VIJFENDERTIG
Wayland mckoy liep met grote passen de spelonk in. Het was koud en vochtig, en duisternis verdrong het ochtendlicht. Hij verwonderde zich over de oude schacht. Ein silberbergwerk. Een zilvermijn. Alhoewel eens de ‘schatkamer van de keizers van het Heilige Roomse Rijk’, lag de aarde er nu uitgeput en verlaten bij, een onverkwikkelijke herinnering aan het goedkope Mexicaanse zilver dat rond 1900 het merendeel van de mijnen in het Harzgebergte de das omdeed.
Het hele gebied was spectaculair. Met pijnboombossen begroeide heuvels,
dwergheesters, bergweiden, allemaal prachtig en ruig, maar toch doordrongen van een wat griezelige sfeer. Zoals Goethe had gezegd in Faust: ‘Waar heksen hun sabbat hielden.’
Het was eens de zuidwesthoek van Oost-Duitsland geweest, gelegen in de gevreesde verboden zone, en nog altijd waren de bossen bezaaid met als op stelten gebouwde grensposten. De mijnenvelden, granaatscherven verspreidende boobytraps, waakhonden en prikkeldraadhekken waren nu verdwenen. De Wende had een eind gemaakt aan de noodzaak een hele bevolking in bedwang te houden, en had kansen gecreëerd. Kansen die hij nu uitbuitte.
Hij zocht zich een weg door de brede schacht. Het pad was om de dertig meter verlicht door een gloeilamp van honderd watt, en een elektrisch snoer liep kronkelend naar de generator buiten. De rotswanden waren nieuw en scherp en de bodem was met puin bezaaid, het werk van de eerste ploeg die hij afgelopen weekeinde opdracht had gegeven om de gang vrij te maken.
Dat was het gemakkelijkste onderdeel. Pneumatische boren en hogedrukspuiten. Bezorgdheid over verloren gewaande nazi-springstoffen was niet nodig; de tunnel was met snuffelhonden onderzocht en door explosievenexperts geïnspecteerd. Het ontbreken van enig spoor van springstoffen baarde hem zorgen. Als dit inderdaad de juiste mijn was, die waarin Duitsers de kunst uit het Berlijnse Kaiser Friedrich Museum hadden verborgen, dan zouden er vrijwel zeker explosieven zijn aangebracht. Toch was er niets aangetroffen. Alleen gesteente, slik, zand en duizenden vleermuizen. De akelige kleine smeerlappen bevolkten ’s winters de zijgangen van de hoofdschacht, en van alle soorten ter wereld was natuurlijk juist deze een bedreigde diersoort. Hetgeen verklaarde waarom de Duitse overheid zo lang had geaarzeld alvorens hem een onderzoeksvergunning te verlenen. Gelukkig verlieten de vleermuizen de mijn altijd in mei, om pas midden juli terug te keren. Vijfenveertig kostbare dagen om te onderzoeken. Op zijn vergunning stond dat de mijn weer leeg moest zijn wanneer de diertjes terugkeerden.
Hoe dieper hij de berg in trok, hoe ruimer de schacht werd, wat eveneens verontrustend was. De normale gang van zaken was dat de tunnels nauwer werden, en men uiteindelijk niet verder kon omdat de mijnwerkers hadden gegraven tot het onmogelijk bleek zich nog een weg te banen. Alle schachten waren de nalatenschap van eeuwen van mijnbouw, waarbij elke generatie haar best deed de vorige te overtreffen en een voorheen onopgemerkte ertsader te ontdekken. Ondanks de breedte van de schacht maakte hij zich toch zorgen over de omvang van deze tunnel. Hij was eenvoudig veel te nauw om iets in te verbergen met de afmetingen van de buit waar hij naar zocht.
Hij liep naar zijn ploeg van drie werknemers. Twee mannen stonden op ladders, de derde stond beneden, en ze boorden met een hoek van zestig graden gaten in het gesteente. De generatoren en compressoren stonden buiten in de ochtendlucht, vijftig meter achter hen. Scherpe, hete, blauwwitte lampen verlichtten het toneel, zodat de ploeg doornat was van het zweet.
De boren werden uitgeschakeld en de mannen
zetten hun oorbeschermers af. Hij zette de zijne ook af.‘Enig idee
of we vorderingen maken?’ vroeg hij.
Een van de mannen verwijderde een beslagen stofbril en wiste het
zweet van zijn voorhoofd.‘We zijn ongeveer dertig centimeter
opgeschoten vandaag. Valt niet te zeggen hoeveel verder we nog
komen, en ik durf niet goed met de pneumatische boor te
werken.’
Een andere man pakte een kan. Langzaam vulde hij de boorgaten met
oplosmiddel. McKoy kwam dicht bij de rotswand staan. Het poreuze
graniet en kalksteen absorbeerde de bruine stroop in de gaten
onmiddellijk, waarna de bijtende stof uitzette en barsten
veroorzaakte in het gesteente. Een man met stofbril naderde met een
voorhamer. Eén klap en het gesteente viel uiteen in platen die op
de grond aan stukken vielen. Weer een decimeter verder
uitgehold.
‘Gaat langzaam,’ zei hij.
‘Het is de enige manier om het te doen,’ klonk een stem achter
hem.
McKoy draaide zich om en zag Herr Doktor Alfred Grumer in de grot
staan. Hij was groot, met spichtige armen en benen, bijna
karikaturaal mager. Een korte puntbaard omlijstte dunne lippen.
Grumer was de vaste expert bij de opgraving en had een graad in
kunstgeschiedenis van de universiteit van Heidelberg. McKoy had
drie jaar geleden tijdens zijn vorige poging om in de Harzmijnen
door te dringen samenwerking gezocht met Grumer. De man beschikte
over zowel deskundigheid als begerigheid, twee eigenschappen die
hij niet alleen bewonderde in zakelijke partners, maar ook nodig
had.
‘We raken in tijdnood,’ zei McKoy.
Grumer kwam dichterbij.‘Je hebt nog vier weken volgens je
vergunning. We komen er wel door.’
‘Aangenomen dat we ergens uitkomen.’
‘De ruimte bevindt zich daar. De radarecho’s bevestigen
het.’
‘Maar hoe diep in die rotsen, verdomme?’
‘Dat is moeilijk te zeggen. Maar er is daar iets.’
‘En hoe is het daar in godsnaam terechtgekomen? Je zei dat de
radarecho’s bevestigden dat er verscheidene vrij grote
metaalachtige objecten aanwezig zijn.’ Hij gebaarde naar achteren,
voorbij de lampen. ‘Die schacht is zo smal dat er nauwelijks drie
mensen naast elkaar kunnen lopen.’
Een flauwe grijns rimpelde Grumers gezicht. ‘Je neemt aan dat dit
de enige manier is om erin te komen.’
‘En jij neemt aan dat ik een bodemloze geldbuidel ben.’
De andere mannen zetten hun boor weer aan en ondernamen opnieuw een
poging. McKoy kuierde de schacht in, voorbij de lampen, waar het
koeler en rustiger was. Grumer liep achter hem aan. Hij zei: ‘Als
we morgen nog geen vorderingen hebben gemaakt, kunnen ze naar de
duivel lopen met dat boren. We gaan over op dynamiet.’
‘Dat mag niet volgens je vergunning.’
Hij streek met een hand door zijn natte zwarte haar.‘De pot op met
die vergunning. We moeten vorderingen maken, en snel. In de stad
zit een televisieploeg op me te wachten die me tweeduizend per dag
kost. En die luie donders van bureaucraten in Bonn zitten niet met
een stel investeerders die morgen hierheen komen vliegen en kunst
willen zien.’
‘Dit kan niet snel worden gedaan,’ zei Grumer. ‘Het valt niet te
zeggen wat ons achter het gesteente te wachten staat.’
‘Er zou een enorme ruimte moeten zijn.’
‘Die is er. En ze bevat iets.’
Hij matigde zijn toon. Het was niet Grumers schuld dat de opgraving
langzaam verliep.‘Iets bezorgde de grondradar een serie orgasmen,
hè?’ Grumer glimlachte.‘Een dichterlijke manier om het uit te
drukken.’ ‘Laten we er verdomme maar op hopen, anders zijn we
allebei genaaid.’
‘Het Duitse woord voor “grot” is höhle,’ zei Grumer. Het woord voor
“hel” is hölle. Ik heb altijd gedacht dat de overeenkomst niet
toevallig is.’
‘Verdraaid interessant, Grumer. Maar geen goede gedachte op dit
moment, als je begrijpt wat ik bedoel.’
Grumer leek onbekommerd, zoals altijd. Ook dat irriteerde hem
mateloos.
‘Ik kwam je vertellen dat we bezoekers hebben,’ zei
Grumer.
‘Toch niet weer een verslaggever?’
‘Een Amerikaanse advocaat en een rechter.’
‘De processen zijn al begonnen?’
Grumer toonde zijn typische minzame glimlach. Hij was niet in de
stemming. Grumers contacten met het ministerie van Cultuur waren
echter te waardevol om niet te benutten. ‘Geen processen, Herr
McKoy. Deze twee hebben het over de Amberzaal.’
Zijn gezicht klaarde op.
‘Ik dacht dat je misschien belangstelling zou hebben. Ze beweren
over informatie te beschikken.’
‘Zonderlingen?’
‘Zo te zien niet.’
‘Wat willen ze?’
‘Praten.’
Hij keek even om naar de rotswand en de jankende boren. ‘Waarom
niet? Hier gebeurt geen sodemieter.’
Paul draaide zich om toen de deur van het schuurtje openzwaaide. Hij zag een grizzlybeer van een man met een stierennek, een breed middel en een woeste zwarte haardos de wit geverfde kamer binnenkomen. Om zijn zware borstkas en dikke armen spande zich een katoenen overhemd met McKoy Excavations erop, en een scherpe blik met donkere ogen taxeerde de situatie onmiddellijk. Alfred Grumer, die hij en Rachel enkele minuten geleden hadden ontmoet, kwam tegelijk met de man binnen.
‘Herr Cutler, Frau Cutler, dit is Wayland McKoy,’ zei Grumer.
‘Ik wil niet onbeleefd zijn,’ zei McKoy,‘maar
dit is een kritiek tijdstip hier en ik heb niet veel tijd om te
babbelen. Wat kan ik dus voor u doen?’
Paul besloot terzake te komen.‘We hebben een paar interessante
dagen achter de rug...’
‘Wie van u is de rechter?’ vroeg McKoy.
‘Ik,’ zei Rachel.
‘Wat is de reden dat een advocaat en een rechter uit Georgia me
midden in Duitsland lastig komen vallen?’
‘We zijn op zoek naar de Amberzaal,’ zei Rachel.
McKoy grinnikte.‘Wie niet?’
‘U zult wel denken dat hij vlakbij is, misschien zelfs waar u aan
het graven bent,’ zei Rachel.
‘Ik ben er zeker van dat u als dienaren van de wet weet dat ik geen
bijzonderheden van deze opgraving met u ga bespreken. Mijn
investeerders eisen geheimhouding.’
‘We vragen u niet iets te onthullen,’ zei Paul.‘Maar u vindt het
misschien interessant wat ons de afgelopen paar dagen is
overkomen.’ Hij vertelde McKoy en Grumer alles wat er was gebeurd
sinds Karol Borya was gestorven en Rachel uit de mijn was
gered.
Grumer nam op zijn gemak plaats op een van de krukken. ‘We hebben
van die explosie gehoord. De man is niet gevonden?’
‘Er was niets te vinden. Knoll was allang verdwenen.’ Paul legde
uit wat hij en Pannik in Warthberg aantroffen.
‘U hebt me nog altijd niet verteld wat u wilt,’ zei
McKoy.
‘Om te beginnen wat informatie. Wie is Josef Loring?’
‘Een Tsjechische industrieel,’ zei McKoy.‘Hij is al zo’n dertig
jaar dood. Het gerucht ging dat hij de Amberzaal vlak na de oorlog
vond, maar er is nooit iets bevestigd. Het zoveelste gerucht voor
de boeken.’
Grumer zei:‘Loring stond bekend om zijn vele obsessies. Hij bezat
een zeer uitgebreide kunstverzameling. Een van de grootste
particuliere ambercollecties ter wereld. Ik heb gehoord dat de zoon
die nog steeds heeft. Hoe zou uw vader van hem hebben
geweten?’
Rachel gaf uitleg over de Buitengewone Raad en hoe haar vader
daarbij betrokken was. Ze vertelde hun ook over Yancy en Marlene
Cutler en de vraagtekens die haar vader bij hun dood
plaatste.
‘Hoe heet Lorings zoon?’ vroeg ze.
‘Ernst,’ zei Grumer. ‘Hij moet nu tachtig zijn. Woont nog op het
landgoed van de familie in het zuiden van Tsjechië. Niet zo gek ver
hiervandaan.’
Alfred Grumer had iets wat Paul eenvoudig niet beviel. Het
gegroefde voorhoofd? De ogen die zich met iets anders bezig leken
te houden terwijl de oren luisterden? Om de een of andere reden
deed de Duitser hem denken aan de huisschilder die twee weken
geleden had geprobeerd de erven die hij vertegenwoordigde 12.300
dollar lichter te maken, maar vlot akkoord ging met 1.250. Geen
scrupules ten aanzien van liegen. Meer bedrog dan waarheid in alles
wat hij zei. Iemand die niet te vertrouwen was.
‘Hebt u de correspondentie van uw vader bij u?’ vroeg Grumer aan
Rachel.
Paul wilde hem de brieven niet laten zien, maar dacht dat het een
gebaar van vertrouwen was om het wel te doen. Hij stak zijn hand in
zijn achterzak en haalde de bladen tevoorschijn. Grumer en McKoy
bestudeerden elke brief zwijgend. Vooral McKoy leek geboeid. Toen
ze klaar waren, vroeg Grumer: ‘Die Chapaev is dood?’
Paul knikte.
‘Uw vader, mevrouw Cutler... tussen twee haakjes, bent u beiden
getrouwd?’ vroeg McKoy.
‘Gescheiden,’ zei Rachel.
‘En u reist samen door heel Duitsland?’
Rachels gezicht verstrakte.‘Heeft dat ergens iets mee te
maken?’
McKoy wierp haar een eigenaardige blik toe. ‘Misschien niet,
edelachtbare. Maar u komt hier met vragen. Zoals ik zei, uw vader
werkte met de sovjets samen om de Amberzaal te vinden?’
‘Hij was geïnteresseerd in wat u hier doet.’
‘Zei hij iets in het bijzonder?’
‘Nee,’ zei Paul. ‘Maar hij had naar de cnn-reportage gekeken en
wilde het bericht in usa Today lezen. Vlak daarna bestudeerde hij
een Duitse landkaart en las hij oude artikelen over de
Amberzaal.’
McKoy liep op zijn gemak naar een eikenhouten draaistoel en plofte
erin. De vering kreunde onder zijn gewicht.‘Denkt u dat we de goede
tunnel hebben?’
‘Karol wist iets over de Amberzaal,’ zei Paul. ‘Chapaev ook. Zelfs
mijn ouders hebben mogelijk iets geweten. En het kan zijn dat
iemand wilde dat ze allemaal zouden zwijgen.’
‘Maar hebt u enige aanwijzing dat ze het doelwit waren van die
bom?’ vroeg McKoy.
‘Nee,’ zei Paul.‘Maar na Chapaevs dood moet ik het me wel afvragen.
Karol was erg berouwvol over wat er met mijn ouders is gebeurd. Ik
geloof zo langzamerhand dat er meer aan de hand is dan ik
dacht.’
‘Te veel toevalligheden, hè?’
‘Dat zou je wel kunnen zeggen.’
‘Hoe zat het met de tunnel die Chapaev u aanwees?’ vroeg
Grumer.
‘Niets te vinden,’ zei Rachel. ‘En Knoll meende dat het ingestorte
einde het gevolg was van een explosie. Dat zei hij
althans.’
McKoy grinnikte.‘Nutteloze onderneming?’
‘Het lijkt er wel op,’ zei Paul.
‘En waarom zou Chapaev u de verkeerde kant op willen
sturen?’
Rachel moest toegeven dat ze geen verklaring had. ‘Maar die Loring
dan? Waarom zou mijn vader geïnteresseerd genoeg zijn om de Cutlers
naar Loring te laten informeren?’
‘De geruchten over de Amberzaal zijn wijdverbreid. Er doen er
zoveel de ronde dat het moeilijk is om overzicht te houden.
Misschien heeft uw vader gewoon de zoveelste aanwijzing willen
natrekken,’ zei Grumer.
‘Weet u iets over deze Christian Knoll?’ vroeg Paul aan
Grumer.
‘Nein. Nooit van die naam gehoord.’
‘Bent u hier voor een aandeel in de opbrengst?’ vroeg McKoy
plotseling.
Paul glimlachte. Hij had wel een verkooppraatje verwacht. ‘Niet
echt. We zijn geen schatgravers. Gewoon een paar mensen die diep
betrokken zijn geraakt bij iets waar we waarschijnlijk niets mee te
maken hebben. We waren in de buurt en dachten daarom dat het
misschien de moeite van de reis waard zou zijn om een kijkje te
nemen.’
‘Ik graaf al jaren in deze bergen...’
De deur van de schuur vloog open. Een grijnzende man in een smerige
overall zei:‘We zijn erdoorheen!’
McKoy sprong uit de stoel. ‘Godsamme, allemachtig. Bel de tv-ploeg.
Zeg dat ze hierheen komen. En niemand gaat naar binnen voordat ik
er ben.’
De arbeider sprintte weg.
‘Kom mee, Grumer.’
Rachel stapte snel naar voren en versperde McKoy de weg naar de
deur. ‘Mogen we mee.’
‘Waarom in hemelsnaam?’
‘Mijn vader.’
McKoy aarzelde even en zei toen: ‘Waarom niet? Maar waag het niet
me voor de voeten te lopen.’
ZESENDERTIG
Een onbehaaglijk gevoel bekroop Rachel. De schacht was breed, maar nauwer dan die van de dag ervoor, en de ingang achter hen verdween uit het oog. Een etmaal eerder was ze bijna levend begraven. Nu bevond ze zich opnieuw onder de grond en volgde ze een spoor van kale gloeilampen diep in het binnenste van een andere Duitse berg. Het pad kwam uit in een open galerij, waar ze was omgeven door wanden van grijswit gesteente, en waar in de achterwand een zwarte spleet zichtbaar was. Een arbeider zwaaide met een voorhamer en het gesteente bezweek, zodat de spleet zich verbreedde tot een opening die ruim genoeg was om een persoon door te laten.
McKoy maakte een van de schijnwerpers los en
liep naar de opening.‘Heeft iemand erin gekeken?’
‘Nee,’ zei een arbeider.
‘Goed.’ McKoy trok een aluminium staak uit het zand en klikte de
schijnwerper aan het uiteinde vast. Vervolgens schoof hij de
telescopische delen uit tot het licht ongeveer drie meter voor hem
uit hing. Hij stapte naar de opening toe en stak het felle
schijnsel in het donker.
‘Allemachtig,’ zei McKoy. ‘Het is een kolossale ruimte. Ik zie drie
vrachtwagens. O, shit.’ Hij trok het licht terug.‘Lijken. Ik zie er
twee liggen.’
Achter hen naderden voetstappen. Rachel draaide zich om en zag drie
mensen met videocamera’s, verlichting en batterijen in de hand naar
hen toe rennen.
‘Zet die spullen klaar,’ zei McKoy.‘Ik wil de eerste blik
gedocumenteerd hebben voor de uitzending.’ McKoy wendde zich tot
Rachel en Paul.‘Ik heb de videorechten verkocht. Er komt een
speciale tv-uitzending. Maar ze wilden alles live, precies zoals
het gebeurt.’
Grumer kwam bij hen staan.‘Vrachtwagens, zeg je?’
‘Zo te zien Büssing nag’s. Vierenhalve ton. Duits.’
‘Dat is niet goed.’
‘Wat bedoel je?’
‘Er zouden geen transportmiddelen beschikbaar zijn geweest om het
materiaal van het museum van Berlijn hier naar binnen te rijden.
Het zou zijn binnengedragen.’
‘Waar heb je het in ‘s hemelsnaam over?’
‘Wat ik zei, Herr McKoy, het materiaal uit Berlijn werd per trein
en daarna met vrachtwagens naar de mijn vervoerd. De Duitsers
zouden de vrachtwagens niet hebben afgedankt. Ze waren veel te
waardevol, nodig voor andere klussen.’
‘We weten er geen fluit van wat er is gebeurd, Grumer. Kan toch
zijn dat die vervloekte moffen besloten de vrachtwagens achter te
laten, wie zal het zeggen?’
‘Hoe zijn ze de berg in gekomen?’
McKoy bracht zijn neus vlak bij die van Grumer. ‘Zoals je al eerder
zei, er zou een andere ingang kunnen zijn.’
Grumer deinsde terug.‘Zoals je zegt, Herr McKoy.’
McKoy priemde een vinger in zijn richting. ‘Nee. Zoals jíj zegt.’
De grote man richtte zijn aandacht op de videoploeg. Lampen
gloeiden. Twee camera’s werden op de schouder genomen. Een
geluidsman stak een microfoon naar voren en stapte opzij om niet in
de weg te staan.‘Ik ga als eerste naar binnen. Film het vanuit mijn
gezichtspunt.’
De mannen knikten.
McKoy trad de duisternis binnen.
Paul stapte als laatste binnen. Hij liep achter twee werknemers aan die lichtstaven het vertrek in sleepten, waarvan het blauwwitte licht de duisternis verdreef.
‘Dit is een natuurlijke ruimte,’ zei Grumer, terwijl zijn stem nagalmde.
Paul bestudeerde de rotswand, die opliep tot een gewelf van minstens achttien meter hoog. De aanblik deed hem denken aan het plafond van sommige grote kathedralen, behalve dat hier het plafond en de wanden waren bekleed met heliciteiten en speleothemen die glinsterden in het felle licht. De bodem was zacht en mul, net als die van de schacht die erheen leidde. Hij ademde diep in en de muffe geur die er hing beviel hem niet bijzonder. De videolampen waren op de achterwand gericht. Een andere opening, althans wat ervan over was, werd zichtbaar. Ze was breder dan de schacht die zij hadden gebruikt, meer dan ruim genoeg om het transport door te laten, en in de doorgang lag een dikke laag gesteente en puin.
‘De andere ingang, hè?’ zei McKoy.
‘Ja,’ zei Grumer. ‘Maar vreemd. Het hele idee van verbergen was dat
alles weer tevoorschijn kon worden gehaald. Wat heeft het voor zin
om de ruimte zo af te sluiten?’
Paul richtte zijn aandacht op de drie vrachtwagens. Ze stonden
onder een vreemde hoek geparkeerd, alle achttien banden stonden
leeg en de velgen waren door het gewicht platgedrukt. De donkere
dekzeilen boven de lange laadvloeren waren er nog, zij het
beschimmeld, en de stalen cabines en chassis waren erg
verroest.
