ACHT






Halverwege die week haalde ik mijn hand open aan een stuk glas. Ik had niet gezien dat een glazen tussenschot op een plank met platen was gebroken. Ik stond ervan te kijken hoeveel bloed eruit kwam. Het bloed druppelde op de grond en vormde een rode plas aan mijn voeten. De manager van de zaak kwam met een paar handdoekjes aan en wikkelde die strak om mijn hand bij wijze van verband. Vervolgens belde hij om uit te zoeken waar de dichtstbijzijnde EHBO-post was die 's avonds open was. Meestal had je niets aan hem, maar in dit soort dingen was hij heel doortastend. Het ziekenhuis waar ik terechtkon was gelukkig dichtbij, maar toen ik er aankwam, waren de handdoekjes rood doorweekt en druppelde het bloed op het asfalt. Mensen gingen haastig voor me opzij. Ze leken te denken dat ik bij een ruzie gewond was geraakt. De wond deed geen pijn. Alleen bleef hij maar bloeden.

De dokter haalde zonder omhaal de handdoekjes weg, kneep hard in mijn pols om het bloeden te stoppen en ontsmette de wond. Vervolgens hechtte hij hem en zei dat hij me de volgende dag weer wilde zien. Toen ik terugkwam in de platenzaak, zei de manager dat ik naar huis mocht gaan en dat hij het niet van mijn gewerkte uren zou aftrekken. Ik ging met de bus naar de campus. Daar ging ik langs bij Nagasawa. Ik was aangeslagen door de wond. Ik had er behoefte aan met iemand te praten en ik had hem al een tijd niet meer gezien.

Hij was op zijn kamer en zat met een blikje bier in zijn hand naar Spaanse les op tv te kijken. 'Wat is er met jou gebeurd?' vroeg hij toen hij mijn verband zag. Ik zei dat ik gewond was, maar dat het niet veel voorstelde. Hij vroeg of ik bier wilde en ik antwoordde dat ik er geen trek in had.

'Wacht even, dit is bijna afgelopen,' zei Nagasawa en hij ging verder met het oefenen van zijn Spaanse uitspraak. Ik kookte water en zette voor mezelf een kopje thee met een theezakje. Een Spaanse vrouw las zinnen voor: 'Het heeft nog nooit zo vreselijk geregend. In Barcelona zijn tal van bruggen door het water meegesleurd.' Nagasawa herhaalde deze tekst en zei toen: 'Vreselijk. Die talencursussen hebben altijd van die belachelijke teksten.'

Toen de Spaanse les was afgelopen, deed Nagasawa de tv uit en haalde nog een biertje uit de koelkast.

'Zit ik je niet in de weg?'

'Mij? Helemaal niet. Ik verveelde me. Wil je echt geen bier?' Ik bedankte.

'Dat is waar ook, laatst was de uitslag van het examen. Ik ben aangenomen,' zei Nagasawa.

'Het examen voor de buitenlandse dienst?'

'Ja. Officieel heet het "examen voor ambtenaren eerste klasse diplomatieke dienst", maar dat is natuurlijk een lachertje.' 'Gefeliciteerd,' zei ik, en ik gaf hem mijn linkerhand. 'Dankjewel.'

‘Ik had niet anders verwacht, maar toch.'

‘Ik ook niet,' lachte Nagasawa. 'Toch is het mooi dat het nu vaststaat.'

'Ga je meteen naar het buitenland?'

'Nee, het eerste jaar krijg je hier een opleiding. Daarna sturen ze je voor een tijd naar het buitenland.'

Ik slurpte van mijn thee, Nagasawa dronk met smaak zijn bier.

'Als je wilt mag je die koelkast wel hebben als ik hier wegga,' zei Nagasawa. 'Je wilt hem toch wel? Dan staat je bier tenminste altijd koud.'

‘Ik wil hem graag hebben, maar heb je hem zelf niet nodig? Je zult toch ergens op jezelf gaan wonen.'

'Ben je gek. Als ik hier wegga, koop ik een grote koelkast en ga ik op grote voet leven. Ik heb nu vier jaar op deze armzalige plek gewoond. De dingen die ik hier heb gebruikt, wil ik niet langer zien. Je mag alles hebben: de tv, de thermoskan, de radio.' 

'Nou, graag,' zei ik. Ik pakte het Spaanse lesboek van zijn bureau en bekeek het. 'Ben je met Spaans begonnen?'

'Ja. Hoe meer talen je kent, hoe beter. En ik heb er aanleg voor. Ik heb mezelf Frans geleerd en beheers het nu bijna perfect. Het is net als bij een spel: als je eenmaal de regels begrijpt, is het daarna allemaal hetzelfde, Net als met vrouwen, eigenlijk.'

'Wat een contemplatief leven leid je toch,' zei ik spottend.

'Zullen we een keer samen uit eten gaan?' zei Nagasawa.

'En weer op vrouwenjacht zeker?'

'Nee, dat bedoel ik niet. Een echt diner, samen met Hatsumi naar een echt restaurant. Om mijn aanstelling te vieren. Dan kiezen we een lekker duur restaurant uit. Mijn vader betaalt toch.'

'Moet je dat niet gewoon samen met Hatsumi doen?'

'Het is prettiger als jij er ook bij bent. Zowel voor Hatsumi als voor mij,' zei Nagasawa.

Daar gaan we weer, dacht ik bij mezelf. Het is weer hetzelfde als met Kizuki en Naoko.

‘Ik blijf wel bij Hatsumi slapen. Maar laten we met z'n drieën gaan eten.'

'Nou, als jullie het allebei goedvinden, ga ik graag mee,' zei ik. 'Maar Nagasawa, hoe moet dat dan met Hatsumi, als je na je opleiding een paar jaar naar het buitenland moet? Wat doe je dan met haar?'

'Dat is haar probleem, niet het mijne.'

‘Ik begrijp je niet.'

Met zijn voeten nog steeds op het bureau nam hij een slok van zijn bier en gaapte.

‘Ik ben niet van plan te trouwen, en dat heb ik ook tegen Hatsumi gezegd. Dus als Hatsumi wil trouwen, dan gaat ze haar gang maar. Ik hou haar niet tegen. Als ze niet trouwt en op me wil wachten, dan wacht ze. Dat bedoel ik.'

'Tja,' zei ik, perplex.

'Je vindt me vast verschrikkelijk.'

