Proloog

Donder in de hemel

Grote Geest... Grootvader van het Volk... Witte Reus met Vele Namen... hoor mij aan. Ik roep je, ik hef mijn armen. Ik wend mijn gelaat naar de vier hoeken der aarde, waar de geesten van de wind worden geboren en waar jij, Donder in de Hemel, wandelt in vlees van wolken en in de schaduw van machtige adelaars. Aanschouw mij: ik ben Ysuna, Dochter van de Zon, wijze vrouw van het Volk van de Wakende Ster. Deze ochtend breng ik je een levend geschenk. Deze ochtend breng ik je een bruid. Moge het bloed van dit volk en dat van Donder in de Hemel één worden!' Een rilling van genot doorvoer Ah-nee terwijl ze luisterde naar de woorden van de wijze vrouw. Ah-nee was twaalf jaar oud en ver van hut en haard. Maar al achttien manen was ze vrouw, en als straks de zon boven de westelijke heuvelkam ver­scheen en de morgenster aan de hemel verbleekte, zou ze bruid worden.

Naakt en van top tot teen ingesmeerd met olie van gesmolten mammoetvet, gekleurd met rood bloedsteenpoeder en verma­len wilgeknoppen, stond ze trillend van opwinding voor de in­gang van de ceremoniële zweethut waar ze zojuist uit tevoor­schijn was gekomen. Nai, de jonge vrouw die de afgelopen vier dagen en nachten van rituele reiniging haar dienares was ge­weest, kwam de zweethut uit en ging vlak achter haar staan. 'Denk eraan, draai je niet om!'

Ah-nee hoorde Nais waarschuwing duidelijk, ondanks het ge­dreun van trommels dat zo luid klonk dat de grond ervan tril­de.

Fluisterend vervolgde Nai haar instructies. 'Spreek niet! En wat je ook ziet of hoort vanaf dit moment, gehoorzaam. Maar bo­venal, wees niet bang!'

Bang? Ah-nee vond het advies belachelijk. Haar hoofd ging omhoog. Nog even en de ochtend van haar huwelijk brak aan. Waarom zou ze bang zijn?

De trommels klonken nog luider. Ze rekte zich zo ver uit als haar geringe lengte toestond en dacht na over de woorden van Nai. Ze herinnerde zich dat de oude vrouwen van de Rode We­reld haar hadden gewaarschuwd dat Rat, de Geestknager, Verslinder van Moed, Vader van Angst, haar vandaag zou bezoe­ken. Maar de oude vrouwen hadden het verkeerd gehad, hele­maal, maar dan ook helemaal verkeerd! Een zoete droefheid beving haar - de zoete droefheid die heimwee heet. Waren de vrouwen van de Rode Wereld maar bij haar op dit moment! Ze had niet verwacht dat ze hen zo zou missen en zo naar hun lief­devolle adviezen zou verlangen.

Ze zuchtte. Het had geen zin om te treuren over dingen die on­mogelijk waren. De oude vrouwen van de Rode Wereld waren nu eenmaal niet hier. Die waren ver weg, in het zuidwesten, slapend in de rieten hutten van haar volk, aan de rand van het meer. Uit liefde voor een rondtrekkende vreemdeling had ze hun adviezen in de wind geslagen, de bange voorgevoelens van Ish-iwi, de sjamaan van haar stam, van de hand gewezen. Re­soluut had ze hun en hun manier van leven de rug toegekeerd. Het zou vele manen duren voor ze hen weer zou zien. Ze ademde bewust en heel diep in en slaagde erin haar herinne­ringen aan thuis en haar dierbaren te verdrijven. Op den duur zouden ze wel beseffen dat ze de juiste beslissing had genomen. Op den duur zouden ze knikken en glimlachen en toegeven dat het niet verkeerd van haar was geweest hen te verlaten. Op den duur... Intussen was het moment van nu zo zoet als een vers opgedolven camassiabol. Ze genoot er intens van terwijl ze recht voor zich uit staarde naar het dorp van het Volk van de Wakende Ster. De enorme cirkelvormige verzameling hoge, kegelvormige hutten bedekt met bontgeschilderde huiden kwam nog altijd vreemd op haar over. Ze hield zichzelf voor dat ze ervoor had gekozen hier te zijn, dat ze op het punt stond de vrouw van haar uitverkoren man te worden, dat ze uit ver­langen naar hem vrijwillig noordwaarts was gereisd naar een land dat ze niet kende. Ze leefde nu een maan lang bij zijn volk.

En precies zoals hij beloofd had, was ze hier met meer voorko­mendheid behandeld dan ze ooit in haar leven had ondervon­den.

Haar hart klopte vol verwachting. Opdat haar voeten bij deze geheiligde gelegenheid de aarde niet zouden raken, lag er een kostbare rode loper van langharige mammoethuid voor haar uitgerold. Hij was bestrooid met versgeplukte alsemtakken. De fijngekamde vacht, de grijze bladeren en tere jonge steeltjes kie­telden onder haar voetzolen. Een geurige kroon van zilverbladige purperen salie omkranste haar voorhoofd; de rijke kruidi­ge geur was bedwelmend. Ze ademde hem gretig in, niet alleen omdat hij heilig was bij het Volk van de Wakende Ster, maar ook omdat hij haar aan thuis deed denken - aan weidse, dorre vlakten ten westen van het verre merengebied waar haar vader, broers en de andere mannen van haar stam rond deze tijd van het jaar op konijnen en antilopen jaagden. In haar kleine rechterhand hield ze een blauwe tak jeneverbes. Ook die was heilig bij het Volk van de Wakende Ster en ook die voerde de geur van thuis aan - van herfstige trektochten naar de hooglanden met hun rode aarde, waar jeneverbesvegetatie plaats maakte voor dennenbossen. Haar volk verzamelde daar de eetbare vruchten van de nootden, totdat ze bij de eerste win­terse sneeuw achter herten en kleine gestreepte paarden aan gingen en bivakkeerden bij ijsvrije bronnen in de voetheuvels van het gebergte.

