9

Anne bedacht zich de volgende ochtend verheugd dat ze mevrouw Smith had beloofd langs te zullen komen; dit betekende dat ze van huis zou zijn wanneer meneer Elliot waarschijnlijk zijn dagelijkse bezoekje kwam brengen - want ze wilde bijna niets liever dan meneer Elliot ontlopen.

Ze nam hem zeker niets kwalijk. Ondanks de ellende die zijn attenties hadden veroorzaakt, was ze hem respect en dankbaarheid verschuldigd, medeleven wellicht. In weerwil van zichzelf hechtte ze grote betekenis aan de uitzonderlijke omstandigheden waaronder hun kennismaking had plaatsgevonden, aan de redenen waarom hij toch recht op haar aandacht leek te hebben - zijn positie, zijn eigen gevoelens, zijn lang geleden ontstane belangstelling voor haar. Het was alles bij elkaar heel uitzonderlijk - vleiend, maar pijnlijk. Er viel veel te betreuren. Wat ze gevoeld zou hebben als er geen kapitein Wentworth in het spel was geweest, deed er niet toe, want er was een kapitein Wentworth in het spel, en of deze huidige periode van onzekerheid nu goed of slecht zou aflopen, haar liefde behoorde voorgoed aan hem. Een huwelijk met hem, zo meende ze, zou haar voor iedere andere man niet onbereikbaarder maken dan een definitieve verwijdering.

Zelden zullen verhevener bespiegelingen over oprechte liefde en eeuwige trouw door de straten van Bath zijn gevoerd dan die waar Anne tussen Camden Place en Westgate Buildings zo vervuld van was. Ze waren haast voldoende om overal zuiverheid en bloemengeur te verspreiden.

Ze wist zich verzekerd van een hartelijke ontvangst; het leek deze ochtend zelfs of haar vriendin extra dankbaar was voor haar komst, alsof ze haar nauwelijks had verwacht - ook al was het bezoek afgesproken.

Ze moest onmiddellijk verslag doen van het concert en Annes herinneringen aan de vorige avond waren zeker prettig genoeg om haar gezicht te doen stralen en haar direct op haar praatstoel te krijgen. Alles wat ze te vertellen had, vertelde ze vol enthousiasme; toch was dat alles niet veel voor iemand die er was geweest en zeker niet voldoende voor een toehoorster als mevrouw Smith, die -via de kortere weg van een wasvrouw en een bediende - al meer over het succes en de algemene resultaten van de avond had vernomen dan Anne haar kon meedelen, en die nu vergeefs naar allerlei bijzonderheden omtrent de aanwezigen vroeg. Iedereen die maar enigszins geëerd of versmaad werd in Bath was met naam en toenaam bekend bij mevrouw Smith.

‘De kleine Durands waren er vast en zeker ook,’ zei ze, ‘met hun mond opengesperd om alle muziek op te vangen - als jonge mussen die gevoerd willen worden. Ze slaan nooit een concert over.’

‘Ja. Ik heb ze zelf niet gezien, maar ik hoorde van meneer Elliot dat ze in de zaal zaten.’

‘En de Ibbotsons? Waren die er ook? En die twee nieuwe schoonheden, met die lange Ierse officier, die met een van hen schijnt te gaan trouwen?’

‘Ik weet het niet. Ik geloof het niet.’

‘En Lady Mary Maclean? Maar dat hoef ik eigenlijk niet te vragen. Zij is er altijd, dat weet ik; u moet haar hebben gezien. Ze zat vast in uw buurt, want als u met Lady Dalrymple bent geweest, had u de beste plaatsen - die bij het orkest natuurlijk.’

‘Nee, daar was ik juist bang voor. Dat zou ik in elk opzicht bijzonder vervelend hebben gevonden. Maar gelukkig zit Lady Dalrymple altijd liever wat verder weg. We hadden uitstekende plaatsen - althans om te luisteren; ik kan niet zeggen om te kijken, want ik heb blijkbaar niet bijster veel gezien.’

‘O, maar u hebt genoeg gezien voor uw eigen vermaak, dat begrijp ik heus wel. Het heeft een huiselijk soort gezelligheid om in zo’n massa vreemden onder bekenden te zijn en dat was u. U behoorde tot een groot gezelschap en daar had u voldoende aan.’

‘Maar ik had meer om me heen moeten kijken,’ zei Anne, zich intussen realiserend dat ze zeker niet in gebreke was gebleven, dat het haar slechts aan een doel had ontbroken.

‘Nee, nee - u had aangenamer bezigheden. U hoeft me niet te vertellen dat u het naar uw zin hebt gehad. Dat kan ik aan uw gezicht wel zien. Ik heb wel enig idee hoe de avond is verlopen - dat u voortdurend iets prettigs had om naar te luisteren. En tussen de muziek door waren dat de gesprekken.’

Anne moest glimlachen en vroeg: ‘Kunt u dat aan mijn gezicht zien?’

‘Jazeker. Ik kan in uw ogen lezen dat u gisteravond in gezelschap was van de persoon die u het dierbaarst van allemaal is, de persoon die u op dit moment meer interesseert dan de hele wereld bij elkaar.’ Een blos verspreidde zich over Annes wangen. Ze kon niets uitbrengen.

‘En gezien deze situatie,’ vervolgde mevrouw Smith na een korte stilte, ‘hoop ik dat u niet teleurgesteld bent in mijn waardering voor uw allervriendelijkste bezoekje van vanmorgen. Het is echt bijzonder aardig van u om mij gezelschap te komen houden, terwijl u uw tijd toch op zo veel aangenamer wijze had kunnen doorbrengen.’

Anne hoorde niets van dit alles. Ze verkeerde in een staat van opperste verwarring en verbouwereerdheid om het inzicht van haar vriendin; ze had geen flauw idee hoe zij dit alles over kapitein Wentworth te weten was gekomen. Na weer een korte stilte zei mevrouw Smith:

‘Zeg eens, weet meneer Elliot dat u mij kent? Weet hij dat ik in Bath ben?’