'Ja.'

'Het gaat er nu eenmaal oneerlijk aan toe in de wereld. Dat is niet mijn schuld. Dat is altijd al zo geweest. Ik ben altijd eerlijk geweest tegen Hatsumi. Ik bedoel maar, als ze me verschrikkelijk vindt en een hekel aan me heeft, dan maakt ze het maar uit. Dat weet ze.'

Nagasawa dronk zijn bier op en stak een sigaret aan.

'Beangstigt het leven je dan nooit?' vroeg ik.

'Hoor eens, ik ben niet gek,' zei Nagasawa. 'Natuurlijk beangstigt het leven me soms. Dat spreekt voor zich. Ik laat me er alleen niet door leiden. Ik ga ervoor om mijn kracht voor honderd procent in te zetten. Ik pak wat ik wil en wat ik niet wil, pak ik niet. Zo leef ik. Als het spaak loopt, verleg ik mijn strategie. Met andere woorden, een oneerlijke maatschappij is een maatschappij waarin je je talenten kunt ontplooien.'

'Het klinkt nogal egocentrisch,' zei ik.

'Ik ga nu eenmaal niet naar de hemel staan kijken en wachten tot het fruit omlaagvalt. Ik doe op mijn manier mijn best. Ik doe tien keer zoveel als jij.'

'Dat is waar,' gaf ik toe.

'Daarom word ik af en toe niet goed als ik om me heen kijk. Al die mensen die nergens moeite voor doen maar er wel de mond vol van hebben hoe onrechtvaardig alles is.'

Ik keek Nagasawa verbijsterd aan. 'Volgens mij zijn er heel veel mensen die zich helemaal uit de naad werken. Of zie ik dat verkeerd?'

'Dat is geen kwestie van moeite, dat is gewoon werk,' zei Nagasawa langs zijn neus weg. 'De inspanning waar ik het over heb is veel actiever en doelgerichter.'

'Bijvoorbeeld dat je Spaans gaat studeren terwijl je al zeker bent van een baan, wanneer ieder ander het eens rustig aan zou doen?'

'Inderdaad. Vóór het voorjaar beheers ik het Spaans tot in de puntjes. Het is me met Engels, Duits en Frans ook gelukt en met Italiaans gaat het ook de goede kant op. Gaat zoiets zonder moeite?'

Hij nam een haal van zijn sigaret en ik dacht aan de vader van Mi-dori. Hij zou nooit op het idee zou zijn gekomen om aan een studie Spaans op tv te beginnen. Hij zou nooit hebben nagedacht over het verschil tussen werk en moeite. Hij zou het wel te druk hebben gehad om over dergelijke dingen na te denken. Te druk met zijn werk en met zijn weggelopen dochter, die hij helemaal uit Fukushima moest ophalen.

'Om terug te komen op dat dinertje: kun je komende zaterdag?' zei Nagasawa. 'Prima,' zei ik.


Nagasawa had een rustig en chic restaurant uitgekozen in een zijstraat van Azabu. Zodra Nagasawa zijn naam noemde, werden we naar een aparte ruimte achterin geleid. In dit kleine vertrek hingen een stuk of vijftien prenten aan de muur. Terwijl we op Hatsumi wachtten, praatten Nagasawa en ik over een roman van Joseph Conrad en dronken we een uitstekende wijn. Nagasawa droeg een duur ogend, grijs pak. Ik had ïiijn gewone marineblauwe blazer aan.

Na een kwartiertje kwam Hatsumi binnen. Ze was mooi opgemaakt, had gouden oorbellen in en ze droeg een fraaie donkerblauwe jurk en elegante rode pumps. Toen ik haar een compliment maakte over de kleur van haar jurk, vertelde ze dat het nachtblauw was.

'Wat een mooi restaurant,' zei Hatsumi.

'Als mijn vader naar Tokio komt, eet hij altijd hier,' zei Nagasawa. ‘Ik heb hier ooit één keer met hem gegeten. Eigenlijk hou ik niet zo van dat pretentieuze eten.'

'Kom, voor een keer is het best leuk. Vind je niet, Watanabe?' zei Hatsumi.

'Inderdaad,' zei ik. 'Zolang ik niet zelf hoef te betalen, tenminste.' 'Mijn vader gaat hier altijd naartoe met zijn maîtresse,' zei Nagasawa. 'Hij heeft een maîtresse in Tokio.' 'Echt waar?' zei Hatsumi.

Ik deed alsof ik niets had gehoord en nam een slok wijn.

Uiteindelijk kwam de ober en hij nam onze bestelling op. We bestelden voorgerechten en soep, Nagasawa bestelde eend als hoofdgerecht en Hatsumi en ik zeebaars. Omdat het eten met lange tussenpozen werd geserveerd, dronken we tussen de gangen door wijn en praatten over van alles en nog wat. Eerst vertelde Nagasawa over het examen bij Buitenlandse Zaken. Het gros van de kandidaten was puin dat je het liefst in een bodemloos moeras zou willen storten, zei hij. Maar er zaten ook wel een paar geschikte lui bij. Ik vroeg hem of dat percentage verhoudingsgewijs hoger of lager was dan in de maatschappij in het algemeen.

'Hetzelfde natuurlijk,' zei Nagasawa, met een gezicht alsof dat voor zichzelf sprak. 'Het is toch overal hetzelfde? Dat is een constante.'

Toen de wijn op was, bestelde Nagasawa een nieuwe fles en zelf nam hij een dubbele Schotse whisky.

Vervolgens begon Hatsumi voor de zoveelste keer over een meisje dat ze graag aan me wilde voorstellen. Dit was een eeuwig gespreksonderwerp tussen Hatsumi en mij. Ze wilde mij steeds voorstellen aan een 'heel leuke jongerejaars uit haar club' en ik ontweek haar telkens.

'Ze is echt heel aardig. En ze is knap. Ik zal haar de volgende keer meenemen en dan moet je zeker eens met haar praten. Je vindt haar vast leuk.'

'Laat maar,' zei ik. 'Ik ben veel te arm om uit te gaan met meisjes van jouw universiteit. Ik heb geen geld en we hebben geen gespreksstof.'

'Wat een onzin. Ze is heel spontaan. En helemaal niet arrogant.' 'Ja, waarom zou je haar niet eens ontmoeten?' zei Nagasawa. 'Je hoeft haar niet meteen te bespringen.'

