7

Het duurde nog een paar dagen en toen werd bekend dat kapitein Wentworth in Kellynch was aangekomen. Meneer Musgrove had hem bezocht en bij thuiskomst uitvoerig geprezen en tegen het eind van de volgende week zou hij met de Crofts in Uppercross komen dineren. Het had meneer Musgrove erg gespeten dat ze niet eerder konden afspreken, zo graag wilde hij kapitein Wentworth zijn dankbaarheid tonen door hem onder zijn eigen dak te ontvangen en te onthalen met het beste en krachtigste dat zijn kelder te bieden had. Maar het zou nog een week duren - slechts een week in Annes berekening, en dan, zo veronderstelde ze, moesten ze elkaar wel ontmoeten. Al gauw wenste ze echter dat ze zich zelfs dat ene weekje veilig had kunnen voelen.

Kapitein Wentworth beantwoordde meneer Musgroves hoffelijke bezoek zeer vlot en bijna was zij in datzelfde half uur bij de Musgroves geweest! Zij en Mary stonden op het punt naar het grote huis te gaan waar ze hem, zoals ze later vernam, zeker zouden hebben getroffen, als niet op hetzelfde moment het oudste kind was thuisgebracht omdat het een lelijke val had gemaakt. Wegens de toestand van het jongetje moesten ze hun visite afblazen, maar haar ontsnapping liet haar niet onberoerd, ondanks alle ernstige bezorgdheid om het kind.

Zijn sleutelbeen bleek ontzet en hij had zo’n harde klap tegen zijn rug gehad dat de vreselijkste dingen werden gevreesd. Het was een middag vol zorgen en Anne moest alles tegelijk doen: de dokter laten halen, de vader laten opsporen en op de hoogte stellen, de moeder troosten en kalmeren, de bedienden aan het werk zetten, het jongste kind wegsturen en het arme slachtoffertje verzorgen en sussen - en bovendien, zodra ze eraan dacht, bericht naar het andere huis sturen, wat haar echter meer angstige pottenkijkers dan bruikbare assistenten opleverde.

Haar eerste troost was de terugkeer van haar zwager - hij wist het beste hoe zijn vrouw aangepakt moest worden; de tweede opluchting was de komst van de dokter. Zolang hij het kind niet had onderzocht, drukte hun ongerustheid zwaar omdat ze zo vaag was; ze vermoedden ernstig letsel, maar wisten niet precies waar. Nu was het sleutelbeen echter spoedig gezet en hoewel meneer Robinson lang bleef voelen en wrijven, ernstig keek en op zachte toon tegen de vader en tante sprak, beval hij hen tenslotte er het beste van te hopen en in redelijke rust naar huis te gaan om te eten. Pas toen, vlak voordat ze afscheid namen, konden de twee jonge tantes met een gerust hart ver genoeg van de toestand van hun neefje afdwalen om verslag te doen van kapitein Wentworths bezoek. Ze bleven vijf minuten langer dan hun vader en moeder om te kunnen vertellen hoe verrukt ze van hem waren, hoeveel knapper, hoe oneindig veel aardiger ze hem vonden dan alle mannen in hun omgeving die daarvoor favoriet waren geweest - hoe verheugd ze waren geweest toen papa hem uitnodigde om te blijven dineren - hoe teleurgesteld toen hij zei dat dat niet mogelijk was - en hoe verheugd opnieuw toen hij, in antwoord op papa en mama’s aandringen, beloofde morgen te komen dineren, morgen al! En hij had het op zo’n aardige manier beloofd, alsof hij heel goed begreep wat de reden voor al hun aandacht was! En, kortom, hij had zo uitzonderlijk galant gesproken en gehandeld - ze konden wel stellen dat hij hun beiden het hoofd op hol had gebracht! En weg holden ze, even uitgelaten als verliefd en blijkbaar meer vervuld van kapitein Wentworth dan van de kleine Charles.

Hetzelfde verhaal werd met hetzelfde enthousiasme herhaald toen de twee meisjes met hun vader later door de sombere avond kwamen aangewandeld om naar Charles te informeren en meneer Musgrove kon er, nu de ergste ongerustheid om zijn erfgenaam voorbij was, zijn lof en instemming aan toevoegen. Hij hoopte dat er niets meer gebeurde wat kapitein Wentworths bezoek nog kon verhinderen en bedacht met spijt dat de bewoners van de cottage de kleine jongen waarschijnlijk niet alleen wilden laten om kennis met hem te maken. ‘O, nee!’ - zowel vader als moeder was nog te zeer vervuld van schrik om het idee te kunnen verdragen. En uit blijdschap om deze ontsnapping voegde Anne spontaan haar vurige protesten bij de hunne.

