Fanning eiland
Bergopwaarts naar een idylle
‘It’s not impossible to sail against the tradewinds from The Marshall Islands to Hawaii’, staat er heel optimistisch in onze Pilot. Net boven de evenaar ligt de intertropische convergentiezone, of wel de itc. In dit gebied botsen de noordoost- en zuidoostpassaat op elkaar. De lucht is er turbulent en instabiel. Dit betekent windstiltes, felle buien en actieve fronten, niet bepaald het ideale zeilweer. Op de weerkaarten, die we op de computer ontvangen, kunnen we de ligging van de ITC zien. Onze bedoeling is om dit gebied zo veel mogelijk op te zoeken en zo te profiteren van de wisselende windrichting. In windstiltes starten we de motor.
De eerste paar dagen kunnen we aardig hoogte houden tegen de noordoostenwind. Met de zeilen op scherp hobbelen we gestaag tegen de golven in. We hebben afgesproken dat Marcel de boot solo zal zeilen en ik alleen af en toe op de uitkijk zal zitten. Ik had gehoopt nog wat te kunnen koken, maar zodra ik in de keuken kom draait mijn maag zich om en er zit niet veel anders op dan vooral maar veel te slapen. Marcel doet het werk.
Het weer is zoals verwacht wisselvallig. Geen enkel donker wolkje staat op zichzelf, altijd maakt het deel uit van een groter systeem. Dus als je tussen de witte passaatwolkjes ook maar één donkere aan ziet komen, weet je al hoe laat het is. Geleidelijk pakken ze zich samen tot een inktzwarte lucht en dan barst de hel los. Marcel reeft alles weg en even later giert de wind door het want. Het duurt niet lang, meestal een halve dag. Zo kruipen we kriskras over de kaart. Toch zijn we optimistisch. Langzaam winnen we terrein.
Op een morgen is het weer zover. Met twee reven in het grootzeil, de kleine stagfok en de genua bijna weggerold lopen we tegen de korte zeeën in. We duiken een golf in en opeens hoor ik een fel klapperend geluid. Ik hol naar boven maar het is al te laat. Het grootzeil ligt finaal doormidden. Snel maak ik Marcel wakker en op het dek bindt hij de zwabberende overblijfselen bij elkaar.
Dan gebeurt er iets bijzonders. Vrij plotseling neemt de wind af en de zee wordt vlak, bijna als een spiegel. Marcel haalt de resten van het zeil naar binnen, zet de machine op tafel en begint te naaien. Moeizaam ploetert de machine door de veel te dikke stof heen. Bergen met zeil passen nauwelijks in de kajuit. Na zes uur, bloedende vingers en tientallen gebroken naalden gaat het zeil weer de lucht in. Een paar uur later begint het weer te waaien. Golven bouwen zich snel op en we vervallen weer in ons vertrouwde ritme.
De tropische nachten zijn lang. Ik neem meestal de avonduren voor mijn rekening en Marcel de nacht. Het sterrenbeeld Orion dat nu al jaren met ons meevaart, verschuilt zich achter de donkere wolken. In de verte zie ik het felle schijnsel van een Koreaanse visser.
Langzaam maar zeker komen we naar het oosten. Dagen gaan voorbij met nauwelijks vooruitgang. Toch krijgen we het gevoel dat onze onmogelijke tocht gaat lukken. Het is alsof we een enorme berg moeten beklimmen en de top vlak boven ons zien.
Na drieëneenhalve week komen de dichtbeboste motu’s van het eiland Fanning in zicht. Door de smalle pas varen we op de motor naar binnen en gooien ons anker in het ondiepe water.
Het is vandaag zondag en we verwachten weinig activiteit in het dorp. We besluiten geen moeite te doen en morgen maar eens te gaan inklaren. Nieuwsgierig nemen we de omgeving in ons op. Het ziet er idyllisch uit en hier en daar steekt een palmbladerendak boven de groene vegetatie uit. In de verte vaart een kleine zeilkano. Eigenlijk hebben we na zo’n lange tocht nooit zo’n behoefte om gelijk de kant op te gaan. We houden ervan om alles nog even van een afstandje te bekijken.