'Natuurlijk niet. Juist niet. Ze is nog keurig maagd,' zei Hatsumi. 'Net als jij vroeger.'

'Ja, net als ik vroeger,' zei Hatsumi met een lach. 'Maar Watanabe, het maakt toch niet uit of je arm bent of niet? Daar gaat het toch niet om? Natuurlijk zitten er wel een paar van die arrogante, nuffige meisjes in mijn klas, maar de rest is net zo gewoon als wij. Tussen de middag eten we gewoon in de kantine voor tweehonderdvijftig yen en...'

'Stop maar, Hatsumi,' onderbrak ik haar. 'Bij mij op school kun je in de kantine kiezen uit lunch A, B of C. A kost honderdtwintig yen, B honderd yen en c tachtig yen. Als ik een enkele keer de A-lunch neem, kijkt iedereen me al met de nek aan. En wie de c-lunch niet kan betalen, die neemt noedels van zestig yen. Op zo'n school zit ik. Denk je dat zij en ik iets hebben om over te praten?'

Hatsumi moest vreselijk lachen. 'Goh, dat is nog eens goedkoop. Kan ik daar ook eens komen eten? Maar goed, Watanabe, je bent leuk gezelschap en jullie hebben vast heel veel te bepraten. Wie weet wil ze ook wel een lunch van honderdtwintig yen.'

'Schei uit,' zei ik lachend. 'Dat wil niemand. Dat doe je alleen als je niet anders kunt.'

'Beoordeel ons nou eens niet op de buitenkant, Watanabe. Het is inderdaad best een bekakte meisjesschool, maar er zitten genoeg serieuze meisjes bij die weleens over het leven nadenken. Het is echt niet zo dat iedereen uit is op een jongen in een sportauto.'

'Dat begrijp ik ook wel,' zei ik.

'Watanabe heeft al een vriendinnetje,' zei Nagasawa. 'Maar hij wil het nooit over haar hebben. Er komt geen woord over haar over zijn lippen. Heel raadselachtig.'

'Echt waar?' vroeg Hatsumi aan mij.

'Ja. Maar er is niets raadselachtigs aan. Alleen zijn de omstandigheden nogal gecompliceerd en die laten zich niet zo makkelijk uitleggen.'

'Een onbereikbare liefde of zo? Nou, ik ben een en al oor.'

In plaats van Hatsumi antwoord te geven nam ik een slok wijn.

‘Ik zei het toch?' zei Nagasawa, die aan zijn derde whisky was begonnen. 'Als hij eenmaal heeft besloten er geen woord over te zeggen, dan zegt hij ook absoluut niets.'

'Nou, jammer,' zei Hatsumi, terwijl ze haar terrine aan stukjes sneed en met een vork een hapje naar haar mond bracht. 'Als jullie het goed met elkaar hadden kunnen vinden, zouden we met z'n vieren hebben kunnen afspreken.'

'En dan hadden we met z'n allen dronken kunnen worden en van partner kunnen ruilen,' zei Nagasawa.

'Zeg niet van die rare dingen.'

'Dat is niet raar. Watanabe vindt je heel leuk.'

'Dat is heel wat anders,' zei Hatsumi zacht. 'Zo is hij niet. Hij is attent en voorkomend. Dat weet ik gewoon. Daarom wilde ik hem ook aan dat meisje voorstellen.'

'Watanabe en ik hebben al eens een keer van meisje geruild, ooit, vroeger. Ja toch?' zei Nagasawa met een gezicht alsof het de gewoonste zaak van de wereld was. Toen dronk hij zijn glas leeg en bestelde een nieuwe.

Hatsumi legde haar mes en vork neer en bette voorzichtig met een servet haar mondhoeken. Toen keek ze me aan. 'Watanabe, hebben jullie dat echt gedaan?'

Omdat ik niet wist wat ik moest antwoorden, zweeg ik.

'Zeg het maar eerlijk. Wat maakt het uit?' zei Nagasawa. De situatie nam een onaangename wending. Nagasawa kon heel onaangenaam worden ais hij had gedronken. Dit keer richtte hij zijn venijn niet op mij, maar op Hatsumi. Ik doorzag het en voelde me er erg ongemakkelijk bij.

‘Ik wil het graag horen,' zei Hatsumi tegen mij. 'Het lijkt me interessant.' 'We waren dronken,' zei ik.

'Het geeft niet, hoor. Ik neem je niets kwalijk. Ik wil alleen graag horen wat er gebeurd is.'

'Nagasawa en ik zaten in een bar in Shibuya te drinken en we raakten aan de praat met twee meisjes. Ze volgden een of andere opleiding en ze waren al ver heen. Uiteindelijk zijn we in een hotel daar in de buurt beland en zijn we met ze naar bed geweest. In twee kamers naast elkaar. Midden in de nacht klopte Nagasawa op mijn deur en stelde voor te ruilen. Toen ging ik naar die van Nagasawa en hij naar die van mij.'

'En werden die meisjes niet boos?'

'Zij waren ook dronken en het maakte hun niet uit.'

'Er was wel een reden voor,' zei Nagasawa.

'Wat voor reden?'

'Ze waren met z'n tweeën, maar ze waren heel verschillend. Het ene kind was mooi, maar de ander was verschrikkelijk, dus ik vond het oneerlijk. Want ik had de mooie genomen en dat vond ik sneu voor Watanabe. Daarom hebben we geruild. Zo was het toch, Watanabe?'

'Zoiets, ja,' zei ik. Eerlijk gezegd had ik degene die geen schoonheid was veel leuker gevonden. Ze was leuk om mee te praten en ze was aardig. Na de seks hadden we best gezellig liggen kletsen toen Nagasawa binnenkwam en voorstelde om te ruilen. Toen ik haar vroeg of ze het goedvond, zei ze: 'Goed hoor, als jullie dat willen.' Ze zou wel gedacht hebben dat ik het nog graag met die mooie wilde doen.

'Was het leuk?' vroeg Hatsumi aan mij.

'Dat ruilen, bedoel je?'

'Wat het ook was.'

'Niet speciaal,' zei ik. 'We deden het gewoon. Verder was er niets bijzonders aan.'

'Waarom doe je het dan?' 'Omdat ik hem had meegevraagd,' zei Nagasawa. ‘Ik vroeg het aan Watanabe,' zei Hatsumi scherp. 'Waarom doe je zulke dingen?'

