Tussen Chili en Polynesië

De navel van de wereld

Het door de krachtige zuidenwind voortgestuwde schip is inmiddels een stipje geworden aan de golvende horizon. Hij werpt een blik op zijn spullen, die op het strand staan opgesteld. Een oude zeemanskist, een plunjezak en een geweer is alles waar hij zich mee moet zien te redden. Hij slaat zijn kamp op in een groene vallei aan de noordzijde van het eiland. De eerste dagen vliegen voorbij. Met hout en bladeren bouwt hij een hut, die hem bescherming biedt tegen zon en regen. Daarna gaat hij zijn nieuwe territorium verkennen. Met zijn luie zeemansbenen is het een moeilijke klim de roodbruine rotsen op. De vegetatie is subtropisch en vrolijk snorrende kolibrietjes geven hem het gevoel niet helemaal alleen te zijn. Op een van de hoogste punten heeft hij een prachtig uitzicht. Aan de onbeschutte zuidkant lopen de over een afstand van honderden zeemijlen opgebouwde golven stuk tegen het vulkanische gesteente. Aan de lijzijde kijkt hij het groene dal in, grenzend aan de rustige baai in de luwte. Vermoeid gaat hij op een steen zitten. Starend naar het inspirerende panorama gaan zijn gedachten terug naar de afgelopen maanden. Het vertrek uit Engeland, de tocht rond Kaap Hoorn en tenslotte de steeds slechter wordende relatie met de kapitein, die uiteindelijk leidde tot zijn afmonstering op dit onbewoonde eiland. Voorlopig zal hij wel weten te overleven met wat de natuur hem biedt. Maar voor hoelang? Zal er ooit nog een schip ankeren en hem terugbrengen naar de bewoonde wereld?

In de diepte ligt Moonlight Shadow te draaien achter haar anker. De huisjes in het dorp verschuilen zich tussen het heldere groen. Blij dat we na een klim van zeshonderd meter boven zijn, ploffen we neer en lezen de tekst op het grote bord. ‘U bevindt zich op het uitkijkpunt van Alexander Selkirk. Hij verbleef tussen 1704 en 1709 alleen op het eiland en klom hier elke dag naar boven, op zoek naar schepen aan de horizon.’

Wat zal die man een beregoeie conditie gehad hebben –  wij zijn gebroken. Het uitzicht is inderdaad de moeite waard. Gelukkig hoeven wij geen drieënhalfjaar te wachten voordat we kunnen vertrekken. Ons complete huishouden ligt ver beneden ons te dobberen in de beschutting van de Bahia Cumberland. Eerlijk gezegd wist ik tot voor kort ook niet dat het echt bestond, maar we bevinden ons momenteel op het enige echte eiland van Robinson Crusoë. Toen Selkirk na ruim vier jaren terugkeerde in Engeland, inspireerde zijn avontuur de schrijver Daniel Defoe tot het boek Robinson Crusoe. Het verhaal is een eigen leven gaan leiden, maar het eiland ligt er nog bijna net zo bij als toen en is totaal anders dan je uit het boek verwacht. Geen zandstranden met wuivende palmen, maar bloedsteile vulkanische kliffen en groene valleien met naaldbomen en hier en daar een palm.

De 650 inwoners van het dorpje aan de Bahia Cumberland leven geïsoleerd en hun voornaamste middel van bestaan is de kreeftenvisserij. Persoonlijk lijkt het leven me hier behoorlijk saai. Door de onherbergzame natuur is er totaal geen infrastructuur op het eiland. Het enige uitje dat ze hebben is de dagelijkse wandeling naar het winkeltje zo’n tweehonderd meter verderop. Na een week hebben we genoeg van al dat geklauter en lichten we ons anker voor de 2000 zeemijlen lange oversteek naar Paaseiland.

Als een steigerend paard stuitert Moonlight Shadow over de onstuimige golven. Met een hand aan het achterstag en in de andere de sextant doe ik voor de zoveelste keer mijn uiterste best het randje van de zon op de golvende horizon te krijgen. Mijn opkomende zeeziekte negerend klauter ik naar binnen. Met deze twijfelachtige gegevens en allerlei boekwerken met oneindig veel cijfertjes tracht ik onze positie ook vandaag weer in de kaart te krijgen. Intussen schuiven de spullen op de kaartentafel alle kanten op behalve die waar ik ze wil hebben. Dat ik hier ooit de romantiek van ingezien heb! Helaas hoort dit ook bij het verwezenlijken van een droom.