Ze zuchtte opnieuw. Haar herinneringen waren even bedwel­mend als een zoele avondlucht; maar de nacht was bijna voor­bij en dit was niet het moment voor mijmeringen over het ver­leden. In haar linkerhand droeg ze een geschenk voor de man die straks haar echtgenoot zou zijn. Het was een verweerde dolk die van bot gemaakt leek, maar het gewicht en de struc­tuur had van gepolijste steen. De medicijnvrouw Ysuna had hem haar gebracht op de ochtend van haar eerste dag in de zweethut.

Voor de bruid,' had de wijze vrouw uitgelegd. 'Baad hem in het zweet van je lichaam. Poets hem op met je haar. Houd hem dicht tegen je huid tijdens deze uren van reiniging. En breng hem voor hem mee als het moment daar is.' 'Dank je, Ysuna, maar ik heb al geschenken voor hem gemaakt volgens de traditie van mijn volk: een nieuw nachtgewaad van konijnebont, sandalen van rijshout en...' 'Nee. Niets van de Rode Wereld. Je moet hem deze heilige ste­nen dolk geven, mijn kind. Sedert het begin der tijden is hij al in het bezit van ons volk. Zie je de figuren op het lemmet? Het verhaal gaat dat ze er op magische wijze ingekerfd zijn in de da­gen toen de Witte Reus brulde, de bergen wandelden en alle mensen op deze wereld één volk waren. De steen is oud, heel erg oud. Voel maar eens, Zuster. Het is een fragment van de verstrooide beenderen van Eerste Man en Eerste Vrouw. Wan­neer alle beenderen teruggevonden zijn, zal de mammoet in groten getale op aarde terugkeren, en alle volken van de Vier Windstreken zullen weer één zijn en zich te goed doen aan het heilige vlees dat eens hun voorouders voedde.' Ah-nee herinnerde zich hoe ze een vinger langs het lemmet met de vreemde structuur had laten glijden en zachtjes tegen Ysuna had gezegd: 'In de Rode Wereld waaruit ik kom, is het vlees van de mammoet verboden. Stenen als deze zijn heilige reli­kwieën. De oude Ish-iwi, de sjamaan van mijn stam, bezit er een die niet groter is dan een eikel. Die heeft dezelfde soort fi­guren. De wijze man heeft gezegd dat het tekens van Leven­schenker zijn. Ish-iwi heeft mijn volk verteld dat de steen onze verbinding met het verleden en met onze voorouders vormt. Zonder de steen zou onze stam zijn kracht en hoop verliezen.' Ysuna's prachtige, leeftijdloze gezicht was zo strak en glad ge­worden als een ongebruikt trommelvel. 'Levenschenker?' 'Ja. Grote Geest. Grootvader van Alles.' 'Ach, ja, natuurlijk. Levenschenker. Grote Geest. Donder in de Hemel. Dus het is dezelfde. Komen er bij andere stammen in de Rode Wereld ook heilige stenen voor?'

'O ja. Er zijn evenveel stenen als stammen. Wat betekenen de inscripties op het lemmet, Ysuna?'

'Dat hoef jij niet te weten, Kleine Zuster. De betekenis ervan is in goede handen bij de wijzen. Breng jij de dolk nu maar naar de man van je keuze als het zover is. Hij zal de betekenis ervan begrijpen; jij hoeft dat niet.'

Ah-nees herinneringen vervaagden en haar hart ging sneller kloppen. Ze kon hem zien: Maliwal, hij die Wolf genoemd werd. Wat hield ze van hem! Hij was gekleed in een groteske le­ren mantel met een kap die zijn hoofd op dat van een mammoet zonder slagtanden deed lijken, compleet met flaporen en slurf. De goed geconserveerde slurf van de mammoet bungelde voor zijn gezicht. Zijn lichaam was grijs geschilderd en zijn armen en benen schitterden van de kleuren en patronen die bij zijn volk het leven symboliseerden. Hij beklom de brede, stenen treden van het enorme verhoogde podium waar de wijze vrouw nog steeds voor stond, met haar armen ten hemel geheven en haar hoofd achterover.

Wat ziet ze er prachtig uit, dacht Ah-nee, afgeleid van de aan­blik van Maliwals bizarre gewaad. Zelfs op de rug gezien dwong Ysuna aandacht af. Bij het volk van de Rode Wereld was het ongehoord voor een vrouw om met de geesten te com­municeren. Maar Ysuna behoorde niet tot de Rode Wereld; zij was een dochter van het Volk van de Wakende Ster, en geen gewone vrouw. Het gerucht ging dat ze getuige was geweest van het begin van de wereld. Ondanks haar jaren was Ysuna's haar zo zwart als de vleugels van een raaf en zo lang dat als ze naar achteren zou stappen, haar blote, getatoeëerde hielen op de van veren voorziene uiteinden zouden trappen. De wijze vrouw was zoals altijd gekleed in haar verbazingwekkende mantel van veren van de bruin met gele vogeltjes die hoog op de kop en de schouders van de mammoet mee plachten te rei­zen.