'Omdat ik zo nu en dan ontzettend zin heb om met een meisje naar bed te gaan,' zei ik.

'Als je iemand hebt om wie je geeft, kun je er dan met haar niet iets op verzinnen?' vroeg Hatsumi nadat ze even had nagedacht.

'Dat ligt gecompliceerd.'

Hatsumi slaakte een zucht.

Op dat moment ging de deur open en werd het hoofdgerecht geserveerd. Nagasawa kreeg zijn geroosterde eend en Hatsumi en ik onze zeebaars. Vervolgens werden de warme groenten met een saus opgediend. Toen trok de bediening zich terug en waren we weer met ons drieën. Nagasawa sneed een stuk van zijn eend af, at er met smaak van en dronk whisky. Ik nam een hap van de spinazie. Hatsumi raakte haar eten niet aan.

'Hoor eens, Watanabe, ik weet niet om wat voor omstandigheden het gaat, maar het lijkt me dat zulke dingen eigenlijk niet bij je passen. Klopt dat?' zei Hatsumi. Ze legde haar handen op tafel en keek me recht in de ogen.

'Daar zit wel iets in,' zei ik. 'Dat denk ik zelf ook weleens.'

'Waarom stop je er dan niet mee?'

'Zo nu en dan verlang ik naar een warm lichaam,' zei ik naar waarheid. 'Als ik die warme huid niet tegen me aan voel, word ik soms onverdraaglijk eenzaam.'

'Kort gezegd komt het hierop neer,' viel Nagasawa me in de rede. 'Watanabe heeft een vriendin, maar door omstandigheden kunnen ze het niet doen. Dus seks haalt hij, puur voor de seks, ergens anders. Wat geeft dat nou? Het is toch een helder verhaal? Je kunt toch niet de hele tijd opgesloten in je kamer liggen rukken?'

'Maar als je echt van haar houdt, Watanabe, zou je je dan niet kunnen inhouden, vraag ik me af?'

'Misschien wel,' zei ik, terwijl ik een stukje vis met saus in mijn mond stak.

'Jij begrijpt de seksuele behoefte van mannen niet,' zei Nagasawa tegen Hatsumi. 'We gaan nu al drie jaar met elkaar en in die tijd heb ik het met een heleboel andere vrouwen gedaan. Maar ik herinner me helemaal niets van hen. Niet hoe ze heetten, niet hoe ze eruitzagen. Ik heb het steeds maar één keer met ze gedaan. Je ziet elkaar, je doet het, aju. Dat is alles. Wat is daar nou verkeerd aan?'

'Waar ik niet tegen kan, is die zelfingenomenheid van jou,' zei Hatsumi zacht. 'Het gaat er niet om of je met andere vrouwen slaapt of niet. Heb ik me daar ooit serieus kwaad over gemaakt, over je vrouwenjacht?'

'Het is niet eens vrouwenjacht. Het is gewoon een spelletje. Ik doe niemand pijn,' zei Nagasawa.

'Je doet mij pijn,' zei Hatsumi. 'Waarom heb je aan mij niet genoeg?'

Nagasawa zweeg een poosje en schudde met zijn whiskyglas. 'Het punt is niet dat ik aan jou niet genoeg heb. Dat staat er helemaal los van. Ik heb een soort honger naar zulke dingen. Als ik je daarmee pijn heb gedaan, dan spijt me dat. Het is absoluut niet zo dat ik aan jou niet genoeg heb of zo. Maar ik heb die honger in me. Zo ben ik. Daar is niets aan te doen.'

Ten slotte pakte Hatsumi haar mes en vork op en begon van haar zeebrasem te eten. 'Je kunt toch op z'n minst Watanabe erbuiten laten?'

'Watanabe en ik lijken in sommige opzichten op elkaar,' zei Nagasawa. 'We zijn allebei eigenlijk alleen maar in onszelf geïnteresseerd. Het enige verschil is dat ik er trots op ben en hij niet. Wij zijn alleen maar geïnteresseerd in onze eigen gedachten, onze eigen gevoelens en onze eigen daden. Wij zien onszelf los van anderen. Daarom mag ik Watanabe. Alleen heeft hij het nog niet met zoveel woorden onderkend, en daarom twijfelt hij soms en verwondt hij zich soms.'

'Bestaan er dan mensen die nooit twijfelen of zich nooit verwonden?' zei Hatsumi. 'Of bedoel je dat jij nog nooit hebt getwijfeld en je nog nooit hebt verwond?'

'Natuurlijk twijfel ik ook en verwond ik me weleens. Maar het is mogelijk dat door oefening te beperken. Als je een muis een elektrische schok toedient, kiest hij op den duur de weg met de minste pijn.'

'Maar een muis kent geen liefde.'

'Een muis kent geen liefde,' herhaalde Nagasawa terwijl hij naar mij keek. 'Mooi, hè? Dit verdient achtergrondmuziek. Liefst een orkest met twee harpen erbij en...'

'Maak me niet belachelijk. Ik meen het.'

'We zijn nu aan het eten,' zei Nagasawa. 'En Watanabe is er ook bij. Het is wel zo beleefd om een andere gelegenheid te kiezen voor een eerlijk gesprek.'

'Zal ik weggaan?' zei ik.

'Blijf maar liever. Dat is beter,' zei Hatsumi.

'Nou we hier toch zitten, moesten we ook maar een dessert nemen,' zei Nagasawa.

'Het is mij om het even.'

We aten een poosje zwijgend verder. Ik at mijn zeebrasem netjes op, Hatsumi liet de helft liggen. Nagasawa had zijn eend allang op en ging verder met de whisky.

'Heerlijk, die zeebrasem,' probeerde ik, maar niemand gaf antwoord. Het was alsof ik een steentje in een mijnschacht had gegooid.

De borden werden weggehaald en er werd citroensorbet en espresso geserveerd. Nagasawa nam een hapje en een slokje, maar stak al snel een sigaret op. Hatsumi raakte de sorbet niet aan. Vooruit dan maar, dacht ik bij mezelf, en ik werkte mijn sorbet naar binnen en dronk mijn koffie op. Hatsumi staarde naar haar handen op tafel. Zoals alles aan haar zagen ook haar handen er heel chic, elegant en kostbaar uit. Ik dacht aan Naoko en Reiko. Wat zouden zij nu aan het doen zijn? Misschien lag Naoko lekker op de bank een boek te lezen en speelde Reiko 'Norwegian Wood' op haar gitaar. Ik werd overvallen door het sterke verlangen om naar hun kleine kamertje terug te keren. Wat deed ik hier in godsnaam?