‘Meneer Elliot?’ herhaalde Anne, verrast opkijkend. Binnen een tel drong echter tot haar door met welk misverstand ze van doen had. Ze begreep het direct; gerustgesteld vatte ze weer moed en op beheerstere toon voegde ze even later toe: ‘Kent u meneer Elliot?’

‘Ik heb ooit veel met hem te maken gehad,’ antwoordde mevrouw Smith, ‘maar dat is nu allemaal voorbij, geloof ik. We hebben elkaar al heel lang niet meer gezien.’

‘Daar wist ik helemaal niets van! U hebt er nooit iets over gezegd. Had ik dat geweten, dan had ik het genoegen gehad met hem over u te kunnen praten.’

‘Om u de waarheid te zeggen,’ zei mevrouw Smith op geforceerd opgewekte toon, ‘is dat nu precies het genoegen dat ik u wil doen. Ik wil graag dat u met meneer Elliot over mij praat. Ik zou graag willen dat u een goed woordje voor mij doet. Hij kan mij een onschatbare dienst bewijzen en als u zo goed zou willen zijn u daarvoor in te zetten, m’n lieve juffrouw Elliot, dan zal dat vast en zeker ook gebeuren.’

‘Ik zou maar al te graag - ik hoop dat u niet twijfelt aan mijn bereidheid om u waar mogelijk terwille te zijn,’ antwoordde Anne, ‘maar ik vermoed dat u mijn aanspraken op meneer Elliot te hoog inschat - dat u mij meer recht van spreken tegenover hem toeschrijft dan ik werkelijk heb. Op de een of andere manier moet u zo’n indruk hebben gekregen. U moet me echter niet anders zien dan als een verwante van meneer Elliot. Maar in dat licht bezien -als er iets is waarvan u meent dat zijn nichtje het hem redelijkerwijs kan vragen, aarzelt u dan niet van mijn diensten gebruik te maken.’

Mevrouw Smith keek haar een ogenblik doordringend aan, glimlachte, en zei toen:

‘Ik ben iets te voorbarig geweest, begrijp ik. Het spijt me. Ik had op de officiële aankondiging moeten wachten. Maar, lieve juffrouw Elliot, zeg mij dan, als oude vriendin, wanneer ik wel mag spreken. Volgende week? Ik mag toch zeker aannemen dat alles volgende week geregeld is en ik mijn eigen zelfzuchtige jacht op meneer Elliots fortuin kan gaan maken.’

‘Nee,’ antwoordde Anne, ‘niet volgende week, niet de week daarop, noch die daarop. Ik verzeker u dat niets van wat u denkt ooit geregeld zal worden. Ik ga niet met meneer Elliot trouwen. Ik zou graag willen weten hoe u bij dat idee komt.’

Mevrouw Smith keek haar opnieuw aan, keek zeer ernstig, glimlachte, schudde haar hoofd en riep uit:

‘O, ik zou graag willen dat ik u begreep! Ik zou graag weten wat er in u omgaat! Ik durf te wedden dat u zich niet zo wreed zult gedragen als de tijd eenmaal daar is. Want weet u, tot het uiteindelijk zover is, zijn wij vrouwen nooit gediend van welke man dan ook.

Het is voor ons de gewoonste zaak van de wereld om een man te weigeren - tot hij zijn aanzoek doet. Maar waarom zou u zo wreed zijn? Laat mij pleiten voor mijn - mijn vriend kan ik hem niet meer noemen maar mijn vroegere vriend. Waar zou u ooit een betere partij vinden? Dacht u ooit een beschaafder, aardiger man te ontmoeten? Laat me meneer Elliot aanprijzen. Ik weet zeker dat kolonel Wallis u niets dan goeds over hem vertelt en wie kent hem nu beter dan kolonel Wallis?’

‘M’n lieve mevrouw Smith, meneer Elliots vrouw is nog geen halfjaar geleden gestorven. Op het moment hoort hij niemand het hof te maken.’

‘O, als dat uw enige bezwaar is!’ riep mevrouw Smith schalks. ‘Dan kan meneer Elliot zich veilig weten en zal ik verder geen moeite doen. Maar als u eenmaal getrouwd bent, vergeet mij dan niet - dat is wat ik wilde zeggen. Laat hem weten dat ik uw vriendin ben, dan zal hij het geen enkel probleem vinden te doen wat hij nu - vanzelfsprekend, met zo veel zaken en afspraken aan zijn hoofd - probeert te vergeten en te ontlopen - heel vanzelfsprekend. Negen van de tien zouden hetzelfde doen. Natuurlijk kan hij niet beseffen hoe belangrijk het voor mij is. Maar goed, lieve juffrouw Elliot, ik hoop en vertrouw erop dat u heel gelukkig wordt. Meneer Elliot is verstandig genoeg om een vrouw als u op waarde te schatten. Uw geluk zal niet op de klippen lopen, zoals het mijne. Zijn financiële positie en zijn karakter zijn zeer bestendig. Hij zal zich niet van het rechte pad af laten leiden, hij zal zich niet door anderen in het verderf laten storten.’

‘Nee,’ zei Anne, ‘dat geloof ik onmiddellijk. Mijn neef komt kalm en vastbesloten over - beslist niet ontvankelijk voor gevaarlijke invloeden. Ik heb veel respect voor hem. Voor zover ik hem heb meegemaakt, zie ik geen reden om dat niet te hebben. Maar ik ken hem nog niet lang en hij is niet iemand die men gemakkelijk leert kennen, dunkt me. Mevrouw Smith, kan de manier waarop ik over hem spreek u er niet van overtuigen dat hij niets voor me betekent? Ik ben toch zeker bedaard genoeg? Mocht hij mij ooit een aanzoek doen - al heb ik geen reden me te verbeelden dat hij met dergelijke plannen rondloopt dan zal ik daar niet op ingaan. Ik verzeker u dat ik het niet zal doen. Ik verzeker u dat meneer Elliot niet zo’n belangrijk aandeel had in mijn plezier bij het concert gisteravond als u dacht - niet meneer Elliot, het was niet meneer Elliot die…’

Ze zweeg en hevig blozend betreurde ze dat ze zo veel had prijsgegeven. Minder zou echter nauwelijks voldoende zijn geweest. Mevrouw Smith had nooit zo grif geloofd dat meneer Elliot bot zou vangen als ze niet had begrepen dat er een ander in het spel was. Ze gaf zich dan ook direct gewonnen en deed of ze niets bijzonders had opgemerkt. Anne, meer dan genegen om de aandacht van zich af te leiden, wilde meteen weten waarom mevrouw Smith het in haar hoofd had gehaald dat zij met meneer Elliot zou trouwen, waar ze het idee vandaan had, van wie ze het had gehoord.