Charles Musgrove begon later echter van gedachten te veranderen. Het ging zo goed met het kind - en hij was zo benieuwd naar kapitein Wentworth dat hij er in de loop van morgenavond misschien toch even langs ging; hij wilde beslist thuis dineren, maar zou er misschien toch even een halfuurtje binnenlopen. Dit plan stuitte echter op hevig verzet van zijn vrouw: ‘O, nee Charles! Ik kan het niet verdragen als je weg zou gaan. Stel je voor dat er iets zou gebeuren!’

Het kind had een rustige nacht en knapte in de loop van de volgende dag iets op. Alleen de tijd kon uitwijzen of zijn rug beschadigd was of niet, maar meneer Robinson ontdekte geen verontrustende symptomen en al gauw zag Charles Musgrove dan ook geen reden om nog langer thuis te blijven zitten. Het kind moest het bed houden en zo kalmpjes mogelijk worden vermaakt, maar wat kon een vader daaraan bijdragen? Dit was duidelijk vrouwenwerk. Het was nergens voor nodig dat hij, die in huis toch niemand van dienst kon zijn, zich binnen zou opsluiten. Zijn vader wilde graag dat hij kapitein Wentworth ontmoette en aangezien hij niet voldoende reden had te blijven, behoorde hij te gaan. En het eind van het liedje was dat hij hen, na zijn terugkeer van de jacht, plechtig meedeelde zich direct te zullen verkleden om in het andere huis te gaan dineren.

‘Het gaat uitstekend met het kind,’ zei hij, ‘dus heb ik mijn vader zojuist verteld dat ik toch kom en hij gaf me volkomen gelijk. Je zuster is immers bij je, liefje, dus hoef ik me niet bezwaard te voelen. Jij zou hem natuurlijk nooit alleen laten, maar je weet best dat ik hier totaal nutteloos ben. En als er iets is, kan Anne mij immers laten halen.’

Gewoonlijk weten echtgenoten heel goed wanneer tegenspraak zinloos is. Mary kon uit Charles’ toon opmaken dat hij vastbesloten was te gaan en dat haar protesten niets zouden uithalen.

Daarom zweeg ze tot hij de kamer uit was, maar zodra alleen Anne haar kon horen, zei ze:

‘Mooi! Dus jij en ik moeten ons maar zien te redden met dat arme, zieke kind - en de hele avond komt er niemand bij ons langs! Ik wist wel dat het zo zou lopen. Dit moet mij natuurlijk weer gebeuren! Altijd wanneer er iets vervelends aan de hand is, weten mannen zich er onderuit te werken; Charles is al net zo erg als de rest. Zo hardvochtig! Ik vind het bijzonder hardvochtig van hem dat hij zijn arme jongetje zo in de steek laat; hoe durft hij te beweren dat het goed met hem gaat? Hoe kan hij nu weten of het goed gaat, of het over een half uur niet opeens veel slechter met hem is? Ik had niet gedacht dat Charles zo hardvochtig kon zijn. Dus hij gaat weg om plezier te maken en omdat ik de arme moeder ben, mag ik geen stap verzetten - terwijl ik nu juist de minst aangewezen persoon ben om op het kind te passen. Juist omdat ik de moeder ben, zouden mijn gevoelens gespaard moeten worden. Ik ben hier helemaal niet tegen opgewassen. Je hebt zelf gezien hoe overstuur ik gisteren was.’

‘Maar dat kwam door de plotselinge schrik - door de schok. Je zult nu niet meer overstuur raken. Ik weet zeker dat ons niets zal overkomen. Ik weet precies wat meneer Robinson ons heeft opgedragen en ik ben nergens bang voor, en eerlijk gezegd kan ik je echtgenoot geen ongelijk geven, Mary. Mannen zijn geen verplegers, dat ligt niet in hun aard. Een ziek kind is altijd een zaak van de moeder en gewoonlijk voelt zij dat zelf ook zo.’

‘Ik mag hopen dat ik niet minder dol op mijn kind ben dan elke andere moeder, maar volgens mij ben ik in de ziekenkamer net zo nutteloos als Charles, want als dat arme kind zich zo naar voelt, kan ik het toch niet voortdurend op de vingers tikken? En je hebt vanmorgen zelf gezien hoe hij direct om zich heen begon te schoppen toen ik zei dat hij zich kalm moest houden. Mijn zenuwen zijn niet bestand tegen dat soort dingen.’

