Rio de la Plata

Latino’s en pampero’s

Ogenschijnlijk moeiteloos schieten de dieren door het glasheldere water. In de verte zie ik er nog meer aankomen. Als een balletgroepje springen ze tegelijkertijd het water uit. Binnen enkele ogenblikken is de hele boot omsingeld door vrolijk plonzende dolfijnen. Met hun trouwe ogen zien ze er zo vriendelijk uit.

Ik hoor ze piepen en als ik op het voordek ga liggen kan ik ze bijna aanraken. Je voelt een sterke verbondenheid met deze intelligente dieren, het is soms net of je met ze kunt communiceren.

Plotseling wendt een groepje zich af en verdwijnt achter de boot, een tweede groepje volgt, al snel gevolgd door de rest. Hier en daar doorbreekt nog een vinnetje het spiegelende oppervlak, dan is de zee weer leeg. Wat overblijft is het monotone geluid van de motor, die ons door het olieachtige water duwt.

Na een week varen naderen we de Rio de la Plata. De oevers van de ruim 200 kilometer brede riviermonding worden aan de noord- en zuidzijde gevormd door de kusten van respectievelijk Uruguay en Argentinië. De Pilot waarschuwt ons hier voor de beruchte pampero’s: snel uit het zuidwesten opkomende cumuluswolken worden gevolgd door hevige buien, waarin de wind kan aanwakkeren tot orkaankracht. Tot nu toe hebben we er weinig van gemerkt. Zwakke tot matige winden, uit overwegend verkeerde richtingen, brachten ons weinig vooruitgang. Toch belooft de lucht niet veel goeds. De zon gaat vuurrood onder tussen de woest geveegde bewolking. Zeevogels scheren als zwarte schimmen tegen het felle avondlicht. Het komt misschien doordat ik ze niet ken, maar ze zien er een stuk interessanter uit dan de voor mij zo bekende exemplaren op het noordelijk halfrond. Een koddig meeuwtje probeert te landen op de zeereling. Wanneer hij mij in de gaten krijgt is hij gauw van gedachten veranderd en gaat in zee zitten. Wat teleurgesteld dat het object zich zo snel weer van hem verwijdert, probeert hij het opnieuw. Na enkele pogingen geeft hij het op en vliegt naar zijn soortgenoten die een eindje verderop aan het vissen zijn.

Ondanks dat de lucht bezaaid blijft met windveren is het de volgende dag nog steeds mooi weer. Wel bevinden we ons zo langzamerhand weer op gematigde breedten, wat onder andere inhoudt dat de temperatuur een stuk lager is. Dik ingepakt zit ik aan dek een boek te lezen. Het speelt eind vorige eeuw en behandelt de waar gebeurde belevenissen van een scheepsjongen op de grote zeilvaart. Terwijl ik een hap neem van mijn chocolade lees ik: ‘De voeding was van inferieure kwaliteit. Meermalen heb ik de matrozen hun scheepsbeschuit in de hete, zwarte koffie zien brokkelen om er een opdrijvend schuim met maden en torren af te scheppen, alvorens het mengsel in hun hongerige magen te laten glijden.’ Ik begin toch wat meer waardering te krijgen voor al die conserveringsmiddelen in onze voeding.

Tot mijn schaamte moet ik bekennen dat ik me geen enkele voorstelling weet te maken van het land Uruguay. Verscholen tussen Brazilië en Argentinië hebben we het in de drukte van de voorbereidingen een beetje over het hoofd gezien. Wanneer we land in zicht krijgen voelen we ons echter meteen thuis. Als een grijze streep komt de lage kust tussen de sombere bewolking en het grauwe water naar boven. De zee is ondiep met zandbanken en er is veel scheepvaart.

Montevideo is de hoofdstad van Uruguay. Meer dan de helft van de drie miljoen inwoners woont in deze stad. Het straatbeeld is erg westers en we zien weinig verschil met Zuid–Europa. Drukke winkelstraten, statige gebouwen en ruime pleinen met militaristische beelden. Vooral de wijken iets buiten het centrum zijn de moeite waard. Langs de lanen met platanen staan veel huizen in Jugendstil. Het roept een beetje de sfeer op van een verloren welvaart. Toch lijkt Uruguay geen arm land. De winkels liggen vol met luxeartikelen en de mensen gaan goed gekleed.

