25

Harm Sijthof was bezig het condoom af te rollen toen de deurbel ging.

‘Doe jij even open’, zei hij over zijn schouder tegen Debbie. ‘Zeg maar dat ik kom’.

‘Volgens mij ben je al gekomen’, antwoordde ze en liep de slaapkamer uit.

‘Hé!’ riep Harm. ‘Ho!’ Debbie verscheen weer in de deuropening en Harm gooide haar een shirt toe. ‘Doe alsjeblieft iets aan. Ik wil wel dat we een béétje een goede indruk maken’. Debbie haalde haar fraaie schouders op maar deed wat hij vroeg. Ze had nog nooit een man horen klagen wanneer ze naakt de deur had opengedaan maar dit was Harms huis en daar speelde ze het spel netjes volgens zijn regels. Bovendien vond ze dat het overhemd haar best sexy maakte.

Ron Stam stond vanaf de galerij naar een prachtige serveerster bij Grand Café Greve te kijken maar wond zich enorm op. Hij had geen goed woord over voor mensen die hem lieten wachten terwijl ze wisten dat hij eraan kwam. Bovendien was hij danig jaloers. Hij had destijds de nieuwe panden aan de Geest zien verrijzen en er geen geld voor gehad. Onlangs had hij opnieuw naar de prijs geïnformeerd en hij was beschaamd weer afgedropen.

Zoveel geld zou hij in zijn hele leven niet bij elkaar geleend krijgen. Die journalist had het beduidend beter getroffen, bedacht hij. Hij had nooit geweten dat een beetje schrijven zoveel geld kon opleveren. Ron’s blik gleed van Greve naar de deur van de Torengarage waar iemand als een razende aan stond te rukken. De herrie die hij daarbij veroorzaakte weerkaatste tegen de galerij. De deur klemde aan de bovenkant en de man was overduidelijk van plan om hem desnoods aan flarden te trekken, als hij maar naar binnen kwam. Ron keek heen en weer tussen de man en de fraaie serveerster en was bijna vergeten dat hij stond te wachten toen achter hem het slot werd opengedraaid en de deur werd geopend.

Ron draaide zich om en staarde minimaal een halve minuut naar de jonge vrouw in de deuropening. Ze keek zonder enig spoor van verbazing terug.

‘Dag pa’, zei Debbie tenslotte. ‘Waar heb ik de eer aan te danken? Of kom je echt voor hem?’

Ron staarde zijn dochter aan met halfopen mond. Het was niet zozeer haar uiterlijk dat hem trof, maar het besef dat hij er nooit bij had stilgestaan dat zijn dochter inmiddels op een leeftijd was dat ze zich vrouw

 

mocht noemen. En toen hij haar nog iets langer aankeek, besloot hij dat hij haar nog de volgende dag zou laten onterven. Familie moest je nooit, maar dan ook echt nooit, op je werk tegenkomen. Dat kon alleen maar op drama’s uitlopen.

Debbie keek hem intussen onverschillig aan.

‘Kom je binnen? Of moet hij hier naartoe komen? Ik waarschuw je wel. Hij is nogal kouwelijk’.

Ron vermande zich en liep langs zijn dochter naar binnen.

‘Dat is de slaapkamer, pa’, zei Debbie onschuldig. ‘De woonkamer is beneden. Daar is de trap.’

‘Meneer Stam’, Harm kwam hem met uitgestoken hand tegemoet. ‘Welkom. Mijn excuses voor deze wat nonchalante ontvangst, maar tijd is me maar zelden gegund. Ik pak mijn kansen dus met beide handen aan’.

Ron keek naar Debbie en gromde. ‘En niet alleen uw kansen’, mompelde hij. ‘Kunnen we ergens praten? Dit zijn zaken waar zij niets mee te maken heeft’.

Debbie giechelde. ‘Wees maar niet bang. Het enige waar ik me mee bezig hou is zijn záákje...

Harm raakte Rons elleboog even aan. ‘Mag ik u voorgaan naar mijn schrijfkamer? Daar kunnen we rustig praten. En dan kunt u me zeggen wat u op uw lever hebt...’  
 