‘Maar zou jij je rustig kunnen voelen als je het kind de hele avond alleen liet?’

‘Ja, je ziet dat zijn vader het kan, dus waarom zou ik het dan niet kunnen? - Jemima is zo zorgvuldig! En ze zou ons om het uur kunnen laten berichten hoe het met hem gaat. Werkelijk, Charles had zijn vader ook wel kunnen vertellen dat we allemaal komen. Ik ben heus niet bezorgder om kleine Charles dan hij. Gisteren was ik vreselijk ongerust, maar vandaag ligt dat heel anders.’

Tja, als je het niet te laat vindt om hen van je komst op de hoogte te stellen, moet je maar met je man meegaan, dunkt me. Laat kleine Charles maar aan mijn zorgen over. Meneer en mevrouw Musgrove kunnen er weinig op aan te merken hebben als ik bij hem blijf.’

‘Meen je dat heus?’ riep Mary en haar ogen lichtten op. ‘Hemel, dat is een goed idee - een geweldig idee! Natuurlijk kan ik net zo goed meegaan, want thuis heeft immers niemand iets aan me? En ik raak er alleen maar overstuur van. Jij kent de gevoelens van een moeder niet en daarom ben je in alle opzichten veel geschikter als oppas. Jij kunt alles van het kind gedaan krijgen; een woord van jou is voldoende. Dat is veel beter dan wanneer hij alleen met Jemima achterblijft. O, natuurlijk ga ik, en trouwens, ik behoor ook te gaan als ik kan, net zo goed als Charles, want ze willen heel graag dat ik kapitein Wentworth leer kennen - en ik weet dat jij het niet erg vindt om alleen te zijn. Echt een uitstekend idee van je, Anne! Ik zal het Charles direct vertellen en me onmiddellijk gaan verkleden. Als er iets aan de hand is, kun je ons altijd meteen laten halen, maar er gebeurt vast niets verontrustends. Ik zou natuurlijk nooit gaan als ik me ook maar enigszins zorgen maakte om mijn lieve kind.’

Nog geen tel later stond ze op de deur van de kleedkamer van haar man te kloppen en aangezien Anne haar achterna was gelopen naar boven, kwam ze juist op tijd om hun hele gesprek te horen, dat begon met Mary’s jubelende uitroep:

‘Ik ga met je mee, Charles, want ik kan me hier net zo min nuttig maken als jij. Als ik mezelf maar steeds met het kind zou opsluiten, zou ik op het laatst helemaal niets meer van hem gedaan krijgen. Anne blijft hier; Anne heeft aangeboden thuis te blijven en voor hem te zorgen. Het was Annes eigen voorstel, dus ga ik met jou mee; dat lijkt me veel beter, want ik heb sinds dinsdag al niet meer op het andere huis gedineerd.’

‘Dat is erg aardig van Anne,’ antwoordde haar echtgenoot, ‘en ik zou graag willen dat je meeging; maar ik vind het nogal wrang dat zij alleen achter zou moeten blijven om voor ons zieke kind te zorgen.’

Anne was nu in de buurt om haar eigen zaak te bepleiten en met haar oprechtheid had ze hem al gauw - aangezien het hem bepaald niet ongelegen kwam - overtuigd. Hij voelde zich niet langer bezwaard omdat zij alleen moest eten; toch wilde hij graag dat zij zich ‘s avonds, wanneer het kind sliep, bij hen zou voegen en hij drong er vriendelijk bij haar op aan zich door hem te laten halen. Zij was echter onvermurwbaar en daarom duurde het niet lang totdat ze hen tenslotte in een opgewekte stemming zag vertrekken. Ze hoopte dat ze plezier zouden hebben, waar dat plezier dan ook uit mocht bestaan; wat haarzelf betreft, zij bleef achter met de meest troostrijke gedachte die ze waarschijnlijk ooit zou kennen. Ze wist dat ze belangrijk was voor het welzijn van het kind en wat deerde het haar dat Frederick Wentworth op een halve mijl afstand anderen zat te vermaken!

Ze zou graag willen weten hoe hij tegenover een ontmoeting stond. Onverschillig misschien, als onverschilligheid onder zulke omstandigheden mogelijk was. Hij moest of onverschillig, of ongenegen zijn. Had hij haar ooit terug willen zien, dan had hij niet tot nu hoeven wachten; dan had hij gedaan wat zij in zijn plaats, dat wist ze zeker, lang geleden zou hebben gedaan, toen hij zo vlot die destijds zo onontbeerlijke onafhankelijkheid had verworven.