‘Zeg eens, wanneer kwam het voor het eerst in u op?’

‘Ik dacht er voor het eerst aan,’ antwoordde mevrouw Smith, ‘toen ik ontdekte hoe vaak jullie samen waren: ik bedacht me dat uw wederzijdse familie waarschijnlijk niets liever wenste. En u kunt ervan op aan dat ook uw kennissen u graag op die manier aan de man zagen komen. Maar het is pas twee dagen geleden sinds ik er voor het eerst iemand over hoorde spreken.’

‘Wordt er dan zelfs over gesproken?’

‘Zag u gisteren die vrouw die u de deur opendeed, toen u hier kwam?’

‘Nee. Was het niet mevrouw Speed, zoals gewoonlijk, of de dienstmeid? Ze is me niet speciaal opgevallen.’

‘Het was mijn vriendin, mevrouw Rooke - zuster Rooke, die overigens erg nieuwsgierig naar u was en het enig vond dat ze toevallig hier was om u binnen te kunnen laten. Ze is pas sinds zondag weer terug uit Marlborough Buildings en zij was degene die me vertelde dat u met meneer Elliot ging trouwen. Ze had het van mevrouw Wallis zelf, die me toch geen onbetrouwbare bron leek. Ze heeft een uur bij me gezeten maandagavond en me het hele verhaal verteld.’

‘Het hele verhaal!’ herhaalde Anne lachend. ‘Het lijkt me dat ze van zo’n klein beetje ongegrond nieuws toch geen erg lange geschiedenis kon maken.’

Mevrouw Smith zei niets.

‘Maar,’ vervolgde Anne nu, ‘ook al heb ik dan geen bijzondere aanspraken op meneer Elliot, ik wil u heel graag van dienst zijn, op wat voor manier dan ook. Zal ik tegen hem zeggen dat u in Bath bent? Moet ik een bericht aan hem doorgeven?’

‘Nee, dank u, nee, zeker niet. In het vuur van het ogenblik en vanuit mijn wanbegrip van de situatie had ik het misschien gewaagd u voor bepaalde omstandigheden te interesseren. Maar nu niet; nee, dank u, er is niets waarmee ik u lastig zou kunnen vallen.’

‘Zei u niet dat u meneer Elliot al jaren kent?’

‘Jazeker.’

‘Maar toch niet voor hij trouwde, neem ik aan?’

‘Jawel, hij was ongehuwd toen ik hem leerde kennen.’

‘En - kenden jullie elkaar goed?’

‘Van zeer nabij.’

‘Werkelijk! Maar vertelt u me dan wat voor iemand hij was in die tijd! Ik ben heel benieuwd hoe hij op jonge leeftijd was. Leek hij toen op de meneer Elliot zoals we hem nu kennen?’

‘Ik heb meneer Elliot de afgelopen drie jaar niet meer gezien,’ luidde mevrouw Smiths antwoord en het klonk zo somber dat Anne onmogelijk verder kon vragen; ze bedacht dat ze hiermee nog niets had gewonnen, behalve een groeiende nieuwsgierigheid. Beiden zwegen - mevrouw Smith staarde peinzend voor zich uit. Maar eindelijk riep ze uit, op haar gebruikelijke, hartelijke toon:

‘Het spijt me, m’n lieve juffrouw Elliot, het spijt me dat ik u zo kortaf antwoord gaf, maar ik wist niet goed wat ik moest. Ik heb zitten wikken en wegen wat ik u zou vertellen. Ik moest met zo veel dingen rekening houden. Het is vreselijk om je ergens mee te bemoeien, om iemand anders in een kwaad daglicht te stellen, om onaardig te zijn. Zelfs de oppervlakkige schijn van eendracht in de familie lijkt het behouden waard, al zit er misschien niets duurzaams onder. Maar enfin, ik heb mijn besluit genomen en ik denk dat ik er goed aan doe. Ik denk dat u op de hoogte moet zijn van meneer Elliots ware aard. Hoewel ik ervan overtuigd ben dat u op dit moment geen enkele behoefte voelt om zijn aanzoek te accepteren, kan men nooit weten. Ooit komt u misschien anders tegenover hem te staan. Luister daarom nu, terwijl u onbevooroordeeld bent, naar de waarheid. Meneer Elliot is een man zonder hart of geweten; een berekenend, koudbloedig wezen dat uitsluitend aan zichzelf denkt, dat zich voor zijn eigen belang of plezier bezondigt aan elke vorm van bedrog of wreedheid die zijn reputatie niet in gevaar brengt. Hij trekt zich niets van anderen aan. Hij is in staat vrienden die in feite door zijn toedoen geruïneerd zijn zonder de minste wroeging in de steek te laten en te negeren. Hij kent geen rechtvaardigheid of medelijden. O, zijn hart is zwart vanbinnen, leeg en zwart!’