Groter dan de meeste mannen en even recht van rug als een in het vuur geharde speerschacht was Ysuna het middelpunt van haar volk. Mannen vereerden haar, vrouwen vreesden haar en het was kinderen streng verboden op haar schaduw te treden. Honden die dit waagden werden doodgeknuppeld. Niettemin had Ysuna Ah-nee vanaf haar eerste angstige ogenblikken in dit grote kamp van vreemdelingen liefderijk onder haar hoede ge­nomen. Ze noemde haar Kleine Zuster en koesterde haar met een tederheid die niet anders dan moederlijk genoemd kon wor­den. Ah-nees hart zwol van liefde voor de wijze vrouw. Ah-nees eigen moeder was lang geleden gestorven, en ze had in Ysuna een dierbare vervangster gevonden.

Het meisje glimlachte. Prompt sijpelde er mammoetolie in haar ooghoeken. Denkend aan Nais vermaning zich niet te bewegen probeerde Ah-nee de druppels weg te knipperen. Tevergeefs. Door een rood waas bleef ze langs Ysuna heen naar het podium staren.

Het was het grootste, meest wonderbaarlijke en angstaanjagen­de bouwsel dat Ah-nee ooit had gezien; het had het Volk van de Wakende Ster vier dagen gekost om het op te bouwen. Vu­ren van beenderen brandden aan weerskanten van twee reus­achtige vierpersoonstrommels die opzij van de lange trap ston­den opgesteld. Het podium was volledig omlijst door mam­moetbeenderen en uitgebreid versierd met lange strengen ade­laarsveren, veelkleurige, kokervormige kralen en schijven van been. Het verhief zich hoog boven de grond, een reusachtige kopie van een levende mammoet.

Maliwal stond op een vlot-achtige verhoging van mammoetribben tussen twee helften van een afgehouwen mammoetschedel. Links en rechts van hem staarden de lege oogkassen van de schedel nietsziend vooruit, terwijl de massieve slagtanden als twee gladgeschaafde witte stammen naar voren staken. Alle mannen, vrouwen en kinderen van het Volk van de Wa­kende Ster verzamelden zich in twee lange rijen voor het po­dium. Zelfs hun schurftige, ruziënde honden hadden ze bij zich terwijl ze, ceremonieel beschilderd en getooid met veren en ge­waden van geverfde huiden, met grote ogen naar haar keken en haar naam riepen. 'Ah-nee!'

Ze kromp geschrokken ineen. Maliwal riep haar naam niet; hij trompetterde die, in een imitatie van een mammoet die nie­mand hem gauw zou verbeteren.

'Ah-nee! Ah-nee!' herhaalden de stamleden. Ze scandeerden haar naam, maakten joelende geluiden, schudden ratels van dierescrotums en bliezen op holle benen fluiten terwijl de hon­den blaften, jankten en de trommelslagen steeds luider werden. Volledig overweldigd staarde Ah-nee naar de trommels, die op geen enkele leken die zij in het land van haar eigen volk gezien had. Ze waren boven de grond opgehangen tussen een kring van rechtopstaande mammoetdijbeenderen. Nai had ze dondertrommels genoemd. Het waren grote hoepels van gebogen wilgehout, bespannen met mammoethuid en verwarmd boven gewijde vuren tot alle vocht eruit verdwenen was. Elke trom werd bespeeld door vier mannen, die meejammerden op het beukende ritme van hun met leder gedempte benen trommel­stokken, maar Ah-nee kon hen ternauwernood horen. Ysuna had zich naar haar toe gewend. De wijze vrouw stond niet langer alleen bij het podium. Hij - Masau, mystiek krijger van het Volk van de Wakende Ster - had zich bij haar gevoegd. Telkens wanneer ze naar hem keek, begon er iets in haar te zin­gen. Haar mond werd droog. Ze slikte; het hielp niet. Masau keek naar haar, zijn donkere ogen vernauwden zich peinzend in het zwarte masker van zijn tatoeages. Hij was onlangs van een jachttocht in het westen teruggekeerd. Zonder twijfel was hij de prachtigste man die ze ooit had ge­zien. Ze vroeg zich af of Maliwal er enig vermoeden van had hoezeer Mystiek Krijger haar fascineerde. En zo ja, wat hij daarvan zou vinden.

In de gloed van de ceremoniële vuren die hoog opgetast waren met gedroogde beenderen, kostbaar hout en mandenvol bij­voet, keek Ah-nee schuldbewust weg van Masau en concen­treerde zich op Maliwal.

Haar aanstaande man stond rechtop, een eenzame gestalte te­gen de wegstervende nacht. Maliwal was sterk, intelligent en zag er buitengewoon goed uit - zelfs verkleed als mammoet! Geen enkele man onder zijn volk evenaarde hem in gestalte, slimheid of welwillendheid jegens haar geringste wensen. Hoe­wel ze zich aangetrokken voelde tot zijn jongere broer, had ze geen spijt dat ze Maliwals vrouw werd. Weldra zou ze zichzelf aan hem schenken. De gedachte deed haar huiveren van trots en opwinding.

'Kom!' Met uitgestrekte armen gebaarde Maliwal haar naar vo­ren te komen. Zijn witte tanden blonken in zijn grijsbeschilderde gezicht terwijl hij de slurf van de mammoet omhooghield. Nu kon ze zijn brede, innemende lach zien - een lach helemaal voor haar alleen. Ze bezwijmde bijna van genot en het speet haar toen hij de slurf van zijn mammoetmasker weer voor zijn gezicht liet vallen.