Ron Stam hield niet van onevenwichtige situaties. Hier zat hij, in een keurig kostuum met bijpassende stropdas. Tegenover hem zat een man in een nauwelijks sluitende badjas en in de kamer ernaast lag zijn eigen dochter in niets meer dan een veel te groot overhemd tamelijk schaamteloos op de bank tv te kijken. Hij besloot om het onderhoud zo kort mogelijk te houden.

‘Meneer Sijthof’, begon hij, ‘het spijt me dat ik er zo op aandrong u hier te ontmoeten, maar mijn baas...’

Harm maakte een wuivend gebaar. Hij was op de hoogte van de grillen van commissaris Schipper. Een van de freelancers had de man inmiddels omgevormd tot een prachtige, karikaturale en vijf keer per week terugkerende stripfiguur die op veel bijval van de lezers mocht rekenen. Ron ging verder. Hij had die krant de laatste tijd veel teveel onder ogen gehad.

‘Meneer Sijthof. Tijdens mijn onderzoek ben ik er achter gekomen dat het Spui..., eh, uw krant veel artikelen heeft gepubliceerd met steeds dezelfde invalshoek. In het licht van de zaak van de fietser wil ik daarop een nadere toelichting van uw kant krijgen.’ Zo. Dat was eruit. Het effect dat hij had willen bereiken, indruk maken op zijn gehoor, bleef echter achterwege. Harm Sijthof zat hem volkomen onaangedaan aan te kijken.

‘Ik begrijp niet wat u bedoelt’, zei hij. ‘U zult specifieker moeten zijn. Hebt u er enig idee van hoeveel artikelen dagelijks mijn bureau passeren?’

‘Nee’, antwoordde Ron. ‘Maar ik had uw vraag verwacht. Ik heb er wat kranten bij gehaald. Hier. ‘Rotterdam Op Stelten’. Een leuke woordspeling, meneer Sijthof. En een makkelijke overwinning voor uw krant -een zojuist geïnstalleerde burgemeester belachelijk maken’.

‘Ik dacht dat u onze krant niet las?’ vroeg Harm. Ron keek hem koud aan.

‘Ik ben van plan om daar weer zo snel mogelijk mee te stoppen, meneer Sijthof. Maar voor de goede zaak moet je af en toe wel wat principes opzij zetten. U doet toch ook wel eens iets wat niet helemaal netjes is, als u weet dat u daar duizenden extra lezers door krijgt?’

‘Nee’, antwoordde Harm. ‘Ik heb mijn beroepsethiek zeer hoog in het vaandel staan’.

‘Goed, meneer Sijthof. Maar hier heb ik uw tweede hoofdartikel over de fietser. ‘Den Haag Op Stelten’. Goed gekozen, ongetwijfeld’.

‘Het geheugen van de lezer is kort, meneer Stam. En dat van een journalist is meestal niet veel langer. Nieuws gaat nu eenmaal snel. Het is ook snel weer oud’.

‘Ik zou u willen geloven. Maar ik geloof niet in het toeval. De fietser noemde tegen mij een naam, meneer Sijthof. De eerste keer dat hij mij belde stelde hij zich voor. Het ging vlug en ik verstond hem maar half. Tijdens het onderzoek hoorde ik namen die verbasteringen konden zijn. En ineens krijg ik deze krantenkop op mijn bureau. Een woordspeling, meneer Sijthof. Op basis van een naam die bij u bekend was. En die bij u al bekend was toen u mij een brief kwam brengen... daarvan ben ik bijna zeker. En dan hier, meneer Sijthof, uw laatste redactionele commentaar; bijna een pleidooi om de man te laten lopen! Wat denkt u wel meneer Sijthof? Dat niemand dat zou opvallen?’

Harm opende zijn mond maar Ron gaf hem geen kans om iets te zeggen.

‘Ik zal u eens wat vertellen, meneer Sijthof. U weet meer dan u toegeeft. En u of uw bedrijf houdt de fietser uit de wind. Welnu, meneer Sijthof, u vertelt mij nu precies wat u weet. Anders neem ik u mee naar het bureau. En u weet wat commissaris Schipper op dit moment doet met journalisten die op het bureau Jan Hendrikstraat rondlopen...’

Harm wreef met zijn hand over zijn baardje. ‘Ik denk dat ik me straks maar eens ga scheren’, dacht hij. En hij begon te praten.