18
Ron Stam haatte het wanneer het werk zich opstapelde. Hij had inmiddels weliswaar een complete ploeg rechercheurs aan het werk, maar het was zogezegd speuren tegen de bierkaai.
Want sinds de fietser een vooraanstaand zakenman had doodgeschoten omdat deze tijdens het autorijden zonder carkit belde met zijn mobiele telefoon, leek het wel of half Den Haag ineens over maniakale neigingen beschikte. De acties van en de publiciteit rond de fietser leken door de Hagenaars te zijn opgenomen als een vrijbrief voor geweld, dat soms zelfs al werd omschreven als zinvol. Mensen leken hun leven nog maar nauwelijks zeker op de openbare weg. Steeds meer automobilisten gaven extra gas wanneer ze een fietser zonder licht zagen, voetgangers haalden uit wanneer automobilisten gas gaven voordat ze helemaal waren overgestoken. Maar ook de fietsers roerden zich. Op de binnenplaats van het bureau aan de Jan Hendrikstraat lag inmiddels een aantal spiegels dat zonder pardon van auto’s was afgeschopt. En zelfs in één van de politiewagens was een deuk geschopt omdat iemand vond dat hij best door rood kon lopen en de agenten maar even moesten wachten. De meldingen kwamen overal vandaan: Scheveningen, Loosduinen, Spoorwijk, zelfs in Bezuidenhout leken de mensen zich te laten meeslepen in deze naar anarchie neigende situatie. En het had Ron niets verbaasd dat alle kranten inmiddels hadden bericht dat de Hagenaars hun stad bijzonder onveilig vonden.
In de verte klonk een harde dreun. Ron luisterde even en vroeg zich af of dit weer een melding op zijn bureau zou worden. Want alles waarvan werd gedacht dat het met de zaak van de fietser te maken kon hebben, werd zonder pardon op zijn bureau gegooid. Aan hem was de taak om het verder te verdelen. Hij zat ingebouwd tussen stapels papier, met nog een vakje van een halve vierkante meter waarbinnen zijn telefoon stond en een blocnote lag waarop hij aantekeningen kon maken. Zijn pen had hij steevast in zijn borstzak; Ron was hem al een paar keer kwijtgeraakt omdat hij ergens tussen de papieren was gevallen.
Tussen alle acties van verkeersgeweld door, ging de fietser ook gewoon verder. De anarchie op straat had hem ongetwijfeld alleen maar aangezet tot grotere activiteit, wat het aantal verkeersslachtoffers met een gaatje in het hoofd of in de borststreek tenminste deed vermoeden. Het bleef voornamelijk gissen omdat er in de moorden geen enkel patroon viel te ontdekken, maar sectie wees steeds weer op één en hetzelfde wapen. Bovendien meldde de man nog steeds braaf zijn daden aan Het Spuigat. Niet meer op papier, zoals aan het begin, maar per telefoon. Ze hadden de telefoon van Harm Sijthof willen aftappen, maar die maakte daar ernstig bezwaar tegen omdat hij ook veel andere, vertrouwelijke gesprekken voerde.
Natuurlijk was Ron naar de rechter gegaan om toestemming te krijgen die telefoon dan maar af te luisteren zonder dat Sijthof het wist, maar die aanvraag lag nog steeds te wachten op de stapel ‘Spoed’, die bijna net zo hoog was als de stapel papier op zijn eigen bureau. Toen hij die stapel ‘Spoed’ had gezien had Ron nog meer respect gekregen voor alle collega’s die het toch voor elkaar kregen een zaak af te ronden.
Het was dus steeds maar weer afwachten tot Sijthof belde om de volgende aanslag van de fietser te melden. De fietser had daarin overigens wel een patroon aangebracht. Zijn boodschap was steeds dezelfde. Alleen de plaats van het gebeurde week af. ‘Ik heb zojuist met een pistoolschot een jongeman bestraft voor levensgevaarlijk rijgedrag. U kunt hem vinden in ...’ en dan volgde de naam van de straat. Meestal was er dan al een wagen heen omdat een buurtbewoner al iets had gezien, maar soms had nog niemand iets laten horen. Bij sommige mensen zat de angst inmiddels heel erg diep...