Toen begon hij te dansen. Hij schommelde heen en weer, hij wenkte met de slurf en trompetterde. Hij keerde zijn billen naar haar toe, schudde ze, en zwiepte met de bekwaste mammoet­staart die was vastgemaakt aan de achterkant van zijn lenden­doek; vervolgens keerde hij zich weer om, sprong hoog in de lucht en keek haar aan. Terwijl hij met zijn heupen draaide, trok hij een koord op, zodat de enkellange voorkant van zijn lendendoek omhoogkwam. Het was geen gewone liesbedek­king; het was het lange, bungelende deel van een mammoetstier dat nooit een menselijk vrouwspersoon kon gerieven, behalve misschien in haar ergste nachtmerries.

Het volk brulde van het lachen. Ah-nee voelde het bloed naar haar gezicht stijgen: hoezeer ze er ook naar verlangde de vrouw van deze knappe grootwildjager te worden, ze was nog steeds maagd.

'Kom!' trompetterde Maliwal opnieuw. Hij hees zijn lenden­doek hoog op en toonde zijn volledig getatoeëerde penis eron­der, die in volle erectie was. 'Kom, Dochter van het Volk van de Wakende Ster! Kom, Ah-nee! Kom tot Donder in de Hemel! Het is zover!'

De mammoetdans van Maliwal had het stadium van de subtiele symboliek overschreden. Zijn mannelijk deel was groot, heel groot, en Ah-nees dijen spanden zich afwerend. Toch ont­brandde bij het zien ervan diep in haar buik het vuur van de be­geerte. Ze was vochtig en voelde het kloppende verlangen om zich te verenigen met de man die ze had gewild vanaf het eerste ogenblik dat ze hem had gezien. 'Ga naar hem toe,' fluisterde Nai in haar rug. 'Kom!' riep hij weer. 'Zoals de mammoet eindelijk is terugge­keerd om te grazen in de moerassen van het Adelaarsmeer, zo moet Ah-nee nu naar Donder in de Hemel komen!' Ze had gehoopt dat Maliwal zijn eigen naam zou gebruiken. Ze had gehoopt dat hij over de vereniging van man en vrouw zou spreken, niet over die van vrouw en mammoet. Ze begreep niet waarom hij zo geobsedeerd was door de mammoet. Bij dit volk leek alles wel te draaien om de grote slagtanddrager. De mam­moet was ook de totem van haar volk, en hij was zeldzaam in de zuidelijke merengebieden. Waarom Maliwals volk op mam­moet jaagde, hier in deze gure graslanden van het noorden, waar de mammoet zelfs schaarser was dan de reuzenluiaard, de sabeltijger en de langhoornige bizon, was Ah-nee een raadsel. Zelfs nu, bij dit gewijde huwelijksritueel, vond haar aanstaan­de man het nodig zich uit te dossen als de grote mammoetgeest Donder in de Hemel - alsof Maliwal en de geest één waren. Het was een verwarrende gedachte. Ah-nee vroeg zich af wat de oude vrouwen van de Rode Wereld zouden zeggen als zij hem nu konden zien en horen. Dat heb ik je wel gezegd.

Het meisje beet op haar tanden. Ze wilde de mooiste nacht van haar leven niet laten bederven door haar herinneringen aan de goedbedoelende maar bangelijke oude vrouwen. Als de plech­tigheid voorbij was en Maliwal en zij eindelijk alleen waren en in elkaars armen lagen, zou hij gauw genoeg ontdekken dat het veel prettiger was om een man dan om een mammoet te zijn. Nai was Ah-nee al een poosje in de rug aan het porren. Het werd tijd om het podium te beklimmen en te huwen met de man van haar keuze. Ah-nee zette zich in beweging. Ze liep langzaam, als in een droom. De gezichten van het Volk van de Wakende Ster leken voorbij te drijven... ernstige gezichten nu, met opeengeklemde lippen en ogen vol geheimen. Waarom glimlachten ze niet meer? 'Daar is zij!' schreeuwden ze als één man. Het tromgeroffel versnelde en dreunde door in haar hoofd en haar hart.

'Daar is de bruid!' schreeuwden de mannen in koor, waarbij ze hun handen uitstrekten en hun ratels van scrotum vlak voor haar gezicht schudden, zodat hun vingers haar raakten toen ze voorbijkwam.

De trommelslagen werden luider.

'Ze is prachtig! Ze is volmaakt! Een waardige bruid!' verkon­digden de vrouwen, die onder hoge tonggeluiden hun handen uitstrekten om haar aan te raken. En nog steeds werd het tromgeroffel sneller, luider. Ze komt!' echoden de kinderen, terwijl ook zij hun handen uit­strekten.

Het leek alsof de onderzoekende vingertoppen geen enkel plek­je van haar huid onberoerd hadden gelaten. Toen zwegen de trommels abrupt. Verrast door de plotselinge stilte bleef Ah-nee stilstaan aan de voet van het podium. Hoog boven haar op de verhoging stond Maliwal nu ook stil, de lendendoek omlaag, zijn gezicht bevrijd van het mammoet­masker, dat hij achterover had geslagen. Wat was hij knap. Wat glimlachte hij uitnodigend terwijl hij met oneindige liefde en bewondering haar naam zei.

Ysuna bleef voor haar staan. Masau, de mystieke krijger, luis­terrijk in een mantel van adelaarsveren en met een gevederde hoofdtooi zoals Ah-nee nog nooit had gezien, stond naast de wijze vrouw. Hij had een van zijn speren in zijn hand. Even vroeg ze zich af waarom en peinsde vervolgens over de beteke­nis van zijn naam, Mystiek Krijger. Het woord 'mystiek' kende ze wel, maar de term 'krijger' zei haar niets. Het deed er niet toe, nu niet. Zijn koude ogen, donker als amber in maanlicht, bleven op haar rusten. Ze kromp ineen alsof ze doorboord werd. Ze hield niet van die blik. Haar adem stokte en ze wend­de haar ogen af, dankbaar nu dat ze voor Maliwal en niet voor zijn jongere broer bestemd was.