Na een uurtje komt er toch een bootje naar ons toe. Het blijkt geen zondag, maar maandag. Fanning (Tabuaeran) behoort tot de Republiek Kiribati en ze hebben hier dezelfde tijd als op het hoofdeiland Tarawa, dat 3000 zeemijl weg aan de andere kant van de datumgrens ligt.
Drie mannen, een dame en een zwerm vliegen komen aan boord. De immigratieofficier draagt een beige uniform waar de gaten aan alle kanten in vallen, onder zijn arm een smoezelige pet. Hun gezichten zijn donker en ze lachen ons met een brede glimlach toe. Marcel regelt de papieren met de heren binnen en ik klets in de kuip wat met de plaatselijke zuster, die ook is meegekomen.
Het is Tjoi en ze is de enige verpleegkundige op het eiland. Tjoi komt oorspronkelijk uit Tuvalu en woont al een paar jaar hier. Ze heeft de medische verantwoordelijkheid voor de meer dan tweeduizend inwoners. Er is geen geregelde vliegverbinding, geen dokter en de boot komt eens in de drie maanden. Tjoi woont in het dorp en ze nodigt ons uit bij haar thuis.
De volgende morgen varen we met ons bootje naar de kant. De huisjes van het dorp liggen verscholen tussen het tropische groen. De meeste zijn gebouwd van palmhout met een dak van pandanusbladeren. Het dak rust op palen en er zijn geen muren, maar matten die overdag worden opgerold en tegen de dakrand worden opgebonden.
We lopen een beetje om het dorp heen langs het rif. In een van de huisjes zien we een bekend gezicht. Hij was gisteren bij ons aan boord en is de eigenaar van het bootje en vraagt of we even ‘binnen’komen. Het waait hard en de wind slaat wild tegen de matten, die gedeeltelijk naar beneden hangen. Zijn vrouw zit kokostouw te draaien.
Net als vaak in de tropen zitten we op de grond. Ze spreken perfect Engels en trots vertelt hij hoe hij op haaien vist net buiten het rif. Hij draait zich om en haalt een haaienbek te voorschijn. Het is een enorm ding met honderden vlijmscherpe tanden. De haaienvinnen worden geëxporteerd naar Japan. Hiervoor heeft hij een cursus gevolgd in Tokyo.
Even later loopt hij naar achter en komt terug met een koffertje. Zorgvuldig opent hij de koffer en haalt er een fotoalbum uit. Voorin zit zijn diploma uit Japan, de rest zijn foto’s. Belangstellend bekijken we de plaatjes. Vreemd om iemand uit deze primitieve omgeving in de straten van Tokyo te zien.
We wandelen verder door het vochtige bos. De vegetatie is veel rijker dan we hadden verwacht. Een eindje verderop staat Tjoi. Ze zwaait en we lopen haar tegemoet. Tjoi woont in een gewoon huis met muren en ramen. Het is eigendom van de overheid. Ze is er niet zo tevreden over en ze zitten altijd buiten onder de palmen, binnen is het niet te harden. We krijgen een kopje thee. In de tuin is de ziekenzaal, een afdakje van palmbladeren. Een oude vrouw zit ineengedoken onder het dakje.
Morgen moet Tjoi voor een bijeenkomst van gezondheidswerkers naar de andere kant van het atol. In elk dorp is een gezondheidswerker, die de zaakjes voor haar waarneemt en eens in de maand hebben ze een vergadering. Ze vraagt of ik zin heb om mee te gaan. Het lijkt me wel interessant en de volgende morgen wacht ik op haar in de maniaba aan het strand. (Een maniaba is een ‘meeting house’ gemaakt van natuurlijke materialen.) Wat in lompen gehulde mensen met weinig tanden zitten aan de andere kant op een bankje. Ze hebben allerlei tasjes met eten bij zich. Op de brommer komt Jo, de man van Tjoi, me vertellen dat ze een ernstig zieke patiënt heeft en niet weg durft. De mensen op het bankje blijken de gezondheidswerkers van deze kant van het eiland. Een van de mannen, met nog één tand in het midden, spreekt goed Engels en neemt me onder zijn hoede.