Wanneer ik ‘s-avonds vanuit de keuken door het kajuitsraampje naar buiten kijk, zie ik een inktzwarte lucht naderen. Daar komt onze eerste pampero! Ik laat het eten even pruttelen om van dit boeiende natuurgeweld te genieten. Het is een imposant gezicht. Geleidelijk schuift de sigaarvormige rolwolk over ons heen. Gespannen wachten we op de eerste stoot. Plotseling begint het te zuigen. Achter mij loeit de windmolen. Het heeft iets opwindends. Alsof je in een achtbaan zit: het treintje heeft zijn hoogtepunt bereikt en opeens raakt alles in een stroomversnelling. Onze Hollandse buurman steekt laconiek zijn hoofd buiten het luik en roept door de gierende wind: ‘Dit is nog maar een kleintje…!’ Na een halfuur kondigt de zon zich alweer aan, een rode vuurbal onder de donkere lucht. Het weer blijft wel een paar dagen van slag. Er staat een vervelende deining in de haven en het leven aan boord is bepaald niet aangenaam.

Hoewel alles erop wijst dat er nog eentje in de lucht hangt, varen we na zes dagen alweer de haven uit voor een tochtje van ruim 100 mijl naar Colonia. Of het echt verstandig was om te vertrekken valt te betwijfelen, maar we hebben een beetje haast en straks in het zuiden wordt het allemaal nog veel slechter.

Toch voel ik me niet op mijn gemak. Als je op de kaart kijkt, word je ook niet echt vrolijker. De rivier is een compleet scheepskerkhof. Overal liggen scheepswrakken, die slecht zijn gemarkeerd. Met een onheilspellend voorgevoel zeilen we de heldere nacht in. Aan bakboord flitst een lichtje, tweemaal in de tien seconden. Het staat niet op de kaart. In elk naderend wolkje zie ik een pampero en tot tweemaal toe reef ik het grootzeil weg tot een zakdoekje, maar geen wind. Je zult net zien dat op zo’n moment onze elektronica ons enigszins in de steek laat. (Later bleek dat de Amerikaanse defensie bezig was de desbetreffende satellieten te ‘resetten’.)

Gelukkig geeft onze goeie oude satnav af en toe een positie en zo manoeuvreren we tussen de obstakels door. In de verte ontwikkelt zich een onweer zoals wij dat nog nooit gezien hebben. Een onafgebroken serie van rode bliksemschichten verlicht de complete horizon. Als in je netvlies gebrand blijven de elektrische ontladingen aan de hemel staan. De wind draait 180 graden. De barometer schiet vooruit. Het onweer trekt langs ons weg.

Wanneer het licht wordt, neemt de wind toe. We reven het grootzeil bijna weg. Tegen de tijd dat de stormfok staat, loeit er een complete storm. De horizon is zwart. De zon belicht de bruine schuimkoppen van het modderige water. Het heeft iets lugubers. We passeren verschillende wrakken. Als grafstenen steken de donkere wrakstukken boven het oranjekleurige water uit.

Gelukkig duurt het allemaal niet lang en ‘s-avonds motorren we de haven van Colonia binnen. Het is druk met Argentijnse jachten. Een eindje buiten de kluit boten gaan we voor anker. In het weekeinde komt de hele bubs over uit Buenos Aires. De volgende ochtend stroomt het van de regen. Iedereen heeft zich in de zeilkleding gehesen en maakt aanstalten te vertrekken. Na een uurtje is de haven uitgestorven. Het is heerlijk om niet weg te hoeven en we wachten gewoon tot het droog is voor we de kant opgaan.

In Colonia heeft de tijd vijfentwintig jaar stilgestaan. Net als in Montevideo bestaat het verkeer voor een groot gedeelte uit vooroorlogse autootjes. Je kijkt je ogen uit. Hoe het mogelijk is dat dit allemaal bewaard is gebleven, weet ik ook niet.