Annes verbijsterde gezicht en uitroep van verbazing brachten haar even tot zwijgen en op kalmere toon vervolgde ze:

‘U schrikt van mijn felheid. Weet dat u met een gekwetste, woedende vrouw te maken hebt. Maar ik zal proberen me te beheersen. Ik zal geen kwaad over hem spreken. Ik zal u gewoon vertellen hoe ik hem heb meegemaakt. De feiten spreken voor zich. Hij was de beste vriend van mijn dierbare echtgenoot, die hem vertrouwde en liefhad en meende dat hij even rechtschapen was als hijzelf. Hun vriendschap dateerde van vóór ons huwelijk, maar ook ik raakte bijzonder gesteld op meneer Elliot en had een hoge dunk van hem. Een negentienjarige denkt natuurlijk niet zo serieus na, maar meneer Elliot leek me net zo goed als de rest en veel aardiger - we deden vrijwel alles samen. We waren meestal in Londen en leefden op stand. Hij had het toen minder breed dan wij, hij was toen degene die arm was. Hij huurde een kamer in de Temple en dat was alles wat hij zich kon veroorloven om de schijn van rijkdom op te houden. Bij ons kon hij terecht wanneer hij maar wilde; hij was altijd welkom - hij was als een broer. Mijn arme Charles was de aardigste, vrijgevigste man van de hele wereld en zou zijn laatste kleingeld nog met hem hebben gedeeld - ik weet dat zijn beurs voor hem altijd openstond; ik weet dat hij hem vaak hielp.’

‘Dat moet dan die periode in meneer Elliots leven zijn,’ zei Anne, ‘die mij zo bijzonder intrigeert. Het moet rond die tijd zijn geweest dat hij mijn vader en zuster leerde kennen. Zelf kende ik hem toen alleen van horen zeggen, maar er was iets in zijn gedrag jegens mijn vader en zuster en daarna in de omstandigheden rond zijn huwelijk, dat ik nooit goed in verband heb kunnen brengen met de meneer Elliot van nu. Het lijkt wel of hij toen een volkomen andere man was.’

‘Ik weet er alles van, ik weet er alles van!’ riep mevrouw Smith. ‘Hij had al kennis met Sir Walter en uw zuster gemaakt voordat ik hem ontmoette, maar ik heb hem zo vaak over hen horen praten. Ik weet dat ze hem voortdurend uitnodigden en aanmoedigden en ik weet dat hij verkoos niet te gaan. Ik kan u misschien opheldering bieden op punten waarvan u het nauwelijks verwacht. En wat zijn huwelijk betreft, in die tijd wist ik er alles van. Ik was op de hoogte van alle voors en tegens, ik was de vriendin aan wie hij zijn dromen en plannen voorlegde. En hoewel ik zijn vrouw voor hun huwelijk nooit heb ontmoet - haar lage maatschappelijke status maakte dat uiteraard onmogelijk -, heb ik daarna haar hele leven gekend, of althans tot en met de laatste twee jaar van haar leven. Elke vraag die u daarover wilt stellen, kan ik zo beantwoorden.’

‘Nee,’ zei Anne, ‘over haar hoef ik geen bijzonderheden te weten. Ik heb altijd begrepen dat zij geen gelukkig stel vormden. Maar wat ik wel graag wil weten, is waarom hij in die periode zo minachtend deed over de omgang met mijn vader. Mijn vader was alleszins genegen hem vriendelijk en correct te behandelen. Waarom hield meneer Elliot zich op afstand?’

‘Meneer Elliot,’ antwoordde mevrouw Smith, ‘had in die periode van zijn leven slechts één doel voor ogen, namelijk om rijk te worden - en wel via een veel snellere weg dan het erfrecht. Hij was vastbesloten zijn fortuin te vergaren via het huwelijk. Of in elk geval was hij vastbesloten zijn kansen niet met een overhaast huwelijk te vergooien. En ik weet dat hij dacht - of dit terecht was of niet, kan ik natuurlijk niet beoordelen - dat uw vader en zuster met hun hoffelijkheden en uitnodigingen probeerden een verbintenis tussen de erfgenaam en de jongedame tot stand te brengen en een dergelijke verbintenis kon onmogelijk voldoen aan zijn eisen van luxe en onafhankelijkheid. Dat was er de reden van waarom hij zich op afstand hield, dat kan ik u verzekeren. Hij heeft me alles verteld. Voor mij had hij geen geheimen. Merkwaardig dat mijn eerste en belangrijkste kennis na mijn trouwen - nadat ik u en Bath achter me had gelaten - uitgerekend uw neef bleek te zijn en dat ik via hem voortdurend over uw vader en zuster hoorde. Hij beschreef de ene juffrouw Elliot en ik dacht met warme genegenheid aan de andere.’

‘Misschien hebt u,’ riep Anne, die plotseling een ingeving kreeg, ‘meneer Elliot wel eens over mij verteld?’

‘Zeker, ik had het heel vaak over u. Ik schepte graag op over mijn eigen Anne Elliot en verzekerde hem altijd dat u een heel andere persoon was dan…’

Ze wist zich net op tijd in te houden.

‘Dat verklaart wat meneer Elliot gisteravond tegen mij zei!’ riep Anne. ‘Dat verklaart het. Ik ontdekte dat hij vroeger over mij had gehoord. Ik begreep niet hoe dat kon. Wat een mens zich niet allemaal in zijn hoofd haalt als het om zijn dierbare zelf gaat! Natuurlijk klopt er niets van! Maar het spijt me; ik onderbrak u. Meneer Elliot trouwde dus alleen om geld? Heeft dat toen wellicht uw ogen geopend voor zijn ware karakter?’

Mevrouw Smith aarzelde even en zei toen: ‘Och, zulke dingen komen zo vaak voor. Wie zo mondain leeft, kijkt er helaas niet meer van op wanneer een man een vrouw trouwt om haar geld. Ik was erg jong en ging alleen met jonge mensen om; we waren een vrolijk, losbandig stel dat zich niet aan strenge regels hield. We leefden voor het plezier. Ik ben nu anders. Tijd, ziekte en zorgen hebben mijn opvattingen veranderd. Maar ik moet bekennen dat ik in die tijd niets laakbaars zag in meneer Elliots gedrag. Het werd toen als een plicht beschouwd om je “kansen te grijpen”.’

‘Maar was zijn vrouw niet van zeer lage komaf?’