'Watanabe en ik hebben met elkaar gemeen dat we niet vinden dat andere mensen ons moeten begrijpen,' zei Nagasawa. 'Daarin verschillen we van de rest. Die doen allemaal moeite omdat ze willen dat andere mensen hen begrijpen. Maar ik heb dat niet en Watanabe ook niet. Het kan ons niet schelen. Ik ben ik, en de ander is de ander.'

Ts dat zo?' vroeg Hatsumi aan mij.

'Welnee,' zei ik. 'Zo sterk ben ik helemaal niet. Het is niet zo dat niemand me hoeft te begrijpen. Met sommige mensen verlang ik wel degelijk naar wederzijds begrip. Maar dat de rest me niet altijd begrijpt, daar is niet veel aan te doen, denk ik. Daar leg ik me bij neer. Dus wat Nagasawa zegt, dat het me niet kan schelen of ik word begrepen, klopt niet.'

'Het is bijna hetzelfde als wat ik zeg,' zei Nagasawa terwijl hij het koffielepeltje oppakte. 'Het is echt hetzelfde. Het is hetzelfde verschil als tussen een laat ontbijt en een vroege lunch. Wat je eet is hetzelfde, het tijdstip waarop je eet is hetzelfde, alleen noem je het anders.'

'Nagasawa, kan het je ook niet schelen of ik je begrijp?' vroeg Hatsumi.

'Jij snapt het volgens mij helemaal niet. Of de ene mens de andere begrijpt, is alleen een kwestie van of de tijd er rijp voor is, niet of de een de ander wil begrijpen.'

'Dus het is verkeerd om te verlangen dat iemand - jij bijvoorbeeld - mij begrijpt?'

'Nee, het is niet verkeerd,' antwoordde Nagasawa. 'Mensen noemen dat gewoonlijk liefde, jouw verlangen om mij te begrijpen. Maar ik leef volgens een volslagen ander systeem.'

'Bedoel je dat je niet van me houdt?'

‘Ik bedoel dat mijn systeem en jouw...'

'Rot toch op met je systeem!' riep Hatsumi uit. Het was de eerste en laatste keer dat ik haar heb horen schreeuwen. Nagasawa drukte op de bel bij de tafel en de ober bracht de rekening. Nagasawa overhandigde hem zijn creditcard.

'Sorry, Watanabe, voor vanavond,' zei hij. ‘Ik breng Hatsumi naar huis. Jij redt je denk ik wel.'

'Het geeft niet. Ik heb trouwens heerlijk gegeten,' zei ik, maar niemand reageerde erop.

De ober kwam met de creditcard, Nagasawa controleerde het bedrag en zette zijn handtekening. Wij stonden op en gingen naar buiten. Op straat wilde Nagasawa een taxi aanhouden, maar Hatsumi hield hem tegen.

'Dankjewel, maar ik wil niet langer met je samen zijn vandaag. Je hoeft me niet thuis te brengen. Bedankt voor het eten.' 'Wat jij wilt,' zei Nagasawa.

'Ik heb liever dat Watanabe me thuisbrengt,' zei Hatsumi.

'Wat jij wilt,' zei Nagasawa. 'Maar Watanabe is van hetzelfde laken een pak als ik. Hij is vriendelijk en aardig, maar hij is niet in staat uit de grond van zijn hart van iemand te houden. Ergens is hij zich daar altijd van bewust, maar toch snakt hij ernaar. Ik weet er alles van.'

Ik hield een taxi aan, liet Hatsumi instappen en zei tegen Nagasawa: 'Nou, dan breng ik haar maar naar huis.'

'Het spijt me,' zei hij, maar hij leek met zijn gedachten heel ergens anders.

'Waar moet je naartoe? Terug naar Ebisu?' vroeg ik in de taxi aan Hatsumi. Daar was haar appartement. Hatsumi schudde haar hoofd. 'Nou, zullen we nog ergens iets drinken?' Ze knikte.

'Naar Shibuya,' zei ik tegen de chauffeur.

Hatsumi hing met haar armen over elkaar en haar ogen dichtgeknepen in het hoekje van de achterbank. Haar gouden oorbellen glinsterden af en toe met het heen en weer bewegen van de auto. Haar nachtblauwe jurk leek erop gemaakt helemaal op te gaan in het donker van de taxi. Haar goedgevormde, in een zachte kleur gestifte lippen bewogen af en toe, alsof ze op het punt stond iets te zeggen maar er toch maar van afzag. Toen ik zo naar haar keek, kon ik goed begrijpen waarom Nagasawa haar had uitverkoren. Er waren genoeg meisjes die mooier waren dan Hatsumi en Nagasawa had er zoveel kunnen krijgen als hij maar wilde, maar Hatsumi had iets dat een sterke trilling teweeg kon brengen in je hart. Niet dat ze er welbewust opuit was iets bij je te raken. Het was een subtiele kracht die diep bij de ander resoneerde. De hele rit naar Shibuya keek ik naar haar en de hele tijd vroeg ik me af wat dat gevoel dat ze in mijn hart opriep nu toch was. Maar ik kwam er maar niet achter.


Ik realiseerde me pas twaalf of dertien jaar later wat het was. Ik was in Santa Fe in New Mexico om een schilder te interviewen. Op een avond zat ik in een pizzeria in de buurt bier te drinken en een pizza te eten toen ik een zeldzaam mooie zonsondergang zag. De hele wereld \V2S rood gekleurd. Mijn hand, mijn bord, de tafel - zo ver mijn oog reikte was alles rood. Het was een fris rood, alsof uit mijn hoofd een uitzonderlijk vruchtensap ontsprong. Te midden van deze overweldigende avondschemering moest ik opeens aan Hatsumi denken. Op dat moment begreep ik wat de trilling was geweest die ze in mijn hart teweeg had gebracht: het was kinderlijk verlangen dat onvervuld bleef en tot in de eeuwigheid niet vervuld zou worden. Ik was dit brandende, pure hunkeren heel lang geleden ergens kwijtgeraakt en ik had er zelfs lange tijd niet eens meer aan gedacht dat dat gevoel ooit in mij had bestaan. Hatsumi had een deel van mijzelf geraakt dat had gesluimerd. Toen ik me dat realiseerde, voelde ik me zo verdrietig dat ik bijna in tranen uitbarstte. Ze was echt, absoluut een heel bijzondere vrouw. Iemand had haar op een of andere manier moeten redden.