Hoewel in het tegenwoordige elektronicatijdperk niet meer strikt noodzakelijk, vind ik toch dat ik het moet kunnen. Daarom hebben we besloten dit keer de apparatuur uit te laten en de oversteek naar Paaseiland geheel op mijn sextantwaarnemingen te maken. Ik weet wel wat ik gezegd heb, temeer omdat het weer zich totaal anders ontwikkelt dan we gedacht hadden. Geen windstiltes, maar constant een wispelturige, krachtige tot stormachtige wind. We gaan wel lekker hard. Met een daggemiddelde van 132 mijl varen we in vijftien dagen naar het meest geïsoleerde eiland ter wereld: Paaseiland (Isla de Pascua⁄Rapa Nui).

‘Ik zie er een,’ roept Marcel, ‘daar tegen de berg, daar staat er eentje overeind.’ Ik neem het eenoogkijkertje van hem over, dan zie ik het ook, ons eerste beeld van Paaseiland. Toch wel een machtig gevoel, met je eigen boot zo’n legendarische plek aan te lopen.

Onze opgetogen stemming maakt al snel plaats voor bezorgdheid. Met deze noordwestenwind kent het driehoekige eiland geen beschutte ankerplaatsen, en er staat een enorme deining. Voorzichtig gaan we aan de zuidoostzijde voor anker. Metershoge golven spatten vlak bij de boot uiteen op het zwarte lavagesteente. Het zou een regelrechte zelfmoordpoging zijn hier met onze rubberboot doorheen te gaan, al willen we het nog zo graag.

Wanneer de avond valt, krijgen we al in de gaten dat het wel eens een onplezierige nacht zou kunnen worden. In de buien wakkert de wind aan tot stormkracht. Zelfs in de duisternis ziet het water wit van wind en regen. Doordat golven en wind in tegengestelde richting lopen, heeft de ankerketting de neiging regelmatig met een schok strak te komen. Het zou niet zo verwonderlijk zijn als de boel onder deze omstandigheden afbreekt. We zijn er dan ook constant op voorbereid dat dit zou kunnen gebeuren. Gelukkig helpt de maan ons een beetje en kunnen we onze positie ten opzichte van de rotsen goed in de gaten houden.

Paaseiland heeft in de winter een onberekenbaar klimaat, vochtig en vlagerig. De wind kan binnen een half uur 180 graden draaien en dan lig je opeens midden op de oceaan aan lagerwal met alle oncomfortabele gevolgen van dien. Zo zijn we ook nu genoodzaakt onze biezen te pakken en we hopen wat beschutting te vinden aan de noordkant van het eiland.

Bij het krieken van de dag varen we de Caleta Anakena (caleta = kleine baai) binnen. Het verhaal gaat dat hier de eerste koningen van Paaseiland geland zijn en op zich vinden wij het wel grappig eerste voet aan wal te zetten op deze legendarische plaats. Bovendien hebben we totaal geen behoefte aan de bureaucratische rompslomp op de capitania en proberen nog enkele dagen incognito te blijven.

Caleta Anakena is ongetwijfeld een van de sfeervolste plekjes van het eiland. Een hagelwit strandje, kristalhelder water, ruisende palmbomen en natuurlijk de prachtig gerestaureerde Naunau-tempel als absoluut hoogtepunt. Als een speer pompen we ons bootje op en roeien naar de kant.