Met het pontje varen we door de pas naar de overkant. Daar gaan we verder met de een tractor met aanhanger. Het is het enige gemotoriseerde transportmiddel aan deze kant van het eiland. Als haringen in een ton hobbelen we in de bak over de slechte koraalweg. De begroeiing is hier meer open. Mensen zitten gehurkt onder de daken van pandanus. Het lijkt zo volmaakt. Blote kinderen spelen bij de waterput en roepen ons vrolijk na.
We naderen het dorp waar de bijeenkomst gehouden wordt. De tractor stopt naast de maniaba en we nemen plaats op de matten onder het koele dak. Een dame neemt het woord. Ze spreken de Kiribati taal en de man met de ene tand legt me af en toe uit waar het over gaat.
Door gebrek aan beton lopen de afvoerputten van de wc’s bij hevige regenval over en komt de viezigheid in het grondwater terecht. De meeste mensen gebruiken dit als drinkwater. Er wordt besloten meer beton van Tarrawa te laten komen.
Na het officiële gedeelte gaan de tasjes open en worden de pannen en schalen met eten in het midden op de grond gezet. Zwermen met vliegen snellen toe vanuit de omgeving. Ik krijg de eer om als eerste mijn bord te vullen. Met het verhaal over de wc’s nog vers in het geheugen is mijn honger gauw gestild. En dan te bedenken dat het hier wemelt van de tropische ziektes en er bijna iedere week iemand sterft aan hepatitis. Ik schep wat rijst en een pannenkoekje op en probeer het zo enthousiast mogelijk op te eten.
Na het eten gaan we bingo spelen. Iedereen doet wat geld in de pot en zo hopen ze de lege kas een beetje te vullen. Ze gebruiken hier de Australische munteenheid en ik heb aan boord nog een dollar weten te vinden tussen onze muntenverzameling. Een beetje beschaamd gooi ik mijn ene muntje in de pot.
Iedereen heeft een stuk karton bij zich met allemaal cijfertjes erop. Ik had me al afgevraagd waar dat voor was, maar nu wordt het me duidelijk. Ik krijg ook een speelbord en een berg schelpjes als fiches. De prijsjes zijn simpel: een stuk zeep, tabak en wat flesjes met olie. Nadat de balans is opgemaakt blijkt er nog 45 cent in kas. Iedereen moet een beetje lachen. De zon staat al laag als we terugrijden naar het pontje. Een van de vrouwen is hoogzwanger en zit kreunend in een hoekje van de kar.
Marcel is vandaag gaan vissen met de haaienvisser. Ze hebben geen haai gevangen, maar hij komt wel thuis met een kleine tonijn. Gelukkig voor deze mensen is er vis in overvloed op het eiland.
Het is bijna Pasen en we zijn uitgenodigd om het feest bij te wonen op de katholieke missie. Het kerkje is simpel en geheel gemaakt van palmhout met een dak van pandanusbladeren. Achter de Franse pastoor aan, die speciaal voor deze gelegenheid is overgekomen van het naburige Christmas Island, gaan we in processie het kerkje binnen. We nemen plaats op de matten op de grond. De dienst is simpel. Het gefilterde licht schijnt door de gevlochten wanden naar binnen. Veel vrouwen hebben een baby bij zich. Met een blad wuiven ze liefdevol de vliegen van het slapende gezichtje.
Na de dienst begint de zangcompetitie. Het geheel vindt plaats in de maniaba naast de kerk. Gauw worden de vroomheid en het halleluja overboord gezet en kan het feest beginnen. Het bijzondere van dit volk is dat ze ondanks hun bekering tot het christelijke geloof erg weinig van hun oude cultuur hebben verloren. Dit tot ergernis van de pastoor, die zich terugtrekt in zijn huisje aan het strand.
Drie dorpen zingen tegen elkaar op. Het klinkt heel indringend en opzwepend. De mannen zitten rond een tafel, waarop ze met beide handen met het ritme van het gezang meeslaan. De vrouwen, die bijna allemaal zwanger zijn, trommelen mee op hun dikke buiken terwijl de baby’s aan de borst hangen. Elke groep wordt geleid door de plaatselijke priester, die vol overgave en vrolijk dansend de mensen aanspoort. Ik zal nooit de vrolijke gezichten vergeten van deze mensen. Ze hebben niets, maar er straalt een enorme vreugde vanuit.
Na het gezang houdt elke priester een betoog en beoordeelt de andere twee dorpen. Het gaat er niet zo serieus aan toe en iedereen ligt dubbel van de lach.