McKoy liep verder de ruimte in, met een cameraman op zijn hielen.
‘Let maar niet op het geluid. Dat synchroniseren we na, zorg nu
voor beelden.’
Rachel liep voorop.
Paul volgde haar op de voet.‘Vreemd, hè? Alsof je door een graf
loopt.’
Ze knikte.‘Ik dacht precies hetzelfde.’
De lampen onthulden twee lijken die languit in het zand lagen,
ernaast gesteente en puin. Er was niets van over behalve beenderen,
flarden van kleren en leren laarzen.
‘Ze zijn door het hoofd geschoten,’ zei McKoy.
Een werknemer kwam erbij met een lichtstaaf.
‘Raak niets aan tot we alles volledig op foto hebben vastgelegd.
Het ministerie eist dat.’ Grumer sprak op ferme toon.
‘Hier liggen nog twee lijken,’ zei een van de andere
werknemers.
McKoy en de cameraploeg liepen die kant op. Grumer en de anderen
kwamen erachter aan met Rachel. Paul draalde bij de twee lijken. De
kleren waren verrot, maar zelfs bij het zwakke licht leken de
restanten een soort uniform te zijn. De beenderen waren in de loop
van de tijd grijs en zwart geworden, weefsel en spieren sinds lang
tot stof vergaan. In elke schedel zat duidelijk een gat. Beiden
leken op hun rug te hebben gelegen, en de wervelkolom en ribben
lagen nog op hun plaats. Aan één kant lag een bajonet, bevestigd
aan wat nog over was van een bestikte riem. Een leren
pistoolholster was leeg.
Zijn ogen dwaalden verder naar rechts.
Gedeeltelijk bedekt door het zand, in de schaduw, lag iets zwarts
en rechthoekigs, merkte hij op. Grumers woorden negerend, bukte hij
zich en pakte het.
Een zakportefeuille.
Zorgvuldig vouwde hij het gebarsten leer open. Het biljettenvak was
gevuld met flarden van wat ooit geld leek te zijn geweest. Hij
tastte met een vinger in een zijvakje. Niets. Toen in het andere.
Er vielen stukjes van een kaart uit. De randen waren gerafeld en
broos en de inkt was grotendeels verbleekt, maar er was nog een
beetje handschrift intact. Hij spande zich in om de letters te
lezen.
ausgegeben 15-3-51. verfällt 15-3-55. gustav müller.
Er waren meer woorden, maar alleen losse letters hadden het
overleefd, niets leesbaars. Hij hield de zakportefeuille
voorzichtig in zijn handen en begaf zich weer naar de hoofdgroep.
Hij liep om de achterkant van een voertuig heen en kreeg daar
plotseling Grumer in het oog. Hij stond op het punt naar hem toe te
stappen en hem vragen te stellen over de portefeuille, toen hij zag
dat Grumer over een ander geraamte gebogen stond. Rachel, McKoy en
de anderen stonden tien meter naar links bij elkaar, met de rug
naar hem toe, terwijl de camera’s nog zoemden en McKoy het woord
voerde in de lens. Werknemers hadden een telescopisch platform
geïmproviseerd en midden in de ruimte een halogeenlichtstaaf
opgehangen, die zoveel licht verspreidde dat hij Grumer duidelijk
in het zand rondom de beenderen kon zien snuffelen.
Paul trok zich terug in de schaduw achter een van de vrachtwagens
en bleef toekijken. Grumers zaklamp scheen over de beenderen die in
het zand lagen. Hij vroeg zich af wat voor bloedbad zich hier had
afgespeeld. Grumers lichtbundel eindigde de inspectie aan het eind
van een gestrekte arm, waar resten van vingerkootjes nog goed
zichtbaar waren. Hij keek ingespannen. In het zand stonden letters
geschreven. Sommige waren door de tijd vervaagd, maar drie waren,
met ongelijke tussenruimten, nog te zien.
o i c
Grumer richtte zich op en maakte drie foto’s, terwijl zijn
flitslicht het toneel in een felle gloed hulde.
Daarna bukte de Duitser zich en wiste de drie letters in het zand
uit.
McKoy was onder de indruk. De videobeelden zouden spectaculair zijn. Drie verroeste Duitse trucks uit de Tweede Wereldoorlog, relatief intact aangetroffen diep in het inwendige van een verlaten zilvermijn. Vijf lijken die allemaal een gat in het hoofd hadden. Wat een uitzending zou dat worden. Zijn winst door de nevenproducten zou indrukwekkend zijn.
‘Hebben jullie genoeg opnamen van de
buitenkant?’
‘Meer dan genoeg.’
‘Dan gaan we eens kijken wat voor de donder er in die dingen zit.’
Hij nam
een zaklamp en liep naar de dichtstbijzijnde
truck.‘Grumer, waar ben je?’ Herr Doktor kwam van achteren naar hem
toe.
‘Klaar?’ vroeg McKoy.
Grumer knikte.
Hij was het ook.
Het toneel op elke laadvloer zou moeten bestaan uit houten kisten,
haastig bijeengeschoven en op goed geluk ingepakt, vele opgevuld
met eeuwenoude gordijnen, kostuums en kleden. Hij had verhalen
gehoord over de manier waarop conservatoren van de Hermitage de
koninklijke kleding van Nikolaas ii en Alexandra gebruikten om het
ene schilderij na het andere te verpakken en naar het oosten te
laten smokkelen, weg van de nazi’s. Onbetaalbare kledingstukken, in
het wilde weg in goedkope houten kisten gestopt. Allemaal om de
schilderijen en breekbare keramiek te beschermen. Hij hoopte dat de
Duitsers even frivool waren geweest. Als dit de juiste ruimte was,
de holte die de inventaris van het museum van Berlijn bevatte, zou
de vondst het puikje van de collectie moeten zijn. Misschien
Vermeers Bomen met rustend gezin en ruiters, of Dürers Hoofd van
Christus, of Het park van Monet. Elk van deze zou in de vrije
handel miljoenen opbrengen. Al stond de Duitse regering erop het
eigendomsrecht op te eisen – wat waarschijnlijk was – het
vindersloon zou miljoenen dollars bedragen.
Hij trok het stugge dekzeil opzij en scheen
erin met de zaklamp. De laadvloer was leeg. Niets dan roest en
zand.
Hij rende naar de volgende vrachtauto.
Leeg.
Naar de derde.
Ook leeg.
‘Allejezus,’ zei hij.‘Zet die vervloekte camera’s uit.’
Grumer scheen met zijn zaklamp over elke laadvloer. ‘Hier was ik al
bang
voor.’
Hij was niet in de stemming.
‘Alle tekens wezen erop dat dit de ruimte niet zou zijn,’ zei
Grumer. De zelfvoldane Duitser leek haast plezier te hebben in zijn
hachelijke positie. ‘Waarom heb je me dat dan verdomme in januari
niet verteld?’ ‘Toen wist ik het niet. De echopeilingen wezen erop
dat zich hier iets groots
en metaalachtigs bevond. Pas de laatste dagen,
toen we in de buurt kwamen, begon ik te vermoeden dat dit misschien
een loze locatie was.’
Paul kwam erbij staan.‘Wat is het probleem?’
‘Het probleem, meneer de advocaat, is dat die verwenste laadvloeren
leeg zijn. Nergens ook maar één kloteding te bekennen. Ik heb net
een miljoen dollar uitgegeven om drie verroeste trucks op te
sporen. Hoe leg ik dat in ’s hemelsnaam uit aan de mensen die hier
morgen per vliegtuig aankomen en verwachten rijk te worden van hun
investering?’
‘Ze kenden de risico’s toen ze investeerden,’ zei Paul.
‘Niet één van die smeerlappen zal dat toegeven.’
Rachel vroeg:‘Bent u eerlijk tegen hen geweest over het
risico?’
‘Ongeveer zo eerlijk als mogelijk is wanneer je om geld bedelt.’
Hij schudde vol walging het hoofd.‘Godallemachtig nog aan toe.’
ZEVENENDERTIG
Knoll smeet zijn reistas op het bed en inspecteerde de bekrompen hotelkamer. Het Christinenhof telde vier verdiepingen, had vakwerkgevels, en een interieur dat geschiedenis en gastvrijheid ademde. Hij had met opzet een kamer gekozen op de tweede verdieping, aan de straatkant, en de luxere en duurdere tuinzijde laten schieten. Hij was niet geïnteresseerd in ambiance, alleen in locatie, want het Christinenhof lag pal tegenover hotel Garni, waar Wayland McKoy en zijn gezelschap de hele vierde verdieping in beslag namen. Een gewillige werknemer van het vvv-kantoor in de stad had hem verteld over de opgravingen van Wayland McKoy. Hij had ook vernomen dat een groep investeerders in de stad werd verwacht; in hotel Garni waren kamers besproken, en twee andere hotels boden kamers aan voor degenen voor wie daar geen plaats was. ‘Goed voor de zaken,’ had de werknemer gezegd. Ook goed voor hem. Niets gaf meer afwisseling dan een menigte.
Hij ritste de reistas open en haalde er een
scheerapparaat uit. Het was de dag ervoor een zware dag geweest.
Danzer was hem te slim af geweest. Zat zich er nu waarschijnlijk
bij Ernst Loring over te verkneuteren dat ze hem in de mijn had
gelokt. Maar waarom had ze hem willen doden? Hun schermutselingen
waren nooit zo ver gegaan. Wat had de inzet verhoogd? Wat was er zo
belangrijk dat Danja Chapaev, hijzelf en Rachel Cutler moesten
sterven? De Amberzaal? Dat was mogelijk. Er was zeker nader
onderzoek nodig en hij was voornemens dat te verrichten zodra deze
bijkomstige missie was voltooid.
Hij was op zijn gemak van Füssen naar Stod gereden. Er was niet
echt haast bij. De kranten in München schreven over de explosie in
de Harzmijn, en vermeldden de naam Rachel Cutler en het feit dat ze
nog leefde. Zijn naam werd niet genoemd, alleen werd aangegeven dat
ze nog op zoek waren naar een ongeïdentificeerde blanke man, maar
dat reddingsploegen weinig hoop hadden iets te vinden. Rachel had
de autoriteiten beslist over hem verteld, en de politie zou hebben
vernomen dat hij met zowel zijn eigen als Rachels spullen uit de
Goldene Krone was vertrokken. Toch was hij met geen woord vermeld.
Interessant. Een zet van de politie? Zou kunnen. Het kon hem echter
niets schelen. Hij had geen misdaad begaan. Waarom zou de politie
hem zoeken? Ze wisten niet beter dan dat hij doodsbang was en had
besloten uit de stad te vertrekken. Een schermutseling met de dood
was immers genoeg om iedereen angst aan te jagen. Rachel Cutler
leefde nog en was nu zeker weer op weg naar Amerika, en haar Duitse
avontuur zou niets meer zijn dan een onaangename herinnering. Terug
naar het leven van rechter in een grote stad. De speurtocht van
haar vader naar de Amberzaal zou met hem sterven.
Hij had die morgen een douche genomen, maar zich niet geschoren, en
zijn hals en kin voelden nu aan als schuurpapier en jeukten. Hij
nam er even de tijd voor om het pistool onder uit zijn reistas te
halen. Hij streek zacht over het gladde, niet-reflecterende
polymeer, nam het wapen vervolgens in de hand en legde zijn vinger
om de haan. Het woog iets meer dan een kilo en was een geschenk van
Ernst Loring, een van diens nieuwe cz-75b’s.
‘Ik heb hen de patroonhouder laten vergroten tot vijftien schoten,’
had Loring gezegd toen hij hem het wapen ten geschenke gaf.‘Niet
het tien-patronenmagazijn van een bureaucraat. Het is dus identiek
aan ons oorspronkelijke model. Ik herinnerde me je opmerking dat de
reductie tot tien patronen, die de fabriek naderhand invoerde, je
niet beviel. Ik heb ook de veiligheidspal zo laten monteren en
wijzigen dat het vuurwapen in gespannen en geborgde positie kan
worden gedragen, zoals je had aangegeven. Die aanpassing is nu in
alle modellen doorgevoerd.’
Lorings Tsjechische metaalgieterijen waren de grootste producenten
van kleine wapens in Oost-Europa en hun vakmanschap was
legendarisch. Pas de laatste jaren waren westelijke markten
volledig toegankelijk geworden voor zijn producten, en ging het met
de hoge tarieven en invoerbeperkingen net zo als met het IJzeren
Gordijn zelf. Gelukkig had Fellner hem toegestaan het vuurwapen te
houden, een gebaar dat hij zeer op prijs stelde.
‘Ik heb het uiteinde van de loop ook van een schroefdraad voor een
geluiddemper laten voorzien,’ had Loring gezegd. ‘Suzanne heeft er
net zo een. Ik dacht dat de ironie je wel zou bevallen. Het
speelveld geëgaliseerd, om zo te zeggen.’
Hij schroefde de geluiddemper op het uiteinde van de korte loop en
stak een patroonhouder in het wapen.
Ja. De ironie beviel hem uitstekend.
Hij wierp het wapen op het bed en pakte zijn scheerapparaat. Op weg
naar de badkamer stond hij even stil voor het enige raam van de
kamer. Aan de overkant van de straat lag de hoofdingang van het
Garni. Stenen pilasters verhieven zich aan weerszijden van een
zware geelkoperen deur, en de straatzijde telde vijf verdiepingen
met kamers. Hij had vernomen dat het Garni het duurste hotel van de
stad was. Wayland McKoy hield klaarblijkelijk van luxe. Hij had bij
het inchecken ook gehoord dat het Garni een groot restaurant en een
vergaderzaal had, twee voorzieningen die de expeditie nodig scheen
te hebben. Het personeel van het Christinenhof was blij dat het
niet constant voor zo’n grote groep hoefde te zorgen. Hij moest
glimlachen bij die opmerking. Kapitalisme was zo anders dan het
Europese socialisme. In Amerika zouden hotels met elkaar hebben
gevochten om dat soort klandizie.
Hij staarde door het zwarte smeedijzeren traliewerk dat het raam
beschermde. De middaghemel zag er grijs en goor uit, en uit het
noorden kwam een dik wolkendek aan drijven. Volgens wat ze hem
hadden verteld kwam het expeditiepersoneel elke dag meestal rond
zes uur terug. Dan zou hij met zijn veldwerk beginnen door in het
Garni te dineren om zo veel mogelijk op te steken van de
tafelgesprekken.
Hij keek naar de straat. Eerst naar de ene rijstrook, dan naar de
andere. Plotseling werd zijn aandacht getrokken door een vrouw. Ze
zocht haar weg over het drukke trottoir. Blond haar. Knap gezicht.
Nonchalant gekleed. Een leren tas over haar
rechterschouder.
Suzanne Danzer.
Zonder vermomming. Openlijk.
Fascinerend.
Hij smeet het scheerapparaat op het bed, stak het vuurwapen onder
zijn colbert in een schouderholster en rende naar de deur.
Suzanne werd overvallen door een vreemd gevoel. Ze stond stil en keek om. Het was druk op straat, waar vele mensen op weg naar hun lunch energiek door elkaar heen liepen. Omstreeks vijftigduizend inwoners, had ze zich laten vertellen. Het oudste deel van de stad lag aan alle kanten om haar heen, het ene stratenblok na het andere vol vakwerkpanden van steen of baksteen die verscheidene verdiepingen hoog waren. Sommige waren zichtbaar heel oud, maar de meeste waren reproducties uit de jaren vijftig en zestig, gebouwd nadat in 1945 de bommenwerpers hun stempel op de stad hadden gedrukt. De bouwers hadden er iets moois van gemaakt door alles te versieren met uitbundig lijstwerk, levensgrote beelden, en basreliëfs. Een aanblik en sfeer alsof alles speciaal was gecreëerd om er foto’s van te maken.
Hoog boven haar stak de Abdij van de Zeven Smarten van de H. Maagd Maria boven alles uit. Het reusachtige bouwwerk was in de vijftiende eeuw opgetrokken ter ere van de H. Maagd Maria, omdat ze bij een plaatselijke slag het tij had doen keren. Het barokke gebouw stond hoog op een rotswand en bood uitzicht op Stod en de troebele rivier de Eder, en diende blijkbaar als symbool van oud verzet en vorstelijke macht.
Ze staarde naar boven.
Het geweldige gebouw leek voorover te leunen, zich licht naar haar
toe te buigen, en zijn twee gele torens waren verbonden door een
balkon dat op het westen uitzag. Ze stelde zich een tijd voor
waarin monniken en prelaten vanaf die verheven positie toezicht
hielden op hun domein. ‘De Vesting van God’ noemde een middeleeuwse
kroniekschrijver de locatie, schoot haar te binnen. De buitenkant
werd gevormd door stenen muren, afwisselend amberkleurig en wit, en
bekroond met een dak van roestkleurige pannen. Hoe passend. Amber.
Misschien was het een voorteken. Als ze in iets anders dan zichzelf
geloofde, had ze er misschien nota van genomen. Maar op dit moment
was het gevoel te worden gadegeslagen het enige wat ze
opmerkte.
Wayland McKoy zou zeker aandacht trekken. Misschien was het dat. Er
was nog iemand hier. Zoekend. Observerend. Maar waar? Rondom haar
omzoomden honderden ramen de smalle straat, de meeste verscheidene
verdiepingen hoog. Op de straatkeien waren te veel mensen te zien
om te verwerken. Iemand zou in vermomming kunnen rondlopen. Of
misschien keek iemand omlaag vanaf het balkon van de abdij, honderd
meter hoger. Ze kon in de middagzon net een paar nietige
silhouetten onderscheiden, toeristen die blijkbaar van het grootse
uitzicht genoten. Het deed er niet toe.
Ze draaide zich om en stapte hotel Garni binnen.
Ze liep naar de balie en vertelde de receptionist in het Duits: ‘Ik
wil een bericht achterlaten voor Alfred Grumer.’
‘Zeker.’ De man schoof haar een blocnote toe.
Ze schreef: ‘Ik ben in de Sint-Gerarduskerk, 22.00 uur. Zorg dat je
er bent. Margarethe.’ Ze vouwde het briefje dicht.
‘Ik zal zorgen dat Herr Doktor Grumer het ontvangt,’ zei de
receptionist.
Ze glimlachte en gaf hem vijf euro voor de moeite.
K
noll stond in de receptie van het Christinenhof en duwde voorzichtig de lamellen uit elkaar om vanaf de begane grond op straat te kunnen kijken. Hij had haar gadegeslagen toen Suzanne Danzer op nog geen dertig meter afstand stilstond en om zich heen keek.
Voelde ze hem?
Ze was goed. Haar intuïtie scherp. Hij had altijd sympathie gehad
voor Jung, die erop wees dat de Ouden vrouwen beschouwden als Eva,
Helena, Sofia of Maria, corresponderend met impulsief, emotioneel,
intellectueel en moreel. Danzer was zeker de eerste drie, maar
niets aan haar was moreel. Ze was ook nog iets anders: gevaarlijk.
Maar vermoedelijk was ze niet op haar hoede, denkend dat hij
bedolven lag onder tonnen gesteente in een mijn veertig kilometer
verderop. Hopelijk had Franz Fellner Loring laten weten dat zijn
verblijfplaats onbekend was, zodat hij de tijd had om erachter te
komen wat er aan de hand was. En hij zou zo tijd winnen om te
beslissen hoe hij kon afrekenen met zijn aantrekkelijke
collega.
Wat deed ze hier, openlijk, en waarom liep ze hotel Garni binnen? Het was al te toevallig dat Stod het hoofdkwartier was van Wayland McKoy, het hotel waar McKoy en zijn mensen logeerden. Had ze een informant bij de opgraving? Zo ja, dat was niets ongebruikelijks. Hij had er vaak bronnen op na gehouden die hem over andere opgravingen informeerden, zodat Fellner er als eerste bij kon zijn wanneer er iets, wat het ook was, aan het licht kwam. Avonturiers waren doorgaans meer dan gretig om minstens een deel van hun buit op de zwarte markt te verkopen, iets waar geen haan naar kraaide omdat alles wat ze vonden hoe dan ook als verloren werd beschouwd. De Duitsers waren er berucht om dat ze het beste wat uit de mijnen werd gehaald confisqueerden. Strenge rapportage-eisen en zware straffen hielden overtreders in toom. Men kon er echter altijd op rekenen dat hebzucht zegevierde, en hij had verscheidene voortreffelijke aankopen voor Fellners particuliere collectie gedaan bij onscrupuleuze schatzoekers.
Het begon zacht te regenen. In de verte rommelde de donder. Danzer kwam weer tevoorschijn uit het Garni. Hij trok zich terug naar de zijkant van het raam. Hopelijk zou ze niet oversteken en het Christinenhof binnenlopen. Hij kon zich nergens schuilhouden in de bekrompen receptie.
Hij was opgelucht toen ze achteloos de kraag van haar jasje opzette en weer de straat op kuierde. Hij begaf zich naar de voordeur en tuurde voorzichtig naar buiten. Danzer ging het Gebler binnen, zoals een bord aan de voorzijde aankondigde, een hotel wat verderop waarvan de dwarsbalken in de gevel door het gewicht van eeuwen waren doorgezakt. Hij was er op weg naar het Christinenhof langsgekomen. Logisch dat ze daar verbleef. Dichtbij, gerieflijk. Hij liep terug naar de receptie en keek door het raam, terwijl hij zijn best deed niet op te vallen voor de paar mensen die er rondhingen. Een kwartier verstreek en ze kwam niet meer tevoorschijn.
Hij glimlachte.
Bevestiging.
Ze logeerde er.
ACHTENDERTIG
13.15 uur
Paul bestudeerde alfred Grumer met de ogen van een advocaat, onderzocht elk facet van het gezicht van de man, peilde een reactie, liep vooruit op een antwoord. Hij, McKoy, Grumer en Rachel waren terug in de schuur buiten de mijn. Regen kletterde op het zinken dak. Er waren bijna drie uur verstreken sinds de vondst en McKoys humeur was net als het weer alleen maar verslechterd.
‘Wat is er in godsnaam aan de hand, Grumer?’ zei McKoy.
De Duitser zat hoog op een kruk. ‘Twee mogelijke verklaringen. Een, de vrachtwagens waren leeg toen ze in de spelonk zijn gereden. Twee, iemand is eerder binnen geweest dan wij.’
‘Hoe kon iemand eerder binnen zijn? Het kostte vier dagen om met onze boren die ruimte in te komen, en de andere uitgang was met tonnen rotzooi afgesloten.’
‘Die binnendringing kan lang geleden hebben plaatsgevonden.’
McKoy haalde diep adem.‘Grumer, morgen landen hier 28 mensen. Ze hebben een hele hoop geld in dit rattenhol geïnvesteerd. Wat moet ik hun vertellen? Iemand is ons voor geweest?’
‘Feiten zijn feiten.’
McKoy vloog op van zijn stoel, woede blikkerend
in zijn ogen. Rachel sneed hem de pas af.‘Wat schieten we daarmee
op?’