‘Ja. Ik maakte er bezwaar tegen, maar het deerde hem niet. Geld, geld was alles wat hij wilde. Haar vader was veefokker, haar grootvader slager, maar dat gaf allemaal niets. Ze was een mooie vrouw, had een fatsoenlijke opleiding genoten, was door een paar familieleden naar voren geschoven, toevallig in meneer Elliots kringen beland en verliefd op hem geworden en hij had geen problemen of bedenkingen in verband met haar afkomst. Al zijn voorzichtigheid bestond eruit dat hij zich vergewiste van de grootte van haar fortuin voor hij zijn jawoord gaf. Geloof me, hoeveel waarde meneer Elliot nu ook aan zijn maatschappelijke positie mag hechten, toen hij jong was, gaf hij er geen zier om. Dat hij misschien het landgoed Kellynch zou erven, betekende wel iets voor hem, maar de rang van de familie kon hem gestolen worden. Ik heb hem vaak horen beweren dat als baronetstitels te koop waren, iedereen de zijne kon krijgen voor vijftig pond, inclusief wapen en motto, naam en livrei; maar ik zal maar niet herhalen wat ik hem nog meer over dat onderwerp heb horen zeggen. Dat zou niet eerlijk zijn. En toch zou u een bewijs moeten hebben, want dit zijn immers slechts mijn woorden? Ik zal u een bewijs geven.’

‘Nee, heus, m’n beste mevrouw Smith, ik heb geen bewijzen nodig!’ riep Anne. ‘U hebt niets beweerd wat niet rijmt met ons beeld van meneer Elliot van jaren geleden. Het bevestigt juist wat wij vroeger altijd al hoorden en dachten. Wat mij meer bezighoudt, is de vraag waarom hij nu zo veranderd is.’

‘Maar voor mijn gemoedsrust - als u zo goed wilt zijn Mary te bellen - nee wacht, ik weet zeker dat u me een nog grotere gunst wilt doen: gaat u alstublieft zelf naar mijn slaapkamer en reikt u mij dat bewerkte kistje aan dat op de bovenste plank in de kast staat.’

Anne begreep dat haar vriendin er werkelijk op gebrand was en deed wat haar werd gevraagd. Het kistje werd gehaald en voor mevrouw Smith neergezet en terwijl zij het slot opendraaide, zuchtte ze:

‘Dit zit vol papieren van mijn echtgenoot, het is nog maar een klein deel van alle paperassen die ik na zijn dood heb moeten doornemen. De brief die ik zoek, had hij al vóór ons huwelijk van meneer Elliot ontvangen. Toevallig is hij bewaard gebleven; ik heb geen idee waarom. Maar zoals zo veel mannen was hij slordig en nonchalant in die dingen en toen ik zijn papieren moest uitzoeken, kwam ik allerlei onbetekenende krabbeltjes van diverse mensen tegen, terwijl veel echt belangrijke brieven en documenten vernietigd waren. Daar heb ik hem al. Ik heb hem nooit willen verbranden, want ik was zelfs toen al weinig gelukkig met meneer Elliot en wilde elk bewijsstuk van onze vroegere vriendschap bewaren. Nu heb ik dus nog een reden om blij te zijn dat ik hem kan laten zien.’

De brief, gericht aan ‘De Weledelgeboren Heer Charles Smith, Tunbridge Wells’ en reeds in juli 1803 in Londen geschreven, luidde als volgt:

 

‘Beste Smith,

Ik heb je brief ontvangen. Je goedheid heeft me diep geroerd. Ik wilde dat meer mensen zo gul waren als jij, maar in al mijn drieëntwintig jaar op deze wereld ben ik er nog nooit een tegengekomen. Op het moment heb ik je diensten zowaar eens niet nodig, omdat ik weer wat beter bij kas ben. Je mag me gelukkig prijzen: ik ben Sir Walter en de juffrouw kwijt. Ze zijn terug naar Kellynch en lieten me bijna zweren dat ik hen deze zomer kwam bezoeken; maar ik ga niet eerder naar Kellynch dan in het gezelschap van een taxateur die me kan vertellen hoe ik het landgoed het beste onder de hamer kan brengen. Toch zal de baronet waarschijnlijk niet hertrouwen, zo dom is hij wel. Hoe dan ook, mocht hij het wel doen, dan zullen ze mij in elk geval met rust laten, wat toch een heel aardige vergoeding zou zijn voor zo’n tegenslag. Hij is nog erger dan vorig jaar.

Elke naam was mij liever geweest dan Elliot. Ik word er doodziek van. Goddank kan ik de naam Walter laten vallen! En ik wil dat je me nooit meer beledigt met mijn tweede ‘W’, want voor de rest van mijn leven wil ik niets anders zijn dan jouw toegewijde,

Wm. Elliot

 

Zo’n brief kon Anne niet lezen zonder diep te kleuren en mevrouw Smith, die haar hoogrode wangen opmerkte, zei:

‘Zijn taalgebruik is uitermate respectloos, dat weet ik. Ik kan me de woorden niet letterlijk herinneren, maar hun betekenis staat me nog helder voor ogen. Het geeft u echter een beeld van de man. Al die dankbetuigingen aan mijn arme echtgenoot. Een sterker bewijs kan er toch niet zijn?’

Het duurde even voor Anne de schok en vernedering van een dergelijke woordkeuze over haar vader te boven was. Ze moest zich voorhouden dat het volstrekt tegen alle fatsoensnormen indruiste om andermans brieven te lezen, dat geen mens aan de hand van dergelijke getuigenissen beoordeeld of gekend mocht worden en dat geen enkele persoonlijke briefwisseling het oog van derden kon verdragen - pas toen was ze zichzelf voldoende meester om de brief, die ze peinzend had zitten bestuderen, terug te kunnen geven en te zeggen:

‘Bedankt. Dit is het onomstotelijke bewijs, het bewijs van alles wat u hebt verteld. Maar waarom wil hij nu wel met ons omgaan?’

‘Ook dat kan ik uitleggen,’ zei mevrouw Smith glimlachend.

‘Meent u dat?’

