VII
Ik kwam als adjudant in Sachsenhausen. Daar leerde ik de inspectie van de concentratiekampen kennen, hoe ze werkten en wat de gewoontes waren.
De oorlog brak uit en daarmee kwam het grote keerpunt in het leven van de concentratiekampen. Op de eerste dag van de oorlog hield Eicke een toespraak. Daarin benadrukte hij dat nu de harde wetten van de oorlog hun recht opeisten. Van elke SS-man werd nu de volle inzet geëist en zijn voorafgaande leven telde niet meer. Elk bevel moest hem heilig zijn en ook de zwaarste en hardste bevelen diende hij zonder dralen uit te voeren. De Reichsführer-SS eiste van elke SS officier een voorbeeldig plichtsbesef en een aan zelfopgave grenzende inzet voor volk en vaderland. De SS had in deze oorlog als belangrijkste taak de staat van Adolf Hitler vooral in het binnenland tegen alle gevaren te beschermen. Elke vanaf dat moment opduikende tegenstander van de staat, elke saboteur van de oorlog diende vernietigd te worden. De SS diende nu te demonstreren dat haar harde opvoeding in vredestijd de juiste was geweest.
Diezelfde avond werd in Sachsenhausen de eerste executie van de oorlog voltrokken. Een communist, die in de Junkers-fabriek in Dessau geweigerd had mee te werken aan het uitvoeren van luchtbeschermingsmaatregelen.
Om 22.00 uur werd door Müller van het Gestapa, het Geheimes Staatspolizeiamt, telefonisch doorgegeven dat er een koerier met een bevel onderweg was. Dat bevel diende onmiddellijk ten uitvoer gebracht te worden. Even later arriveerde er een auto met twee Stapo-beambten en een geboeide burger. De commandant opende het aangekondigde schrijven, waarin slechts kort werd meegedeeld: ‘De N.N. dient op bevel van de Reichsführer-SS te worden geëxecuteerd. Hij wordt daar in zijn cel van op de hoogte gebracht en het vonnis wordt een uur daarna voltrokken.’ Als adjudant gaf ik leiding aan de staf van de commandantuur. In die hoedanigheid moest ik de executie uitvoeren. Ik zocht vlug drie wat oudere, rustige onderofficieren van de staf bij elkaar, stelde hen op de hoogte van wat er stond te gebeuren, instrueerde ze over hun gedrag en de uitvoering. In de zandkuil van het fabrieksterrein werd vlug een paal geplaatst. Op dat moment kwamen de auto’s ook al aanrijden. De commandant gaf de veroordeelde te verstaan dat hij bij de paal diende te gaan staan. Ik bracht hem erheen. Rustig stelde hij zich op. Ik liep een paar passen naar achteren en gaf het bevel tot vuren – hij zakte in elkaar en ik gaf hem het vangschot. De arts stelde drie treffers in het hart vast.
Alle officieren die de executie hadden bijgewoond, zaten na afloop nog een poosje in de kantine. Vreemd genoeg ontstond er echter geen echt gesprek, iedereen had genoeg aan zijn eigen gedachten. Maar iedereen was diep onder de indruk van wat hij daarnet had meegemaakt. Ik niet in de laatste plaats.
Bijna dagelijks moest ik met mijn executiecommando aantreden. Meestal betrof het dienstweigeraars en saboteurs. De reden die tot hun executie leidde, konden we alleen van de begeleidende Stapo-beambten te weten komen. Want op het executiebevel werd die niet vermeld.
Eén geval ging me bijzonder aan het hart. Op een keer werd een SS-officier – een Stapo-beambte, met wie ik veel te maken had omdat hij geregeld belangrijke gevangenen kwam brengen of belangrijke geheime schrijvens aan de commandant moest overhandigen – plotseling midden in de nacht gebracht en moest onmiddellijk worden geëxecuteerd. De dag daarvoor hadden we nog in de kantine bij elkaar gezeten en ook over de executies gesproken. Nu was het zijn beurt en ik moest het bevel uitvoeren. Hoe ik rustig het bevel tot vuren kon geven is me nog altijd een raadsel. De drie mannen die schoten wisten niet wie ze moesten executeren, en dat was maar goed ook, misschien hadden ze anders toch getrild. Ik was innerlijk zo opgewonden dat ik nauwelijks in staat was om mijn pistool voor het vangschot op zijn slaap te zetten. Maar toch wist ik me zodanig te beheersen dat de aanwezigen niets aan me merkten. Een paar dagen later heb ik met een van de drie onderofficieren van het executiecommando gesproken en hem ernaar gevraagd.