‘Ik zou me een stuk beter voelen.’
‘Ga zitten,’ zei Rachel.
Paul herkende die toon, zo sprak ze in de rechtbank. Krachtig.
Vastberaden. Een toon die geen zweem van twijfel kende. Een toon
die ze in haar eigen gezin te vaak had gebruikt.
De grote man haalde bakzeil.‘Jezus christus. Dit is behoorlijk
klote.’ Hij ging weer zitten.‘Ziet ernaar uit dat ik een advocaat
nodig zou kunnen hebben. Bent u beschikbaar, Cutler?’
Hij schudde het hoofd.‘Ik doe erfrecht. Maar mijn kantoor heeft
veel goede procesvoerende advocaten en
contractspecialisten.’
‘Ze zitten allemaal aan de overkant van de grote plas en u bent
hier. Dan bent u toch de aangewezen persoon.’
‘Ik neem aan dat alle investeerders een verklaring van afstand en
erkenning van het risico hebben ondertekend,’ zei Rachel.
‘Daar schiet ik wat mee op. Deze mensen hebben geld en hun eigen
advocaten. De volgende week zit ik tot over mijn oren in de
juridische stront. Niemand zal geloven dat ik niet wist dat dit een
loos hol was.’
‘Dat ben ik niet met u eens,’ zei Rachel.‘Waarom zou iemand
veronderstellen dat u graaft terwijl u weet dat er niets zit?
Klinkt als financiële zelfmoord.’
‘Misschien vanwege dat kleine honorarium van honderdduizend dollar
dat me is gegarandeerd, of we iets vinden of niet?’
Rachel wendde zich tot Paul.‘Je zou het kantoor kunnen bellen. Deze
kerel heeft inderdaad een advocaat nodig.’
‘Kijk, laat me iets duidelijk maken,’ zei McKoy. ‘Ik heb een
onderneming te leiden in de vs. Ik doe dit niet voor de kost. Dit
soort onzin kost geld. Bij de laatste opgraving rekende ik
hetzelfde honorarium en kwam ik met meer geld terug. Die
investeerders hadden een goede opbrengst. Niemand was
ontevreden.’
‘Dat is deze keer anders,’ zei Paul. ‘Tenzij die vrachtwagens iets
waard zijn, wat ik betwijfel. En dan ga ik ervan uit dat ze uit de
grot te krijgen zijn.’
‘Mag u niet doen,’ zei Grumer.‘Die andere grot is niet uit te
komen. Het zou miljoenen kosten om hem vrij te maken.’
‘Loop naar de duivel, Grumer.’
Paul staarde naar McKoy. De gelaatsuitdrukking van de grote man was
hem vertrouwd, een combinatie van berusting en bezorgdheid. Veel
cliënten zagen er op een bepaald moment zo uit. Eigenlijk wilde hij
ook blijven. In gedachten zag hij Grumer weer in de grot, letters
in het zand uitwissend. ‘Oké, McKoy. Als u mijn hulp wilt, zal ik
doen wat ik kan.’
Rachel wierp hem een vreemde blik toe en haar gedachten waren
gemakkelijk te lezen. De dag ervoor wilde hij naar huis en al deze
intriges aan de autoriteiten overlaten. Toch bood hij nu vrijwillig
aan om Wayland McKoy te vertegenwoordigen, reed hij zijn eigen
vurige strijdwagen langs het uitspansel, overgeleverd aan krachten
die hij niet begreep en niet in de hand had.
‘Goed,’ zei McKoy. ‘Ik kan de hulp gebruiken. Grumer, maak je
nuttig en zorg dat deze lui kamers krijgen in het Garni. Laat ze op
mijn rekening zetten.’
Het leek Grumer niet te bevallen dat hij werd gecommandeerd, maar
de Duitser sprak McKoy niet tegen en liep naar de
telefoon.
‘Wat is het Garni?’ vroeg Paul.
‘Waar we logeren in de stad.’
Paul gebaarde naar Grumer.‘Zit hij daar ook?’ ‘Waar anders?’
Paul was onder de indruk van Stod. Het was een flinke stad, met eerbiedwaardige straten die zo uit de Middeleeuwen leken te zijn geplukt. De ene na de andere rij zwart met witte vakwerkpanden, dicht opeen als boeken op een plank, omzoomden de met keien geplaveide straten. Boven alles uit bekroonde een reusachtige abdij het hoogste punt van de steile uitloper van een berg, de hellingen eronder dichtbegroeid met lariksen en beuken in voorjaarsbloei.
Hij en Rachel reden achter Grumer en McKoy aan de stad in, een slingerende route tot diep in het oude centrum die bij hotel Garni eindigde. Een klein parkeerterrein voor de gasten lag verderop aan de straat, in de richting van de rivier, net buiten het voetgangersgebied.
In het hotel kwam hij erachter dat McKoys gezelschap de derde verdieping in gebruik had. De complete tweede verdieping was al gereserveerd voor de investeerders die morgen zouden aankomen. Na enig kibbelen van de kant van McKoy en het toestoppen van een paar euro stelde de receptionist een kamer op de eerste verdieping ter beschikking. McKoy vroeg of ze een of twee kamers wilden en Rachel had onmiddellijk één gezegd.
Boven hadden hun koffers het bed nog niet
geraakt of Rachel zei: ‘Oké, wat voer je in je schild, Paul
Cutler?’
‘Wat voer jíj in je schild? Eén kamer. Ik dacht dat we gescheiden
waren. Dat zeg je anders steeds.’
‘Paul, je bent wat van plan, en ik verlies je niet uit het oog.
Gisteren wilde je per se naar huis. Nu bied je vrijwillig aan om
deze kerel te vertegenwoordigen. Stel dat het een oplichter
is?’
‘Des te meer reden dat hij een advocaat nodig heeft.’
‘Paul...’
Hij gebaarde naar het tweepersoonsbed.‘Dag en nacht?’
‘Wat?’
‘Je houdt me dag en nacht in het oog?’
‘Dat zijn we wel gewend. We zijn tien jaar getrouwd
geweest.’
Hij glimlachte.‘Misschien krijg ik wel plezier in deze
intrige.’
‘Ga je het me nog vertellen?’
Hij ging op de rand van het bed zitten en vertelde haar wat er in
de onderaardse ruimte was gebeurd, en liet haar daarna de
portefeuille zien die hij de hele middag in zijn achterzak had
gehouden.‘Grumer wiste de letters met opzet uit. Geen twijfel
mogelijk. Die knaap heeft iets in de zin.’
‘Waarom heb je het McKoy niet verteld?’
Hij haalde de schouders op. ‘Dat weet ik niet. Ik heb er wel over
gedacht. Maar misschien is hij een oplichter, zoals je
zegt.’
‘Weet je zeker dat o i c de letters waren?’
‘Zo goed en zo kwaad als ik het kon onderscheiden.’
‘Denk je dat dit iets te maken heeft met papa en de
Amberzaal?’
‘Er is op dit punt geen connectie, behalve dat Karol echt
geïnteresseerd was in wat McKoy deed. Maar dat hoeft niet per se
iets te betekenen.’
Rachel ging naast hem zitten. Hij nam notitie van de snijwonden en
krassen op haar armen en gezicht, die roofjes hadden gekregen. ‘Die
kerel McKoy hechtte zich nogal gemakkelijk aan ons,’ zei
ze.
‘We zijn misschien het enige wat hij heeft. Grumer schijnt hij niet
zo te mogen. Wij zijn gewoon twee vreemdelingen die plotseling op
kwamen dagen. Geen belangen. Geen bijbedoelingen. Ik denk dat we
veilig worden geacht.’
Rachel pakte de portefeuille voorzichtig op en bestudeerde de
snippers verrottend papier nauwkeurig. ‘Ausgegeben 15-3-51.
Verfällt 15-3-55. Gustav Müller. Moeten we het door iemand laten
vertalen?’
‘Geen goed idee. Op dit moment vertrouw ik niemand, huidig
gezelschap uitgezonderd natuurlijk. Ik stel voor een Duits-Engels
woordenboek te bemachtigen en het zelf te doen.’
Twee straten ten westen van het Garni vonden ze in een rommelige
souvenirwinkel een woordenboek, een dun werkje met veelvoorkomende
woorden en uitdrukkingen dat klaarblijkelijk voor toeristen was
bestemd.
‘Ausgegeben betekent “afgegeven”,’ zei hij. ‘Verfällt, “verloopt”,
“vervalt”.’ Hij keek Rachel aan.‘De getallen moeten data zijn. Op
z’n Europees. In een andere volgorde. Afgegeven 15 maart 1951.
Vervalt 15 maart 1955. Gustav Müller.’
‘Dat is na de oorlog. Grumer had gelijk. Iemand is er al eerder
geweest dan McKoy. Na maart 1951.’
‘Maar wat is er gebeurd?’
‘Goede vraag.’
‘Het is nogal wat. Vijf lijken met een gat in hun hoofd.’
‘En alle drie de vrachtwagens waren leeg. Er was helemaal
niets.’
Hij zette het woordenboek terug op de plank.‘Grumer weet iets.
Waarom al die moeite doen om foto’s te maken en vervolgens de
letters uit te wissen? Wat documenteert hij? En voor
wie?’
‘Misschien zouden we het McKoy moeten vertellen.’
Hij dacht na over de suggestie en zei toen:‘Ik denk van niet. Nog
niet in elk geval.’
NEGENENDERTIG
22.00 uur
Suzanne liep door een fluwelen gordijn dat de voorste galerij en ingang van het schip scheidde. De Sint-Gerarduskerk was leeg. Een mededelingenbord buiten maakte bekend dat het heiligdom tot elf uur ’s avonds open was, wat de voornaamste reden was dat ze de plek voor de ontmoeting had gekozen. De andere was de omgeving, enkele straten verwijderd van Stods hoteldistrict, aan de rand van de oude binnenstad, ver weg van de drukte. De architectuur van het gebouw was duidelijk Romaans, met veel baksteen
en een hoge voorgevel, verfraaid met een dubbele toren. Duidelijke, ruime verhoudingen overheersten. Blinde arcades doemden op in speelse patronen. Achterin strekte zich een prachtig versierd koor uit. Het hoogaltaar, de sacristie en de koorstoelen waren leeg. Een paar kaarsen flakkerden op een zijaltaar, glinsterend als sterren in de vergulde ornamenten hoog boven hen.
Ze wandelde naar voren en stond stil aan de voet van een vergulde preekstoel. Ze was omringd door de uitgesneden figuren van de vier evangelisten. Ze wierp een blik op de trap naar boven. Aan weerszijden meer gestalten. Allegorieën van christelijke waarden: geloof, hoop, naastenliefde, wijsheid, vastberadenheid, matigheid en rechtvaardigheid.
Ze wist direct wie de beeldhouwer was. Riemenschneider. Zestiende eeuw. De preekstoel zelf was leeg. Maar ze kon zich de bisschop voorstellen terwijl hij zich tot de parochianen richtte en Gods deugden en de voordelen van het geloof prees.
Ze sloop naar de achterkant van het schip, terwijl ze goed keek en luisterde. De stilte maakte haar nerveus. Haar rechterhand zat in haar jaszak, vingers klemden zich zonder handschoen om een Sauer .32 automatisch pistool uit de particuliere collectie van Loring, dat ze drie jaar geleden ten geschenke had gekregen. Ze had bijna de nieuwe cz-75b meegenomen die Loring haar had gegeven. Het was haar voorstel geweest om Christian Knoll er net zo een te geven. Loring had geglimlacht om de ironie. Heel jammer dat Knoll nooit de kans zou krijgen het wapen te gebruiken.
Uit haar ooghoek zag ze een plotselinge beweging. Ze klemde de vingers strakker om de lade van het pistool en draaide zich snel om. Een lange, magere man schoof een gordijn open en liep naar haar toe.
‘Margarethe?’ zei hij zacht.
‘Herr Grumer?’
De man knikte en kwam dichterbij. Hij rook naar bitter bier en
worst. ‘Dit is gevaarlijk,’ zei hij.
‘Niemand weet dat we elkaar kennen, Herr Doktor. Je bent gewoon
naar de
kerk gekomen om met je god te
praten.’
‘Dat moeten we zo houden.’
Zijn paranoia interesseerde haar niet.‘Wat ben je te weten
gekomen?’ Grumer tastte in zijn colbert en haalde vijf foto’s
tevoorschijn. Ze bestudeerde ze in het zwakke licht. Drie trucks.
Vijf lijken. Letters in het zand.
‘De voertuigen zijn leeg. De ruimte heeft nog een ingang die met puin geblokkeerd is. De lijken zijn beslist van na de oorlog. De kleding en uitrusting verraden dat.’
Ze gebaarde naar de foto waarop de letters in
het zand te zien waren. ‘Hoe heb je dit afgehandeld?’
‘Met mijn hand uitgewist.’
‘Waarom heb je ze dan gefotografeerd?’
‘Zodat jij me zou geloven.’
‘En zodat je de prijs kon verhogen?’
Grumer glimlachte. Ze had het land aan zijn dorre
hebzucht.
‘Verder nog iets?’
‘Er zijn twee Amerikanen op komen dagen op de locatie.’
Ze luisterde terwijl Grumer haar over Rachel en Paul Cutler
vertelde.
‘De vrouw is de Amerikaanse die betrokken was bij de mijnexplosie
in de buurt van Warthberg. Ze hebben McKoy aan het denken gezet
over de Amberzaal.’
Het feit dat Rachel Cutler nog leefde was interessant. ‘Zei ze iets
over iemand anders die de ontploffing had overleefd?’
‘Alleen dat er iemand was. Een zekere Christian Knoll. Hij is na de
ontploffing uit Warthberg vertrokken en heeft de bagage van mevrouw
Cutler meegenomen.’
Ze was plotseling meer op haar hoede nu ze wist dat Knoll in leven
was. De situatie, die net nog volledig veilig was, leek nu
angstwekkend. Ze moest haar missie echter volbrengen.‘Luistert
McKoy nog naar je?’
‘Niet meer dan hij wil. Hij is er ontsteld over dat de vrachtwagens
leeg zijn. Bang dat investeerders in de opgraving hem voor de
rechter zullen slepen. Hij heeft de juridische hulp van Herr Cutler
ingeroepen.’
‘Het zijn vreemden voor elkaar.’
‘Maar ik geloof dat hij hen meer vertrouwt dan mij. De Cutlers
hebben ook brieven die de vader van Frau Cutler en een man die
Danja Chapaev heette elkaar schreven. Ze gaan over de
Amberzaal.’
Oud nieuws. Dezelfde brieven had ze op het kantoor van Paul Cutler
gelezen. Ze moest echter doen alsof ze geïnteresseerd was. ‘Heb je
die brieven gezien?’
‘Ja.’
‘Wie heeft ze nu?’
‘Frau en Herr Cutler.’
Een risicofactor waar aandacht aan moest worden besteed.‘Als je de
brieven in handen krijgt zou dat je waarde aanzienlijk kunnen
verhogen.’
‘Dat dacht ik al.’
‘En wat is je prijs, Herr Grumer?’
‘Vijf miljoen euro.’
‘Waardoor ben je zoveel waard?’
Grumer gebaarde naar de foto’s. ‘Ik geloof dat die mijn goede trouw
bewijzen. Ze zijn duidelijk bewijs van plundering na de oorlog. Dat
wilde je werkgever toch hebben?’
Ze gaf geen antwoord op zijn vraag en zei alleen:‘Ik zal de prijs
doorgeven.’
‘Aan Ernst Loring?’
‘Ik heb nooit gezegd voor wie ik werk, en dat zou ook niet van
belang moeten zijn. Zover ik weet, heeft niemand de identiteit van
mijn weldoener vermeld.’
‘Maar de naam van Herr Loring is zowel door de Cutlers als door de
vader van Frau Cutler genoemd.’
Deze man begon snel een tweede risicofactor te worden waar aandacht
aan zou moeten worden besteed. Net als de Cutlers. Hoeveel zouden
er nog volgen? Het was zoiets als ballonnen onder water duwen.
Hoeveel konden er onder water worden gehouden voordat er één naar
het oppervlak zou ontsnappen? ‘Het spreekt vanzelf,’ zei ze,‘dat de
brieven belangrijk zijn, en ook wat McKoy uitvoert. En tijd. Ik wil
dit snel opgelost zien en ben bereid voor snelheid te
betalen.’
Grumer tikte zijn hoofd even aan. ‘Is morgen snel genoeg voor de
brieven? De Cutlers hebben een kamer in het Garni.’
‘Ik wil erbij zijn.’
‘Vertel me waar je logeert en ik bel op zodra de kust vrij
is.’
‘Ik zit in het Gebler.’
‘Ken ik. Je hoort tegen morgenochtend acht uur van me.’
Het gordijn aan de achterkant ging open. Een prior in toga kuierde
in stilte over het centrale gangpad. Ze keek op haar horloge. Bijna
elf uur.‘Laten we naar buiten gaan. Hij komt waarschijnlijk het
gebouw sluiten.’
Knoll trok zich terug in de schaduw. Danzer en een man kwamen door de bewerkte bronzen deur tevoorschijn uit de Sint-Gerarduskerk en bleven in het portiek aan de voorkant staan, op nog geen twintig meter afstand, terwijl de geplaveide straat donker en leeg was.
‘Ik laat morgen iets horen,’ zei Danzer.‘We ontmoeten elkaar hier.’
‘Ik geloof niet dat dat mogelijk is.’ De man
gebaarde naar een bord op de muur naast de bronzen deur.‘Vieringen
dinsdags om negen uur.’
Danzer wierp een blik op de aankondiging.‘Volkomen juist, Herr
Grumer.’
De man wees naar de lucht, waar de abdij in het licht van
schijnwerpers goudkleurig en wit fonkelde in de heldere avond.
‘Daar blijft de kerk tot middernacht open. Weinig bezoekers zo
laat. Wat denk je van halfelf?’
‘Prima.’
‘Een aanbetaling zou aardig zijn als blijk van goede trouw van uw
weldoener. Zullen we zeggen een miljoen euro?’
Knoll kende deze man niet, maar de idioot was erg dom om druk op
Danzer uit te oefenen. Hij had meer respect voor haar capaciteiten,
en dat zou voor deze Grumer ook een goed idee zijn. Het was
duidelijk een amateur die ze gebruikte om uit te vinden wat Wayland
McKoy uitvoerde.
Of zat er meer achter?
Een miljoen euro? Alleen als aanbetaling?
De man die Grumer heette liep de stenen traptreden af naar de
straat en liep vervolgens naar het oosten. Danzer liep naar het
westen. Hij wist waar ze logeerde en had de kerk gevonden door haar
vanaf het Gebler te volgen. Haar aanwezigheid maakte dingen zeker
ingewikkelder, maar voorlopig was het die Grumer die hem grote
belangstelling inboezemde.
Hij wachtte tot Danzer de hoek was omgeslagen, en volgde daarna
zijn prooi. Hij bleef op afstand, en het was een eenvoudige zaak om
de man naar het Garni te volgen.
Nu wist hij het.
En hij wist ook precies waar Suzanne Danzer om halfelf morgenavond
zou zijn.
Rachel deed het licht van de badkamer uit en liep naar het bed. Paul zat door kussens ondersteund de International Herald Tribune te lezen, die hij eerder had gekocht in de souvenirwinkel waar ze het Duits-Engels woordenboek hadden geraadpleegd.
Ze dacht aan haar ex-man. Ze zag bij de ene echtscheiding na de andere hoe
mensen er genoegen in vonden om elkaar te vernietigen. Elke kleine bijzonderheid in hun leven, jaren geleden onbelangrijk, werd plotseling essentieel in hun verklaringen over geestelijke wreedheid of mishandeling, of gewoon om te bewijzen dat het huwelijk onherstelbaar beschadigd was, zoals de wet vereiste. Kon iemand daar echt plezier aan beleven? Hoe was dat mogelijk? Godzijdank hadden zij dat niet gedaan. Zij en Paul hadden hun geschillen op een naargeestige donderdagmiddag uitgepraat terwijl ze rustig aan de eetkamertafel zaten. Dezelfde waaraan Paul haar verleden dinsdag had verteld over haar vader en de Amberzaal. Ze was vorige week hard tegen hem geweest. Ze had niet moeten zeggen dat hij geen ruggengraat had. Waarom was ze zo? Het was zo anders dan haar gedrag in de rechtszaal, waar elk woord dat ze zei en elke handeling weloverwogen waren.
‘Heb je nog hoofdpijn?’ vroeg Paul.
Ze ging op het bed zitten, dat een stevig
matras had en was voorzien van een zachte, lichte donsdeken.‘Een
beetje.’
Het beeld van een glinsterend mes flitste door haar hoofd. Had
Knoll het lemmet echt voor haar bedoeld? Deed ze er goed aan om het
niet tegen Paul te vertellen? ‘We moeten Pannik opbellen. Hem laten
weten wat er aan de hand is en waar we zijn. Hij zal dat wel willen
weten.’
Paul keek op uit de krant. ‘Vind ik ook. We zullen het morgen doen.
Eerst kijken of er iets in de krant staat.’
Ze dacht weer aan Christian Knoll. Zijn zelfbewustheid had haar
geïntrigeerd en lang verdrongen gevoelens opgeroepen. Ze was
veertig jaar en ze had alleen van haar vader gehouden, een korte
romance gehad aan de universiteit die ze voor ware liefde had
aangezien, en van Paul gehouden. Ze was geen maagd toen ze met Paul
trouwde, maar ze was evenmin ervaren. Paul was een verlegen,
ingetogen type dat gemakkelijk rust in zichzelf vond. Hij was zeker
geen Christian Knoll, maar hij was loyaal, trouw en eerlijk. Waarom
had ze dat ooit saai gevonden? Was het haar eigen onvolwassenheid?
Waarschijnlijk wel. Marla en Brent waren dol op hun vader. En zij
waren prioriteit nummer één voor hem. Ze kon hem toch niet
verwijten dat hij van zijn kinderen hield en zijn vrouw trouw was.
Dus wat was er gebeurd? Ze waren uit elkaar gegroeid. Dat was de
gemakkelijkste verklaring. Maar was het ook echt zo? Misschien
eiste stress zijn tol. God weet dat ze allebei voortdurend onder
hoge druk stonden. Luiheid leek echter de beste verklaring. Niet
echt willen werken aan iets waarvan ze wist dat het goed was. Ze
had ooit een uitdrukking gelezen – onderschatting van het
vertrouwde – die van toepassing zou zijn op het huwelijk. Een
treffende waarneming.
‘Paul, ik stel het zeer op prijs dat je dit allemaal doet. Meer dan
je weet.’
‘Ik vind het echt fascinerend. Bovendien haal ik misschien een
nieuwe cliënt binnen voor het bureau. Het ziet ernaar uit dat
Wayland McKoy een advocaat nodig zal hebben.’
‘Ik heb het gevoel dat we hier morgen de poppen aan het dansen
zullen hebben wanneer die investeerders arriveren.’
