haar eigen verlegenheid te verbergen, liep Anne zwijgend naar het raam. Ze was net op tijd om te kunnen vaststellen dat het inderdaad meneer Elliot was (wat ze geen moment had geloofd) voor hij in de ene richting verdween en mevrouw Clay vlug de andere kant op liep. En terwijl ze de verbazing onderdrukte die de aanblik van een schijnbaar vriendschappelijk gesprek tussen twee mensen met zulke tegenstrijdige belangen onvermijdelijk opriep, sprak ze kalm: ‘Ja, het is inderdaad meneer Elliot. Hij zal zijn vertrek wel hebben uitgesteld, neem ik aan - of anders heb ik me vergist. Misschien heb ik niet goed geluisterd.’ En ze wandelde beheerst terug naar haar stoel in de opbeurende hoop zichzelf overtuigend te hebben vrijgesproken.

De gasten namen afscheid en nadat Charles hen hoffelijk had uitgelaten, een lelijk gezicht tegen hun ruggen had getrokken en hen om hun komst had verwenst, zei hij:

‘Luister, moeder, ik heb iets gedaan waar u vast blij mee bent. Ik ben naar het theater gegaan en heb een loge gereserveerd voor morgenavond. Is dat niet lief van me? U houdt immers zo van toneel en er is ruimte genoeg voor ons allemaal. Er passen negen mensen in. Ik heb kapitein Wentworth weten te strikken en Anne wil vast ook graag mee. We zijn allemaal dol op toneel. Heb ik dat niet goed geregeld, moeder?’

Mevrouw Musgrove wilde juist haar enthousiasme voor dit plan betuigen, althans, als Henrietta en de anderen er ook zin in hadden, toen Mary haar haastig onderbrak met de uitroep:

‘Lieve hemel, Charles, hoe kun je nu zoiets doen! Een loge huren voor morgenavond! Ben je vergeten dat we morgenavond een afspraak in Camden Place hebben? En dat we speciaal zijn uitgenodigd om kennis te maken met Lady Dalrymple en haar dochter en met meneer Elliot - alle belangrijke familieleden - speciaal om aan hen te worden voorgesteld? Hoe kun je dat nu vergeten?’

‘Poe!’ antwoordde Charles. ‘Wat stelt dat nu voor, een avondpartijtje? Het is de moeite van het onthouden niet eens waard. Als je vader ons had willen zien, had hij ons ook te dineren kunnen vragen, dunkt me. Doe jij gerust wat je wilt, maar ik ga naar het theater.’

‘O, Charles, het zou vreselijk zijn als je dat deed! Je hebt beloofd om te komen!’

‘Ik heb niets beloofd. Ik heb alleen gegrijnsd en gebogen en “graag” gezegd. Ik heb niets beloofd.’

‘Maar je moet meegaan, Charles. Het zou onvergeeflijk zijn als je niet kwam. We zijn speciaal uitgenodigd om kennis te maken. We hebben altijd zo’n goede band met de Dalrymples gehad. Beide families houden elkaar altijd op de hoogte van alles wat er gebeurt. We zijn tamelijk nauwe verwanten, dat weet je best - en meneer Elliot ook - met name hem moet je ontmoeten! We zijn meneer Elliot veel aandacht verschuldigd. Vergeet niet dat hij mijn vaders erfgenaam is - en het toekomstige hoofd van de familie.’

‘Kom bij mij niet aan met erfgenamen en familiehoofden,’ riep Charles. ‘Ik ben niet zo iemand die de regerende macht negeert om voor de opkomende zon te buigen. Als ik niet voor je vader ging, zou ik het schandalig vinden om voor zijn erfgenaam te gaan. Wat kan die meneer Elliot mij nu schelen?’

Deze onverschillige opmerking deed Anne opbloeien. Ze zag dat kapitein Wentworth een en al aandacht was, dat hij met hart en ziel keek en luisterde en dat zijn vorsende blik bij die laatste woorden van Charles naar haarzelf dwaalde.

Charles en Mary gingen nog een poosje op dezelfde wijze door. Hij, half ernstig en half plagend, hield vast aan zijn plannen; zij, uiterst serieus, verzette zich er vurig tegen en liet daarbij niet na te verkondigen dat, hoe vastbesloten ze ook was om naar Camden Place te gaan, ze het erg onaardig zou vinden als de anderen zonder haar naar het theater gingen. Mevrouw Musgrove kwam tussenbeide.

‘We kunnen het maar beter uitstellen, Charles. Ga maar liever terug en neem een reservering voor dinsdag. Het zou jammer zijn als we ons moesten verdelen en bovendien zijn we juffrouw Anne kwijt als er een partijtje bij haar vader is en ik kan je zeggen dat noch Henrietta, noch ik een zier om dat hele toneelstuk geven als juffrouw Anne er niet bij is.’