‘Ja. Ik heb u meneer Elliot getoond zoals hij twaalf jaar geleden was en ik zal hem u nu tonen zoals hij nu is. Deze keer kan ik niet met schriftelijke bewijzen komen, maar ik kan u wel een uiterst betrouwbare mondelinge getuigenis geven van wat hij nu wil en doet. Hij is geen huichelaar meer. Hij wil echt met u trouwen. Zijn hoffelijkheid jegens uw familie is nu zeer oprecht, komt recht uit zijn hart. Ik zal u mijn bron vertellen: het is zijn vriend kolonel Wallis.’

‘Kolonel Wallis! Kent u hem?’

‘Nee. Zo rechtstreeks heb ik het niet vernomen. Het stroompje maakt een paar kronkels, maar die stellen weinig voor. Het blijft betrouwbaar en het beetje afval dat zich in de bochten verzamelt, laat zich gemakkelijk verwijderen. Meneer Elliot is zeer openhartig tegen kolonel Wallis over zijn plannen met u. Ik stel me zo voor dat die kolonel Wallis zelf een zeer verstandige, zorgvuldige, opmerkzame man is, maar kolonel Wallis heeft een heel mooi, dom vrouwtje aan wie hij dingen vertelt die hij beter voor zich zou kunnen houden - en hij neemt haar in vertrouwen. Zij, uit vreugde om haar herstel, brieft alles over aan haar verpleegster - en de verpleegster, die weet dat ik u ken, vertelt het uiteraard weer aan mij. Afgelopen maandagavond liet mijn goede vriendin mevrouw Rooke mij dus delen in de geheimen van Marlborough Buildings. Nu begrijpt u dan ook dat ik, toen ik het over een “heel verhaal” had, minder overdreef dan u dacht.’

‘Lieve mevrouw Smith, uw bron heeft te weinig gewicht. Daarmee kunt u niet volstaan. Dat meneer Elliot zijn oog op mij heeft laten vallen, verklaart nog helemaal niet waarom hij zo veel moeite heeft gedaan een verzoening met mijn vader tot stand te brengen. Dat was al voor ik naar Bath kwam. Ze stonden reeds op zeer vriendschappelijke voet met elkaar toen ik hier kwam.’

‘Dat weet ik, dat weet ik ook wel, maar…’

‘Heus, mevrouw Smith, een mens kan niet verwachten op deze wijze aan betrouwbare informatie te komen. Feiten of opvattingen die door de handen van zo velen gaan en die door de domheid van de een of de onwetendheid van de ander verkeerd zijn begrepen, kunnen nauwelijks nog enige waarheid bevatten.’

‘Wees dan tenminste bereid mij aan te horen. Als u details hoort die u zelf direct kunt weerleggen of bevestigen, bent u gauw genoeg in staat te oordelen of mijn verhaal geloofwaardig is of niet. Niemand heeft beweerd dat u zijn oorspronkelijke reden was. Hij had u inderdaad gezien en bewonderd voordat hij naar Bath kwam, maar hij wist niet wie u was. Althans, dat zegt mijn informante. Is dat waar? Heeft hij u de vorige zomer of herfst gezien, “ergens in het zuidwesten” om haar woorden te gebruiken, zonder te weten wie u was?’

‘Dat klopt. Tot zover is wat u zegt inderdaad waar. In Lyme; ik was toevallig in Lyme.’

‘Goed,’ vervolgde mevrouw Smith triomfantelijk, ‘gun mijn vriendin dan de eer dat u het eerste detail hebt kunnen bevestigen. Hij kwam u tegen in Lyme en vond u toen zo mooi dat hij bijzonder verheugd was u in Camden Place terug te zien als juffrouw Anne Elliot en vanaf dat moment, dat weet ik zeker, had hij een dubbel motief voor zijn bezoekjes daar. Maar er was een andere, eerdere reden die ik u nu uit de doeken zal doen. Als u iets in mijn verhaal ontdekt waarvan u weet dat het onjuist of ongeloofwaardig is, onderbreek me dan. Volgens mijn verslag is de vriendin van uw zuster, de dame die nu bij u logeert en over wie ik u heb horen spreken, al in september met juffrouw Elliot en Sir Walter naar Bath gekomen - kortom, toen zij zelf hier kwamen - en is zij al die tijd gebleven. Zij is een knappe en slimme vrouw met een fluwelen tong, arm maar gewiekst. Vrijwel alle kennissen van Sir Walter denken dat zij - te oordelen naar haar gedrag en positie - Lady Elliot wil worden en ze staan er versteld van dat juffrouw Elliot dat gevaar blijkbaar niet onderkent.’

Mevrouw Smith zweeg even, maar Anne had hier niets tegenin te brengen en ze vervolgde:

‘In dat licht bezagen de kennissen van uw familie de situatie, lang voordat u naar huis kwam. Ook kolonel Wallis had uw vader vaak genoeg meegemaakt om een dergelijke conclusie te trekken, al kwam hij toen nog niet in Camden Place over de vloer - maar uit vriendschap voor meneer Elliot hield hij de gang van zaken daar graag een beetje in de gaten. En toen meneer Elliot voor enkele dagen naar Bath kwam, vlak voor Kerstmis, deed kolonel Wallis hem verslag van de situatie - en van de geruchten die intussen al de ronde deden. Nu moet u begrijpen dat meneer Elliots opvatting over de waarde van een baronetstitel in de loop der tijd nogal veranderd is. In alles wat met afkomst en familie te maken heeft, is hij een compleet ander mens geworden. Nu hij al jaren meer geld heeft dan hij kan uitgeven, nu zijn gierigheid en spilzucht geheel bevredigd zijn, raakt hij er steeds meer van overtuigd dat zijn hele geluk afhangt van die titel waar hij erfgenaam van is. Ik meende voor het eind van onze vriendschap al iets dergelijks in hem te bespeuren, maar nu ben ik er zeker van. Hij kan de gedachte niet verdragen dat hij niet ooit Sir William zal zijn. U kunt dus wel nagaan dat het nieuws van zijn vriend hem niet erg vrolijk stemde. En u kunt ook wel nagaan wat zijn reactie was: hij besloot zo vlug mogelijk naar Bath terug te komen en daar voorlopig te blijven om de kennismaking te hervatten en zozeer vaste voet binnen de familie te krijgen dat hij de omvang van het gevaar kon bepalen en de dame zo nodig kon dwarsbomen. De twee vrienden waren het erover eens dat dit de enige oplossing was en kolonel Wallis beloofde hem op elke mogelijke manier te helpen. Hij zou worden voorgesteld, mevrouw Wallis zou worden voorgesteld, iedereen zou worden voorgesteld. En dus kwam meneer Elliot terug en na zijn smeekbeden kreeg hij, zoals u weet, vergiffenis en werd hij weer in de familie opgenomen. En vanaf dat moment was het zijn hoogste en enige doel - tot uw komst hem een tweede gaf - om Sir Walter en mevrouw Clay in de gaten te houden. Hij liet geen gelegenheid voorbijgaan om in hun buurt te zijn, liep hen voor de voeten, viel op de meest onverwachte momenten bij hen binnen - enfin, daar hoef ik verder niet op in te gaan. U kunt zelf wel verzinnen wat een doortrapt man allemaal zou kunnen doen en met die dingen als uitgangspunt herinnert u zich misschien wat u hem hebt zien doen.’