'Kleine Zuster! Het ogenblik is eindelijk gekomen!' Ysuna straalde.

Ah-nee zuchtte van genoegen toen de wijze vrouw haar met een weids gebaar omhelsde. Ze had wel altijd zo in Ysuna's koeste­rende armen willen blijven, maar het ogenblik ging voorbij en Ysuna stapte achteruit.

'Wat ben je jong en volmaakt, Kleine Zuster. Wil je mij ook Zuster noemen?'

'Ja, heel graag, want je bent werkelijk de zuster en de moeder die ik zo gemist heb.'

Ysuna's kin ging omhoog. Haar neusgaten sperden zich open en haar langwerpige ogen werden smal. Een bleke, blauwe ader klopte in het onbedekte stuk van haar keel. 'En ben je bereid je­zelf nu voor eeuwig dochter van het Volk van de Wakende Ster te noemen en kom je vrijwillig tot ons op dit plechtige moment van vereniging?'

Ah-nee aarzelde. Het was bij haar opgekomen dat ze, ondanks het huwelijk dat haar tot vrouw van Maliwal en tot lid van Ysuna's stam zou maken, niettemin altijd een dochter van haar eigen stam zou zijn, een kind van het Volk van de Rode We­reld. Maar als ze dat hardop zei, zou dat Ysuna zeker voor het hoofd stoten. Ah-nee wilde de wijze vrouw in alles tevreden­stellen. En dus zei ze openlijk en zonder spijt, ervan overtuigd dat Ysuna nooit iemand geëerd had zoals zij nu werd geëerd: 'Ja, mijn zuster. Ik ben bereid mezelf dochter van het Volk van de Wakende Ster te noemen. Ja! Ik kom vrijwillig om me met Maliwal en jouw volk te verenigen!'

Ysuna liet haar hoofd zakken. Haar ogen stonden nu heel wijd en haar gelaat was beheerst. Haar huid leek doorschijnend in het licht van de vlammen en de kwijnende sterren. 'En met Gro­te Geest? Met Donder in de Hemel?'

Ah-nee was zich scherp bewust dat elk oog in de stam op haar gericht was. Zelfs de honden staarden haar in ademloze af­wachting aan. Masau sloeg haar met half gesloten ogen onder­zoekend gade. Hoog op zijn kaak trilde een spier, maar hij zei geen woord. Ah-nee was blij; de man maakte haar zenuwach­tig, en haar antwoord was kennelijk van groot belang. Ze wilde het juiste zeggen. Het Volk van de Wakende Ster was nu haar volk en ze wilde dat het blij met haar was. Ze wilde dat het ogenblik en de nacht volmaakt waren, zodat ook haar huwelijk met Maliwal smetteloos zou zijn. Ze slikte. 'Ja- Ik kom me vrij­willig verenigen met Donder in de Hemel.' De zucht van verlichting uit aller monden werd overstemd door een plotseling invallend, waanzinnig tromgeroffel. Ysu­na's gelaatstrekken plooiden zich tot een masker van triomf ter­wijl ze haar armen omhoogwierp. Maar het was Masau die sprak - duidelijk, kil en zo hard dat allen het konden horen. Zo zij het! Ah-nee verenigt zich vrijwillig met Donder in de Hemel! Laat geen man of vrouw ooit iets anders beweren!' Ah-nee lachte bijna van plezier toen Ysuna in extatische vreug­de schreeuwde: 'Ga dan, mijn kleine zuster! Verenig je met dat wat je uit vrije wil zoekt! Donder in de Hemel wacht op zijn bruid!'

Onder luide toejuichingen van het Volk van de Wakende Ster gehoorzaamde ze vol verlangen. De morgenster kwijnde weg in het westen. Weldra zou de nacht sterven en de zon herboren worden. Met de grote tak van de jeneverbes in één hand en de dolk in de andere liep Ah-nee op haar kleine blote voeten snel de treden op naar haar wachtende aanstaande man. Buiten adem bleef ze ten slotte voor hem staan.

Maliwal grijnsde toen hij de grote tak in zijn linkerhand nam en met zijn rechterhand de dolk aanpakte. Ah-nee glimlachte toen ze de geschenken aan hem overhandigde. Hij volgde de omtrek van haar lichaam met de jeneverbestak, en Ah-nee moest een giechel onderdrukken. Ten slotte hield ze het niet meer, de tak kietelde. Ze was opgelucht toen hij de tak wegstopte in de gor­del die zijn lendendoek ophield. Zijn krachtige arm trok haar plotseling naar zich toe, en ze hijgde van genot. In zijn rechter­hand had hij de dolk en het meisje kon het lemmet platgedrukt onder haar borsten voelen.

Maliwal boog zich naar haar toe en zei laag en vleiend als een spinnende kat: 'Ik heb wel gezien hoe je naar hem keek, hoor, vanaf het moment dat hij naar het dorp terugkwam. Vier dagen en nachten van reiniging hebben kennelijk niet het verlangen naar mijn broer uit jouw hart gewist.'

De woorden sloegen haar met stomheid, evenals de duistere glinstering van moordlust in zijn ogen. Ze probeerde zich af te wenden, maar het was nutteloos. Met een grom uit zijn ver­trokken mond dreef hij de dolk diep in haar borst. Ze gilde, maar niet hard. Het was een zachte kreet van onge­loof. Terwijl ze in zijn armen verstijfde, draaide hij het mes om, trok het terug en stak toen opnieuw diep toe, op zoek naar haar hart.