Anne was haar oprecht dankbaar voor haar vriendelijkheid, te meer daar ze deze gelegenheid kon aangrijpen om heel kordaat te zeggen:

Als het alleen van mijn wensen afhing, mevrouw, zou het partijtje thuis - behalve dan om Mary - geen enkel beletsel zijn. Ik ben helemaal niet dol op dergelijke bijeenkomsten, ik zou veel liever met jullie naar het theater gaan. Maar misschien is het maar beter van niet.’

Ze had gesproken, maar ze trilde na afloop, beseffend dat er naar haar woorden werd geluisterd en niet dapper genoeg om hun uitwerking in ogenschouw te nemen.

Al gauw kwamen ze overeen dat ze dinsdag zouden gaan. Alleen Charles greep de laatste kans om zijn vrouw nog wat te plagen aan en hield vol dat hij morgen naar het theater ging, ook al ging er niemand mee.

Kapitein Wentworth verliet zijn stoel en liep naar de haard -waarschijnlijk opdat hij er even later bij vandaan kon lopen en met minder onverholen berekening naast Anne kon gaan zitten.

‘U bent nog niet lang genoeg in Bath geweest,’ zei hij, ‘om de avondpartijtjes hier te kunnen waarderen.’

‘O, nee! Zulke partijtjes zijn niets voor mij. Ik houd niet van kaarten.’

‘Vroeger ook niet, dat weet ik nog. U hield niet van kaarten, toch kan er in de loop van de tijd veel veranderen.’

‘Ik ben heus niet zo veranderd!’ riep Anne en ze zweeg abrupt, bang om op de een of andere manier verkeerd begrepen te worden.

Na even te hebben gewacht zei hij, alsof het regelrecht uit zijn hart kwam: ‘Het is beslist een hele tijd! Achtenhalf jaar is een hele tijd!’

Of hij nog meer had willen zeggen, zou Annes verbeelding op een eenzamer tijdstip moeten uitmaken; terwijl zijn woorden nog naklonken in haar hoofd werd ze opgeschrikt door Henrietta, die van het ledige moment gebruik wilde maken om naar buiten te gaan en haar vrienden aanspoorde zich te haasten - er zouden eens nieuwe gasten kunnen komen.

Ze moesten wel opstaan. Anne verklaarde zich bereid om mee te gaan en trachtte een bijbehorend gezicht te trekken. Maar ze was ervan overtuigd dat Henrietta - had zij iets vermoed van haar spijt en tegenzin om uit deze stoel op te staan en deze kamer te verlaten - vanuit haar eigen gevoelens voor haar neef, vanuit haar eigen geborgenheid in zijn liefde, over haar hart zou hebben gestreken.

Al gauw moesten ze de voorbereidingen voor hun vertrek echter staken. Gevreesde geluiden werden hoorbaar: andere bezoekers naderden - en de deur werd opengegooid voor Sir Walter en juffrouw Elliot, wier binnenkomst een algehele verkilling leek te veroorzaken. Anne voelde direct een zekere beklemming en overal waar ze keek, zag ze gelijksoortige symptomen. De spontaniteit, de openheid en vrolijkheid in de kamer waren opeens verdwenen, verstomd tot koele beheersing, koppige stilte en enkele holle woorden om de harteloze elegantie van haar vader en zuster te verwelkomen. Wat een vernederende ervaring!

Maar haar waakzaam oog kon in één opzicht tevreden zijn. Kapitein Wentworth werd opnieuw door beiden begroet, door Elizabeth eleganter dan voorheen. Ze keek meer dan eens naar hem en sprak hem zelfs een keer aan. Elizabeth was in feite een belangrijke stap aan het overwegen. Dit zou even later blijken. Na enkele minuten aan de gepaste gemeenplaatsen te hebben verspild, vervolgde ze met de uitnodiging die alle openstaande verplichtingen tegenover de Musgroves moest inlossen: morgenavond - om wat vrienden van hen te ontmoeten, geen formele partij. Het werd allemaal op zeer aanminnige wijze gezegd en de kaartjes met ‘Juffrouw Elliot Thuis’ erop, die ze bij zich had gestoken, werden op tafel gelegd met een beleefde, algemene glimlach voor iedereen; en één kaartje en één glimlach waren speciaal voor kapitein Wentworth. Het was namelijk zo dat Elizabeth nu lang genoeg in Bath woonde om het belang van een man met zijn persoonlijkheid en verschijning te onderkennen. Het verleden was geweest. Het heden was dat kapitein Wentworth het goed zou doen in haar salon. Het kaartje werd met nadruk overhandigd, waarna Sir Walter en Elizabeth opstonden en vertrokken.