Ron keek naar het kleinste stapeltje papier op zijn bureau. Dat waren de dodelijke slachtoffers, de mensen met een extra gaatje. Tweeëndertig waren het er inmiddels en ze waren verspreid over de hele stad. En daar hielden alle overeenkomsten op.
‘Stoor ik?’ Commissaris Schipper maakte een beweging alsof hij op zijn tenen moest staan om Ron te kunnen zien. Ron schudde zijn hoofd.
‘Gaat u zitten’. De commissaris bleef staan. ‘Nee. Dan kan ik je niet goed zien. Ik kijk mensen graag aan wanneer ik tegen ze praat’.
Ron wilde opmerken dat wat hem betrof dat genoegen niet geheel wederzijds was maar hij hield zijn mond. Hij verwachtte toch al weinig goeds van de commissaris en het had geen zin om hem nog verder tegen zich in het harnas te jagen.
De commissaris liep naar de mobiele airconditioning en zette het apparaat aan. Een luide brom werd hoorbaar. De commissaris bleef in de koele luchtstroom staan.
‘Het loopt niet helemaal op rolletjes, wel?’ De afkeer was overduidelijk hoorbaar. ‘Het groeit je hier nu al bijna letterlijk boven het hoofd. En ik had nog wel zo’n mooie documentatiemap voor je laten klaarleggen’.
‘Die documentatiemap zat vol met vooroordelen, niet-bestaande maffiaconnecties en drugshandelaren, meneer. Het aantal bruikbare aanwijzingen was niet zo heel erg groot’. Hij had ze kunnen tellen op de stomp van een vuurwerkslachtoffer, dacht hij. Welgeteld één mogelijke aanwijzing was hij tegengekomen op bijna duizend pagina’s dossier.
‘Dat geloof ik niet, jongen. Ik geloof dat jij je laat leiden door verkeerde veronderstellingen’.
Commissaris Schipper liep om het bureau heen en bleef vlakbij Ron staan. Ron keek of hij een zilverachtig spoor achter de man zag liggen, maar het plezier was hem niet gegund.
‘Ik zag je laatst met die Sijthof’, zei commissaris Schipper. ‘Wat moest hij van je?’
‘Hij had een brief gekregen waarvan hij vond dat wij die moesten hebben, meneer’. Ron bleef beleefd. ‘Die brief heeft later ook in de krant gestaan’.
‘Ik weet welke krant je bedoelt. De krant die dat’, commissaris Schipper maakte een weids gebaar naar Den Haag, ‘allemaal op zijn geweten heeft. Sinds zij over die vermaledijde fietser zijn gaan schrijven, is de olifant volkomen los’.
Vermaledijd, dacht Ron. Zelfs zijn vader had dat woord nog nooit gebruikt.
‘Ik denk niet dat die uitspattingen aan deze krant te wijten zijn meneer. Er lopen nu eenmaal altijd gekken rond die zich laten inspireren door wat ze in een krant lezen, welke krant dan ook. En alle kranten schrijven erover’.
‘Inderdaad. En wil je weten hoe? Ze maken ons af! De hele stad wordt zwart gemaakt, elke dag maar weer. En iedereen kijkt toe hoe onze toeristen vluchten en zich vol overgave in de begripvolle armen werpen van Rotterdam, Amsterdam en Utrecht. Deze anarchie, jongen, kan Den Haag ernstig in de problemen brengen. Ik ga je precies vertellen wat er gaat gebeuren. Elke journalist die ik nog binnen dit bureau tegenkom slinger ik persoonlijk in de cel wegens obstructie van de rechtsgang. En jij zorgt ervoor dat deze zaak binnen twee weken is opgelost. Ik ben het zat. Méér dan zat’.
Commissaris Schipper groette hem niet en verliet de kamer. Ron staarde hem na en keek naar zijn papieren. Twee weken. Hij haalde zijn schouders op. In films kreeg je maar achtenveertig uur. Hij pakte een vel van de stapel en begon te lezen. Een meisje in de 2e Schuytstraat had een verdachte man gezien op.....
En toen ging de telefoon.