'Nee... niet... nee...' Het protest bloedde uit haar mond terwijl ze verslapte in zijn armen.

Ten slotte liet hij haar vallen. Verbijsterd, niet in staat te spre­ken, bleef ze op haar rug liggen terwijl ze naar hem omhoogstaarde. Het mes lag in zijn hand. De zon kwam achter hem op, maar de wereld werd donker.

Ysuna verscheen boven haar, en even vlamde er hoop in haar op. Ah-nee staarde omhoog. Ysuna boog zich over haar en glimlachte. Nu merkte Ah-nee voor de eerste keer op dat onder de gevederde mantel van de vrouwelijke sjamaan een zware halskraag van spierweefsel en bosjes mensenhaar schuilging.

Onregelmatig gevormde botjes bengelden aan de kraag en tikkelden in de wind. Nee, geen botjes! Stenen - heilige stenen - waarvan er een de grootte van een eikel had. Hoewel haar ogen haar in de steek begonnen te laten, nam het steentje ontzagwek­kende proporties aan in Ah-nees benevelde gezichtsveld. Ze had het eerder gezien, in de Rode Wereld, om de hals van de oude Ish-iwi, de sjamaan van haar stam. Ah-nee stak een kleine hand omhoog. 'Zuster... Ysuna... Moe­der...' Ah-nee wist niet of ze de woorden sprak of dacht. Ysuna verroerde zich niet. Ze stond daar in haar volle lengte terwijl de ochtendwind haar haren oplichtte. Haar glimlach rekte zich uit tot de lange, kronkelende glimlach van een slang die zich warmt in de zon. 'Ja, Kleine Zuster. Dat is Ish-iwi's hei­lige steen. Eens zal ik ze allemaal bezitten.' Ze trok de rimpels uit haar voorhoofd en zei met een lage, hese stem tegen de broers: 'Niet alles is verloren. Hoorde je wat ze zei? Ze noemt ons nog steeds haar familie. Maak er snel een eind aan, Masau, voordat ze weer spreekt en de god beledigt. Donder in de He­mel wacht op zijn bruid.'

De schaduw van de dood viel over Ah-nee. Ze zag zijn gezicht toen de mystieke krijger de verhoging beklom, een ogenblik aarzelde, daarna zijn speer hief. Verzwakt door shock en bloedverlies voelde Ah-nee geen pijn toen de lancetvormige speerpunt door haar borstbeen sneed en haar hart trof. Er was enkel licht - een helder licht dat losbarstte, gevolgd door een koude, verschrikkelijke druk, die zich plotseling verbreidde en toen wegviel, de duisternis in.

Ah-nee kon de wijze vrouw niet langer zien. Haar levensgeest was bezig haar lichaam te verlaten. Ze kon zichzelf voelen weg­drijven. 'Waarom?' De vraag verliet het stervende meisje als een zucht, die tevens haar laatste adem was.

Ysuna nam niet de moeite om te antwoorden. Ze knielde en controleerde of Ah-nees keel klopte. Toen ze niets voelde, knikte ze voldaan. 'Goed. Ze is dood. Donder in de Hemel zal tevreden zijn met dit offer, zoals hij tevreden was met alle an­dere, en zoals hij tevreden zal zijn met alle offers die nog zullen volgen.' 'Wat doen we met de oude wijze man die haar hierheen is ge­volgd vanaf de plaats waar de twee afgeplatte bergen elkaar ontmoeten?'

'Is Ish-iwi nog altijd in leven? Maliwal, jij dwaas! Hij weet te veel. Vooruit, dood hem. Je broer blijft hier bij mij om te doen wat gedaan moet worden.'

Vanaf zijn hoge positie keek Ish-iwi, de oude wijze man, neer op het dorp van het Volk van de Wakende Ster. Gekneveld en bij zijn polsen vastgebonden aan een staak van mammoetbot was hij van alles getuige geweest: van de bouw van het po­dium, van de beklimming van de verhoging door het meisje, en vervolgens van haar dood. Die had hem verrast en ontsteld. Evenmin was hij voorbereid op wat hij nu zag: ze waren haar aan het slachten - haar aan het villen - en intussen zongen ze! Misselijk van afschuw wendde hij zijn ogen af. Zijn adem ging stokkend en raspend door zijn verdroogde keel; drie dagen ge­leden had hij voor het laatst iets gegeten of gedronken. Toen mieren waren begonnen zijn lichaam te verkennen, toen de eer­ste kleine, onderzoekende insekten hun pijnlijke scharen om zijn vlees hadden gesloten om er bloed aan te onttrekken, had hij gehuiverd, zich geschud en met zijn knevel en zijn boeien ge­worsteld. Het had niet geholpen. Aangespoord door zijn bewe­gingen gingen de mieren, die 's nachts rustten en zich overdag voedden, door korte metten met hem te maken. Nu, terwijl de ochtendzon het gras van de heuveltop verwarmde, kwamen ze opnieuw voor hun dagelijkse maaltijd. Het kon hem niet meer schelen. Zijn polsen waren gezwollen en bloedden, en wondvocht sijpelde uit diepe kwetsuren die hij zichzelf had toege­bracht in zijn wanhopige worsteling om zich te bevrijden. 'En, heb je je vermaakt?'