Paul gooide de krant op het vloerkleed. ‘Ik denk dat je gelijk
hebt. Het zou interessant kunnen worden.’ Daarna knipte hij de lamp
op het nachtkastje uit. De portefeuille uit de onderaardse ruimte
lag bij de lamp, de brieven van Rachels vader ernaast.
Ze deed het licht aan haar kant uit.
‘Dit is echt vreemd,’ zei hij.‘Voor het eerst in drie jaar samen
slapen.’
Ze nestelde zich onder de donsdeken aan haar kant. Ze droeg een van
zijn gekeperde overhemden met lange mouwen, doortrokken van de
geruststellende geur waar ze in tien jaar huwelijk zo aan gewend
was geraakt. Paul draaide zich op zijn zij, met zijn rug naar
Rachel toe, schijnbaar om duidelijk te maken dat haar ruimte van
haar was. Ze besloot iets te doen en ging dichter tegen hem aan
liggen.‘Je bent een goede vent, Paul Cutler.’
Ze sloeg haar arm om hem heen. Ze voelde dat hij gespannen raakte
en vroeg zich af of het nervositeit of schrik was.
‘Je bent zelf ook zo verkeerd niet,’ zei hij.
VEERTIG
dinsdag 20 mei,
9.10 uur
Paul liep achter Rachel aan door de vochtige schacht naar de ruimte waarin de drie vrachtwagens stonden. Hij had in de schuur gehoord dat McKoy sinds zeven uur onder de grond was. Grumer was nog niet op komen dagen, wat niets bijzonders was volgens de dienstdoende werknemer, aangezien Grumer zich zelden voor een uur of negen liet zien.
Ze betraden de verlichte ruimte.
Hij nam even de tijd en bestudeerde de drie voertuigen
nauwkeuriger. Bij alle opwinding van gisteren was er geen tijd
geweest voor een zorgvuldige inspectie. Alle koplampen,
achteruitkijkspiegels en voorruiten waren heel. De laadvloeren en
dekzeilen waren eveneens relatief intact gebleven. Afgezien van een
roestlaagje, leeggelopen banden en beschimmeld zeildoek, was het
net alsof men de voertuigen zo uit hun rotsgarage zou kunnen
rijden.
Twee van de portieren waren open. Hij keek even binnen. De leren
stoel was gescheurd en door de tijd half verteerd.Wijzerplaten en
meters op het instrumentenbord stonden stil. Er was geen stukje
papier of tastbaar voorwerp te zien. Hij vroeg zich af waar de
vrachtwagens vandaan kwamen.Hadden ze ooit Duitse troepen vervoerd?
Of joden op weg naar de kampen? Waren ze getuige geweest van de
Russische opmars naar Berlijn of van de gelijktijdige stormloop van
de Amerikanen vanuit het westen? Vreemd, dit surreële tafereel zo
diep in een Duitse berg.
Een schaduw viel op de rotswand en verried beweging achter het
laatste voertuig.
‘McKoy!’ riep hij.
‘Hier.’
Hij en Rachel liepen om de vrachtwagens heen. De grote man draaide
zich naar hen om.
‘Dit zijn ongetwijfeld Büssing nag’s. Diesels van vierenhalve ton.
Zes meter lang. Twee meter vijfentwintig breed. Drie meter hoog.’
McKoy stapte naar een verroest zijpaneel en beukte er met zijn
vuist op. Roodbruine schilfers dwarrelden in het zand, maar het
metaal bleef intact.‘Massief staal en ijzer. Deze dingen kunnen
bijna zeven ton vervoeren. Wel verdomd langzaam. Niet sneller dan
32, 34 kilometer per uur, hooguit.’
‘Wat wilt u ermee zeggen?’ vroeg Rachel.
‘Wat ik wil zeggen, edelachtbare, is dat deze verwenste dingen niet
zijn gebruikt om een stel schilderijen en vazen te transporteren.
Ze waren kostbaar. Grote trucks. Voor zware ladingen. En de
Duitsers hebben ze beslist niet zomaar in een mijn
gedumpt.’
‘Dus?’
‘Ik kan absoluut niet wijs worden uit deze hele zaak.’ McKoy stak
zijn hand in zijn zak en haalde een opgevouwen stuk papier
tevoorschijn, dat hij aan Paul overhandigde.‘Wilt u hier eens naar
kijken?’
Paul vouwde het blad open en ging dicht bij een van de lichtstaven
staan. Het was een memorandum. Hij en Rachel lazen het
zwijgend:
GERMAN EXCAVATIONS CORPORATION 6798 Moffat
Boulevard
Raleigh, North Carolina, 27615
Aan: Potentiële
partners
Afz.: Wayland McKoy, directeur
Inzake: Bezit een stuk geschiedenis en bezorg
uzelf een gratis
vakantie in Duitsland
German Excavations Corporation is er
trots op als sponsor en partner betrokken te zijn bij het volgende
programma, samen met de volgende bijdragende ondernemingen:
Chrysler Motor Company (Jeep Division), Coleman, Eveready,
Hewlett-Packard, IBM, Saturn Marine, Boston Electric Tool Company,
en Olympus America, Inc.
Volgens de Duitse wet hebben de rechtmatige eigenaars negentig dagen om hun kunstwerken op te eisen. Onopgeëiste stukken worden vervolgens in het openbaar verkocht, waarbij vijftig procent van de opbrengst naar de Duitse regering gaat en vijftig naar de expeditie en haar deelnemende
sponsors. Op verzoek kan een inventaris van de trein worden verstrekt. De geschatte waarde van de kunstwerken is minimaal $ 360.000.000, waarvan vijftig procent terugvloeit naar de regering. De resterende som van $ 180.000.000 voor de partners zal worden verdeeld op basis van de gekochte eenheden, minus kunst die door oorspronkelijke eigenaars wordt opgeëist, minus veilingkosten, belasting etc.
Al het geld van de partners zal worden terugbetaald uit middelen, opgebracht door vooraf verkochte mediarechten. Alle partners en hun echtgeno(o)t(e) zijn onze gast in Duitsland gedurende de expeditie. Kern van de zaak: we hebben de juiste locatie opgespoord. We hebben het contract. We hebben het onderzoek verricht. We hebben de rechten verkocht aan de media. We hebben de ervaring en de uitrusting om de opgraving uit te voeren. German Excavations Corporation heeft vergunning om 45 dagen te graven. Tot dusver zijn de rechten op 45 eenheden à $ 25.000 per eenheid voor de eindfase van de expeditie (Fase III) verkocht. We beschikken nog over 10 eenheden à $ 15.000 per eenheid. Voel u vrij om mij op te bellen als u geïnteresseerd bent in deze opwindende investering.
Hoogachtend,
Directeur,
German Excavations Corporation
‘ Dat heb ik toegezonden aan potentiële
investeerders,’ zei McKoy. ‘Wat bedoelt u met “Alle gelden van de
partners zullen worden terugbe
taald uit middelen, opgebracht door vooraf verkochte
mediarechten”?’ vroeg
Paul aan McKoy.
‘Precies wat er staat. Een stel bedrijven heeft betaald voor
rechten om te filmen en uit te zenden wat we vinden.’
‘Maar dat vooronderstelt dat u iets vindt. Ze hebben u toch niet
bij voorbaat
betaald, wel?’
McKoy schudde het hoofd.‘Shit, nee.’
‘De moeilijkheid is,’ zei Rachel, ‘dat u dat in de brief niet hebt
gezegd. De
partners zouden kunnen denken, en met recht, dat u het geld al
hebt.’ Paul wees op de tweede alinea.‘“We hebben een expeditie
klaarstaan om die
trein op te graven.” Dat klinkt alsof u hem al echt hebt gevonden.’
McKoy zuchtte.‘Ik dacht dat het zo was. Volgens de grondradar zat
hier iets groots.’ McKoy gebaarde naar de vrachtwagens. ‘En het is
verdomd nog waar ook.’
‘Is het waar van die 45 eenheden à 25.000 dollar per stuk?’ vroeg
Paul. ‘Dat is 1,25 miljoen dollar.’
‘Dat heb ik bijeengebracht. Daarna heb ik de eenheden voor nog eens
150.000 verkocht. In totaal zestig investeerders.’
Paul gebaarde naar de brief.‘U noemt u hen partners. Dat is iets
anders dan investeerders.’
McKoy grinnikte.‘Klinkt beter.’
‘Zijn die andere ondernemingen die worden genoemd ook
investeerders?’ ‘Zij leverden de uitrusting, door die te schenken
of tegen verlaagde prijzen te verkopen. Dus in zekere zin ja. Ze
verwachten er echter niets voor terug.’ ‘U spiegelde een bedrag van
360 miljoen dollar voor, waarvan misschien de helft naar de
partners zou gaan. Dat kan niet kloppen.’
‘Klopt wel degelijk. Dat is de waarde die de spullen uit het museum
van Berlijn volgens de onderzoekers hebben.’
‘Aangenomen dat die kunst kan worden opgespoord,’ zei Rachel. ‘Uw
probleem, McKoy, is dat de brief misleidend is. Hij zou zelfs als
frauduleus kunnen worden uitgelegd.’
‘Waarom noemen jullie tweeën me geen Wayland, nu we zo innig met
elkaar worden? En, mevrouwtje, ik deed wat noodzakelijk was om aan
het geld te komen. Ik heb tegen niemand gelogen en ik was er niet
op uit om deze mensen af te zetten. Ik wilde graven, en gegraven
heb ik. Ik heb geen dubbeltje gehouden, behalve wat ze van tevoren
wisten dat ik zou krijgen.’
Paul wachtte op een standje voor ‘mevrouwtje’, maar het bleef uit.
In plaats daarvan zei Rachel:‘Dan heb je nog een probleem. In die
brief staat geen woord over een honorarium van 100.000 dollar dat
je zou krijgen.’
‘Ik heb het ze allemaal laten weten. Tussen twee haakjes, je bent
een echt zonnestraaltje in dit noodweer.’
Rachel haalde geen bakzeil.‘Zo is het nu eenmaal.’
‘Kijk eens, de helft van die 100.000 dollar ging naar Grumer voor
zijn tijd en moeite. Hij was degene die de vergunning van de
overheid kreeg. Zonder die vergunning was er geen opgraving
geweest. De rest heb ik gehouden voor de tijd die ik erin steek.
Dit uitstapje kost me bergen geld. En ik heb mijn aandeel pas op
het laatst genomen. Van die laatste eenheden heb ik mezelf en
Grumer betaald, en onze onkosten. Als ik dat niet bij elkaar had
kunnen krijgen, was ik bereid geweest het te lenen, zo graag wilde
ik me op deze onderneming storten.’ Paul wilde weten:‘Wanneer
arriveren de partners hier?’
‘Na de lunch worden er 28 met echtgenoot of echtgenote verwacht.
Dat zijn alle partners die de door ons aangeboden reis hebben
geaccepteerd.’ Hij begon als advocaat te denken en elk woord in de
brief te bestuderen, de presentatie en syntaxis te analyseren. Was
het voorstel frauduleus? Dat was mogelijk. Dubbelzinnig. Zeker.
Moest hij McKoy vertellen wat hij van Grumer wist en hem de
zakportefeuille laten zien? Iets zeggen over letters in het zand?
McKoy was nog altijd een onbekende factor. Een vreemde. Maar waren
de meeste cliënten dat niet? Eerst een volslagen vreemde,
vervolgens een vertrouweling. Nee. Hij besloot te zwijgen en wat
langer te wachten om te zien hoe de dingen zich ontwikkelden.
Suzanne stapte het Garni binnen en liep de marmeren trap op naar de eerste verdieping. Grumer had tien minuten geleden gebeld en haar laten weten dat McKoy en de Cutlers net naar het opgravingsterrein waren vertrokken. Grumer stond aan het einde van de gang op de eerste verdieping te wachten.
‘Daar,’ zei hij.‘Kamer 21.’
Ze stond stil bij een donker gebeitste eikenhouten paneeldeur waarvan de zijstijl door tijd en misbruik was toegetakeld. Het slot vormde één geheel met de deurknop, een dof geworden geelkoperen bol waar een gewone sleutel in paste. Geen grendel. Ze was geen expert in sloten, zodat ze de briefopener die ze van het bureau van de portier had gepakt tussen de deur en de zijstijl stak en met de punt wrikte, waardoor het veerslot vlot open sprong.
Ze duwde de deur open. ‘Voorzichtig met het
doorzoeken. Ze mogen het niet weten.’
Grumer begon met het meubilair. Zij liep naar de bagage en ontdekte
maar één reistas. Ze snuffelde tussen de kleren – voornamelijk
mannenkleding – en trof geen brieven aan. Ze inspecteerde de
badkamer. Ook de toiletartikelen waren in hoofdzaak die van een
man. Daarna doorzocht ze de voor de hand liggende plekken. Onder
het matras en bed, op de armoire, onder de laden van de
nachtkastjes.
‘De brieven zijn niet hier,’ zei Grumer.
‘Zoek opnieuw.’
Dat deden ze. Deze keer een stuk minder voorzichtig. Toen ze klaar
waren, was de kamer een puinhoop. Maar nog altijd geen brieven.
Haar geduld begon op te raken.‘Naar de opgraving, Herr Doktor, en
zorg ervoor dat je die brieven in je bezit krijgt, of je kunt naar
je centen fluiten. Begrepen?’
Grumer leek te beseffen dat ze in een slecht humeur was en knikte
slechts, waarna hij vertrok.
EENENVEERTIG
Burg Herz
10.45 uur
Knoll stiet zijn opgerichte lid dieper in haar. Monika zat voorover op armen en knieën, met de rug naar hem toe, de stevige kont omhoog, haar hoofd diep begraven in een kussen van ganzendons.
‘Kom op, Christian. Laat eens zien wat dat kreng uit Georgia heeft gemist.’ Hij pompte harder, zweet parelend op zijn voorhoofd. Ze greep naar achteren en masseerde zacht zijn ballen. Ze wist precies hoe ze hem moest aanpakken. En dat feit op zich zat hem dwars. Monika kende hem veel te goed. Hij greep haar slanke middel met beide handen vast en draaide haar om. Ze
accepteerde het gebaar en zuchtte als een tevreden kat die net haar prooi heeft gedood. Een ogenblik later voelde hij haar klaarkomen, terwijl een diep gekreun haar verrukking bevestigde. Hij beukte nog een paar seconden door en kwam toen ook klaar. Ze bleef zijn testikels masseren, elke druppel genot uit hem wringend.
Niet slecht, dacht hij. Lang niet
slecht.
Ze liet hem los. Hij trok zich terug en ontspande zich op het bed.
Ze ging op haar buik naast hem liggen. Zijn adem stokte en hij liet
de laatste schokken van het orgasme over zich heen komen. Hij bleef
roerloos liggen, gunde het kreng niet de voldoening te weten dat
hij ervan genoot.
‘Heel wat beter dan zo’n kleurloos advocaatje, hè?’
Hij haalde de schouders op.‘Nooit een monster van kunnen
nemen.’
‘Hoe was die Italiaanse hoer die je in reepjes hebt gesneden.
Goed?’
Hij kuste zijn wijsvinger en duim. ‘Mullissemo. Ruimschoots haar
prijs waard.’
‘En Suzanne Danzer?
De wrevel was duidelijk.‘Je jaloersheid staat je bar
slecht.’
‘Vlei jezelf niet.’
Monika kwam op één elleboog overeind. Ze had op zijn kamer op hem
gewacht toen hij een halfuur geleden aankwam. Burg Herz lag maar
een uur ten westen van Stod. Hij was naar zijn thuisbasis
teruggekeerd voor nadere instructies, omdat hij had besloten dat
een gesprek onder vier ogen met zijn werkgever beter was dan de
telefoon.
‘Ik snap het niet, Christian. Wat zie je toch in Danzer? Je
prefereert de mooie dingen van het leven, toch niet de een of
andere lellebel die door Loring uit de goot is gehaald?’
‘Die lellebel, zoals je zegt, is anders wel cum laude afgestudeerd
aan de universiteit van Parijs. Ze spreekt op zijn minst een dozijn
talen. Ze is zeer bedreven in vechtsporten en hanteert een revolver
met de precisie van een expert. Ze is ook aantrekkelijk en neukt
uitstekend. Ik zou zeggen dat Suzanne bewonderenswaardige
kwalificaties heeft.’
‘Zoals jou te slim af zijn?’
Hij grinnikte.‘Eerlijk is eerlijk, ja. Maar ik zal het haar
gruwelijk betaald zetten.’
‘Maak er niets persoonlijks van, Christian. Geweld trekt te veel
aandacht. De wereld is jouw persoonlijke speelplaats
niet.’
‘Ik ben me mijn plichten en mijn grenzen terdege bewust.’
Op Monika’s gezicht verscheen een vluchtige grijns, een uitdrukking
die hij nooit graag zag. Ze was zo te zien van plan om dit zo
moeilijk mogelijk voor hem te maken. Het was zoveel gemakkelijker
toen Fellner het roer in handen had. Nu liepen zaken en plezier
door elkaar heen. Misschien was dat niet zo’n goed idee.
‘Vader zou uitvergaderd moeten zijn. Hij zei dat we naar de
studeerkamer moesten komen.’
Hij stond op van het matras.‘We kunnen hem maar beter niet laten
wachten.’
Hij liep achter Monika aan naar de studeerkamer van haar vader. De oude man zat achter een achttiende-eeuws notenhouten bureau dat Fellner twee decennia geleden in Berlijn had gekocht. De oude man trok aan een ivoren pijp met een mondstuk van amber, nog zo’n zeldzaam verzamelobject dat eens had toebehoord aan Alexander ii van Rusland, en dat aan een andere dief in Roemenië was ontfutseld.
Fellner zag er moe uit en Knoll hoopte dat de tijd die ze samen nog hadden niet kort zou zijn. Dat zou jammer zijn. Hij zou hun grappen over klassieke literatuur en kunst missen, en hun politieke discussies. Hij had veel geleerd van zijn jaren in Burg Herz. Praktijkonderwijs genoten terwijl hij de wereld had afgereisd om zoekgeraakte schatten op te sporen. Hij stelde de kans die hem was gegeven op prijs, was dankbaar voor dit leven, en was van plan om tot het einde toe te doen wat de oude man wilde.
‘Christian. Welkom thuis. Ga zitten. Vertel me
alles wat er is gebeurd.’ Fellners toon was monter en zijn gezicht
klaarde op door een warme glimlach.
Hij en Monika namen plaats. Hij rapporteerde wat hij te weten was
gekomen over Danzer en haar ontmoeting de avond tevoren met een man
die Grumer heette.
‘Ik ken hem,’ zei Fellner. ‘Herr Doktor Alfred Grumer. Een
academische hoer. Trekt van universiteit naar universiteit. Maar
heeft connecties in de Duitse regering en verkoopt die invloed. Het
verbaast me niet dat iemand als McKoy samenwerking met hem zou
zoeken.’
‘Grumer is klaarblijkelijk Danzers informant op de locatie,’ zei
Monika.
‘Inderdaad,’ zei Fellner. ‘En Grumer zou niet in de buurt zijn als
er geen winst te halen is. Dit is misschien interessanter dan
aanvankelijk gedacht. Ernst houdt dit scherp in de gaten. Hij belde
vanmorgen weer op. Blijkbaar maakt hij zich zorgen om je
gezondheid, Christian. Ik vertelde hem dat we in geen dagen iets
van je hadden gehoord.’
‘Dit alles past zeker in het patroon,’ zei Knoll.
‘Welk patroon?’ vroeg Monika.
Fellner grinnikte tegen zijn dochter.‘Misschien is het tijd,
liebling, om je alles te vertellen. Wat vind jij ervan,
Christian?’
Monika keek ontdaan. Hij genoot van haar zichtbare verwarring. De
teef moest maar eens beseffen dat ze niet alles wist.
Fellner trok een lade open en haalde er een dikke ordner
uit.‘Christian en ik houden dit al jaren bij.’ Hij spreidde een
assortiment krantenknipsels en tijdschriftartikelen uit op het
bureau.
‘Het eerste sterfgeval waarvan we op de hoogte zijn, vond in 1957
plaats. Een Duitse verslaggever van een van mijn Hamburgse kranten.
Hij kwam hierheen voor een interview. Ik gaf hem zijn zin, hij was
opmerkelijk goed geïnformeerd, en een week daarna werd hij in
Berlijn door een bus overreden. Getuigen zwoeren dat hij werd
geduwd.
Het volgende sterfgeval vond twee jaar later plaats. Weer een
verslaggever. Italiaan. Een auto drukte hem van een bergweg. Nog
twee sterfgevallen in 1960, een overdosis drugs en een misgelopen
roofoverval. Van 1960 tot 1970 volgden er nog een dozijn overal in
Europa. Verslaggevers. Verzekeringsinspecteurs.
Politierechercheurs. Hun doodsoorzaak varieerde van veronderstelde
zelfmoord tot, in drie gevallen, ondubbelzinnige moord.
Lieveling, al deze mensen zochten de Amberzaal. Christians
voorgangers, mijn eerste twee acquisiteurs, hielden de pers scherp
in het oog. Alles wat er ook maar enigszins verband mee leek te
houden, werd grondig onderzocht. In de jaren zeventig en tachtig
namen de incidenten af. Van die periode zijn ons er slechts zes
bekend. Het laatste betrof een Poolse verslaggever die drie jaar
geleden bij een mijnexplosie omkwam.’ Hij keek Monika aan. ‘Ik ben
niet op de hoogte van de exacte plaats, maar het was dicht bij waar
Christians ongeluk gebeurde.’
‘Vast in dezelfde mijn,’ zei Knoll.
‘Erg vreemd, vind je niet? Christian stuit op een naam in
Sint-Petersburg, Karol Borya, en kort daarop is de man dood, net
als zijn vroegere collega. Liebling, Christian en ik denken sinds
lang dat Loring meer over de Amberzaal weet dan hij wil
toegeven.’
‘Zijn vader hield van amber,’ zei Monika.‘En hijzelf
ook.’
‘Josef was een gesloten man. Geslotener dan Ernst. Het was altijd
moeilijk om te weten wat hij dacht. We hebben vaak over het
onderwerp Amberzaal gesproken. Ik heb zelfs ooit voorgesteld te
gaan samenwerken – een grootscheepse speurtocht naar de panelen –
maar dat wilde hij niet. Noemde het verspilling van tijd en geld.
Iets in zijn weigerachtigheid zat me echter niet lekker. Dus begon
ik dit dossier bij te houden en controleerde alles wat ik kon. Ik
ontdekte dat er te veel doden vielen, te veel coïncidenties waren,
om allemaal aan toeval toe te schrijven. Nu probeert Suzanne
Christian te doden. En betaalt een miljoen euro voor meer
informatie over de locatie van een schat.’ Fellner schudde het
hoofd. ‘Ik zou zeggen dat het spoor dat we als ijskoud beschouwden
aanzienlijk warmer is geworden.’
Monika gebaarde naar de knipsels die uitgespreid op het bureau
lagen. ‘Denkt u dat al die mensen zijn vermoord?’