Dat was echt niet menselijk meer – dacht ik toen. En Eicke bleef er maar op hameren dat we nog harder moesten worden. Een SS-man moest zelfs zijn naaste familieleden kunnen vernietigen als ze zich aan de staat of het idee van Adolf Hitler vergrepen: ‘Er bestaat maar één ding dat telt: het bevel!’ Dat stond voorgedrukt boven zijn brieven.
Toen de oorlog begon, werden ook in de concentratiekampen de weerbare gevangenen door keuringscommissies op hun geschiktheid voor de militaire dienst gekeurd, waarna ze in dienst kwamen of achter moesten blijven. Nu waren er in Sachsenhausen talrijke Bijbelonderzoekers. Een groot deel van hen weigerde in dienst te gaan en werd daarom door de Reichsführer-SS als dienstweigeraar ter dood veroordeeld. Deze mannen werden ten overstaan van alle gevangenen in het kamp geëxecuteerd.
Maar hoe verschillend gingen zij de dood in: de Bijbelonderzoekers in een merkwaardig tevreden – je kunt haast zeggen verheven – stemming, in het rotsvaste bewustzijn nu het rijk van Jehova binnen te mogen gaan. De dienstweigeraars en saboteurs uit politieke overtuiging vastberaden, beheerst en kalm berustend in hun onafwendbare lot. De beroepsmisdadigers, de echte asocialen, cynisch brutaal, gemaakt vrijpostig optredend, maar innerlijk toch sidderend voor de grote ongewisheid, of zich als razenden teweerstellend, sommigen jammerend om geestelijke bijstand.
Daarvan twee krasse voorbeelden. De gebroeders Sass waren in Denemarken tijdens een razzia opgepakt en op grond van de internationale overeenkomsten aan Duitsland uitgeleverd. Deze twee grote misdadigers werden na hun uitlevering door een Berlijnse rechtbank veroordeeld tot twaalf respectievelijk tien jaar tuchthuis, dat was de hoogste straf die de Duitse wetgeving in hun geval toestond. Twee dagen na hun veroordeling liet de Reichsführer-SS het tweetal op grond van zijn speciale volmachten uit het huis van bewaring halen en naar Sachsenhausen brengen om te worden geëxecuteerd. De executie diende zonder uitstel te worden voltrokken. Ze werden met de auto tot bij de zandkuil van het fabrieksterrein gebracht. Op de plaats van executie aangekomen las ik het executiebevel voor. Onmiddellijk begonnen ze te schreeuwen: ‘Dat bestaat niet, hoe halen jullie het in je hoofd? We willen eerst een geestelijke hebben’, en meer van dat soort dingen. Ze wilden absoluut niet tegen de paal gaan staan en ik moest hen laten vastbinden. Ze verzetten zich uit alle macht. Ik was blij toen ik het bevel tot vuren kon geven.
Een zedendelinquent die reeds een aantal malen was veroordeeld, had in Berlijn een achtjarig meisje een trappenhuis in gelokt, waar hij haar had verkracht en gewurgd. Door de rechtbank werd hij veroordeeld tot vijftien jaar tuchthuis. Nog diezelfde dag werd hij naar Sachsenhausen gebracht om te worden geëxecuteerd. Ik zie hem nog bij de ingang van het fabrieksterrein uit de auto stappen. Cynisch grijnzend, een woest uitziende, verlopen, al wat oudere kerel, een typische asociaal. Bij deze beroepsmisdadiger had de Reichsführer-SS geen uitstel toegestaan. Toen ik hem van zijn executie op de hoogte bracht, werd hij helemaal geelbleek en begon hij te huilen en te jammeren en tekeer te gaan. Vervolgens schreeuwde hij om genade – een weerzinwekkend gezicht. Ook hem moest ik aan de paal laten vastbinden. – Of zulke amorele mensen bang zijn voor het ‘hiernamaals’? Anders kan ik hun gedrag niet verklaren.
Dit zijn slechts de voorbeelden die me op dit moment te binnen schieten, een kleine selectie uit het rijkelijk bonte leven in een concentratiekamp.