Geschrokken keek de oude man omhoog en een zacht gekreun van haat ontsnapte hem. Maliwal stond boven hem, met zijn speer in zijn hand, een wolfachtige grijns op zijn grove, knappe gezicht. De jager had de potsierlijke kap verwijderd en op zijn naakte, beschilderde borst, zijn rechterhand en zijn onderarm zaten bloedvlekken. Ish-iwi hief uitdagend zijn hoofd. Zijn walging van de jager was zo intens dat die bijna weldadig aan­deed. Het bloed op Maliwals vlees was van Ah-nee, dat arme, dwaze kind. Hij had haar nog zo gewaarschuwd haar volk niet te verlaten, en ook de oude vrouwen hadden haar aangeraden niet te gaan. Maar ze had niet willen luisteren. 'Wat is er, oude man? Ben je niet blij me te zien?' Maliwal lach­te terwijl hij neerhurkte met zijn speer op zijn dijen en balan­ceerde op de bal van zijn in mocassins gestoken voeten. 'Je ziet er niet goed uit. Ik was er niet zeker van of je nog in leven was. Het is goed dat je het lang genoeg hebt uitgehouden om de plechtigheid gade te slaan. Het is een onvergetelijk ritueel, vind je niet?'

De oude man gromde en keek woedend.

Maliwal lachte opnieuw. 'Wat? Kun je gekneveld niet spreken? En je bent tovenaar! Wat zou je volk denken van jouw macht als ze je nu konden zien, hè?' Hij klakte vermanend met zijn tong, boog zich toen naar voren en sloeg een samenzweerderige toon aan. 'Nooit eerder is iemand uit jouw Rode Wereld getui­ge geweest van deze ceremonie. Dat is een hele eer, hoor. Als mijn broer je ontdekt had toen je rondsloop aan de rand van ons kamp, zou hij je onmiddellijk hebben gedood. Maar ik ben altijd iemand geweest die de tijd nam voor zoiets. Waarom overhaast te werk gaan bij pleziertjes, nietwaar? Trouwens, ik dacht dat je wel dankbaar zou zijn eens echte magie te mogen zien voordat je sterft! Wat zeg je? O, de knevel...' Ish-iwi rilde ondanks zichzelf toen Maliwal plotseling met zijn speer toestootte en de knevelriem doorsneed. De lange, uiterst scherpe, bladvormige stenen punt veroorzaakte een gapende wond in zijn wang. De glimlach van Maliwal werd een zelfvol­dane grijns toen hij het bloed zag.

De oude man reageerde niet; die voldoening zou zijn folteraar niet smaken. Hij was al halfdood van dorst, honger en onder­koeling, om maar niet te spreken van de langzame vergiftiging door de mieren. Wat maakte een beetje meer pijn uit? Niets. Hij spuugde de prop brandnetels uit die in zijn mond gedrukt was en op zijn plaats was gehouden door de knevel van hertevel. De brandnetels hadden hun werk gedaan: zijn tong was verdoofd en gezwollen tot drie keer zijn normale grootte. Zijn kaak deed afschuwelijk pijn toen hij hem heen en weer bewoog.

Hij wou dat hij hem kon masseren, maar zijn handen waren nog steeds vastgebonden en hij zou liever sterven dan dat hij zwakheid zou tonen door Maliwal te vragen ze los te maken. 'Wel?' Maliwal prikte zowel met het woord als met de punt van zijn speer. 'Wat dacht je? Ze stierf een mooie dood, nietwaar?' De vraag vernietigde bijna het laatste restje vastberadenheid van de oude man. 'Ze stierf.' De bevestiging deed hem meer pijn dan de scherpe beten van de mieren die in zijn vlees staken. Maliwal haalde zijn schouders op. 'Het moest gebeuren.' 'Waarom? Ze vertrouwde je. Ze hield van je.' 'Ze vertrouwen me allemaal. Ze houden allemaal van me. Tot het einde toe.' Maliwals wenkbrauwen gingen omlaag. De pret­lichtjes in zijn ogen maakten plaats voor een bezorgde blik. 'Deze... Ze had niet moeten gillen.'

Ongelovig concentreerde de geest van de oude man zich op slechts één woord: 'Allemaal?'

'Dacht je dat Ah-nee de eerste was?' Hij lachte. 'Nee. Sinds Donder in de Hemel zijn wil aan Ysuna kenbaar maakte, zijn er velen geweest - dochters van het Volk van het Gras, dochters van het Volk van de Bergen... Nu er geen mammoeten meer in het oosten en het westen voorkomen, gaan we naar het zuiden en nemen we de dochters van het Volk van de Rode Wereld.' 'Waarom?'

'Ysuna heeft ons verteld hoe het in zijn werk moet gaan. Aan­vankelijk waren er die aan haar twijfelden, maar nu niet meer. Elke keer dat een bruid geofferd is, heeft Grote Geest mam­moetvlees gestuurd om zijn Volk van de Wakende Ster te voe­den.' Maliwal begon zich te ontspannen, werd open en vriende­lijk. 'Er zijn tegenwoordig zo weinig mammoeten in de wereld. Heb je dat niet opgemerkt, oude man? En het Volk van de Wa­kende Ster groeit. Onze stam is groot, en we hebben mammoet­vlees nodig, wil dat zo blijven. Als het mammoetwijfjt dat bij het Adelaarsmeer komt drinken, afgemaakt en opgegeten is, breken we het kamp op en trekken we verder naar het zuiden. Aan de oevers van de vele meren van de Rode Wereld zijn nog steeds vele mammoeten om op te jagen. Maar maak je niet on­gerust, Ish-iwi - we zullen de mensen van je stam niet vertellen hoe jouw magische krachten je aan het eind van je dagen in de steek lieten.' Hij glimlachte. 'Je had niet achter het meisje aan moeten gaan.'