Alle beelden op het eiland staan met hun gezicht naar het land gericht. We zijn vooral onder de indruk van de stilistische weergave.Het doet helemaal niet ouderwets aan en zou best hedendaagse kunst kunnen zijn. Eigenlijk zijn we er een beetje stil van. Daar staan we dan, bijna 14.000 zeemijlen van huis aan de voet van een van de grootste mysteries uit de geschiedenis. Niemand weet exact hoe het allemaal gegaan is. Het eiland wordt nog steeds overspoeld met wetenschappers, die stuk voor stuk denken de wijsheid in pacht te hebben. Over het hele eiland verspreid bevinden zich honderden beelden, moai’s genoemd, in grootte variërend van 5 tot 15 meter. De meeste stonden in groepjes bij elkaar op tempelplaatsen, de zogenaamde ahu’s. Helaas zijn ze bijna allemaal omgevallen of omgegooid in de loop van de tijd. De Noorse onderzoeker Thor Heyerdahl is nog altijd degene die het meeste onderzoek heeft gedaan. Wij vinden zijn theorie dan ook wel aannemelijk, hoewel zijn denkbeelden tegenwoordig totaal uit de mode zijn. In 1956 organiseerde hij een uitgebreide archeologische expeditie naar Paaseiland. Hij gaat ervan uit dat de eerste bewoners uit Zuid–Amerika kwamen en rond 400 na Christus aan land gingen. Aangezien de beelden op Paaseiland een opvallende gelijkenis vertonen met die van de Incacultuur in Peru, acht hij hen verantwoordelijk voor het vervaardigen ervan. Eind zeventiende eeuw vond er een invasie plaats vanuit de Marquesaseilanden in het noorden. Dit leidde uiteindelijk tot een oorlog tussen de oorspronkelijke bewoners, de lang-oren en de nieuwkomers, de kort-oren. Tijdens deze strijd werd de cultuur van de lang-oren grotendeels verwoest. Wat er overbleef is nu nog te zien op het eiland.

We blijven een paar dagen en genieten van de mystieke rust van deze wonderschone caleta. Het strand is overdag als alle stranden, een gezellige drukte van zwemmende en zonnende mensen, zowel toeristen als lokale bewoners. Maar zodra de zon achter de vulkanische heuvels zakt, hebben we de caleta voor ons alleen. Die avond gaan we met een zak chips, dipsaus en een flesje cognac nog een keer de kant op. Onder het toeziend oog van de moai’s en met het silhouet van ons schip in het maanlicht op de achtergrond, brengen we een toost uit. We zijn nu een jaar onderweg en we kunnen er met tevredenheid op terugzien. Tijdens de voorbereidingen is al onze aandacht altijd gericht geweest op Zuid–Chili, dat zou het moeilijkste stuk worden. Nu we dit definitief achter de rug hebben, geeft het een beetje een leeg gevoel. Opeens zitten we bij tjilpende krekels, onder een fonkelende sterrenhemel op een palmenstrand in Polynesië. We moeten er nog even aan wennen.

Wanneer ik de volgende dag opsta valt mijn oog op een witte pet die tussen het struikgewas met een verrekijker ons zit te bespieden. Ik was het bijna vergeten, maar we zitten nog steeds in Chili. Even later rijdt een marineofficier op de motor het hobbelpaadje af. Het wordt misschien toch tijd ons te gaan melden bij de autoriteiten.

Bijna alle Pascuanen wonen in het dorpje aan de westkust, Hanga Roa. Langs de vulkanische kliffen varen we naar het dorp en melden ons over de marifoon. Ze willen per se bij ons aan boord komen om de formaliteiten af te handelen. In tegenstelling tot wat we op het vasteland gewend waren, zijn de heren van de capitania onvriendelijk en op het onbeschofte af. Op de koop toe moeten we ook nog vijftien us dollar betalen voor het feit dat een visser ze bij ons aan boord heeft afgezet en dat terwijl wij herhaaldelijk hadden aangeboden ze zelf op te halen.

Zoals verwacht worden we op het matje geroepen, we hadden ons natuurlijk eerst moeten melden in Hanga Roa. Wat ze niet wisten, is dat we een verblijfsvergunning hebben voor Chili en dus volkomen gerechtigd waren aan wal te gaan.

Wel jammer is dat het bevoorradingsvaartuig komt en we zodoende het beschutte haventje vlak bij het dorp, Hanga Piko, de eerste tien dagen niet in kunnen.

De ankerplaats bij Hanga Roa is zeer onrustig. We proberen het even uit te zingen hier, maar als de wind draait moeten we weer verhuizen naar Anakena. Omdat we de boot niet alleen durven te laten ga ik alleen de kant op om het dorpje te verkennen. Het is een weinig inspirerend geheel. Een paar lange straten, waarlangs veelal door de overheid gesubsidieerde, in het groen verscholen huisjes en wat simpele winkeltjes vooral met toeristische artikelen. Het ziet er wel een stuk netter uit dan we op het vasteland gewend waren.