Van onze buren in Montevideo hebben we de tip gekregen dat het hier mogelijk is om dollars uit Nederland te laten komen, zonder dat ze eerst omgezet worden in de plaatselijke munteenheid. Na even zoeken wandelen we de Banco Hollandés binnen. De bank houdt het midden tussen een museum, een chic restaurant en een handel in antieke meubelen. Aanvankelijk waren we er dan ook van overtuigd de verkeerde deur genomen te hebben. Tussen de sfeervolle zitjes zit een vriendelijke, wat nerveuze meneer achter een pompeus bureau. Hij kan ons inderdaad helpen. We moeten wel een paar dagen wachten en gebruiken de tijd om wat klusjes te doen, tussendoor genietend van het rustieke vestingstadje.

Na een week kunnen we het geld ophalen. Er blijkt speciaal voor ons een compleet geldtransport uit Montevideo te zijn gekomen. Zoveel was het nu ook weer niet.

Blij dat we uit onze geldproblemen zijn, vertrekken we naar Buenos Aires, dat 30 mijl verderop aan de overkant van de rivier ligt. Het is een prachtige zeildag. De plaatselijke dokter, die elke avond een praatje kwam maken, staat met zijn zoon te zwaaien op de pier. De figuurtjes worden kleiner. Terwijl het groene silhouet van Colonia achter ons wegglijdt, zie ik nog juist hoe ze op de brommer de pier afrijden.

Argentinië is een heel ander land dan Uruguay. Het is nog niet zo lang geleden dat de dictatuur plaatsmaakte voor de democratie. De erfenis van het militaire bewind is hier en daar nog goed merkbaar, dit uit zich in een wat sluimerend gespannen sfeertje.

We gaan eerst inklaren, dan hebben we dat tenminste gehad. Bij de prefectura (een soort militaire politie) is het snel geregeld en optimistisch stappen we het gebouwencomplex van de immigratie binnen. Bijna twee uur lang dwalen we door de hoge gangen van het vervallen complex.

Honderden kamertjes, waarin mensen achter stoffige bureaus en oude typemachines, te midden van duizenden ordners met nietszeggende paperassen. Talloze rijen wachtende burgers, berustend in hun lot van bureaucratie en corruptie. In dit troosteloze geheel sjokken wij van gebouw naar gebouw, trap op trap af. Ze weten duidelijk niet wat ze met ons aan moeten. Een ding is zeker, in een rij hoeven we niet te gaan staan, we zijn namelijk het enige buitenlandse jacht in de haven. Ik weet alleen niet wat je beter kunt hebben, een rij of een gesloten deur.

We nemen plaats op de trap tegenover de deur met het bordje ‘Guardia del Puerto’. Hier is het dus. Geen mens te zien. Na tien minuten steekt een keurig geklede heer met een aktetas zijn sleutel in het slot. Even later wandelen we opgelucht terug naar de haven.

Met het prettige gevoel dat alles is afgehandeld gaan we Buenos Aires verkennen. Wat we in Rio gemist hebben, is hier in overvloed aanwezig. We staan helemaal perplex. Eindeloze winkelgalerijen met klinkende namen als Carrier, Dior en Yves Saint-Laurent. We kijken onze ogen uit. De mensen gaan zeer modieus gekleed. Mannen hebben veelal een soort afgezakt bob-kapsel en sommigen dragen zelfs een diadeem, beetje een mal gezicht.

Dagen slenteren we door de stad. In de stromende regen lopen we door de Italiaanse wijk Boca. Hier werd in 1536 Buenos Aires gesticht. Het water stroomt als beekjes over de met kinderkopjes geplaveide straten. De kleurrijke met golfplaten beklede gevels werden gebouwd door de Italiaanse immigranten en stammen uit de negentiende eeuw. In de restaurants zitten de mensen bij live muziek te lunchen. Intussen is het weer droog en door de dampende straten komen we via de rommelmarkt op het Plaza de Mayo, het centrum van de stad. Statige parlementsgebouwen, wapperende vlaggen en wuivende palmen sieren dit indrukwekkende plein. Hier demonstreren nog wekelijks de dwaze moeders van Argentinië tegen de verdwijning van hun zonen en echtgenoten.

Terwijl Marcel teruggaat naar de boot, loop ik nog een keer naar mijn lievelingsplekje, midden op de ‘Avenida Ie nueve de julio’. Daar zit ik dan met mijn schetsboek op de grootste verkeersader van Buenos Aires. Hier voel je het hart kloppen van een wereldstad. De gebouwen zijn niet mooi. Boven mij de immense reclameborden, de kaarsrechte obelisk, het razende verkeer. Je krijgt er een kick van.