'Dat deed ik niet. Ik volgde iemand die ik van diefstal verdacht. Ik volgde jou. Je beschaamde mijn vertrouwen en stal de heilige steen die al vanaf het begin der tijden aan de wijze mannen van mijn stam is toevertrouwd. Ik had je nooit moeten laten zien waar ik hem bewaarde.'

'Voel je niet al te schuldig. Ze hebben me allemaal laten zien wat ik vroeg te zien. Alle oude mannen, de "wijze" mannen, dwazen, suf van ouderdom, aan wie de bewaking is toever­trouwd van iets wat zij niet waard zijn te bezitten. Toen je voor het eerst ontdekte dat de heilige steen weg was, vroeg je je on­getwijfeld af of je hem had verlegd. Je zocht! Je maakte je onge­rust! Je dacht er liever niet aan dat oude mannen altijd vergeten waar ze hun dingen laten. Maar jij bent geen gewone oude man. Nee, jij bent een wijze man! En ook al heb je langer ge­leefd dan iemand uit mijn volk mag leven, je moet je stukje bij beetje zijn gaan herinneren dat ik, een vreemdeling, wel opmer­kelijk veel belang stelde in dat relikwie!'

De mond van de oude man was droog geworden. Hij staarde voor zich uit, beschaamd door de waarheid. 'Ik... Nee... zo was het niet.'

'Natuurlijk was het zo! Zo was het precies! Hoe lang duurde het voor je de moed vond om aan je volk toe te geven dat de heilige steen verdwenen was, laat staan om je vermoeden te uiten dat ik hem gestolen had? Wat gebeurde er toen? Ik zal het je vertel­len: omdat je een oude man bent die al heel lang dingen kwijt­raakt, hechtte niemand geloof aan jouw beschuldiging. Ik, Ma­liwal, een vreemdeling uit een ver land, had hun vertrouwen gewonnen, terwijl jij, Ish-iwi, het verloren had... Hoogstwaar­schijnlijk lang voordat ik kwam. En dus kwam je heimelijk ach­ter me aan, in de hoop je kleinood terug te winnen. Ja. Ik zie de waarheid in je ogen.

Maar vat moed! Weldra zal mijn volk naar het zuiden trekken om op de mammoet van de Rode Wereld te jagen. Wanneer we naar jouw dorp gaan, zal je volk boeten voor hun minachting en ongeloof. We zullen ze doden, begrijp je. Als we dat niet doen, zullen ze anderen van jullie volk tegen onze gewoonten waarschuwen. Dan zal spoedig elke stam in de Rode Wereld zijn heilige relikwieën verbergen en weigeren zijn dochters aan ons af te staan. Kijk niet zo naar me, jij oude dwaas. Jouw dorp is heus niet het eerste dat verbrand wordt, en het zal ook niet het laatste zijn.'

Warm bloed gutste uit de gapende wond in Ish-iwi's wang. De wond begon hevig te kloppen en de mieren klommen omhoog voor hun eerste aanval van die dag. Hij voelde de pijn amper. Hij had het koud, kouder dan hij het ooit in zijn leven had ge­had. 'Waarom doe je dit terwijl het land rijk aan wild is? Aan buffels en aan paarden, aan antilopen en...' 'Al vanaf het begin der tijden was het vlees van de mammoet gewijd bij het Volk van de Wakende Ster. Met iets anders ne­men wij geen genoegen. Donder in de Hemel is in de dromen van onze wijze vrouw verschenen. Zijn woord heeft ons ons pad gewezen. Donder in de Hemel zal het Volk van de Waken­de Ster alleen blijven voeden met het vlees van de mammoet als wij hem de dochters van hen die het vlees van zijn kinderen eten als bloedoffers brengen.'

'Maar niemand onder het Volk van het Gras, het Volk van de Bergen of het Volk van de Rode Wereld is mammoetjager! En Ah-nee heeft nooit van haar leven van het vlees van een slag­tanddrager gegeten!'

De donkere ogen van Maliwal vernauwden zich tot boosaardi­ge spleetjes. 'Liever jullie dochters dan de onze. Het is goed ge­regeld. Jullie vrouwen, jullie meisjes betekenen niets voor ons. Ze begrijpen onze bedoelingen pas als het te laat is. Wanneer ze bij me komen, zorg ik dat ze gauw genoeg mammoetvlees eten. Als ze Ysuna eenmaal hun zuster noemen en zichzelf vrijwillig dochter van de Wakende Ster noemen, is het een bekeken zaak hoe het met hen zal aflopen. Dan willen ze niets meer van hun volk weten en worden ze de onzen, zodat wij met hen "kunnen doen wat onze plicht is.'

De oude man was zo ontsteld dat hij bijna niet kon spreken. 'Denk je dat jullie god van de mammoet niet weet dat jullie of­fer bedrog is? Geloof jij dat Donder in de Hemel Ah-nee niet hoorde gillen? Je vindt jezelf vast heel dapper - als dief, moor­denaar van jonge vrouwen en...' ' oude mannen!' Maliwal sprong overeind en stootte zijn speer met al zijn kracht omlaag. Hij dreef hem dwars door de buik van de oude man. Maliwal glimlachte tevreden. 'Als een man alleen nog woorden heeft om zich te verdedigen, zou hij ze met meer overleg moeten kiezen, Ish-iwi. Je hebt te lang ge­leefd. Ik laat je nu achter zodat je alleen kunt sterven... en het lot van je volk kunt overdenken, dat zich weldra bij jou zal voegen in de wereld voorbij deze wereld.'