‘Is er een andere logische conclusie?’ zei Fellner.
Monika liep naar het bureau toe en nam de artikelen vluchtig
door.‘We zaten op het goede spoor met Borya, niet?’
‘Dat lijkt me wel,’ zei Knoll.‘Hoe het precies zat, is me niet
duidelijk. Maar het was reden genoeg voor Suzanne om Chapaev te
doden en mij uit de weg te willen ruimen.’
‘Die opgravingslocatie zou belangrijk kunnen zijn,’ zei Fellner.‘Ik
geloof dat de tijd van schermutselingen voorbij is. Je hebt mijn
permissie, Christian, om de situatie naar welgevallen aan te
pakken.’
‘Ik dacht dat ik de leiding zou krijgen,’ zei Monika.
Fellner glimlachte. ‘Je moet een oude man één laatste zoektocht
gunnen. Christian en ik werken hier al jaren aan. Ik heb het gevoel
dat we misschien iets op het spoor zijn. Ik vraag permissie,
liebling, om jouw domein te betreden.’
Monika kon een flauwe glimlach opbrengen en was duidelijk niet
blij. Maar wat kon ze zeggen? dacht Knoll. Ze had haar vader nooit
openlijk getart, hoewel ze bij hem vele malen haar hart had gelucht
over zijn eeuwige geduld. Fellner was nog van de oude school, toen
mannen de baas waren en vrouwen kinderen kregen. Hij voerde het
commando over een financieel imperium dat de Europese
communicatiemarkt beheerste. Politici en industriëlen dongen naar
zijn gunst. Zijn vrouw en enige zoon waren echter dood en Monika
was de enig overgebleven Fellner. Dus was hij gedwongen een vrouw
te vormen naar zíjn beeld van een man. Gelukkig was ze hard. En
intelligent.
‘Natuurlijk, vader. Doe wat u wilt.’
Fellner leunde naar voren en nam de hand van zijn dochter in beide
handen. ‘Ik weet dat je het niet begrijpt. Maar ik hou van je omdat
je het eerbiedigt.’
Knoll kon het niet laten.‘Dat is iets nieuws.’
Monika wierp hem een scherpe blik toe.
Fellner grinnikte.‘Volkomen juist, Christian. Je kent haar goed.
Jullie beiden zullen een geweldig team vormen.’
Monika trok zich terug en ging in een stoel zitten.
Fellner zei: ‘Christian, ga terug naar Stod en zoek uit wat er aan
de hand is. Pak Suzanne aan zoals je wilt. Voordat ik sterf, wil ik
hoe dan ook weten hoe het zit met de Amberzaal. Als je ooit
twijfels hebt, denk aan die mijnschacht en je twintig miljoen
euro.’
Hij stond op.‘Ik verzeker u dat ik geen van beide zal
vergeten.’
TWEEËNVEERTIG
De grote zaal van het Garni was vol. Paul stond aan de zijkant naast Rachel toe te kijken hoe het toneel zich ontvouwde. De ambiance was schitterend. Kleurrijke, in zware lijsten gevatte kaarten van het oude Duitsland hingen aan met eikenhout gelambriseerde wanden. Een glinsterende geelkoperen kroonluchter, glanzend gepoetste antieke stoelen, en een oosters tapijt met weelderig dessin maakten de sfeer compleet.
In de zaal zaten 56 mensen met een gelaatsuitdrukking die een mengsel was van verbazing en uitputting. Ze waren na hun aankomst per vliegtuig in Frankfurt na een busreis van vier uur hier aangekomen. Ze varieerden in leeftijd van vroege dertigers tot mensen van omstreeks vijfenzestig jaar. Ze verschilden ook van ras. De meesten waren blank, er waren twee oudere zwarte echtparen en één Japans stel. Ze leken allemaal geestdriftig en vol verwachting.
McKoy en Grumer stonden met vijf bij de opgraving betrokken werknemers voor in de lange zaal. Op een metalen standaard stond een televisie met videorecorder. Achter in de zaal zaten twee ernstig kijkende mannen, notitieblok in de hand, die verslaggevers bleken te zijn. McKoy wilde hen er niet bij hebben, maar beiden hadden een identiteitsbewijs tevoorschijn gehaald van de zdf, een Duitse nieuwsorganisatie die een optie op het verhaal had, en wilden per se blijven.‘Let wel op wat je zegt,’ had Paul gewaarschuwd.
‘Welkom, partners,’ zei McKoy, glimlachend als
een televisiedominee. Het geroezemoes ebde weg.
‘Buiten de zaal kunt u koffie, frisdrank en koffiebroodjes krijgen.
Ik weet dat u een lange reis achter de rug hebt en moe bent.
Ellendig die jetlag, niet? Maar ik weet zeker dat u ook popelt om
te horen hoe de zaak ervoor staat.’
De directe benadering was Pauls idee. McKoy was voor uitstellen
geweest, maar Paul had aangevoerd dat dat alleen maar achterdocht
zou wekken. ‘Sla een aangename, milde toon aan,’ had hij
gewaarschuwd. ‘Geen “loop naar de pomp” voor en na elk woord, zoals
ik gisteren hoorde, oké?’ McKoy had hem veelvuldig verzekerd dat
hij nu gedresseerd was, volledig onderlegd in hoe hij een menigte
moest aanpakken.
‘Ik weet met welke vraag jullie allemaal zitten. Hebben we iets
gevonden? Nee, nog niet. Maar we hebben gisteren wel vorderingen
gemaakt.’ Hij gebaarde naar Grumer. ‘Dit is Herr Doktor Alfred
Grumer, hoogleraar Kunst en Oudheden aan de universiteit van Mainz.
Herr Doktor is onze vaste expert bij de opgraving. Ik laat hem nu
uitleggen wat er is gebeurd.’
Grumer trad naar voren en zag er overtuigend uit als oudere
professor, met tweed colbert, corduroy broek en wollen stropdas.
Hij stond met de rechterhand in zijn broekzak en had zijn linkerarm
vrij. Hij zei met een ontwapenende glimlach:‘Ik wil u graag wat
vertellen over de manier waarop deze onderneming tot stand is
gekomen.
Het roven van kunstschatten is een aloude traditie. De Grieken en
Romeinen namen een verslagen volk altijd zijn kostbaarheden af.
Kruisvaarders trokken in de veertiende en vijftiende eeuw
plunderend door Oost-Europa en het Midden-Oosten. West-Europese
kerken en kathedralen zijn nog altijd versierd met hun
buit.
In de zeventiende eeuw ontstond een geraffineerdere manier van
stelen. Na een militaire nederlaag werden de grote koninklijke
collecties – in die tijd waren er geen musea – gekocht in plaats
van geroofd. Een voorbeeld. Toen in 1757 tsaristische legers
Berlijn bezetten, werden de collecties van Frederik ii niet
aangeroerd. Dat zou als barbaars zijn beschouwd, zelfs door de
Russen, die zelf door Europeanen als barbaren werden
gezien.
Napoleon was misschien wel de grootste plunderaar van allemaal. De
musea van Duitsland, Spanje en Italië werden leeggeroofd, zodat het
Louvre kon worden volgestouwd. Na Waterloo werd Frankrijk
verplicht, tijdens het Congres van Wenen in 1815, om de gestolen
kunst terug te geven. Met een deel ervan gebeurde dat ook, maar
veel bleef in handen van Frankrijk en is nog altijd te zien in
Parijs.’
Paul was ervan onder de indruk hoe goed Grumer zich hield. Als een
leraar voor een klas. De groep leek gefascineerd door de
informatie.
‘Uw president Lincoln gaf tijdens de Amerikaanse Burgeroorlog het
bevel klassieke kunstwerken, bibliotheken, wetenschappelijke
collecties en kostbare instrumenten van de Zuidelijken te
beschermen. Tijdens een congres in 1874 in Brussel werd een
vergelijkbaar voorstel aangenomen. Nikolaas ii, de Russische tsaar,
stelde nog verdergaande beschermende maatregelen voor, die in 1907
in Den Haag werden goedgekeurd, maar de waarde van deze reglementen
bleek beperkt tijdens de twee wereldoorlogen die volgden.
Hitler lapte de Conventie van Den Haag volledig aan zijn laars en
deed hetzelfde als Napoleon. De nazi’s riepen een compleet
administratief departement in het leven dat niets anders deed dan
stelen. Hitler wilde een supervitrine bouwen – het Führermuseum –
die de grootste kunstverzameling ter wereld moest worden. Hij was
voornemens dit museum te vestigen in Linz, Oostenrijk, zijn
geboorteplaats. Sonderauftrag Linz noemde Hitler het. Bijzondere
opdracht Linz. Het moest het hart worden van het Derde Rijk, door
Hitler zelf ontworpen.’
Grumer wachtte even, ogenschijnlijk om het publiek de informatie te
laten opnemen.
‘Voor Hitler had plunderen echter nog een doel. Het demoraliseerde
de vijand, en dat was helemaal het geval in Rusland, waar de
staatspaleizen rond Leningrad voor het oog van de plaatselijke
bevolking werden gedecimeerd. Europa was sinds de Goten en Vandalen
geen getuige meer geweest van zo’n kwaadaardige aanslag op
menselijke cultuur. Musea overal in Duitsland, maar vooral in
Berlijn, werden volgestouwd met gestolen kunst. In de nadagen van
de oorlog, toen de Russen en de Amerikanen naderden, werd een trein
vol met deze kunst vanuit Berlijn in zuidelijke richting naar het
Harzgebergte gesmokkeld. Naar dit gebied, waar we nu
zijn.’
Op de televisie waren opeens panoramische beelden te zien van een
bergketen. Grumer gebruikte de afstandsbediening en zette de
videorecorder stil bij een bebost tafereel.
‘De nazi’s hielden ervan om dingen onder de grond te verstoppen.
Het Harzgebergte om ons heen is op grote schaal gebruikt, omdat die
onderaardse bewaarplaatsen het dichtst bij Berlijn lagen.
Voorbeelden van wat na de oorlog is ontdekt, bewijzen dat. Hier
werd de Duitse nationale schatkist verborgen, naast meer dan een
miljoen boeken, allerlei schilderijen, en tonnen aan
beeldhouwwerken. Maar misschien wel de vreemdste geheime
bewaarplaats is niet ver hiervandaan aangetroffen. Een groep
Amerikaanse soldaten rapporteerde dat ze vijfhonderd meter diep in
een berg een recent gemetselde muur, bijna twee meter dik, hadden
gevonden. Die werd afgebroken, en erachter troffen ze een gesloten
stalen deur aan.’
Paul observeerde de partners. Ze waren geboeid. Hijzelf
ook.
‘Achter de deur troffen de Amerikanen vier enorme lijkkisten aan.
Een ervan was versierd met een krans en nazi-symbolen, terwijl op
de zijkant de naam Adolf Hitler stond. Over de andere drie
doodskisten waren Duitse regimentsvlaggen gedrapeerd. Ook werden
een met juwelen bezette scepter en rijksappel, twee kronen, en
zwaarden gevonden. Het geheel was theatraal opgesteld, als een
schrijn. Stel u voor wat deze soldaten dachten. Dit was de
graftombe van Hitler. Maar helaas, het was niet zo. In plaats
daarvan bevatten de doodskisten het stoffelijk overschot van
veldmaarschalk Von Hindenburg, diens echtgenote, Frederik de Grote
en Frederik-Willem i.’
Grumer gebruikte de afstandsbediening en zette de video aan. De
kleurenbeelden gingen over op het inwendige van de onderaardse
ruimte. McKoy was eerder naar de locatie gereden en had de
video-opnamen van de dag ervoor nog eens gemaakt, een bewerkte
versie om wat tijd te winnen bij de partners. Grumer gebruikte die
video-opnamen om uitleg te geven over de opgraving, de drie
voertuigen en de lijken. Zesenvijftig paar ogen waren strak op het
beeldscherm gericht.
‘De vondst van deze vrachtwagens is hoogst opwindend. Blijkbaar is
iets van grote waarde hierheen gebracht. Vrachtwagens waren een
kostbaar goed en er drie in een berg verspelen betekende dat er
veel op het spel stond. De vijf lijken maken het mysterie alleen
maar groter.’
‘Wat trof u in de trucks aan?’ luidde de eerste vraag uit het
publiek.
McKoy trad naar voren.‘Ze zijn leeg.’
‘Leeg?’ vroegen verscheidene personen tegelijk.
‘Dat klopt. Alle drie de laadvloeren waren volstrekt leeg.’ McKoy
gebaarde naar Grumer, die een andere videoband in het apparaat
stak.
‘Dat is niet ongebruikelijk,’ zei Grumer.
Er verscheen weer een beeld, een deel van de ruimte dat op de
eerste band met opzet niet was gefilmd.
‘Hierop is de andere ingang van de ruimte te zien.’ Grumer wees
naar het scherm. ‘We nemen aan dat zich achter dit punt mogelijk
nog een ruimte bevindt. Daar gaan we nu graven.’
‘De vrachtwagens zijn leeg?’ vroeg een oudere man.
Paul besefte dat dit het moeilijke onderdeel was. De vragen. De
werkelijkheid. Ze hadden echter alles doorgenomen, en hij en Rachel
hadden McKoy voorbereid als een getuige die op het punt staat te
worden ondervraagd. Paul had zijn goedkeuring gegeven aan de
strategie om te zeggen dat er mogelijk nog een ruimte was. Verdomd,
het zou kunnen. Wie weet? Het zou de partners in elk geval een paar
dagen tevreden houden, tot McKoys ploeg zich door de andere ingang
kon wroeten om te constateren of het zo was.
McKoy pareerde de kritische vragen goed en beantwoordde elke vraag
volledig en met een glimlach. De grote man had gelijk. Hij wist
inderdaad hoe hij met een menigte moest omgaan. Pauls ogen speurden
de ruime zaal constant af in een poging individuele reacties te
peilen.
Tot zover was alles in orde.
De meesten leken tevreden met de uitleg.
Hij merkte op dat achter in de zaal, bij de dubbele deur naar de
receptie, een vrouw binnenglipte. Ze was klein van stuk, met
middellang blond haar, en bleef in de schaduw, waardoor haar
gezicht moeilijk te onderscheiden was. Toch had ze iets
vertrouwds.
‘Paul Cutler hier is mijn advocaat,’ zei McKoy.
Hij draaide zijn hoofd om toen hij zijn naam hoorde
noemen.
‘De heer Cutler is beschikbaar om Herr Doktor Grumer en mij bij te
staan voor het geval zich problemen met de wet zouden voordoen op
de locatie. Die verwachten we niet, maar de heer Cutler, een
advocaat uit Atlanta, is zo vriendelijk geweest zijn tijd
beschikbaar te stellen.’
Hij glimlachte naar de groep, voelde zich onbehaaglijk bij die vage
voorstelling van zaken, maar wist verder niets uit te brengen. Hij
knikte naar de zaal, draaide zich vervolgens om en liep naar de
deur.
De vrouw was verdwenen.
DRIEËNVEERTIG
Suzanne holde het hotel uit. Ze had genoeg
gezien en gehoord. McKoy, Grumer en de beide Cutlers waren er en
hadden het blijkbaar druk. Als ze goed had geteld, waren er
bovendien vijf werknemers aanwezig. Volgens Grumers informatie
stonden er nog twee personen op de loonlijst, die waarschijnlijk de
wacht hielden bij de opgraving.
Ze had Paul Cutlers vluchtige blik opgevangen, maar dat zou geen
kwaad
moeten kunnen. Haar fysieke verschijning was heel anders dan de week ervoor in zijn kantoor in Atlanta. Voor de zekerheid was ze enkele ogenblikken in de schaduw blijven staan, lang genoeg om te zien wat er gaande was en te inventariseren wie er waren. Ze had een risico genomen door naar het Garni te gaan, maar ze vertrouwde Alfred Grumer niet. Hij was te Duits, te hebzuchtig. Een miljoen euro? De dwaas was aan het dromen geslagen. Dacht hij dat haar weldoener zo onnozel was?
Eenmaal buiten repte ze zich terug naar haar Porsche, ze reed vervolgens met hoge snelheid oostwaarts naar de opgraving en parkeerde in een dicht bos op ongeveer een halve kilometer afstand. Na een snelle mars vond ze de schuur en de ingang van de schacht. De generatoren buiten bromden. Geen trucks, auto’s of mensen te bekennen.
Ze sloop de open schacht in en volgde een serie gloeilampen naar een schemerige galerij. Drie halogeenlichtstaven waren uit, en de enige verlichting die er was kwam uit een spelonkachtige ruimte verderop. Ze sloop erheen en testte de lucht boven een van de lichtstaven. Warm. Ze keek omlaag en ontdekte dat de stekker van het drietal lampen was uitgetrokken.
Tussen de schaduwen in de galerij ontwaarde ze een glimp van een vooroverliggende gestalte. Ze liep erheen. In het zand lag een man in overall. Ze voelde zijn pols. Een zwakke polsslag, maar aanwezig.
Ze keek door een opening in het gesteente in de ruimte. Tegen de rotswand achterin danste een schaduw. Ze dook ineen en sloop naar binnen. Er waren geen schaduwen die haar entree verrieden, en het poederachtige zand dempte elke stap. Ze besloot haar pistool pas te trekken als ze wist wie er was.
Ze bereikte de voorste vrachtwagen en bukte om onder het chassis door te kijken. Aan de zijkant van de achterste vrachtwagen stond een paar gelaarsde benen. De voeten bewogen zich naar rechts. Achteloos, ongehaast. Haar aanwezigheid was klaarblijkelijk onopgemerkt gebleven. Ze bleef staan en besloot ook onopgemerkt te blijven.
De benen hielden halt bij de achterkant van het
achterste voertuig. Dekzeil kraakte. De persoon, wie het ook was,
keek blijkbaar wat zich op de laadvloer van de vrachtwagen bevond.
Ze maakte van de gelegenheid gebruik om naar de voorkant van de
dichtstbijzijnde vrachtwagen te sluipen en vandaar naar de motorkap
van de achterste truck te glippen. De persoon stond nu diagonaal
tegenover haar aan de andere kant. Ze gluurde voorzichtig naar de
gedaante zes meter verder.
Christian Knoll.
De koude rillingen liepen haar over de rug.
Knoll inspecteerde de laatste laadvloer. Leeg. Deze trucks waren zorgvuldig leeggehaald. In geen enkele cabine en op geen enkele laadvloer was ook maar iets achtergebleven.Maar wie had dat gedaan? McKoy? Onmogelijk.Hij had in de stad niets gehoord over een belangrijke vondst. Bovendien zouden er resten zijn. Pakkisten. Vulmateriaal. Maar hier was helemaal niets. En zou McKoy een rijke vindplaats door slechts één gemakkelijk te overmeesteren man laten bewaken, als hij een fortuin aan gestolen kunst had gevonden? Een logischer verklaring was dat deze vrachtwagens al leeg waren toen McKoy de ruimte binnendrong.
Maar hoe?
En de lijken. Waren het rovers van tientallen jaren geleden? Dat
was mogelijk. Daar was niets ongewoons aan. Veel van de rotsholten
in de Harz waren geplunderd, het merendeel door vs- en sovjetlegers
die na de oorlog in de streek hadden huisgehouden, en sommige
naderhand, voordat de overheid het gebied onder het beheer kreeg,
door aasgieren en schatzoekers. Hij stapte naar een van de lijken
en staarde naar de zwart geworden beenderen. Dit hele scenario was
vreemd. Waarom was Danzer zo geïnteresseerd in wat klaarblijkelijk
niets was? Geïnteresseerd genoeg om er een geheime informant op na
te houden die een miljoen euro wilde voor louter
informatie.
Wat voor informatie?
Een gevoel overviel hem. Een gevoel waarop hij had leren
vertrouwen. Dat hem in Atlanta had ingefluisterd dat Danzer hem op
het spoor was. En hem nu vertelde dat er iemand anders in de ruimte
was.
Hij legde zichzelf op zijn bewegingen nonchalant te houden. Als hij
opeens omdraaide zou zijn bezoeker schrikken. In plaats daarvan
slenterde hij langzaam langs de zijkant van de truck naar voren en
leidde wie het ook mocht zijn verder bij de ingang vandaan, terwijl
hij zichzelf zo in het midden plaatste. De indringer vermeed echter
doelbewust de lichtstaven, zodat de bewegingen niet door schaduw
zouden worden verraden. Hij stond stil en dook ineen, keek onder de
drie voertuigen door in de verwachting benen en voeten te
zien.
Die waren er niet.
Suzanne stond stokstijf tegen een van de beschadigde wielen. Ze had Knoll gevolgd, verder de ruimte in, en had gehoord dat hij bleef staan. Hij deed geen moeite om weinig geluid te maken,en dat baarde haar zorgen.Voelde hij dat ze er was? Net als in Atlanta? Misschien keek hij onder de vrachtwagens, zoals ook zij had gedaan. Zo ja, dan zou er niets te zien zijn. Hij zou echter niet lang aarzelen. Ze was zo’n tegenstander niet gewend. De meesten van haar tegenstrevers waren niet zo sluw als Christian Knoll. En zodra hij vaststelde dat zij het was, had je de poppen aan het dansen. Hij wist nu beslist wat er met Chapaev was gebeurd, besefte dat de mijn een valstrik was geweest, en had de lijst van waarschijnlijke verdachten die die valstrik hadden kunnen zetten tot één persoon teruggebracht. De richting waarin Knoll door de ruimte liep was ook zorgwekkend.
Hij leidde haar dieper de ruimte in. De smeerlap wist het.
Ze trok de Sauer en legde haar vinger meteen op de haan.
Knoll draaide zijn rechterarm, zodat de stiletto vrijkwam. Hij klemde zijn hand om het heft van lila jade en bereidde zich voor. Hij keek nog eens onder de vrachtwagen. Geen voeten. De persoon gebruikte de wielkasten klaarblijkelijk als schild. Hij besloot tot actie over te gaan, draaide weg van de verroeste motorkap van het dichtstbijzijnde voertuig, en eindigde aan de andere kant.
Suzanne Danzer stond zes meter van hem af tegen de kast van een achterwiel gedrukt. Een geschokte uitdrukking verscheen op haar gezicht toen ze hem zag. Ze bracht haar pistool omhoog en richtte. Hij sprong achter het volgende voertuig. Twee kogels ketsten tegen de rotswand.
Hij kwam overeind en wierp de stiletto.
Suzanne liet zich op de grond vallen, het mes verwachtend. Het was Knolls handelsmerk, en ze had de punt van het lemmet zien glinsteren toen hij opdook. Ze besefte dat haar schoten hem maar even zouden afleiden, en was dus voorbereid toen Knoll opsprong, zijn pols draaide en het mes in haar richting wierp.
De stiletto zoefde voorbij en doorboorde het hard geworden dekzeil van het aangrenzende voertuig tot aan het heft. Ze zou maar een seconde hebben voordat hij aanviel. Ze vuurde opnieuw in Knolls richting. Weer beschadigde de kogel slechts het gesteente.