Tijdens de bouw van de boot en in de periode voor ons vertrek heb ik een grote innerlijke weerstand opgebouwd tegen lijstjes met klussen die voor een bepaalde datum gedaan moeten worden. Helaas ligt er een alsmaar groeiend exemplaar bij ons op de kaartentafel. Om deze lijst af te werken gaan we naar San Fernando, een voorstadje van Buenos Aires. Het Biesbosch-achtige zij-riviertje van de Plata is een aaneenschakeling van dure jachtclubs. Er schijnen hier negenduizend jachten te liggen en niet bepaald van die goedkope. Twee weken zijn we te gast bij de Club Argentino. We zijn zo ongeveer de kleinste boot in de haven.

Terwijl wij gewend zijn altijd het werk aan de boot zelf te doen, laat men hier dus alles doen, met de nadruk op alles. Behalve het personeel van de club dat enige honderden moet tellen, wordt de haven ‘s-morgens letterlijk en figuurlijk overspoeld met ‘sopmannen’. Veel jachteigenaren hebben een heer op leeftijd in dienst, die elke dag de boot afsopt, de touwtjes nakijkt enzovoort.

Naast ons ligt een luxe motorboot. Dagelijks komt een corpulente heer, in een gestreept hemdje, onder het genot van een tangomuziekje, het schip afstoffen met een plumeau! Wij kunnen ons niet aan de indruk onttrekken dat deze zogenaam de sop-heren meer plezier hebben van het jacht dan de eigenaren zelf.

Inmiddels heeft de zomer ons aardig ingehaald en de temperatuur in de doorbomen omringde haven stijgt in de loop van de dag tot de ondraaglijke waarde van 38°C. Puffend en zwetend ploegen we ons door het lijstje heen.

Ik ben dolblij wanneer we op kerstavond de haven uitvaren. We hebben er nog geen moment bij stilgestaan dat het Kerstmis is. Onze hoop om bij rustig weer de Plata af te varen gaat algauw in rook op. Imposante buienwolken pakken zich samen boven Buenos Aires. Schitterende, hagelwitte bloemkolen torenen hoog uit boven de donkere stad.

Die nacht worden we getrakteerd op een onvoorstelbaar onweer. Het is bijna niet te beschrijven en je gelooft het pas wanneer je het zelf hebt meegemaakt. De hemel is één grote vuurzee. Je kunt er een boek bij lezen. Gelukkig flitst het vooral tussen de wolken onderling en als we er middenin zitten speelt het meeste vuurwerk zich boven ons hoofd af.

Wanneer ik de volgende ochtend de gebruiksaanwijzing van onze kerstpudding zit te lezen, komt het volgende kerstcadeautje op ons af: een pampero, dag pudding! Ik heb nog net tijd om ons schip in stormtenue te hijsen, voordat het gaat blazen. Twee dagen lang worstelt ons trouwe scheepje zich voort, kruisend tegen de stormachtige wind. Het door de storm opgestuwde water zet ons alle kanten op behalve de goede, we schieten geen meter op. Continu worden we overspoeld door het blubberige water van de ondiepe rivier.

Een beetje beteuterd zitten we ‘s-avonds aan ons simpele kerstmaal. Ondanks de vele kerstkaarten en ons miniboompje, dat wanhopige pogingen doet om overeind te blijven staan, zit de stemming er niet erg in. Voor het eerst sinds ons vertrek verlang ik naar huis.

Langzaam winnen we toch terrein. Tweede kerstdag schijnt de zon en de wereld ziet er een stuk vrolijker uit. ‘s-Avonds ronden we de vuurtoren van Cabo San Antonio en laten hiermee de Plata definitief achter ons.

Het is heerlijk om het ruime sop weer op te gaan. Ik houd van de oceaan, geen obstakels, geen autoriteiten, geen overvolle supermarkten, geen lijsten met karweitjes, maar de vrijheid van de onmetelijke zee. Moonlight Shadow schijnt er ook zo over te denken. Met een bruisende snor richt ze haar steven naar het zuiden. Vol goede moed zijn we op weg naar ‘The uttermost part of the earth’: Tierra del Fuego!