‘Ja,’ zei Anne, ‘u vertelt me niets wat niet strookt met wat ik al wist of had kunnen bedenken. Gunstbejag heeft altijd iets aanstootgevends. Zelfzuchtig gekonkel en huichelarij zijn per definitie weerzinwekkend, maar niets van wat ik gehoord heb, heeft me werkelijk verrast. Ik ken mensen die geschokt zouden zijn door deze beschrijving van meneer Elliot, die dit alles nauwelijks zouden geloven, maar zelf heb ik hem nooit vertrouwd. Ik zocht altijd een ander motief achter zijn gedrag dan hij liet doorschemeren. Ik zou graag willen weten hoe hij nu denkt over de waarschijnlijkheid van die gebeurtenis die hij zo vreest, of hij gelooft dat het gevaar groter of kleiner is geworden.’

‘Kleiner, heb ik begrepen,’ antwoordde mevrouw Smith. ‘Hij denkt dat mevrouw Clay bang voor hem is, dat ze beseft dat hij haar doorziet en niet de stappen durft te nemen die ze in zijn afwezigheid wel zou nemen. Toch zal hij ooit weer afwezig zijn en ik begrijp dan ook niet hoe hij zich gerust kan voelen zolang zij zo veel invloed heeft. Mevrouw Wallis kwam op het amusante idee, zo vertelde zuster Rooke, om bij een huwelijk tussen u en meneer Elliot in de voorwaarden te laten opnemen dat uw vader niet met mevrouw Clay mag trouwen. Een idee dat mevrouw Wallis’ verstand zonder meer recht doet; maar mijn slimme zuster Rooke begrijpt hoe onzinnig het is. “Waarachtig mevrouw,” zei ze, “dat zal hem er toch niet van weerhouden met een ander te trouwen.” Eerlijk gezegd denk ik dat mevrouw Rooke er niet op tegen zou zijn als Sir Walter voor een tweede maal zou trouwen. Ze is nu eenmaal een groot voorstander van het huwelijk, weet u, en wie zegt - want eigenbelang komt overal om de hoek kijken - dat ze zelf geen hoogdravende visioenen koestert om ooit de nieuwe Lady Elliot te mogen verzorgen, op aanbeveling van mevrouw Wallis?’

‘Ik ben erg blij dit alles te weten,’ zei Anne na een peinzende stilte. ‘In zekere zin zal zijn aanwezigheid pijnlijker voor mij zijn, maar ik zal beter weten wat te doen. Mijn gedrag zal directer zijn. Meneer Elliot heeft zich ontpopt als een schijnheilige, geaffecteerde, materialistische man die zich nooit door betere principes heeft laten leiden dan door egoïsme.’

Maar daarmee waren ze nog niet klaar met meneer Elliot. Mevrouw Smith was van haar oorspronkelijke verhaal afgedwaald en vanwege haar eigen familiebelangen was Anne vergeten waarvoor zij hem eigenlijk ook weer had aangeklaagd. Nu werd al haar aandacht echter opgeëist voor een verklaring van die eerdere toespelingen en ze kreeg een relaas te horen dat, hoewel het de ongeëvenaarde bitterheid van mevrouw Smith misschien niet geheel rechtvaardigde, toch bewees hoe gevoelloos zijn gedrag tegenover haar was geweest, hoezeer verstoken van alle rechtvaardigheid en medeleven.

Anne begreep dat ze (aangezien hun vriendschap ook na meneer Elliots huwelijk was blijven bestaan) evenals voorheen veel samen hadden gedaan en dat meneer Elliot zijn vriend ertoe had verleid uitgaven te doen die zijn vermogen vele malen te boven gingen. Mevrouw Smith was niet genegen zelf enige schuld op zich te nemen en weigerde pertinent haar man iets te verwijten; maar Anne kon uit haar verhaal opmaken dat hun inkomen nooit toereikend voor hun leefwijze was geweest en dat ze gevieren altijd buitensporig veel hadden uitgegeven. Uit zijn weduwes beschrijving bleek dat meneer Smith een warmhartig man was geweest, gemakkelijk in de omgang, nonchalant van aard en niet bijster intelligent, veel goedhartiger dan zijn vriend; dat hij in niets op hem leek - door hem werd geleid, misschien zelfs geminacht. Meneer Elliot, dankzij zijn huwelijk in uitstekende doen geraakt, bevredigde zijn behoefte aan vermaak en ijdelheid graag zonder dat zijn eigen geld eraan te pas kwam (want hoewel niet minder genotzuchtig, was hij nu wel verstandiger geworden). Hij begon werkelijk rijk te worden, terwijl zijn vriend juist had moeten inzien dat hij zelf arm was. Maar meneer Elliot had zich blijkbaar niet bekommerd om de financiële situatie van die vriend en had hem aangemoedigd en overgehaald tot het doen van uitgaven die wel tot zijn ondergang moesten leiden. En zo waren de Smiths uiteindelijk ten onder gegaan.