‘Deze keer niet, Suzanne,’ zei Knoll
langzaam.‘Je bent de mijne.’ ‘Je bent ongewapend.’
‘Weet je dat zeker?’
Ze keek even naar haar pistool, zich afvragend hoeveel kogels er
nog in
de patroonhouder zaten. Vier? Haar ogen zochten de ruimte af en ze dacht koortsachtig na. Knoll stond tussen haar en de enige uitgang. Ze had iets nodig wat de smeerlap lang genoeg zou tegenhouden om uit deze rattenval te kunnen ontsnappen. Haar ogen inspecteerden de rotswanden, trucks en lichtstaven.
De lichtstaven. Het donker zou haar bondgenoot
worden.
Ze trok snel de patroonhouder uit het pistool en verving die door
de extra houder in haar zak. Nu had ze zeven kogels. Ze richtte op
de eerste lichtstaaf en schoot. Lampen explodeerden in een
elektrische regen van vonken en rook. Ze sprong op en stormde naar
de opening, intussen op de andere lichtstaaf vurend. Een tweede
verblindende explosie vlamde, doofde, en diepe duisternis daalde
over de ruimte neer. Ze bepaalde haar koers op het moment dat het
laatste beetje licht wegstierf, en hoopte dat ze in een rechte lijn
liep.
Zo niet, dan wachtte haar een muur van gesteente.
Knoll rende naar de stiletto toen de eerste lichtstaaf ontplofte. Hij realiseerde zich dat hij nog maar een paar seconden iets zou kunnen zien, en Danzer had gelijk, zonder het mes was hij ongewapend. Een pistool zou prettig zijn geweest. Hij was zo dom geweest de cz-75b in zijn hotelkamer achter te laten, denkend dat die niet nodig zou zijn voor dit korte uitstapje. Hij prefereerde eigenlijk het steelse van een mes boven een vuurwapen, maar vijftien patronen zouden hem nu goed van pas zijn gekomen.
Hij trok de stiletto uit het dekzeil en draaide
zich om. Danzer rende naar de opening waar de schacht begon. Hij
bereidde zich voor op een tweede worp.
Een lichtstaaf ontplofte in een verblindende flits.
De ruimte stolde in duisternis.
Suzanne stormde recht vooruit en vloog door de opening die naar de galerij leidde. Vóór haar in de hoofdschacht hing een rij gloeilampen. Ze concentreerde zich op de dichtstbijzijnde lichtgloed en holde er recht op af, haastte zich vervolgens door de nauwe schacht terwijl ze met het pistool de gloeilampen stuk schoot en zo het pad onzichtbaar maakte.
Knoll was verblind door de laatste flits. Hij sloot zijn ogen en dwong zichzelf stil te staan en kalm te blijven. Wat had Monika eerder over Danzer gezegd?
Kleurloze kleine.
Niet bepaald. Verduiveld gevaarlijk was een betere beschrijving. De
scherpe geur van elektrische verbranding vulde zijn neusgaten. De
ruimte begon af te koelen door de duisternis. Hij opende zijn ogen.
Zwartheid loste langzaam op en er verschenen nog donkerder vormen.
Achter de opening, achter de galerij naar de hoofdschacht, flitste
licht terwijl gloeilampen ontploften.
Hij rende erheen.
Suzanne sprintte naar het daglicht. Achter haar klonken voetstappen. Knoll kwam eraan. Ze moest snel zijn. Ze dook op in een schemerige namiddag en liep zo hard als ze kon door het dichte bos naar haar auto. Het zou een paar minuten kosten om de halve kilometer af te leggen. Hopelijk was de voorsprong die ze op Knoll had net groot genoeg. Misschien wist hij niet welke kant ze op was gelopen toen ze eenmaal buiten was.
Ze liep zigzaggend langs hoge pijnbomen, door dichte varens, zwaar ademend, haar benen gebiedend te blijven bewegen.
Knoll kwam uit de tunnel tevoorschijn en observeerde snel de omgeving.
Rechts, op vijftig meter afstand, zag hij
tussen de bomen een glimp van kleren. Hij herkende de gedaante van
de hardloper.
Een vrouw. Danzer.
Hij sprintte haar kant op, met getrokken stiletto.
Suzanne kwam bij de Porsche aan en sprong erin. Ze startte, voerde het toerental op, schakelde in de eerste versnelling en trapte het gaspedaal diep in. Banden gierden, kregen grip, en de auto sprong naar voren. In de achteruitkijkspiegel zag ze Knoll met het mes in de hand tussen de bomen opduiken. Ze reed met hoge snelheid naar de verkeersweg, stopte, stak haar hoofd uithet raam, en salueerde alvorens weg te spuiten.
Knoll moest bijna glimlachen om het gebaar. Ze zette het hem nu betaald dat hij de spot met haar dreef op de luchthaven van Atlanta. Danzer was waarschijnlijk trots op zichzelf, tevreden over haar ontsnapping. Weer had ze hem de loef afgestoken.
Hij keek op zijn horloge: halfvijf. Geeft niet. Hij wist precies waar ze over zes uur zou zijn.
VIERENVEERTIG
16.45 uur
Paul keek toe terwijl de laatste partner de zaal verliet. Wayland McKoy had tegen iedereen geglimlacht, iedereen een hand gegeven en verzekerd dat het allemaal fantastisch zou worden. De grote man leek tevreden. De bijeenkomst was goed verlopen. Bijna twee uur hadden ze vragen gepareerd, videobeelden laten zien, antwoorden gelardeerd met romantische denkbeelden over hebzuchtige nazi’s en vergeten schatten, de geschiedenis gebruikt als verdovend middel om de nieuwsgierigheid van de investeerders te temperen. McKoy kwam naar hem toe.‘Die verrekte Grumer was lang niet slecht, hè?’
Paul, McKoy en Rachel waren nu alleen, terwijl alle partners boven waren en het zich gemakkelijk maakten op hun kamers. Grumer was een paar minuten geleden vertrokken.
‘Grumer hield zich inderdaad goed,’ zei Paul.
‘Maar dat eromheen draaien staat me niet aan.’
‘Wie draait ergens omheen? Ik ben van plan die andere ingang uit te
graven, en die zou naar een andere ruimte kunnen leiden.’
Rachel fronste het voorhoofd.‘Geven je grondradarecho’s dat
aan?’
‘Hoe moet ik dat nu weten, edelachtbare?’
Rachel incasseerde de berisping met een glimlach. Ze begon
sympathie te krijgen voor McKoy. Zijn bruuske manier van doen en
scherpe tong verschilden niet zo van de hare.
‘We zullen de groep morgen met de bus naar de opgraving laten
brengen en ze eens rond laten kijken,’ zei McKoy.‘Dat zou weer een
paar dagen moeten opleveren. Misschien hebben we geluk met de
andere ingang.’
‘En jij gelooft dat,’ zei Paul.‘Je hebt een probleem, McKoy. We
moeten goed nadenken over je rechtspositie. Als ik mijn kantoor
eens opbel en er je brief om fondsen te werven heen fax? De
afdeling processen kan er dan naar kijken.’
McKoy zuchtte.‘Wat gaat me dat kosten?’
‘Tienduizend als vooruitbetaald honorarium. Daarvan werken we voor
250 per uur. Daarna op uurbasis, maandelijks betaald, onkosten voor
jou.’
McKoy haalde diep adem.‘Daar gaat mijn vijftigduizend. Verdraaid
gunstig dat ik het niet heb uitgegeven.’
Paul vroeg zich af of het tijd was om McKoy in te lichten over
Grumer. Moest hij hem de portefeuille laten zien? Hem vertellen
over de letters in het zand? Misschien had hij al die tijd geweten
dat de ruimte leeg was, en hield hij de informatie eenvoudig
achter. Wat had Grumer vanmorgen gezegd? Iets over zijn vermoeden
dat het de verkeerde holte was. Misschien konden ze hem, een
buitenlands staatsburger, de schuld van alles geven en zich
beroepen op gerechtvaardigd vertrouwen. Zonder Grumer zou McKoy
niet zijn gaan graven. Dan zouden de partners niet anders kunnen
dan in gerechtshoven in Duitsland achter Grumer aan gaan. De kosten
zouden de pan uit rijzen, zodat procederen financieel misschien
niet doenlijk zou zijn. Dat probleem zou misschien voldoende zijn
om de wolven weer in hun hok te jagen.
Hij zei:‘Ik heb nog iets nodig...’
‘Herr McKoy,’ zei Grumer terwijl hij de zaal binnenstormde. ‘Er is
iets gebeurd op de locatie.’
Rachel bestudeerde de schedel van de werknemer. Een buil ter grootte van een kippenei zat onder het dikke bruine haar van de man. Zij, Paul en McKoy bevonden zich in de onderaardse ruimte.
‘Ik stond daarginds,’ gebaarde de man naar de
galerij,‘en voordat ik het wist
werd alles zwart.’
‘Je hebt niets gezien of gehoord?’ vroeg McKoy.
‘Niets.’
Werknemers waren bezig de kapotgeschoten gloeilampen in de
lichtstaven
te vervangen. Eén staaf brandde intussen weer. Ze bestudeerden het
toneel.
Vernielde verlichting, gloeilampen aan gruzelementen in de
hoofdschacht, een
dekzeil weggetrokken.
‘Die kerel moet me van achteren te grazen hebben genomen,’ zei de
man,
over zijn achterhoofd wrijvend.
‘Hoe weet je dat het een kerel was?’ vroeg McKoy.
‘Ik heb hem gezien,’ zei een andere werknemer.‘Ik stond in de
schuur te bekijken hoe de tunnels liepen in het gebied. Ik zag een
vrouw met een pistool in
haar hand de schacht uit rennen. Meteen daarna stormde er een man
naar buiten. Hij had een mes. Ze renden allebei het bos
in.’
‘Ben je er achteraan gegaan?’ vroeg McKoy.
‘Ben je belazerd, nee.’
‘Waarom niet, verdomme?’
‘U betaalt me om te graven, niet om de held uit te hangen. Ik liep
hierheen.
Het was pikdonker. Ik ging terug en haalde een zaklamp. Toen zag ik
Danny in
de galerij liggen.’
‘Hoe zag de vrouw eruit?’ vroeg Paul.
‘Blondine, geloof ik. Klein van stuk. Snel als een prairiehaas.’
Paul knikte.‘Ze was ook in het hotel.’
McKoy zei:‘Wanneer?’
‘Toen jij en Grumer aan het woord waren. Kwam even binnen en
vertrok
daarna.’
McKoy begreep het. ‘Net lang genoeg om te zien of we er allemaal
waren,
godverdomme.’
‘Lijkt er wel op,’ zei Paul.‘Ik denk dat het dezelfde vrouw was als
in mijn kantoor. Zag er toen anders uit, maar ze kwam me toch
bekend voor.’ ‘Zeker die advocatenintuïtie weer?’ zei
McKoy.
‘Zoiets.’
‘Heb je naar de man gekeken?’ vroeg Rachel aan de werknemer. ‘Lange
kerel. Licht haar. Had een mes.’
‘Knoll,’ zei ze.
Beelden van het lemmet in de mijn schoten haar door het hoofd. ‘Ze
zijn
hier, Paul. Ze zijn allebei hier.’
Rachel voelde zich onbehaaglijk toen zij en Paul de trap van het
Garni op liepen naar hun kamer op de eerste verdieping. Op haar
horloge was het tien over acht. Eerder had Paul Fritz Pannik
opgebeld, maar alleen het antwoordapparaat aan de lijn gekregen.
Hij had een boodschap over Knoll en de vrouw en zijn vermoedens
achtergelaten, en de inspecteur gevraagd terug te bellen. Er was
echter geen boodschap voor hem binnengekomen bij de receptie. McKoy
had erop gestaan dat ze samen met de partners de maaltijd
zouden
gebruiken. Ze vond het prima, hoe groter de menigte hoe beter. Zij, Paul, McKoy en Grumer hadden de groep onder elkaar verdeeld, en er werd uitsluitend gepraat over de opgraving en wat er misschien zou worden gevonden. Ze bleef echter aan Knoll en de vrouw denken.
‘Dat was moeilijk,’ zei ze. ‘Ik moest goed op mijn woorden letten, zodat later niemand kon zeggen dat ik hem of haar had misleid. Misschien was dit niet zo’n schitterend idee?’
Paul liep de gang in naar hun kamer.‘Wie is er nu niet avontuurlijk?’
‘Jij bent een vooraanstaand advocaat. Ik ben rechter. McKoy klampt zich als klittenband aan ons vast. Als hij deze mensen inderdaad heeft afgezet, zouden wij medeplichtig kunnen worden. Jouw vader zei altijd:“Als je niet met de grote mensen mee kunt doen, houd je dan gedeisd.” Ik ben eraan toe om me gedeisd te houden.’
Hij viste de kamersleutel uit zijn zak. ‘Ik geloof niet dat McKoy iemand heeft uitgekleed. Hoe langer ik die brief bestudeer, hoe meer ik hem interpreteer als dubbelzinnig, niet als misleidend. Ik denk ook dat McKoy oprecht geschokt is door de vondst. Maar van Grumer weet ik het zo net nog niet.’
Hij deed de deur van het slot en knipte het
plafondlicht aan.
De kamer was een puinhoop. Laden waren uit kasten getrokken. De
deur van de kleerkast stond wijd open. Het matras lag scheef en de
lakens waren er half afgetrokken. Alle kleren lagen verspreid over
de vloer.
‘Het personeel hier gooit er met de pet naar,’ zei Paul.
Ze kon er niet om lachen.‘Je vindt dit niet vervelend? Iemand heeft
de kamer doorzocht. O, shit. Papa’s brieven. En die portefeuille
die je had gevonden.’
Paul trok de deur dicht. Hij deed zijn jas uit en rukte de slippen
van zijn overhemd uit zijn broek. Om zijn buik zat een tasje met de
portefeuille. ‘Is zo een beetje lastig te vinden.’
‘Jezusmina. Ik zal je nooit meer de mantel uitvegen vanwege je
obsessiviteit. Dat was verdraaid slim, Paul Cutler.’
Hij liet zijn overhemd zakken. ‘Kopieën van je vaders brieven
liggen in de kluis op kantoor, voor alle zekerheid.’
‘Je had dit verwacht?’
Hij haalde de schouders op.‘Ik wist niet wat ik moest verwachten.
Ik wilde gewoon voorbereid zijn. Nu Knoll en die vrouw in de buurt
zijn kan er van alles gebeuren.’
‘Misschien moesten we ons maar uit de voeten maken. Die
rechterscampagne die me thuis te wachten staat lijkt nu niet zo erg
meer. Marcus Nettles is vergeleken met dit een fluitje van een
cent.’
Paul was kalm.‘Volgens mij moeten we iets anders doen.’
Ze begreep het meteen.‘Vind ik ook. Eens zien of we McKoy kunnen
vinden.’
Paul keek toe terwijl McKoy de deur te lijf ging. Rachel stond achter hem.
De uitwerking van drie enorme kroezen bier was
te zien in de heftigheid waarmee McKoy op de deur beukte.
‘Grumer, doe die vervloekte deur van het slot,’ schreeuwde McKoy.
De deur ging open.
Grumer droeg nog het overhemd met lange mouwen en de broek die
hij
ook tijdens het diner had gedragen.‘Wat is er, Herr McKoy? Is er weer iets gebeurd?’
McKoy beende de kamer binnen, Grumer opzijduwend. Op de nachtkastjes brandden zacht twee lampen. Grumer had kennelijk liggen lezen. Een exemplaar van Polks Dutch Influence on German Renaissance Painting lag opengeslagen op het bed. McKoy greep Grumer bij zijn overhemd en duwde hem zo ruw tegen de muur dat schilderijen in hun lijsten rammelden.
‘Ik ben een kinkel uit North Carolina. Nu een halfdronken kinkel. Je weet misschien niet wat dat betekent, maar ik zeg je dat het niet best is. Ik ben vervloekt slechtgehumeurd, Grumer. Godvergeten slechtgehumeurd. Cutler vertelt me dat je letters in het zand hebt uitgewist. Waar zijn de foto’s?’
‘Ik weet niet waar hij het over heeft.’
McKoy liet hem los en beukte een vuist diep in
Grumers maag. De man sloeg dubbel, snakkend naar adem.
McKoy trok hem overeind.‘We proberen het nog één keer. Waar zijn de
foto’s?’
Grumer had moeite om lucht te krijgen en hoestte gal, maar slaagde
er toch in naar het bed te wijzen. Rachel pakte het boek. Tussen de
bladzijden zat een stel kleurenfoto’s van het geraamte en de
letters.
McKoy liet Grumer op het vloerkleed vallen en bestudeerde de
foto’s.‘Ik wil weten waarom, Grumer. Waarom in godsnaam?’
Paul vroeg zich af of hij moest waarschuwen tegen het gebruik van
geweld, maar besloot dat Grumer erom had gevraagd. Bovendien zou
McKoy waarschijnlijk toch niet luisteren.
Grumer gaf ten slotte antwoord:‘Geld, Herr McKoy.’
‘De vijftigduizend dollar die ik je heb betaald was niet
genoeg?’
Grumer zei niets.
‘Tenzij je bloed wilt gaan spuwen, kun je me maar beter alles
vertellen.’
Grumer scheen het te begrijpen. ‘Ongeveer een maand geleden werd ik
benaderd door een man...’
‘Naam.’
Grumers adem stokte.‘Hij noemde geen naam.’
McKoy hief zijn vuist weer op.
‘Toe... het is waar. Helemaal geen naam, en hij sprak alleen over
de telefoon. Hij had gelezen over mijn werk bij deze opgraving en
bood twintigduizend dollar voor informatie. Ik zag er geen kwaad
in. Hij vertelde me dat een vrouw die Margarethe heette contact met
me zou opnemen.’
‘En?’
‘Ik heb haar gisteravond ontmoet.’
‘Is onze kamer door u of door haar doorzocht?’ vroeg
Rachel.
‘Door ons allebei. Ze was geïnteresseerd in de brieven van uw
vader.’ ‘Zei ze waarom?’ vroeg McKoy.
‘Nein. Maar ik denk dat ik het misschien wel weet.’ Grumer begon
weer normaal te ademen, maar hield zijn rechterarm tegen zijn maag.
Hij zocht steun tegen de muur.‘Heb je ooit gehoord van de Retter
der Verlorenen Antiquitäten?’
‘ Nee,’ zei McKoy. ‘ Licht me in.’
‘Het is een groep van negen mensen. Hun identiteit is onbekend,
maar het zijn allemaal rijke kunstliefhebbers. Ze hebben speurders
in dienst, hun persoonlijke verzamelaars, die ze acquisiteurs
noemen. Het vernuftige van hun samenwerking is wat de naam al zegt.
“Redders van Zoekgeraakte Oudheden.” Ze stelen slechts wat al
gestolen is. De acquisiteurs worden er rijkelijk voor beloond. Het
is een geraffineerd en duur spel, maar niettemin een
spel.’
‘Kom terzake,’ zei McKoy.
‘Deze Margarethe, vermoed ik, is zo’n acquisiteur. Ze heeft het
nooit gezegd of laten doorschemeren, maar ik geloof dat ik het goed
heb geraden.’
‘En Christian Knoll?’ vroeg Rachel.
‘Ook. Die twee concurreren om iets.’
‘Ik krijg weer de neiging je verrot te slaan,’ zei McKoy.‘Voor wie
werkt Margarethe?’
‘Het is maar een gok, maar ik zou zeggen voor Ernst
Loring.’
De naam wekte Pauls belangstelling, en hij zag dat Rachel ook
luisterde.
‘Zoals mij is verteld, beconcurreren de leden van de club elkaar
sterk. Er zijn duizenden objecten op te sporen. Het merendeel
afkomstig uit de laatste oorlog, maar veel is gestolen uit musea en
particuliere collecties overal ter wereld. Heel slim, eigenlijk.
Gestolen waar stelen. Wie zal erover klagen?’
McKoy kwam dichter bij Grumer staan. ‘Je stelt mijn geduld op de
proef. Kom terzake, verdomme.’
‘De Amberzaal,’ zei Grumer haastig.
Rachel hield een hand tegen McKoys borst.‘Laat hem
doorgaan.’
‘Nogmaals, dit zijn alleen maar vermoedens van mijn kant. Maar de
Amberzaal is ergens tussen januari en april 1945 uit Königsberg
gesmokkeld. Niemand weet het precies. De archieven zijn er niet
duidelijk over. Erich Koch, de gouwleider van Pruisen, liet de
panelen op persoonlijk bevel van Hitler in veiligheid brengen. Koch
was echter een protégé van Hermann Göring, en was in feite loyaler
aan Göring dan aan Hitler. De rivaliteit tussen Hitler en Göring
wat kunst betreft is goed gedocumenteerd. Göring rechtvaardigde
zijn verzamelwoede vanuit zijn wens een museum voor nationale kunst
op te richten in Karinhall, zijn woonplaats. Hitler had de eerste
keus uit alle buit, zo wordt verondersteld, maar Göring was hem bij
veel van de beste stukken vóór. In de loop van de oorlog kreeg
Hitler de touwtjes steeds meer in handen wat de oorlog betreft,
waardoor hij minder tijd aan andere zaken kon besteden. Göring
bleef echter reizen en verzamelde met grote ijver.’
‘Wat wil je daar in godsnaam mee zeggen?’ zei McKoy.
‘Göring wilde dat de Amberzaal onderdeel werd van zijn
Karinhall-collectie. Sommigen beweren dat niet Hitler, maar hij het
bevel gaf om de amber Königsberg uit te smokkelen. Hij wilde dat
Koch de amberpanelen uit handen van de Russen, de Amerikanen en
Hitler hield. Men geloofde echter dat Hitler achter het plan kwam
en de schat confisqueerde voordat Göring die in veiligheid kon
brengen.’
‘Papa had gelijk,’ zei Rachel zacht.
Paul staarde haar aan.‘Wat bedoel je?’
‘Hij heeft me ooit over de Amberzaal en over een interview met
Göring na de oorlog verteld. Göring zei alleen dat Hitler hem voor
was geweest.’ Toen vertelde ze over Mauthausen en de vier Duitse
soldaten die ze hadden laten doodvriezen.
‘Waar hebt u al uw informatie vandaan?’ vroeg Paul aan Grumer.
‘Mijn schoonvader bezat veel artikelen over de Amberzaal en in geen
ervan stond iets van wat u zei. Hij had het bewust niet over zijn
vroegere schoonvader, en Rachel corrigeerde hem niet zoals ze
gewoonlijk deed.
‘Zoiets zou er niet in staan,’ zei Grumer. ‘De westerse media
houden zich zelden met de Amberzaal bezig. Weinig mensen weten
zelfs maar wat het is. Duitse en Russische geleerden doen echter
sinds lang onderzoek naar het onderwerp. Ik ben deze informatie
over Göring vaak genoeg tegengekomen, maar niet eerder een verslag
uit de eerste hand, zoals nu van Frau Cutler.’