De onderbreking was ingrijpend maar kort geweest en nadat de deur achter hen was dichtgeslagen, keerden de spontaniteit en levendigheid bij de meeste achterblijvers terug - zo echter niet bij Anne. Zij kon slechts denken aan de uitnodiging die haar zo had verrast en aan de manier waarop deze in ontvangst was genomen: vol twijfel over de bedoelingen, eerder verrast dan dankbaar, eerder beleefd dan instemmend. Ze kende hem, ze zag minachting in zijn ogen en durfde niet te hopen dat hij een dergelijk aanbod zou aannemen als genoegdoening voor alle beledigingen uit het verleden. Haar stemming zakte. Hij hield het kaartje nog in zijn hand toen het bezoek reeds was vertrokken, alsof hij er diep over moest nadenken.

‘Stel je voor, Elizabeth heeft iedereen gevraagd!’ fluisterde Mary zeer hoorbaar. ‘Het verbaast mij niet dat kapitein Wentworth zielsblij is! Kijk maar, hij kan het kaartje gewoon niet loslaten.’

Anne ving zijn blik op, zag zijn gloeiende wangen en een vluchtig, minachtend trekje om zijn mond en wendde zich af om verder niets meer te hoeven horen of zien wat haar pijn zou doen.

Het gezelschap splitste zich. De heren hadden hun eigen bezigheden, de dames gingen gezamenlijk op pad en zagen de heren niet meer zolang Anne bij hen was. Haar werd dringend verzocht om mee terug te gaan voor het diner en de rest van de dag bij hen te blijven, maar ze was geestelijk zo uitgeput dat ze de ene voet nog maar nauwelijks voor de andere kon zetten en slechts nog naar huis wilde, waar ze zo veel kon zwijgen als haar lief was.

Ze beloofde dan ook de volgende ochtend terug te komen en besloot de vermoeienissen van die dag met de zware wandeling heuvelopwaarts naar Camden Place. Het grootste deel van de avond bracht ze door met luisteren naar het drukke geregel van Elizabeth en mevrouw Clay voor het partijtje van de volgende dag, naar de herhaalde opsommingen van alle genodigden en de voortdurende verbeteringen aan de details van alle opsmuk die dit het elegantste avondpartijtje van heel Bath moest maken. En ondertussen kwelde ze zichzelf heimelijk met de eindeloze vraag of kapitein Wentworth al dan niet zou komen. De anderen rekenden op hem, maar voor haar was het een zorg die niet langer dan vijf minuten achtereen ophield aan haar te knagen. Al met al dacht ze dat hij zou komen, want al met al vond ze dat hij dat behoorde te doen, maar het lukte haar niet dit gevoel om te zetten in goede of verstandige daden waarmee ze de influisteringen van zeer tegengestelde gevoelens definitief kon overwinnen.

Ze onderbrak haar rusteloze, nerveuze gepieker slechts om mevrouw Clay mee te delen dat zij drie uur na meneer Elliots vermeende vertrek uit Bath met hem was gesignaleerd, want nadat ze vergeefs had gewacht tot de dame zelf over de ontmoeting zou beginnen, had ze besloten er een opmerking over te maken. En ze verbeeldde zich iets van schuldbewustheid op mevrouw Clays gezicht te lezen terwijl deze haar aanhoorde. Het duurde maar even, toch meende Anne aan haar te kunnen zien dat zij, vanwege een of andere onderlinge ruzie of omdat hij haar gedwongen had, misschien wel een half uur naar zijn preken en dreigementen te luisteren om haar plannen met Sir Walter te dwarsbomen. Mevrouw Clay riep echter uit, in een heel aanvaardbare imitatie van spontane verrassing:

‘O, hemel, dat is ook zo! Stelt u zich voor, juffrouw Elliot, tot mijn stomme verbazing kwam ik meneer Elliot tegen in Bath Street! Ik wist werkelijk niet wat ik zag. Hij liep met me mee terug naar de Pump Yard. Zijn vertrek naar Thornberry was vertraagd, maar ik ben even vergeten waarom, want ik had te veel haast om goed te luisteren. Het enige wat ik weet is dat hij zijn terugkeer in elk geval niet wilde uitstellen. Hij wilde weten hoe vroeg hij morgen al mag komen. Hij was helemaal vol van “morgen” en blijkbaar ben ik er al net zo vol van sinds ik weer hier ben en al uw plannen en verhalen heb gehoord, einders zou mijn ontmoeting met hem me niet zo totaal ontschoten zijn.’