De echtgenoot was net op tijd gestorven - de harde waarheid was hem bespaard gebleven. Vóór zijn overlijden hadden ze al voldoende geldproblemen gehad om de toewijding van al hun vrienden op de proef te stellen en te ontdekken dat die van meneer Elliot maar beter niet op de proef gesteld kon worden; maar daarna kwam hun ellendige financiële toestand pas volledig aan het licht. Met een vertrouwen in meneer Elliots welwillendheid dat eerder voortkwam uit genegenheid dan gezond verstand, had meneer Smith hem tot executeur-testamentair benoemd. Maar meneer Elliot weigerde iets te doen en alle problemen en zorgen waar mevrouw Smith door deze weigering mee te maken had gekregen terwijl ze juist in zo’n verdrietige situatie verkeerde, konden niet zonder hartzeer worden opgesomd of zonder gepaste verontwaardiging worden aangehoord.

Anne kreeg enkele van zijn brieven over de kwestie onder ogen, reacties op dringende smeekbeden van mevrouw Smith, die stuk voor stuk blijk gaven van zijn onwrikbare vastbeslotenheid om zich niet met problemen in te laten die hem niets opleverden en, verborgen onder een laagje kille beleefdheid, zijn harteloze onverschilligheid voor alle ellende die hij haar daarmee bezorgde. Het was een gruwelijk portret van ondankbaarheid en onmenselijkheid en af en toe kreeg Anne het gevoel dat geen openlijk gepleegde misdaad erger had kunnen zijn. Het was een lang verhaal dat ze te horen kreeg: alle details van trieste voorvallen uit het verleden, alle bijzonderheden van een reeks tegenslagen die in vorige gesprekken slechts kort waren aangestipt, werden nu met begrijpelijke uitvoerigheid ontvouwen. Anne besefte wat een geweldige opluchting dit voor haar vriendin moest zijn en verbaasde zich des te meer over haar gebruikelijke zelfbeheersing.

Tijdens dit droevige relaas kwam een kwestie aan de orde die wel bijzonder ergerlijk was. Alles wees erop dat een of ander landgoed van haar echtgenoot in West-Indië, waar vele jaren beslag op was gelegd opdat de bijbehorende lasten konden worden afbetaald, via de juiste kanalen misschien terug te vorderen zou zijn en dit bezit, hoewel niet groot, zou voldoende zijn om haar redelijk vermogend te maken. Maar er was niemand om haar te helpen. Meneer Elliot weigerde iets te doen en zelf kon ze niets doen, evenzeer belemmerd door haar zwakke lichamelijke toestand als door geldgebrek, waardoor ze niemand in dienst kon nemen. Ze had geen familieleden die haar konden bijstaan, al was het maar met goede raad en ze kon het zich niet veroorloven de hulp van de wet in te roepen. Dit was een wrede beperking van haar toch al geringe middelen. Het was haast ondraaglijk te weten dat ze eigenlijk beter af zou moeten zijn, dat dit met enige pressie bij de juiste instanties te verwezenlijken was en te moeten vrezen dat verder uitstel haar rechtspositie misschien aantastte!

Op dit punt had ze gehoopt Annes betrekkingen met meneer Elliot te kunnen benutten. In de verwachting dat zij zouden trouwen, had ze eerst gevreesd haar vriendin te zullen verliezen, maar toen ze zichzelf ervan had overtuigd dat hij niets in die richting kon ondernemen omdat hij niet eens van haar verblijf in Bath afwist, viel haar plotseling in dat er via de invloed van de vrouw die hij liefhad misschien wel iets ten gunste van haarzelf kon worden gedaan. En, voor zover mogelijk zonder meneer Elliots goede naam te schaden, had ze haastig geprobeerd Anne voor haar zaak te interesseren, totdat Annes ontkenning van de veronderstelde verloving de zaak in een geheel ander licht zette. Maar hoewel dit haar de opgelaaide hoop ontnam dat haar grootste zorgen spoedig voorbij waren, restte haar toch de troost dat ze het hele verhaal in haar eigen bewoordingen kon vertellen.

Nadat Anne haar uitvoerige beschrijving van meneer Elliot had gehoord, kon ze haar verwondering over mevrouw Smiths gunstige uitlatingen over hem, eerder in hun gesprek, niet voor zich houden. Ze had hem zelfs aangeprezen!

‘Lieve juffrouw,’ antwoordde mevrouw Smith, ‘ik kon niet anders. Ik was er zeker van dat u met hem zou trouwen, zelfs al had hij zijn aanzoek misschien nog niet gedaan en daarom kon ik u net zo min de waarheid vertellen als wanneer hij uw echtgenoot was geweest. Ik had vreselijk met u te doen terwijl ik het over uw geluk had. En toch, hij is verstandig, hij is prettig in de omgang en met een vrouw als u zou alles niet volstrekt hopeloos zijn geweest. Hij was bijzonder harteloos tegen zijn eerste vrouw. Ze waren erg ongelukkig samen. Maar zij was te dom en te frivool om enig respect te verdienen en hij heeft nooit van haar gehouden. Ik was bereid te hopen dat het u beter zou vergaan.’

Anne was er voldoende van doordrongen dat ze zich tot een huwelijk met hem had kunnen laten verleiden om te huiveren bij de gedachte aan de ellende die daarop zou zijn gevolgd. Het was niet ondenkbaar dat ze zich door Lady Russell had laten overtuigen! En als dat inderdaad was gebeurd, wie van hen zou dan, wanneer de waarheid - te laat - boven tafel kwam, het ongelukkigst zijn geweest?

Het was beslist wenselijk dat Lady Russell niet langer bedrogen werd en na afloop van dit belangrijke gesprek, dat vrijwel de hele ochtend had geduurd, kwamen ze overeen dat Anne de vrijheid kreeg haar vriendin op de hoogte te stellen van al zijn gedragingen tegenover mevrouw Smith.