McKoy zei:‘Wat betekent dit voor onze opgraving?’
‘Volgens één verhaal zijn de panelen uiteindelijk ergens ten westen
van Königsberg in drie vrachtwagens geladen, nadát Hitler ze in
handen had gekregen. Drie vrachtwagens reden naar het westen en
zijn nooit meer teruggezien. Het moeten zware voertuigen zijn
geweest...’
‘Bijvoorbeeld Büssing nag’s,’ zei McKoy.
Grumer knikte.
McKoy plofte neer op de rand van het bed.‘De drie trucks die we
hebben gevonden?’ De scherpe toon was zachter geworden.
‘Wel erg toevallig, vind je ook niet?’
‘Maar de vrachtwagens zijn leeg,’ zei Paul.
‘Precies,’ zei Grumer.‘Misschien weten de Redders van Zoekgeraakte
Oudheden nog meer van het verhaal. Mogelijk verklaart dat de nogal
intense belangstelling van twee acquisiteurs.’
‘Maar u weet niet eens of Knoll en deze vrouw iets met die groep te
maken hebben,’ zei Rachel.
‘Nee, Frau Cutler, dat weet ik ook niet. Maar Margarethe maakt op
mij niet de indruk een onafhankelijke verzamelaar te zijn. U hebt
Knoll meegemaakt. Wat denkt u ervan?’
‘Knoll weigerde te zeggen voor wie hij werkte.’
‘Wat hem nog verdachter maakt,’ zei McKoy.
Paul haalde de portefeuille die hij op de locatie had gevonden uit
zijn jaszak en overhandigde die aan Grumer.‘Wat denkt u hier van?’
Hij legde uit waar hij hem had gevonden.
‘U hebt gevonden wat ik zocht,’ zei Grumer. ‘De informatie waar
Margarethe naar had gevraagd, betrof aanknopingspunten om de
locatie na 1945 te dateren. Ik heb alle vijf de geraamten goed
onderzocht, maar niets gevonden. Dit bewijst dat de plek na de
oorlog is binnengedrongen.’
‘Er staat iets geschreven op een stukje papier in de portefeuille.
Wat is het?’
Grumer bekeek het zorgvuldig. ‘Lijkt een soort vergunning of
machtiging. Afgegeven op 15 maart 1951. Verloopt op 15 maart
1955.’
‘En die Margarethe wilde dat weten?’ vroeg McKoy.
Grumer knikte.‘Ze was bereid royaal te betalen voor de
informatie.’
McKoy streek met zijn hand door zijn haar. De grote man zag er
afgemat uit. Grumer benutte het moment om uitleg te geven.‘Herr
McKoy, ik had geen idee dat de locatie leeg was. Ik was net zo
opgewonden als u toen we doorbraken. De signalen werden echter
duidelijker. Geen springstoffen of zelfs maar resten. Nauwe
doorgang naar binnen. Er was geen deur of stalen versterking in de
gang of in de ruimte. En de trucks. Zware voertuigen zouden daar
niet moeten staan.’
‘Tenzij die vervloekte Amberzaal er wel is geweest.’
‘Dat klopt.’
‘Vertel ons meer over wat er is gebeurd,’ zei Paul tegen
Grumer.
‘Er valt weinig te vertellen. Verhalen bevestigen dat de Amberzaal
in kisten werd gepakt, vervolgens in drie vrachtwagens werd
geladen. De vrachtwagens, zo wordt aangenomen, reden zuidwaarts
naar Berchtesgaden en de veilige Alpen. Het sovjetleger en het
Amerikaanse leger waren echter overal in Duitsland. Ze konden
nergens heen. Verondersteld wordt dat de vrachtwagens werden
verstopt. Waar is echter nergens gedocumenteerd. Misschien was een
mijn in de Harz hun schuilplaats.’
‘Omdat Margarethe zo geïnteresseerd was in Borya’s brieven, en ze
hier is, denk je dat de Amberzaal iets met dit alles te maken moet
hebben?’ vroeg McKoy.
‘Het lijkt een logische gevolgtrekking.’
Paul vroeg:‘Waarom denkt u dat Loring haar werkgever is?’
‘Alleen maar een vermoeden op basis van wat ik door de jaren heen
heb gelezen en gehoord. De familie Loring was en is geïnteresseerd
in de Amberzaal.’
Rachel had een vraag.‘Waarom wiste u de letters uit? Betaalde
Margarethe u daarvoor?’
‘Niet echt. Ze maakte alleen duidelijk dat in de ruimte niets mocht
achterblijven wat van na 1945 dateerde.’
‘Waarom was dat van belang?’ vroeg Rachel.
‘Ik heb werkelijk geen idee.’
‘Hoe ziet ze eruit?’ vroeg Paul.
‘Het is de vrouw die u vanmiddag hebt beschreven.’
‘Realiseert u zich dat zij Chapaev en Rachels vader kan hebben
vermoord?’
‘En je hebt geen woord gezegd?’ zei McKoy tegen Grumer.‘Ik zou je
een verschrikkelijk pak slaag moeten geven. Je weet hoe diep ik in
de stront zit met die loze vindplaats. En nu dit.’ De grote man
wreef zich in de ogen, ogenschijnlijk in een poging te kalmeren, en
vroeg daarna: ‘Wanneer vindt het volgende contact plaats,
Grumer?’
‘Ze gaf aan dat ze me zou bellen.’
‘Als die teef dat doet, wil ik het direct weten. Ik heb er genoeg
van. Ben ik duidelijk?’
‘Volkomen,’ zei Grumer.
McKoy stond op en liep naar de deur. ‘Dat is je geraden, Grumer.
Laat het me meteen weten als je iets van die vrouw
hoort.’
‘Natuurlijk. Wat u zegt.’
De telefoon ging in hun kamer toen Paul de deur opende. Rachel liep achter hem aan naar binnen, terwijl hij opnam. Het was Fritz Pannik. Hij vertelde Pannik snel wat er eerder was gebeurd, en liet de inspecteur weten dat de vrouw en Knoll in de buurt waren, althans enkele uren geleden.
‘Ik zal morgen vroeg meteen iemand van de
plaatselijke politie sturen om iedereen een verklaring te laten
afleggen.’
‘Denkt u dat die twee er nog steeds zijn?’
‘Als het waar is wat Alfred Grumer zegt, zou ik zeggen van wel.
Slaap licht, Herr Cutler, en tot morgen.’
Paul hing op en ging op bed zitten.
‘Wat denk je?’ vroeg Rachel, terwijl ze naast hem
plaatsnam.
‘Jij bent rechter. Leek Grumer geloofwaardig?’
‘Vond ik niet. Maar McKoy scheen te geloven wat hij zei.’
‘Dat weet ik zo net nog niet. Ik krijg het gevoel dat McKoy ook
iets achterhoudt. Ik kan er niet precies de vinger op leggen, maar
er is iets wat hij niet zegt. Hij luisterde scherp naar Grumer toen
die het over de Amberzaal had. Maar we kunnen ons daar nu geen
zorgen over maken. Knoll en de vrouw baren me zorgen. Ze zwerven
hier rond en dat bevalt me niet.’
Ze zat naast hem op het bed. Zijn ogen vingen door haar
nauwsluitende coltrui heen het deinen van haar borsten op.
IJskoningin? Niet voor hem. Hij was zich de afgelopen nacht
constant bewust geweest van haar lichaam, en was door de intimiteit
van zijn stuk gebracht. Nu en dan had hij haar geur opgevangen
terwijl ze sliep. Op een bepaald moment probeerde hij zichzelf drie
jaar geleden voor te stellen, toen hij nog met haar getrouwd was,
haar nog fysiek kon liefhebben. Alles was surreëel. Een verloren
schat. Ronddolende moordenaars. Zijn ex-vrouw naast hem in
bed.
‘Misschien had je van meet af aan gelijk,’ zei Rachel. ‘We zitten
er tot over onze oren in en zouden gewoon moeten maken dat we hier
wegkomen. We moeten aan Marla en Brent denken.’ Ze keek hem aan.
‘En dan wij nog.’ Ze raakte zijn hand aan.
‘Wat bedoel je?’
Ze kuste hem zacht op de lippen. Hij bleef roerloos zitten. Toen
sloeg ze haar armen om hem heen en kuste hem stevig.
‘Weet je dit wel zeker, Rachel?’ vroeg hij, terwijl ze elkaar
loslieten.
‘Ik weet niet waarom ik soms zo vijandig ben. Je bent een goede
man, Paul. Je verdient de pijn niet die ik je heb
aangedaan.’
‘Het was niet allemaal jouw schuld.’
‘Daar ga je weer. Altijd de schuld op je nemen. Kun je dat niet één
keer aan mij overlaten?’
‘Zeker. Graag zelfs.’
‘Goed. En er is nog iets wat ik wil.’
Hij zag de blik in haar ogen, begreep het, en stond direct op van
het bed.‘Dit is echt bizar. We zijn in geen drie jaar samen
geweest. Ik ben eraan gewend geraakt. Ik dacht dat het voorbij was
tussen ons... in dat opzicht.’
‘Paul, volg nu eens één keer je gevoel. Niet alles hoeft te worden
gepland. Wat is er mis met goede ouderwetse lust?’
Hij hield haar blik met de zijne vast.‘Ik wil meer dan dat,
Rachel.’
‘Ik ook.’
Hij liep naar het raam, afstand tussen hen scheppend, en duwde de
lamellen van elkaar, allemaal om tijd te winnen. Hij staarde naar
de straat beneden en bedacht hoelang hij ervan had gedroomd om die
woorden te horen. Hij was niet naar het gerechtshof gegaan voor de
behandeling van de echtscheiding. Uren later was de definitieve
uitspraak uit het faxapparaat gerold, en zijn secretaresse had die
zonder een woord op zijn bureau gelegd. Hij had geweigerd ernaar te
kijken en het document ongelezen in de prullenmand gegooid. Hoe kon
de handtekening van een rechter een einde maken aan wat hij diep in
zijn hart wist dat goed was?
Hij draaide zich om.
Rachel zag er verrukkelijk uit, ondanks de snijwonden en schrammen
van de dag ervoor. Ze waren eigenlijk van meet af aan een
merkwaardig stel. Maar hij had van haar gehouden en zij had van hem
gehouden. Samen hadden ze twee kinderen gekregen, op wie ze allebei
dol waren. Kregen ze nu nog een kans?
Hij wendde zich opnieuw naar het raam en probeerde antwoorden te
vinden in de nacht. Hij stond op het punt naar het bed te lopen en
zich over te geven toen hij iemand op straat zag
verschijnen.
Alfred Grumer.
Herr Doktor liep met ferme, vastberaden pas en was kennelijk juist
door de voordeur van het Garni, een verdieping lager, naar buiten
gekomen.
‘Grumer gaat weg,’ zei hij.
Rachel sprong op en kwam dicht bij hem staan om te kijken.‘Hij zei
er niets van dat hij weg zou gaan.’
Hij pakte zijn colbert en snelde naar de deur. ‘Misschien heeft hij
een telefoontje van Margarethe gekregen. Ik wist dat hij
loog.’
‘Waar ga je heen?’
‘Wat denk je?’
VIJFENVEERTIG
Paul liep met Rachel achter zich aan door de ingang van het hotel naar buiten en liep achter Grumer aan. De Duitser had een voorsprong van honderd meter en stapte kwiek over de met keien geplaveide straat tussen de donkere winkels en de drukke cafés die nog klanten lokten met bier, eten en muziek. Hier en daar verlichtten straatlantaarns de weg met een mosterdgeel schijnsel.
‘Wat zijn we aan het doen?’ vroeg
Rachel.
‘Ik wil weten wat hij in zijn schild voert.’
‘Is dit een goed idee?’
‘Misschien niet. Maar we doen het toch.’
Hij zei niet dat het hem onthief van een moeilijke beslissing. Hij
vroeg zich
af of Rachel alleen maar eenzaam of bang was. Het zat hem dwars wat ze had gezegd in Warthberg, toen ze Knoll verdedigde al had de smeerlap haar aan haar lot overgelaten. Het stond hem niet aan tweede keus te zijn.
‘Paul, ik moet je iets vertellen.’
Grumer liep voor hen uit, nog steeds in een
hoog tempo. Hij vertraagde zijn pas niet.
‘Wat?’
‘Vlak voor de explosie in de mijn draaide ik me om, en Knoll had
een mes.’
Hij bleef abrupt staan en staarde haar aan.
‘Hij had een mes in zijn hand. Toen stortte het plafond van de
schacht in.’
‘En dat vertel je me nu pas?’
‘Ik weet het. Ja, ik had het eerder moeten doen. Maar ik was bang
dat je niet zou blijven, of dat je het aan Pannik zou vertellen en
hij zou ingrijpen.’
‘Rachel, ben je gek? Dit is echt shit. Je hebt gelijk, ik zou niet
zijn gebleven, en jou zou ik evenmin hebben laten blijven. En
vertel me nou niet dat je kunt doen wat je wilt.’ Zijn aandacht
werd abrupt naar rechts afgeleid. Grumer sloeg een hoek
om.‘Verdomme. Kom op.’
Hij begon te draven, met wapperend colbert. Rachel hield hem bij.
De straat liep nu op. Hij kwam aan bij de hoek waar Grumer net nog
was, en stond stil. Links bevond zich een gesloten konditorei met
een luifel die om de hoek heen doorliep. Hij keek voorzichtig om de
hoek. Grumer liep nog altijd snel en maakte zich blijkbaar geen
zorgen of iemand hem volgde. Herr Doktor stak een pleintje over met
in het midden een fontein in een prieel van geraniums. Alles –
straten, winkels en planten – weerspiegelde de pathologische
netheid van trotse Duitse burgers.
‘We moeten afstand houden,’ zei Paul.‘Maar het is hier donkerder,
en dat is ideaal.’
‘Waar gaan we heen?’
‘Het lijkt erop dat we op de abdij afstevenen.’ Hij wierp een blik
op zijn horloge: vijf voor halfelf.
Voor hen liep Grumer plotseling links tussen twee donkere heggen
door. Ze holden erheen en zagen een betonpad dat in het donker
boven oploste. Op een paal met een bord stond: Abdij van de Zeven
Smarten van de H. Maagd Maria. De pijl wees vooruit.
‘Je hebt gelijk. Hij gaat naar de abdij,’ zei Rachel.
Ze stapten de duisternis in en liepen het anderhalve meter brede
stenen voetpad op. Het kronkelde in het donker steil omhoog naar
het rotsachtige klif. Halverwege kwamen ze een arm in arm wandelend
stel tegen. Ze bereikten een scherpe bocht. Paul stond stil. Voor
hen liep Grumer, nog steeds snel klimmend.
‘Kom hier,’ zei hij tegen Rachel, een arm om haar schouder leggend
en haar dicht tegen zich aan trekkend. ‘Als hij omkijkt, ziet hij
niet meer dan twee geliefden die samen wandelen. Hij kan ons
gezicht op deze afstand nooit zien.’
Ze liepen langzaam.
‘Zo gemakkelijk kom je er niet vanaf,’ zei Rachel.
‘Wat bedoel je?’
‘In de kamer. Je weet wat er ging gebeuren.’
‘Ik ben niet van plan er vanaf te komen.’
‘Je had gewoon tijd nodig om na te denken, en die krijg je door
deze sukkeldraf.’
Hij ging er niet tegenin. Ze had gelijk. Hij moest inderdaad
nadenken, maar niet nu. Grumer was op dit moment zijn grootste
zorg. De klim benam hem de adem, kuiten en dijen begonnen stijf te
worden. Hij dacht dat hij in vorm was, maar de vijf kilometer die
hij in Atlanta hardliep waren doorgaans vlak, heel anders dan deze
moorddadige helling.
Vóór hen bereikte het pad de top en Grumer verdween uit
zicht.
De abdij was niet langer een gebouw in de verte. De voorgevel was
hier zo breed als twee voetbalvelden en verhief zich op het hoogste
punt van de steile rotswand, met muren die rustten op een gewelfde
stenen fundering. De gekleurde stenen werden overgoten met licht
door felle natriumlampen, verscholen in de beboste voet van de
berg. Hoge ramen met vensterstijlen glinsterden twee verdiepingen
hoog.
Ze bereikten het hoogste punt van het pad.
Voor hen verscheen een verlichte toegangspoort, met gebouwen aan
weerszijden en een verdieping erboven. Twee bastions flankeerden de
hoofddeur. Erachter lag een halfverlicht voorplein. Vijftig meter
voor hen liep Grumer door de openstaande deur. De heldere
verlichting rondom de toegangspoort baarde Paul zorgen. Ergens
achter de felle gloed koerden duiven. Er was niemand te
bekennen.
Hij liep verder met Rachel en keek op naar beelden van de apostelen
Petrus en Paulus, steunend op zwart geworden stenen voetstukken.
Aan weerskanten wedijverden heiligen en engelen met vissen en
meerminnen. Het midden van de deur werd gevormd door een
wapenschild: twee gouden sleutels tegen een koningsblauwe
achtergrond. Boven op de gevel verhief zich een reusachtig kruis,
met een inscriptie die in de schijnwerpers goed te lezen was. Absit
gloriari nisi in cruce.
‘Glorie slechts in het kruis,’ mompelde hij.
‘Hè?’
Hij wees naar boven.‘De inscriptie. Glorie slechts in het kruis.
Uit Galaten 6:14.’
Ze liepen door de deur. Een vrijstaand bord duidde de ruimte
erachter aan als Plein van de portier. Gelukkig was de binnenplaats
onverlicht. Grumer bevond zich nu aan de andere kant, hij rende een
brede stenen trap op en betrad een gebouw dat zo te zien een kerk
was.
‘We kunnen niet achter hem aan binnenlopen,’ zei Rachel.‘Hoeveel
mensen zouden daar op dit uur nog binnen kunnen zijn?’
‘Je hebt gelijk. Laten we een andere manier zoeken om binnen te
gaan.’
Hij bestudeerde de binnenplaats en de omliggende gebouwen. Aan alle
kanten rees het gebouw twee verdiepingen hoog op, met barokke
gevels die versierd waren met Romaanse bogen en zorgvuldig bewerkte
kroonlijsten, en geboden voor de vereiste religieuze toon. Het
merendeel van de ramen was donker. In de weinige die verlicht waren
dansten schaduwen achter gesloten lamellen.
De kerk die Grumer binnen was gegaan, stak naar voren ten opzichte
van de achterkant van de donkere binnenplaats, en de symmetrische
dubbele toren grensde aan een fel verlichte achthoekige koepel. De
kerk leek een aanhangsel van het gebouw erachter, dat in feite de
voorzijde van de abdij was, aan de kant van Stod en de rivier, met
uitzicht op het hoogste deel van de rotswand.
Hij wees naar de achterkant van de binnenplaats, voorbij de kerk,
waar een dubbele eikenhouten deur was.‘Misschien is daar een andere
ingang.’
Ze repten zich over de geplaveide binnenplaats, voorbij eilandjes
met bomen en heesters. Een koele wind streek langs hem heen en hij
rilde. De deur was open. Hij duwde de loden deur naar binnen,
langzaam, om piepen zo veel mogelijk te beperken. Vóór hem strekte
zich een smalle gang uit en achterin brandden zacht vier lampen. Ze
stapten binnen. Halverwege de gang leidde een trap met houten
balustraden naar boven. Boven de balustraden hingen
olieverfschilderijen van koningen en keizers. Voorbij de trap,
verderop in de muffe gang, was weer een gesloten deur.
‘De kerk moet op dit punt zijn. Die deur zou er in moeten
uitkomen,’ fluisterde hij.
Het veerslot ging bij de eerste poging open. Hij trok de deur
langzaam naar zich toe. Warme lucht stroomde de koele gang binnen.
Een zwaar fluwelen gordijn strekte zich aan beide kanten uit en een
nauwe doorgang liep naar links en rechts. Door spleten hier en daar
in het gordijn en aan de onderkant viel licht binnen. Hij gaf een
teken dat ze stil moesten zijn en liep met Rachel de kerk
in.
Door een van de spleten in het gordijn keek hij de kerk in.
Verspreide lichtbundels verlichtten het kolossale schip. De
uitbundige architectuur, de plafondfresco’s en de rijke kleuren van
het stucwerk vormden samen een visuele symfonie, bijna
overweldigend van diepte en vorm. Bruinachtig rood, grijs, oranje
en goud overheersten. Gegroefde marmeren pilasters reikten tot een
gewelfd plafond, elk versierd met verfijnd verguld lijstwerk met
gebeeldhouwde figuren.
Zijn blik dwaalde naar rechts.
Een vergulde kroon vormde het middelpunt van een formidabel
hoogaltaar. Op een enorm medaillon stond de inscriptie: Non
coronabitur, nisi legitime certaverit. Zonder rechtvaardige strijd
is er geen overwinning, vertaalde hij in stilte. Opnieuw de bijbel.
Timotheus 2:5.
Verder naar links stonden twee mensen: Grumer en de blondine van
die ochtend. Hij keek achterom en zei geluidloos tegen Rachel.‘Ze
is hier. Grumer praat weer met haar.’
‘Kun je verstaan wat ze zeggen?’ fluisterde Rachel in zijn
oor.
Hij schudde het hoofd en wees daarna naar links. Die smalle
doorgang zou hen dichter bij de plek brengen waar de twee stonden,
terwijl het fluweel nagenoeg tot op de vloer hing en hen zo aan het
oog onttrok. Aan het eind bevond zich een kleine houten trap, die
naar alle waarschijnlijkheid op het koor uitkwam. Hij concludeerde
dat de smalle, met gordijnen afgesloten doorgang vermoedelijk werd
gebruikt door misdienaars. Ze liepen op hun tenen naar voren.
Opnieuw kon hij door een spleet kijken. Hij tuurde voorzichtig de
kerk in, terwijl hij roerloos voor het fluweel stond. Grumer en de
vrouw stonden bij een gemeenschapsaltaar dat verder naar voren was
geplaatst. Hij had gelezen dat deze toevoeging in veel Europese
kerken was aangebracht. De barokke katholiek van de Middeleeuwen
zat ver van het hoogaltaar en beleefde Gods nabijheid slechts
passief. Moderne kerkgangers verlangden als gevolg van liturgische
hervormingen meer actieve participatie. Dus werden oude kerken
uitgerust met een gemeenschapsaltaar, en het notenhout van podium
en altaar paste bij dat van de rijen lege kerkbanken die ervoor
stonden.
Hij en Rachel bevonden zich nu op ongeveer twintig meter van Grumer
en de vrouw, maar hun gefluister was moeilijk te verstaan in de
geheimzinnig stille leegte.
Suzanne keek Alfred Grumer, die een verrassend barse houding jegens
haar aan de dag legde, woedend aan.
‘Wat is er vandaag gebeurd in het opgravingsgebied?’ vroeg Grumer
in het Engels.
‘Een van mijn collega’s dook op en verloor zijn geduld.’
De toon van de Duitser beviel haar niet. ‘Daar kon ik niets aan
doen. Ik moest de kwestie aanpakken zoals die zich
voordeed.’