Eigenlijk ben ik op zoek naar Niek. Hij is een kunstschilder uit Texel, die hier een paar maanden verblijft om inspiratie op te doen. Paaseüand werd destijds ontdekt door de Nederlandse ontdekkingsreiziger Roggeveen en Niek probeert tevens de vriendschapsbanden tussen Texel en Paaseüand nieuw leven in te blazen. Hij blijkt in een huisje te wonen iets buiten het dorp. Niek is een gezellige prater en zit vol verhalen over zijn verblijf op het eiland. Het contact verloopt alleen wat moeizaam, omdat wij afhankelijk van de weersomstandigheden genoodzaakt zijn constant heen en weer te varen tussen Anakena en het dorp.

We zijn blij wanneer na tien dagen het bevoorradingsschip achter de horizon verdwijnt en we eindelijk het haventje in kunnen. Hanga Piko is pas sinds een jaar toegankelijk voor jachten. Voor die tijd mochten we er helemaal niet in, totdat er een jacht strandde op de rotsen vlak voor de capitania en nu mag het dus wel, al krijgen we het idee, nog steeds niet geheel van harte.

De haveningang ziet er op een afstandje vreselijk uit, aan weerskanten enorme brekers en scherpe rotspartijen. Gelukkig lijkt het erger dan het is en surfend over de golven varen we naar binnen. Voor het eerst sinds Talcahuano ligt de boot stil.

Wat een heerlijkheid. We kunnen de kopjes gewoon op tafel laten staan. Nu kunnen we tenminste ook datgene gaan doen waar we voor gekomen zijn, namelijk het eiland bekijken. Er zijn drie manieren om dit te doen: per paard, per motorfiets of per jeep. Aangezien we nog nooit langer dan één minuut op een paard gezeten hebben en het berijden van een motor niet bepaald voor mij is weggelegd, kiezen we voor het laatste.

Met tassen vol eten, lekkers en thermoskannen met koffie en thee op de achterbank crossen we het dorp uit. De wegen zijn abominabel. Misschien was een paard wel zo comfortabel geweest, maar we zijn op weg.

Het geeft ons een soort vakantiegevoel, de boot veilig in Hanga Piko en voor ons het vrij vlakke landschap van Paaseüand van waaruit hier en daar wat vulkanische heuvels naar boven komen. Het is net of er enorme luchtbellen onder de grond zitten. De hoogste is altijd nog een paar honderd meter, maar het is niets vergeleken met wat we de afgelopen maanden gewend waren.

Er staan weinig bomen op het eiland. De roodbruine, ongeplaveide weggetjes zijn afgezet met een rand van struikgewas, dat in dit jaargetijde vol zit met gele bloemetjes. Dit, tezamen met de paarse gloed van het bloeiende gras, dat over het hele eiland verspreid groeit, geeft het geheel een romantisch tintje. Langs de lage rotskust rijden we naar de grootste trekpleister: de Rano Raraku.Dit is de krater waar de beelden destijds werden uitgehakt. Onder aan de heuvels staan tientallen moai’s, klaar om getransporteerd te worden naar de ahu’s. Het zijn de mooiste en best bewaarde exemplaren van het eiland.

De krater is een wonderlijk geheel. Het duurt dan ook even voordatje in de gaten krijgt hoe het in elkaar zit. Je hebt een beetje het gevoel of je een schilderij van Escher zit te bekijken. Honderden beelden liggen half uitgehakt in het gesteente, hoe langer je kijkt, hoe meer je er ontdekt. Wanneer je hier zo rondloopt zijn er twee dingen die je je afvraagt: hoe en waarom? Hoe hebben ze in hemelsnaam die tientallen tonnen wegende kolossen de berg af gekregen en over het eiland vervoerd zonder moderne hulpmiddelen? En waarom, waarom zo’n enorme berg werk verzetten? Er moeten hier honderden, zo niet duizenden mensen aan het werk geweest zijn. Hoe hebben ze die allemaal kunnen voeden op deze kleine beperkte oppervlakte? Wat mij ook zo intrigeert is waarom ze zo abrupt gestopt zijn. Het is of ze op het hoogtepunt van hun inspanningen letterlijk het bijltje erbij neergegooid hebben. Het zijn allemaal van die vragen die nooit beantwoord zullen worden en dat is ook juist het leuke van dit eiland, je kunt er zo je eigen fantasie op loslaten.