Maar het was noch Nagasawa noch mij gelukt. Zoals zoveel mensen die ik kende, had Hatsumi toen ze in een zekere fase van haar leven was gekomen zomaar haar leven afgebroken. Twee jaar nadat Nagasawa naar Duitsland was gegaan trouwde ze met iemand anders en nog twee jaar later sneed ze met een scheermes haar polsen door.

Nagasawa was - uiteraard - degene die me van haar dood op de hoogte bracht. Hij schreef me een brief vanuit Bonn. 'Door Hatsumi's dood is er iets verloren gegaan en dat is onverdraaglijk verdrietig en pijnlijk. Zelfs voor mij.' Ik verscheurde de brief en gooide hem weg. Ik heb hem nooit meer geschreven.


We gingen een bar binnen en sloegen ieder een paar glazen achterover. We zeiden allebei weinig. Als een uitgeblust echtpaar zaten we zwijgend tegenover elkaar te drinken en pinda's te knabbelen. Toen de zaak geleidelijk volliep, besloten we naar buiten te gaan en een stukje te lopen. Hatsumi zei dat ze de rekening wilde betalen, maar ik stond erop dat ik dat zou doen omdat ik haar tenslotte had uitgenodigd.

Buiten was de lucht behoorlijk afgekoeld. Hatsumi sloeg een lichtgrijs vest om haar schouders. Nog altijd liep ze zwijgend naast me. Zonder een duidelijk doel liepen we door de nachtelijke stad, ik met mijn handen in mijn broekzakken. Net als destijds met Naoko, schoot het opeens door me heen.

'Watanabe, weet jij hier in deze buurt een plek waar we kunnen biljarten?' zei Hatsumi ineens.

'Biljarten?' zei ik verbaasd. 'Kun jij dan biljarten?'

'Ja. Ik ben er vrij goed in. En jij?'

'Als het met vier ballen is, sta ik mijn mannetje. Maar ik ben niet zo goed.'

'Nou, laten we dan gaan spelen.'

We vonden een biljartcafé in de buurt en gingen er naar binnen. Het was een kleine zaak op een hoek. We vielen er ontzettend uit de toon, Hatsumi in haar chique jurk en ik in mijn blauwe blazer met stropdas, maar zonder er aandacht aan te besteden zocht Hatsumi een keu uit en krijtte de punt. Ze haalde een haarspeld uit haar tas en zette haar haar vast achter haar oor, zodat ze er tijdens het stoten geen last van had.

We speelden twee potjes. Hatsumi had er inderdaad slag van en ik kon de ballen niet lekker raken omdat mijn hand dik in het verband zat. Ze versloeg me beide potjes verpletterend.

'Wat ben je goed,' zei ik, onder de indruk.

'Dat had je zeker niet verwacht, hè?' zei ze lachend, terwijl ze zorgvuldig de plaats van de ballen uitmat. 'Waar heb je dat geleerd?'

'Mijn grootvader van vaderskant speelde vroeger graag. Hij had thuis een biljarttafel staan, dus van jongs af aan biljartten mijn broer en ik als we naar hem toe gingen. Toen ik wat groter was, heeft mijn grootvader me de fijne kneepjes geleerd. Hij was een goed mens. Stijlvol en aantrekkelijk. Hij is al overleden, trouwens. Het was zijn grootste trots dat hij ooit in New York Deanna Durbin had ontmoet.'

Ze maakte drie punten op rij en de vierde keer miste ze. Ik scoorde met moeite één keer en miste vervolgens een makkelijke bal.

'Dat komt door je verband,' vergoelijkte Hatsumi.

'Het komt doordat ik het lang niet heb gedaan. Twee jaar en vijf maanden.'

'Hoe weet je dat zo precies?'

'Een vriend van me overleed op een avond nadat we samen hadden gebiljarf. Vandaar dat ik het nog precies weet.' 'En sindsdien heb je niet meer gespeeld?'

'Niet om die reden,' zei ik, na even te hebben nagedacht. 'Er deed zich gewoon geen gelegenheid meer voor om te spelen.' 'Hoe is je vriend overleden?' 'Door een verkeersongeluk,' zei ik.

Ze stootte nog een paar keer. Ze keek heel ernstig naar de ballen en schoot gedoseerd en met grote precisie. Als ik haar zo bezig zag - met haar mooi gekapte haar naar achteren geschoven, met haar glit-terende gouden oorbellen, met haar zorgvuldig neergeplante pumps, en met haar mooie uitgestrekte hand op het vilt van het biljart leunend om te schieten - veranderde het smoezelige biljartzaaltje in een schitterende societygelegenheid. Ik was voor het eerst alleen met haar samen en voor mij was het een mooie ervaring. Ik had het gevoel dat het leven op een hoger plan werd getild door haar aanwezigheid. Na het derde potje - natuurlijk had ze me weer ingemaakt - begon mijn wond te kloppen en besloten we ermee te stoppen.

'Het spijt me. Ik had niet moeten voorstellen om te biljarten,' zei Hatsumi bedremmeld.

'Het geeft niet. Het is geen zware wond en ik vond het leuk. Heel leuk,' zei ik.

Toen we weggingen zei een magere vrouw van middelbare leeftijd, die vermoedelijk de uitbaatster was: 'Nou, meissie, je weet ze te raken.'

'Dank u,' zei Hatsumi lachend. Zij rekende af.

'Doet het pijn?' vroeg Hatsumi toen we buiten waren.

'Het valt wel mee,' zei ik.

'Zou de wond open zijn gegaan?'

'Er is niets aan de hand, denk ik.'

'Weet je wat, ga met mij mee. Dan kijk ik naar je wond en doe ik er een schoon verband om,' zei Hatsumi. ‘Ik heb verband en ontsmettingsmiddel in huis. Het is hier vlakbij.'

Ik zei dat ze zich geen zorgen hoefde te maken en dat er niets mis was, maar zij bleef erop hameren dat het belangrijk was te controleren of de wond niet was opengegaan.

'Of vind je het vervelend met me samen te zijn? Wil je zo snel mogelijk terug naar je eigen kamer?' zei Hatsumi plagend.