Haar zwager en zuster waren bij thuiskomst zeer opgetogen over hun nieuwe kennis en over het bezoek in het algemeen. Ze hadden gemusiceerd, gezongen, gepraat en gelachen - alles was optimaal verlopen; kapitein Wentworth was zeer charmant en vertoonde geen spoor van verlegenheid of terughoudendheid. Allen leken elkaar al jaren te kennen en de volgende ochtend zou hij alweer terug komen om met Charles te gaan jagen. Hij zou komen ontbijten, maar niet in de cottage, hoewel dat het oorspronkelijke voorstel was geweest; later was hem echter gevraagd om in plaats daarvan naar het grote huis te komen en hij leek te vrezen dat hij mevrouw Charles Musgrove voor de voeten liep in verband met het kind. Daarom was het er op de een of andere manier, ze wisten niet eens meer hoe, op uitgedraaid dat Charles met hem bij zijn vader zou ontbijten.

Anne begreep het. Hij wilde haar ontlopen. Hij had naar haar geïnformeerd, vernam ze, tussen neus en lippen door, als naar een vage oude kennis; blijkbaar had hij voorvoeld wat zij voorvoelde, waarschijnlijk wilde hij, net als zij, voorkomen dat ze als vreemden aan elkaar werden voorgesteld wanneer een ontmoeting onvermijdelijk werd.

In de cottage kwam de dag altijd veel later op gang dan in het grote huis en de volgende ochtend was het verschil zo groot dat Mary en Anne nog maar net aan het ontbijt zaten toen Charles binnenliep om te vertellen dat ze op het punt stonden te vertrekken, dat hij zijn honden kwam halen en dat zijn zusters hem achterna waren gekomen met kapitein Wentworth in hun kielzog -zijn zusters om Mary en het kind te bezoeken en kapitein Wentworth eveneens met de bedoeling haar gedag te zeggen, als hij althans niet ongelegen kwam. En hoewel Charles hem had bezworen dat het kind niet zo ziek was dat hij niet gelegen kwam, was kapitein Wentworth pas gerust geweest toen hij had beloofd vooruit te gaan en zijn bezoek aan te kondigen.

Mary, zeer gestreeld door deze attentie, wilde hem maar wat graag ontvangen; Anne viel onderwijl ten prooi aan zeer uiteenlopende gevoelens en gedachten, waarvan de vertroostendste was dat het spoedig voorbij zou zijn. En het was spoedig voorbij. Twee minuten na Charles’ aankondiging verschenen de anderen in de salon. Ze keek kapitein Wentworth half recht in de ogen, er volgde een buiging, een reverence; ze hoorde zijn stem - hij sprak tegen Mary, sprak de gepaste woorden, zei iets tegen de jongedames Musgrove, voldoende om de indruk te geven dat hij op goede voet met hen stond. De kamer leek vol, vol met mensen en stemmen, maar een paar minuten later was het voorbij. Charles verscheen voor het raam, alles was gereed, hun bezoeker boog en was vertrokken. Ook de jongedames Musgrove waren opeens vertrokken, nadat ze impulsief hadden besloten de jagers te vergezellen tot aan het eind van het dorp. De kamer was leeg en Anne kon, voor zover ze ertoe in staat was, verder ontbijten.

‘Het is voorbij! Het is voorbij!’ zei ze telkens weer tegen zichzelf, nerveus en dankbaar. ‘Het ergste is voorbij!’

Mary praatte, maar ze kon niet luisteren. Ze had hem gezien. Ze hadden elkaar ontmoet. Ze waren opnieuw in dezelfde kamer geweest!

Maar al gauw nam ze zichzelf onderhanden en probeerde ze de hevigheid van haar gevoelens te temperen. Acht jaren, bijna acht jaren waren verstreken sinds ze met hem had gebroken. Het was absurd om opnieuw de opwinding te voelen die in al die jaren naar een grauwe achtergrond was verdrongen! Wat konden acht jaren niet allemaal uitrichten? Uiteenlopende voorvallen, veranderingen, verhuizingen - alles kon en moest in die periode zijn gebeurd. Het verleden moest in de vergetelheid zijn geraakt - dat was alleen maar logisch - en onvermijdelijk! Acht jaren vormden haast een derde van haar leven.

Helaas! Ondanks al haar geredeneer moest ze vaststellen dat acht jaren weinig betekenden voor onderdrukte gevoelens.

Maar hoe moest zijn gedrag nu worden uitgelegd? Betekende dit dat hij haar wilde ontlopen? En het volgende moment haatte ze zichzelf om de dwaasheid van die vraag.