We hebben de jeep voor drie dagen gehuurd en gaan een paar keer terug naar de krater. Uren lang klauteren we over de rotsen en ontdekken steeds meer hoeken en gaten met beelden in de meest fantastische vormen.

Nu we ons doel bereikt hebben, beginnen we zo langzamerhand weer te denken aan ons vertrek. Het zal echter nog wel even duren voordat we uiteindelijk weg zijn.

Jammer genoeg zat Nieks verblijf er weer op en hij is inmiddels met de enorme Boeing, die viermaal per week op het vliegveld landt, richting Chili vertrokken. Het is een vreemd idee dat hij in vijf uur de afstand overbrugt waar wij drie weken over deden. Toch geven wij de voorkeur aan onze manier van reizen. Vooral wanneer je uiteenlopende landen bezoekt, is het goedje indrukken te laten bezinken voordatje weer overladen wordt met nieuwe.

Wanneer je in de atlas kijkt, zie je dat Paaseiland het meest geïsoleerde eiland ter wereld is, 3500 km van Chili en 3500 km van Tahiti. In de praktijk wekt het niet echt die indruk. Zoals gezegd landt vier keer per week het vliegtuig en het eiland wordt zeer regelmatig bezocht door het bevoorradingsschip.

Hoewel het op het randje ligt voelen de Pascuanen zich echte Polynesiërs. Ze zijn vriendelijk, maar lopen bepaald niet over van werklust. Het botert dan ook niet zo tussen hen en de Chilenen, die veelal de belangrijkste baantjes in handen hebben. Eerlijk gezegd gaan de Chilenen ook niet altijd even tactisch te werk. Hun aangeboren gevoel voor discipline lijkt niet erg aan te slaan bij de Pascuanen, die zich weinig aantrekken van de militaristische regelzucht. Dit leidt tot grote frustraties bij de capitania, die zich daarom nogal gestresst opstelt.

Helaas moeten we, voordat we de boot voorbereid hebben op het volgende traject, ons veilige plekje alweer verlaten. Het bevoorradingsschip is wederom in aantocht. Dat is een grote tegenvaller en daar hadden we totaal niet op gerekend.

Ze hadden ons gezegd dat we drie weken konden blijven. Enfin, we schikken ons in ons lot en verhuizen weer naar de rede van Hanga Roa. Op zich is het nog niet eens zo ‘n ramp, maar het vervelende is dat mijn lichaam een soort natuurlijke weerstand heeft opgebouwd tegen de ongecontroleerde bewegingen van onze boot en ik dientengevolge ‘s nachts geen oog dichtdoe. Tijdens mijn slapeloze nachten droom ik van een lekker zacht en vooral in horizontale stand blijvend bed, in het Hanga Roa Hotel bij het dorp. Elke morgen zet Marcel me tussen de brekende golven af op de kant. Het is heerlijk om door het dorp te wandelen, mijn rugzak vol met warme broodjes, mijn armen los en de ene voet voor de andere zettend zonder mijn evenwicht te verliezen.

Toch zint het me niet helemaal. Er zit duidelijk verandering in de lucht. Dikke buienwolken pakken zich samen boven de oceaan. De wind zit bovendien totaal in de verkeerde hoek en we zullen spoedig weer moeten verkassen, maar waarheen? Anakena is met deze wind ook niet beschut.

In een loeiende regenbui stap ik met mijn armoedigste gezicht de capitania binnen om te vragen of we misschien toch niet de haven in mogen.

Ik moet er erg desperaat uitgezien hebben, want tot mijn grote verbazing mogen we er direct in, terwijl ze nog aan het lossen zijn. Jubelend van vreugde hol ik in de kletterende regen naar Marcel, die al een tijdje tracht ons bij-bootje in de branding overeind te houden. ‘We mogen erin!’, roep ik.

‘Wanneer?’

‘Nu direct.’