'Helemaal niet,' zei ik.

'Nou, doe dan niet zo moeilijk en kom mee. Lopend zijn we er zo.'

Hatsumi's appartement was een kwartier lopen vanaf Shibuya in de richting van Ebisu. Het was geen extravagante, maar beslist wel een mooie flat, met een kleine lobby en een lift. Hatsumi liet me plaatsnemen aan de tafel in de keuken van haar flat en ging haar kamer in om zich om te kleden. Ze kwam weer tevoorschijn in een zeiltrui waar PRINCETON UNIVERSITY op stond en een katoenen broek. Haar oorbellen waren verdwenen. Ze zette een EHBO-doos op tafel, wikkelde mijn verband af, stelde vast dat mijn wond niet open was gegaan, ontsmette de plek en wikkelde er een nieuw verband om. Ze deed het allemaal heel handig.

'Hoe komt het dat je in zoveel dingen zo goed bent?' vroeg ik.

'Ik heb vroeger dit soort dingen gedaan als vrijwilligster. Verpleegstertje spelen. Zo heb ik het geleerd,' zei Hatsumi.

Toen ze klaar was met het verband, haalde ze twee blikjes bier uit de koelkast. Zij dronk de helft van haar blikje en ik dronk de mijne, plus de rest van haar bier. Toen liet Hatsumi me foto's zien van de jongerejaars uit haar club. Er zaten inderdaad een paar leuke meisjes tussen.

'Als je een vriendinnetje zoekt, kun je altijd bij mij terecht. Ik stel je zó aan iemand voor.' ‘Ik zal eraan denken.'

'Je zult me wel een oude koppelaarster vinden, Watanabe. Zeg eens eerlijk?'

'Enigszins,' antwoordde ik lachend en naar waarheid. Hatsumi lachte ook. Het stond haar goed.

'Watanabe, wat vind jij er nou van, van Nagasawa en mij?' 'Hoe bedoel je "wat ik ervan vind"? Waarvan?' 'Wat moet ik doen, verder?'

'Het maakt toch niets uit wat ik vind?' zei ik terwijl ik van mijn goed gekoelde bier dronk.

'Zeg me je mening, wat die ook is.'

'Als ik jou was, zou ik met hem breken. Vind iemand die er een wat zinniger manier van denken op na houdt en word gelukkig. Zelfs in het gunstigste geval zul je niet gelukkig met hem worden. Hij is er de man niet naar om zich te bekommeren om zijn eigen geluk, of dat van een ander. Als je bij hem blijft, gaat dat je zenuwen slopen. Ik vind het een wonder dat je al drie jaar met hem omgaat. Natuurlijk mag ik hem op mijn manier. Hij is leuk en hij heeft veel goede kanten. Hij heeft talenten en krachten waar ik nooit aan zal kunnen tippen. Maar de manier waarop hij denkt en leeft is niet gezond. Als ik met hem praat, heb ik soms het gevoel dat ik op dezelfde plaats in cirkels ronddraai. Hij beweegt in dat proces geleidelijk aan omhoog, maar ik draai nog steeds rondjes op dezelfde plaats. Dat voelt heel leeg. Ik bedoel, onze systemen zijn verschillend. Begrijp je wat ik bedoel?'

'Ik begrijp het heel goed,' zei Hatsumi. Ze haalde een nieuw blikje voor me uit de koelkast.

'Bovendien gaat hij na zijn opleiding bij Buitenlandse Zaken voor een tijd naar het buitenland. Wat doe jij dan? Blijf je de hele tijd op hem wachten? Hij is toch niet van plan om te trouwen. Met niemand.'

'Dat weet ik.'

'Nou, dan hoef ik niets meer te zeggen.'

'Hmm,' zei Hatsumi.

Ik schonk langzaam bier in mijn glas.

'Ik moest er net tijdens het biljarten opeens aan denken,' zei ik. 'Ik bedoel, ik heb geen broers of zussen en ben helemaal alleen opgegroeid. Toch heb ik nooit naar broers of zussen verlangd omdat ik me eenzaam voelde. Ik vond het wel best in mijn eentje. Maar toen ik daarnet met jou aan het biljarten was, bedacht ik opeens dat het leuk zou zijn als ik een zus als jij had gehad. Een slimme, chique zus die er fantastisch uitziet in een nachtblauwe jurk en met gouden oorbellen, en die goed kan biljarten.'

Hatsumi lachte blij en keek me aan. 'Dat is het allerliefste dat ik in een jaar heb gehoord. Echt waar.'

'Daarom wil ik ook graag dat je gelukkig wordt,' zei ik een beetje blozend. 'Het is heel gek. Waarom gaat iemand als jij, die zo op het oog met iedereen gelukkig zou kunnen worden, uitgerekend met iemand als Nagasawa?'

'Zulke dingen gebeuren gewoon. Daar heb ik zelf niet de hand in. Nagasawa zou zeggen dat het mijn eigen verantwoordelijkheid is. Niet de zijne.'

Tets van die strekking, ja,' beaamde ik.

'Maar weet je, Watanabe. Ik ben helemaal niet zo'n bijdehand meisje. Eerder dom en ouderwets. Systeem, verantwoordelijkheid

- dat is me allemaal om het even. Ik wil gewoon trouwen, elke avond in de armen liggen van de man van wie ik hou, kinderen krijgen - dat is voor mij genoeg. Meer hoef ik niet.'

'Nagasawa zoekt iets heel anders.'

'Maar mensen veranderen. Ja toch?'

'Je bedoelt dat ze de echte wereld in stappen, worden geconfronteerd met de realiteit, tegenslagen te verwerken krijgen en volwassen worden?'

'Ja. Bovendien zullen zijn gevoelens voor mij ook wel veranderen als hij langere tijd in het buitenland is, denk je niet?'

'Bij gewone mensen wel,' zei ik. 'Bij gewone mensen zou het wel zo kunnen lopen. Maar hij is zo niet. Hij heeft zo'n sterke wil dat wij ons er geen voorstelling van kunnen maken, bovendien is hij dag in dag uit bezig zijn zwakkere plekken nog te versterken. Hij is iemand die eerder sterker zal worden van tegenslagen. Hij is iemand die levende wormen eet wanneer ieder ander de handdoek in de ring zou gooien. Wat verwacht je in 's hemelsnaam van zo iemand?'