Tussen de middag gaan we met z’n allen eten. Het is de bedoelingdat je alles met elkaar deelt en iedereen zet zijn schalen en pannen in het midden op de grond. Ik heb een grote pan nasi gemaakt. Als gasten mogen wij als eerste ons bord vullen. Dit keer hebben we maar onze eigen borden en bestek meegenomen.
Op tweede paasdag is de danscompetitie. Wanneer we aankomen bij de maniaba zijn de vrouwen druk bezig met het maken van de kostuums. Ze zijn prachtig en grotendeels gemaakt van natuurlijke materialen versierd met kleurige bloemen en linten. Het dansen is bijzonder. De dansers bewegen vooral hun armen en hoofd. Onder aanmoediging van het opzwepende gezang gaan ze hier soms zo in op dat ze in trance raken en beginnen te gillen en te huilen. Intussen gaat de dans gewoon door. Het is voor ons indrukwekkend om te zien dat mensen zich zo laten gaan. De dag wordt afgesloten door een van de priesters die in een rieten rokje onder luid gejuich van het publiek heupwiegend een sensuele dans uitvoert.
Een eindje van ons vandaan ligt een Hongaars jacht voor anker. Het zijn Josef, Judith en hun zoontje Josef van Equator. Ze zijn net zo lang onderweg als wij en maken een film voor de Hongaarse televisie. Ze hebben opnames gemaakt van het feest en willen die graag laten zien aan de mensen in het dorp. Ze hebben een aggregaat weten te charteren en Josef heeft zijn spullen opgezet in de maniaba aan het strand. Het is al pikdonker en van alle kanten stromen de mensen toe. Er is geen elektriciteit op het eiland en niemand heeft een televisie. Vooraan, dicht bij het beeld, zitten de kinderen. Ik zal nooit die smoeltjes vergeten. De meesten zien voor het eerst een tv en ademloos kijken ze toe. Als er een bekende in beeld komt barst het gegil los.
Na tien dagen wordt het weer hoog tijd om te gaan. We gaan afscheid nemen van Tjoi en Jo. Boven het knappende houtvuur maakt Tjoi een maaltijd voor ons klaar: rijst met vis en pompoen. Ze heeft een groenten- en fruit-tuin achter het huis. Ze is een van de weinigen die de moeite neemt om iets te verbouwen. De meesten vinden het te veel werk en eten maar liever kokosnoten. Als er een kind ziek is komen ze bij Tjoi om papaja’s te halen.
Ze plukt een berg fruit voor ons: papaja’s, pompoen en een grote tros bananen. Er komt een man aangereden met een levend varken achter op de fiets gebonden. Samen met Jo begint hij het beest te slachten.
Intussen glip ik er even tussenuit en ga stiekem een kijkje nemen in het kleine ziekenhuisje bij het strand. De deur staat open. Het is meer een poli dan een ziekenhuisje en bestaat eigenlijk maar uit één ruimte. In het midden een bureau en een onderzoektafel. Overal liggen vieze naalden en potjes met medicijnen. Op de tafel staat een bekkentje met bloederig vocht. In het midden drijft een kakkerlak. Een beetje teleurgesteld wandel ik tussen de bananenbomen terug naar het huis.
Ik heb nogal wat medicijnen aan boord en had Tjoi wel wat willen geven, maar ik ben blij dat ik het niet gedaan heb. Wij westerlingen denken dan, met een paar simpele regeltjes kan het leven zoveel aangenamer worden, maar ik geloof niet dat het zo eenvoudig ligt. De mensen leven hier heel anders, de dood is veel meer een onderdeel van het leven dan bij ons. We moeten niet proberen onze normen en waarden aan deze mensen op te dringen. Op Majuro hebben we gezien waar dat toe leidt. Hoe anders is de samenleving hier. Zelden zag ik zoveel levensvreugde als in deze in onze ogen primitieve wereld.
Tussen het groen lopen we terug naar de rubberboot. Het is bijna avond. De zeilkano’s keren van een dag vissen terug op het strand. De vrouwen staan zingend boven de rokende vuurtjes. Blote kindertjes spelen op het erf. Fregatvogels zweven als vliegers hoog in de lucht.