En dat was maar goed ook, want nog diezelfde middag steekt er een stormachtige noordwestenwind op. Binnen enkele uren vormen zich enorme zeeën en verandert de haveningang in een wildwaterbaan, waardoor we onmogelijk naar binnen hadden gekund zonder ons schip boven op de rotsen te zetten.

Ik moet eerlijk bekennen dat een maand Paaseiland een heel wat grotere aanslag heeft gedaan op ons moreel en onze conditie dan de hele tocht rond Zuid–Amerika. We besluiten nog maar even te blijven tot we een beetje op verhaal gekomen zijn. Het weer nodigt bovendien toch niet erg uit om te vertrekken.

Onder deze omstandigheden is de haven een soort gootsteen, die continu leeg- en volloopt. Het waterniveau kan in enkele ogenblikken wel anderhalve meter verschillen. Hierdoor liggen we enorm aan onze lijnen te rukken en krijgen af en toe het gevoel onderdeel uit te maken van een of andere Walibi-attractie. Gek genoeg bewegen wij altijd in tegengestelde richting aan onze Zwitserse buren. Wanneer ik door het raampje kijk, zie ik hoe onze buurvrouw, die ook in de keuken staat, met een noodvaart naar voren schiet, terwijl wij met even grote snelheid de andere kant op vliegen. Op zich ook niet echt rustig, maar toch nog verre te prefereren boven het gehobbel op de rede.

Nu we toch nog even blijven, gaan we nog maar wat van het eiland bekijken. We maken een wandeling naar het kratermeer niet zo ver van het dorp. Het meer is imposant. Vlak bij de krater is het Orongo-dorp. Het uit stenen huisjes opgebouwde dorpje is verlaten en was vroeger het centrum van de zogenaamde vogelmancultuur. Jaarlijks werd er een zwemwedstrijd georganiseerd naar het voor de kust gelegen rotseiland. Dit was echter geen gewone wedstrijd, maar een gevecht op leven en dood. Klauterend over de steile rotsen en zwemmend door de kolkende zee trachtten ze de overkant te bereiken. Velen verdronken dan ook onderweg of werden opgegeten door de haaien. Degene die met het eerste ei terugkwam, werd uitgeroepen tot vogelman van het jaar en kreeg allerlei speciale privileges.

Boven aan de imposante kliffen zijn verschillende vogelmannen uitgehouwen in het gesteente. De vogelmancultuur wordt naast de moai’s gezien als de grote attractie van het eiland.

In de tegenwoordige tijd uit de kunst zich vooral in houtsnijwerk. Dit is dan ook zo’n beetje de belangrijkste bezigheid van de bevolking. Er zitten mooie dingen tussen en het is zeker zeer kunstig gemaakt, maar de magere uitgeteerde figuurtjes vinden we er maar eng uitzien en ik moet er niet aan denken zoiets boven mijn bed te hebben hangen. Het afschrikwekkendste voorbeeld hiervan is het Mariabeeld in de kerk. Maria met een angstaanjagende blik in haar ogen, een vogelman op haar hoofd en een totaal uit zijn proporties weergegeven Jezus op haar armen. Ik heb het niet gecontroleerd, maar ik kan me niet indenken dat er veel mensen in de kerk zitten op zondag.

We zijn nu bijna zes weken op Paaseiland en beginnen toch wel te verlangen naar een andere omgeving. Dit keer doet zich echter een ander probleem voor. Konden we eerst de haven niet in, nu kunnen we er niet meer uit. De winter heeft zijn intrede gedaan en het weer is erg wisselvallig. Maar tussen twee depressies door klaart het op en zien we onze kans schoon.

De heren op de capitania zijn omgedraaid als een blad aan een boom. Sinds de tweede boot zit er een andere ploeg en de voor ons zo vertrouwde Chileense vriendelijkheid komt weer bovendrijven. Ze wensen ons een goede reis en we nemen afscheid van de buren, die we hoogstwaarschijnlijk in Frans Polynesië wel weer zullen treffen.

Opgelucht varen we de smalle haveningang uit. Ondanks dat ons verblijf hier toch enigszins heeft tegengezeten, hebben we ervan genoten. Het was een verademing eens een plek te bezoeken waar op zo’n klein oppervlak zoveel cultuur te zien is. Dat hadden we toch wel gemist in Zuid–Amerika.