'Maar Watanabe, ik kan niet anders dan op hem wachten,' zei Hat-sumi met haar kin op haar handen geleund en met haar ellebogen op tafel.

'Ben je zo gek op Nagasawa?' 'Ja,' zei ze zonder aarzeling.

'Toe maar,' zei ik met een zucht. Ik dronk mijn laatste bier op. 'Het heeft beslist iets moois om met zoveel zekerheid van iemand te houden.'

‘Ik ben alleen maar hopeloos ouderwets,' zei Hatsumi. 'Wil je nog bier?'

'Nee, ik heb genoeg gehad. Ik moet op huis aan. Bedankt voor het verband en voor het bier.'

Toen ik bij de deur mijn schoenen stond aan te doen, ging de telefoon. Hatsumi keek naar mij, naar de telefoon en weer naar mij. 'Welterusten,' zei ik, en ik deed de deur open en ging naar buiten. Toen ik zacht de deur dichtdeed, ving ik een glimp op van Hatsumi die de telefoon opnam. Dat was het laatste dat ik van haar zag.


Toen ik thuiskwam op de campus, was het halftwaalf. Ik liep regelrecht naar Nagasawa's kamer en klopte daar aan. Toen ik zo'n tien keer had geklopt, schoot me te binnen dat het zaterdagavond was.

Nagasawa had voor elke zaterdagavond toestemming om buiten de deur t€ slapen, zogenaamd bij familie.

Ik ging naar mijn kamer, maakte mijn das los, hing mijn blazer en mijn broek op een hangertje, deed mijn pyjama aan en poetste mijn tanden. Op dat moment drong het tot me door dat het de volgende dag alweer zondag was. Ik had het gevoel alsof het om de vier dagen zondag was. Nog twee zondagen en dan werd ik twintig. Ik rolde mijn bed in, keek naar de kalender aan de muur en voelde me steeds somberder worden.


Op zondagochtend ging ik als altijd aan mijn bureau zitten en schreef een brief aan Naoko. Met een kop koffie bij de hand en met een oude plaat van Miles Davis op de achtergrond schreef ik haar uitgebreid. Buiten viel een fijne regen, waardoor mijn kamer zo kil was als een aquarium. De dikke trui die ik net tevoorschijn had gehaald, rook nog naar mottenballen. Ergens boven aan het raam zat bewegingloos een dikke vlieg. Omdat er geen wind stond, hing de vlag strak langs de vlaggenmast omlaag. Een magere bruine hond met een timide kop kwam de binnentuin in en liep langs de borders aan de bloemetjes te snuffelen. Het was mij een volslagen raadsel waarom.

Ik schreef verder aan mijn brief en elke keer wanneer de wond in mijn rechterhand pijn ging doen van het schrijven, staarde ik naar de binnentuin in de regen.

Eerst schreef ik dat ik tijdens mijn werk in de platenzaak een diepe snee in mijn hand had opgelopen, en ik schreef dat Nagasawa, Hat-sumi en ik op zaterdagavond uit eten waren gegaan om te vieren dat hij geslaagd was voor het toelatingsexamen van de diplomatieke dienst. Ik beschreef het restaurant en wat we hadden gegeten. Ik schreef dat het eten uitstekend was, maar dat de stemming halverwege bekoelde. Ik schreef het haar allemaal.

Ik twijfelde even of ik naar aanleiding van het feit dat ik met Hat-sumi naar een biljartcafé was geweest iets zou schrijven over Kizuki, maar besloot het toch te doen. Ik vond dat dat moest.


Ik herinner me nog heel goed de laatste hal die hij stootte op die dag - de dag dat hij overleed. Het was een behoorlijk lastige stoot langs de band en ik had nooit gedacht dat het hem zou lukken. Maar door een of andere goddelijke ingreep raakte hij hem loepzuiver. De witte bal rolde over het groene vilt en raakte de rode zo zacht datje het ternauwernood kon horen. Zo scoorde hij zijn laatste punt. Het was zo'n mooie, indrukwekkende stoot dat hij me nog steeds levendig voor de geest staat. Sindsdien heb ik bijna tweeënhalf jaar geen biljart gespeeld.

Maar op de avond dat ik metHatsumi aan het biljarten was, dacht ik pas aan Kizuki toen het eerste potje was afgelopen. Ik schrok er zelfvan. Want ik had na de dood van Kizuki altijd gedacht dat biljarten mij voortaan onherroepelijk aan Kizuki zou doen denken. Maar tot het eerste spel was afgelopen en ik een slok nam uit een blikje Pepsi-Cola uit de automaat, had ik helemaal niet aan Kizuki gedacht. Het was de cola-automaat die me aan hem herinnerde, want in de biljartzaak waar wij vaak speelden stond er ook zo een en vaak speelden we erom wie een rondje uit de automaat moest betalen.

Ik voelde me schuldig omdat ik niet meteen aan hem had gedacht. Het voelde alsof ik hem tekort had gedaan en hem had verlaten. Maar toen ik die avond thuiskwam, keek ik er anders tegenaan. Het is inmiddels tweeënhalf jaar later. En hij is nog steeds zeventien. Het betekende niet dat mijn herinnering aan hem vervaagd was. Alles wat met zijn dood samenhing stond me nog helder voor de geest - sommige dingen zelfs helderder dan toen. Ik bedoel: Binnenkort ben ik twintig, en een deel van wat Kizuki en ik deelden toen we zestien, zeventien waren is al helemaal verdwenen. Dat komt nooit meer terug, al zijn we er nog zo rouwig om. Veel duidelijker kan ik het niet uitleggen, maar ik denk datje wel zult begrijpen wat ik heb gevoeld en wat ik bedoel. Ik denk niet dat er behalve jij iemand is die het kan begrijpen.

Ik denk vaker aan je dan ooit tevoren. Zondagen met regen halen me uit mijn doen. Want als het regent, kan ik niet wassen en dus ook niet strijken. Ik kan niet gaan wandelen, of op het dak gaan liggen. Ongeveer het enige dat ik kan doen is met 'Kind of Blue' op de auto-repeat aan mijn bureau zitten en naar de binnentuin in de regen staren. Zoals ik al eerder schreef, draai ik op zondag de veer niet op. Daardoor is deze brief zo lang geworden. Ik stop nu. Ik ga eten in de kantine. Tot ziens.