Een andere vraag, die ze met al haar wijsheid waarschijnlijk niet had kunnen voorkomen, werd spoedig beantwoord; want nadat de jongedames Musgrove waren teruggekeerd en hun bezoek aan de cottage hadden beëindigd, deelde Mary haar spontaan mee:

‘Kapitein Wentworth is niet erg galant tegenover jou, Anne, hoewel hij tegen mij juist zo aardig was. Toen ze weg waren, vroeg Henrietta hem wat hij van jou vond en hij zei dat je zo veranderd was dat hij je haast niet herkend had.’

Mary was niet gezegend met het soort gevoelens dat haar die van haar zuster deed ontzien; maar ze vermoedde geen moment dat ze haar enige pijn toebracht.

‘Onherkenbaar veranderd!’ Anne erkende haar nederlaag, zwijgend, diep gekrenkt. Het was ongetwijfeld waar - en ze kon zich niet wreken, want hij was niet veranderd, althans niet in ongunstige zin. Ze had het bij zichzelf al opgemerkt en ze kon het niet ontkennen, wat hij ook van haar wilde denken. Nee, de jaren die haar van haar jeugd en frisheid hadden beroofd, hadden hem slechts mannelijker, zelfbewuster en krachtiger gemaakt; ze hadden geen enkele afbreuk aan zijn verschijning gedaan. Het was de oude Frederick Wentworth die ze had gezien.

Zo veranderd dat hij haar haast niet herkend had! Ze kon deze woorden niet uit haar gedachten verdrijven. Maar al spoedig prees ze zich gelukkig dat ze ze had gehoord. Ze hadden een ontnuchterende werking; ze verminderden haar opwinding, ze brachten haar tot zichzelf en moesten haar dus wel gelukkiger maken.

Frederick Wentworth had deze uitspraak gedaan, of iets van die strekking, maar zonder te vermoeden dat zij dat ooit te horen zou krijgen. Hij vond dat ze er erbarmelijk uitzag en had, toen hem ernaar werd gevraagd, in een opwelling uitgesproken wat hij dacht. Hij had Anne Elliot nooit vergeven. Ze had hem wreed behandeld, ze had hem verlaten en teleurgesteld. En wat erger was, ze had daarmee een gebrek aan karakter getoond dat hij met zijn kordate, zelfverzekerde natuur niet kon verdragen. Ze had hem opgegeven om anderen terwille te zijn. Ze had zich door anderen laten overreden. Ze was zwak en timide geweest.

Hij had haar zeer innig liefgehad en sindsdien nooit meer een vrouw ontmoet die hij als haar gelijke kon zien; maar hij had, behalve vanuit een natuurlijk gevoel van nieuwsgierigheid, geen behoefte haar weer te zien. Ze kon hem niet langer bekoren.

Zijn doel was nu om te trouwen. Hij was rijk en nu hij weer aan wal was, wilde hij zich binden aan de eerste die hem daartoe kon verleiden; hij was op zoek, bereid om verliefd te worden met alle voortvarendheid die een helder verstand en een verfijnde smaak toelieten. Zijn hart was beschikbaar voor elk van de jongedames Musgrove, als ze het wisten te veroveren; beschikbaar, kortom, voor elke aardige jonge vrouw die op zijn weg kwam - met uitzondering van Anne Elliot. En zij vormde zijn enige geheime uitzondering toen hij sprak, in antwoord op zijn zusters veronderstellingen:

‘Ja, hier ben ik dan, Sophia, geheel bereid om een dwaze verbintenis aan te gaan. Iedereen tussen de vijftien en de dertig mag een poging wagen. Een beetje schoonheid, wat glimlachjes, een paar complimentjes aan de marine en ik ben verloren. En zou dat ook niet voldoende moeten zijn voor een zeeman die te weinig vrouwen heeft ontmoet om kieskeurig te zijn?’

Hij zei het, dat wist ze, om tegengesproken te worden. In zijn heldere, trotse blik straalde de overtuiging dat hij kieskeurig was; en Anne Elliot was nog niet uit zijn gedachten toen hij een serieuzere beschrijving gaf van de vrouw die hij wenste te ontmoeten. ‘Een sterk karakter, maar zachtmoedig in haar optreden,’ luidden het begin en eind van die beschrijving.

‘Zo’n vrouw wil ik,’ zei hij. ‘Natuurlijk ben ik bereid het met ietsje minder te doen, maar het mag niet veel minder zijn. Als ik een dwaas ben, zal ik het met overgave zijn, want ik heb beter over dit onderwerp nagedacht dan de meeste mannen.’