‘Heb je mijn geld?’
‘Je hebt de informatie?’
‘Herr Cutler vond een portefeuille op de locatie. Daterend uit
1951. Iemand heeft zich na de oorlog toegang tot de ruimte
verschaft. Dat wilde je toch weten?’
‘Waar is die portefeuille?’
‘Ik heb hem niet te pakken kunnen krijgen. Misschien
morgen.’
‘En Borya’s brieven?’
‘Daar kon ik onmogelijk de hand op leggen, Na wat er vanmiddag is
gebeurd, is iedereen nerveus.’
‘Twee mislukkingen en je wilt vijf miljoen euro?’
‘Je wilde informatie over de locatie en de datering. Die heb ik
geleverd. Ik heb ook het bewijsmateriaal in het zand
vernietigd.’
‘Dat was je eigen verzinsel. Een manier om de prijs van je diensten
te verhogen. In werkelijkheid heb ik geen bewijs gezien van de
dingen die je hebt gezegd.’
‘Laten we het over de realiteit hebben, Margarethe. Die realiteit
is de Amberzaal, correct?’
Ze zei niets.
‘Drie Duitse zware voertuigen, leeg. Een afgesloten onderaardse
ruimte. Vijf lijken, allemaal door het hoofd geschoten. Datering
tussen 1951 en 1955. Dit is de ruimte waar Hitler de zaal heeft
verborgen, en iemand heeft die gestolen. Ik vermoed dat die persoon
je werkgever was. Waarom anders al die bezorgdheid?’
‘Speculatie, Herr Doktor.’
‘Je knipperde niet met je ogen toen ik op vijf miljoen euro
aandrong.’ De zelfvoldane toon in Grumers stem beviel haar steeds
minder.
‘Heb je nog meer?’ vroeg ze.
‘Als ik het me goed herinner, deed in de jaren zestig het verhaal
de ronde dat Josef Loring een nazi-collaborateur was geweest. Na de
oorlog slaagde hij er echter in goede connecties te krijgen met de
Tsjecho-Slowaakse communisten. Een hele prestatie in feite. Zijn
fabrieken en metaalgieterijen waren krachtige prikkels voor
blijvende vriendschappen, veronderstel ik. Er was sprake van,
geloof ik, dat Loring de plaats had gevonden waar Hitler de
Amberzaal had laten verbergen. De bewoners van dit gebied bezwoeren
dat Loring verscheidene keren met een ploeg arbeiders was
verschenen, en de mijnen in stilte had laten uitgraven voordat de
regering het er voor het zeggen kreeg. In één ervan, stel ik me
voor, vond hij de amberpanelen en Florentijnse mozaïeken. Was het
onze ruimte, Margarethe?’
‘Herr Doktor, ik erken noch ontken iets van wat je zegt, hoewel de
geschiedenisles wel iets boeiends heeft. Hoe zit het met Wayland
McKoy? Is deze onderneming van hem voorbij?’
‘Hij is van plan de andere opening uit te graven, maar daar zal
niets te vinden zijn. Maar dat weet je al, hè? Het lijkt me dat de
opgraving afgelopen is. Nu, heb je de betaling die we hebben
besproken bij je?’
Ze had genoeg van Grumer. Loring had gelijk. Het was een
hebzuchtige smeerlap. Een risicofactor. Waar onmiddellijk mee moest
worden afgerekend.
‘Ik heb je geld, Herr Grumer.’
Ze tastte in haar jaszak en nam de lade met het ruitjespatroon van
de Sauer, waarvan de korte loop al met een geluiddemper was
uitgerust, in haar hand. Plotseling zoefde er iets over haar
linkerschouder en boorde zich in Grumers borst. De Duitser snakte
naar adem, wankelde en zakte in elkaar. In het schemerige
altaarlicht herkende ze direct het lila jade heft met in de knop
een amethist.
Christian Knoll sprong met getrokken pistool vanaf het koor op de
stenen vloer van het schip. Ze trok haar eigen wapen en dook achter
het podium, in de hoop dat het notenhout meer hout was dan
fineer.
Ze riskeerde even een blik.
Knoll vuurde een gedempt schot en de kogel ketste tegen het podium,
op enkele centimeters van haar gezicht. Ze deinsde terug en maakte
zich zo klein mogelijk achter het podium.
‘Zeer vindingrijk in die mijn, Suzanne,’ zei Knoll.
Haar hart ging tekeer.‘Ik deed gewoon mijn werk, Christian.’ ‘Waar
was het voor nodig om Chapaev te vermoorden?’
‘Sorry, beste vriend, daar kan ik niet op ingaan.’
‘Dat is jammer. Ik had gehoopt te horen wat je motieven waren
voordat ik je vermoord.’
‘Ik ben nog niet dood.’
Ze hoorde Knoll grinniken. Een akelige lach die weerkaatste in de
stilte.
‘Deze keer ben ik gewapend,’ zei Knoll.‘Een geschenk van Herr
Loring zelfs. Een zeer nauwkeurig wapen.’
De cz-75b. Magazijn voor vijftien kogels. En Knoll had maar één
kogel gebruikt. Nog veertien kansen om haar te doden. Te veel,
verdomme.
‘Hier kun je geen lichtstaven uit schieten, Suzanne. Je kunt geen
kant op.’
Misselijk van angst besefte ze dat hij gelijk had.
Paul had alleen enkele losse flarden van het gesprek verstaan. Zijn aanvankelijke twijfels over Grumer waren juist gebleken. Herr Doktor at blijkbaar van twee walletjes en had juist de prijs ontdekt die op bedrog kon staan.
Hij had vol afschuw gezien hoe Grumer stierf, en hoe de twee strijders hun positie innamen terwijl gedempte schoten door de kerk ploften alsof er kussens werden opgeschud. Rachel stond achter hem en keek over zijn schouder. Ze stonden roerloos, durfden geen van beiden te bewegen uit angst hun aanwezigheid te verraden. Ze wisten dat ze de kerk uit moesten zien te komen, maar hun vertrek moest volstrekt geluidloos zijn. Zij waren namelijk ongewapend.
‘Dat is Knoll,’ fluisterde Rachel in zijn oor.
Dat vermoedde hij al. En de vrouw was beslist Jo Myers, of Suzanne zoals Knoll haar noemde. Hij herkende de stem onmiddellijk. Het stond nu buiten kijf dat zij Chapaev had gedood, aangezien ze de aantijging toen Knoll ernaar informeerde niet had weersproken. Rachel drukte zich dicht tegen hem aan. Ze beefde. Hij stak een hand naar achteren en legde die tegen haar been, haar dichter tegen zich aan trekkend in een poging haar te kalmeren, maar ook zijn hand beefde.
Knoll zat diep ineengedoken in de tweede rij kerkbanken. De situatie beviel hem. Terwijl zijn tegenstandster onbekend was met de indeling van de kerk, was het hem duidelijk dat Danzer nergens heen kon zonder dat hij minstens een paar seconden had om te schieten.
‘Vertel me eens, Suzanne, waarom de ontploffing
in de mijn? Zover waren we nog niet eerder gegaan.’
‘Heb ik je die vrouw Cutler soms door de neus geboord? Je zou haar
waarschijnlijk neuken en dan vermoorden, of niet soms?’
‘Beide gedachten zijn in me opgekomen. In feite bereidde ik me net
voor om het eerste te doen, toen jij zo ruw tussenbeide
kwam.’
‘Het spijt me, Christian. Eigenlijk zou die vrouw Cutler me moeten
bedanken. Ik zag dat ze de explosie heeft overleefd. Ik denk niet
dat ze zoveel geluk zou hebben gehad met jouw mes. Zou net zo zijn
gegaan als met Grumer daar, niet?’
‘Wat je zegt, Suzanne, ik doe gewoon mijn werk.’
‘Kijk eens, Christian, misschien hoeven we dit niet op de spits te
drijven. Wat zou je denken van een wapenstilstand? We kunnen
teruggaan naar je hotel en onze frustraties eruit zweten. Wat vind
je ervan?’
Verleidelijk. Maar dit was een serieuze zaak en Danzer was alleen
tijd aan het winnen.
‘Kom op, Christian, ik garandeer dat het lekkerder wordt dan wat
dat verwende kreng Monika te bieden heeft. Je hebt in het verleden
nooit geklaagd.’
‘Voordat ik dat in overweging neem, wil ik wat van je
weten.’
‘Vraag maar.’
‘Wat is er zo belangrijk aan die ruimte?’
‘Mag ik het niet over hebben. Regels, weet je.’
‘De trucks zijn leeg. Er is niets. Waarom alle
belangstelling?’
‘Hetzelfde antwoord.’
‘Die beambte in het archief in Sint-Petersburg staat op de
loonlijst, of niet soms?’
‘Natuurlijk.’
‘Je wist aldoor dat ik naar Georgia zou gaan?’
‘Ik dacht dat het me goed was gelukt om uit de buurt te blijven.
Blijkbaar niet.’
‘Ben je bij Borya thuis geweest?’
‘Natuurlijk.’
‘Als ik die oude man de nek niet had omgedraaid, had jij het dan
gedaan?’
‘Je kent me te goed.’
Paul stond tegen het gordijn gedrukt toen hij Knoll hoorde bekennen dat hij Karol Borya had gedood. Rachel snakte naar adem en zette een stap terug, waardoor ze hem naar voren duwde en het fluweel bewoog. Hij besefte dat de beweging en het geluid meer dan voldoende waren om de aandacht van beide strijders te trekken. In een oogwenk duwde hij Rachel omlaag, rolde zich in de lucht om en ving hun val grotendeels met zijn rechterschouder op.
Knoll hoorde een hijgend geluid en zag het gordijn bewegen. Hij vuurde drie schoten in het gordijn, op borsthoogte.
Suzanne zag het gordijn bewegen, maar haar aandacht was erop gericht de kerk uit te komen. Ze maakte gebruik van het moment van Knolls drie schoten om er zelf een in zijn richting af te vuren. De kogel sloeg splinters uit een van de kerkbanken. Ze zag Knoll wegduiken, rende naar de schaduwen van het hoogaltaar, en stormde verder een donkere, overwelfde gang in.
‘ Wegwezen,’ zei paul geluidloos. Hij trok
Rachel overeind en ze sprintten naar de deur. De kogels hadden het
gordijn doorboord en steen
geraakt. Hij hoopte dat Knoll en de vrouw te zeer door elkaar in
beslag werden
genomen om zich om hen te bekommeren. Of misschien zouden ze het
samen
opnemen tegen wat ze wellicht als een gemeenschappelijke vijand
zagen. Hij
zou daar niet blijven hangen om erachter te komen welke keuze ze
maakten. Ze bereikten de deur.
Zijn schouder klopte van de pijn, maar de adrenaline die door zijn
aders joeg
werkte als een narcoticum. Buiten de kerk, in de gang, zei hij: ‘We
kunnen niet
terug naar de binnenplaats, daar zijn we een
schietschijf.’
Hij liep naar een trap die naar boven leidde.
‘Kom op,’ zei hij.
Knoll zag danzer een donkere overwelfde ingang in rennen, maar de zuilen, het podium en het altaar maakten een zuiver schot onmogelijk, en de lange schaduwen maakten het nog moeilijker. Hij had nu echter meer belangstelling voor wie zich achter het gordijn bevond. Hij was zelf op die manier de kerk binnengekomen en had via de houten trap aan het einde van de doorgang het koor bereikt.
Voorzichtig naderde hij het gordijn, met
getrokken pistool, en gluurde erachter.
Er was niemand.
Hij hoorde een deur open-, vervolgens dichtgaan. Snel stapte hij
naar Grumers lijk en trok de stiletto eruit. Hij veegde het lemmet
schoon en liet het mes in zijn mouw verdwijnen.
Toen trok hij het gordijn opzij en liep in de richting van het
geluid.
Paul liep als eerste de trap op, een vluchtige blik werpend op de spookachtige, in zware lijsten gevatte afbeeldingen van koningen en keizers aan weerszijden. Rachel haastte zich achter hem aan.
‘Die schoft heeft papa vermoord,’ zei
ze.
‘Dat weet ik, Rachel. Maar op dit moment zitten we behoorlijk in de
knoei.’ Hij maakte een draai op het trapbordes en sprong bijna het
laatste deel van
de trap op. Boven wachtte opnieuw een donkere gang. Hij hoorde achter hen een deur opengaan. Hij verstijfde, hield Rachel tegen, legde zijn hand op haar mond. Voetstappen kwamen van beneden. Langzaam. Gestaag. Hun kant op. Hij gaf met een gebaar te kennen dat ze stil moest zijn, en ze liepen op hun tenen naar links – de enig mogelijkheid – in de richting van een dichte deur achterin.
De deur was open.
Hij duwde hem voorzichtig verder open en ze glipten naar binnen.
Suzanne stond in een donker kamertje achter het hoogaltaar, waar een sterke, zoete wierookgeur opsteeg uit twee metalen wierookvaten die aan de muur hingen. Kleurrijke priestergewaden hingen in twee rijen aan metalen rekken. Ze moest afmaken wat Knoll was begonnen. De schoft was haar zeker te slim af geweest. Hoe hij haar had gevonden, baarde haar zorgen. Ze had goed opgelet bij het verlaten van het hotel en op weg naar de abdij herhaaldelijk omgekeken. Niemand had haar gevolgd, daar was ze zeker van. Nee. Knoll had haar in de kerk opgewacht. Maar hoe? Grumer? Mogelijk. Ze maakte zich er zorgen over dat Knoll op de een of andere manier zo goed wist wat ze deed. Ze had zich afgevraagd waarom hij haar eerder, na de mijn, niet op de hielen had gezeten, en Knolls teleurstelling toen ze wegstoof had ze niet half zo bevredigend gevonden als verwacht.
Ze keek door de overwelfde ingang naar buiten.
Hij was nog in de kerk, en ze moest hem vinden en deze zaak afhandelen. Loring zou dat willen. Geen risicofactoren meer. Absoluut geen. Ze tuurde naar buiten en zag Knoll achter een gordijn stappen.
Een deur ging open, daarna dicht.
Ze hoorde voetstappen op een trap.
Met de Sauer in de hand liep ze voorzichtig naar de bron van het
geluid.
Knoll hoorde zachte stappen boven. Wie het ook mocht zijn, had de trap beklommen.
Hij volgde, met het pistool in de
hand.
Paul en Rachel stonden in een spelonkachtige ruimte waarin een
vrijstaand bord in het Duits Marmorne Kammer verkondigde, eronder
in het Engels Marble Hall. Marmeren pilasters, gelijk verdeeld over
de vier wanden, rezen wel dertien meter hoog op en waren elk met
bladgoud versierd, omringende tinten waren zacht perzik en
lichtgrijs. Schitterende fresco’s van strijdwagens, leeuwen en
Hercules sierden het plafond. De zaal werd omlijst door een
driedimensionale architectonische schildering, die de wanden een
illusie van diepte gaf. Het plafond baadde in gloeilicht. Het
motief had interessant kunnen zijn,
als ze niet iemand met een vuurwapen achter zich aan
hadden.
Hij liep voorop terwijl ze over een dambordpatroon van tegels
renden en een
geelkoperen vloerrooster overstaken waaruit warme lucht de zaal in
stroomde.
Aan de andere kant wachtte opnieuw een rijk versierde deur.
Voorzover hij kon
zien, was het de enige uitgang. De deur waardoor ze binnen waren
gekomen,
ging plotseling knarsend open.
Paul trok de deur voor hem onmiddellijk open en ze glipten naar
buiten,
waar zich een rond terras bevond. Achter een dikke stenen
balustrade reikte
het donker tot de uitgestrekte wirwar van Stod in de diepte. De
fluwelen koepel boven hen was bezaaid met sterren. Achter hen
verhief zich, in scherp contrast met de nachthemel, de helder
verlichte geelbruin met witte gevel van de
abdij. Stenen leeuwen en draken staarden omlaag en leken de wacht
te houden.
Een verkillende windvlaag streek over hen heen. Het tien personen
brede terras liep in de vorm van een hoefijzer naar een deur aan de
andere kant. Hij leidde Rachel via de lus naar die deur.
Die was gesloten.
Achter hen begon de deur waar ze juist doorheen waren gekomen open
te
gaan. Hij keek snel om zich heen en zag dat ze nergens heen konden.
Achter de
reling was niets dan een steile helling van honderden meters met in
de diepte de
rivier.
Ook Rachel scheen hun dilemma te beseffen, en ze keek hem met angst
in de
ogen aan, terwijl ze beslist hetzelfde dacht als hij.
Zouden ze gaan sterven?
ZESENVEERTIG
Knoll opende de deur en zag dat die uitkwam op een open terras. Hij bleef staan. Danzer hield zich ergens achter hem nog altijd schuil. Maar misschien was ze uit de abdij gevlucht. Het deed er niet toe. Zodra hij had vastgesteld wie er nog meer in de kerk was geweest, zou hij recht naar haar hotel gaan. Als hij haar daar niet aantrof, zou hij haar ergens anders vinden. Deze keer zou ze niet ontsnappen.
Hij gluurde om de rand van de dikke eikenhouten deur heen en inspecteerde het terras. Er was niemand. Hij stapte naar buiten en trok de deur dicht, liep vervolgens over de wijde lus. Halverwege wierp hij een blik opzij. Links schitterde Stod, voor hem in de diepte lag de rivier. Hij kwam bij de andere deur en stelde vast dat die gesloten was.
Plotseling zwaaide aan de andere kant van de lus de deur van de Marmerzaal open en sprong Danzer naar buiten. Hij dook weg achter de stenen reling met dikke spijlen.
Twee kogels vlogen in zijn richting.
De kogels misten doel.
Hij schoot terug.
Danzer vuurde nog een salvo zijn kant op. Even was hij verblind
door steensplinters van de ketsende kogels. Hij kroop naar de
dichtstbijzijnde deur. Het ijzeren slot zat onder een dikke laag
roest. Hij vuurde twee kogels in de deurknop en het veerslot
bezweek.
Hij rukte de deur open en kroop snel naar binnen.
Suzanne besloot dat het zo genoeg was. Ze zag de deur aan de andere kant van het hoefijzer opengaan. Niemand liep naar binnen, zodat Knoll moest hebben gekropen. De situatie was penibel en Knoll was veel te gevaarlijk voor een openlijke achtervolging. Ze wist nu dat hij zich in de bovenverdiepingen van de abdij bevond, en ze er dus verstandig aan deed op haar schreden terug te keren en naar de stad te lopen, voordat hij de kans had zijn weg naar buiten te vinden. Ze moest Duitsland uit zien te komen, liefst terug naar Kasteel Loukov en de veiligheid van Ernst Loring. Ze was klaar met haar werk. Grumer was dood en Knoll had haar weer, net als in het geval van Karol Borya, de moeite bespaard. De opgravingslocatie leek veilig. Wat ze nu aan het doen was, leek dus dwaas.
Ze draaide zich om en stormde terug door de Marmerzaal.
Rachel klemde zich vast aan een koude stenen spijl. Paul hing naast haar, zich wanhopig aan zijn eigen spijl vastklampend. Het was haar idee geweest om over de reling te klauteren en zich vast te klemmen toen er iemand uit de andere deur kwam. Onder haar laarsjes bevond zich een waterval van zwartheid. Een harde wind geselde hen. Ze werd steeds zwakker.
Ze hadden vol afschuw geluisterd terwijl kogels vanaf het terras de kille nacht in floten, in de hoop dat wie hen volgde niet over de reling zou kijken. Paul zag kans om te kijken toen het slot van de dichtstbijzijnde deur open werd geschoten en iemand erdoor naar binnen kroop. ‘Knoll,’ sprak hij geluidloos. Maar de laatste minuut... stilte. Niets te horen.
Haar armen deden pijn.‘Ik kan mezelf niet veel
langer houden,’ fluisterde ze. Paul waagde nog een blik. ‘Er is
niemand meer. Klimmen.’ Hij zwaaide zijn rechterbeen omhoog, trok
zichzelf op en over de reling. Hij boog voorover en hielp haar
omhoog. Zodra ze vaste grond onder de voeten hadden, leunden ze
allebei tegen de koude steen en staarden naar de rivier in de
diepte.
‘Niet te geloven dat we dat hebben gedaan,’ zei ze.
‘Ik moet wel gek zijn om in zo’n toestand te zijn
beland.’
‘Als ik het goed heb, heb jij me anders hiernaartoe
gesleept.’
‘Dat weet ik maar al te goed.’
Paul trok de halfdichte deur heel langzaam open en zij liep achter hem aan naar binnen. Het vertrek was een elegante bibliotheek, omzoomd met boekenkasten van glanzend ingelegd notenhout, van vloer tot plafond, alles in barokstijl verguld. Ze liepen door een open smeedijzeren hek en staken snel een gladde parketvloer over. Aan weerskanten stond in een nis tussen de kasten een kolossale houten wereldbol. De warme lucht rook naar schimmelig leer. Een gele rechthoek van licht viel binnen uit een deuropening achterin, waar de bovenkant van een trap zichtbaar was.
Paul maakte een gebaar om verder te gaan.‘Die
kant.’
‘Knoll is hier naar binnen gegaan,’ waarschuwde ze.
‘Dat weet ik. Maar laten we maken dat we hier wegkomen. Hij moet
ervandoor zijn gegaan na die schietpartij.’
Ze liep achter Paul aan de bibliotheek uit en de trap af. De verduisterde gang maakte direct een bocht naar rechts. Ze hoopte dat er ergens een deur was die weer op de binnenplaats uitkwam. Onder aan de trap zag ze Paul rechtsaf gaan, daarna schoot een zwarte schim uit het donker tevoorschijn en zakte Paul in elkaar.
Een gehandschoende hand omklemde haar
nek.
Ze werd van de laatste trede getild en tegen de muur gekwakt. Ze
kon even niets zien maar toen staarde ze recht in de woeste ogen
van Christian Knoll, terwijl een lemmet onder in haar kin
prikte.
‘Is dat je ex?’ Zijn woorden waren een schor gefluister, zijn adem
was warm. ‘Is hij je te hulp geschoten?’
Ze richtte haar blik snel op Paul, die op de stenen vloer lag. Hij
bewoog niet. Ze keek weer naar Knoll.
‘Je vindt dit misschien moeilijk te geloven, maar ik heb niets
tegen je, Frau Cutler. Het zou efficiënt zijn als ik je zou
ombrengen, maar niet noodzakelijkerwijs slim. Eerst sterft je
vader, dan jij. En zo vlak na elkaar. Nee. Hoe graag ik me ook van
een lastpost zou willen ontdoen, ik kan je niet doden. Dus, toe, ga
naar huis.’
‘Je hebt... mijn vader vermoord.’
‘Je vader besefte de risico’s die hij in het leven nam. Leek die
zelfs op prijs te stellen. Je had de raad moeten opvolgen die hij
je gaf. Ik ben heel goed op de hoogte van het verhaal van Phaëthon.
Een fascinerende geschiedenis over impulsief handelen. De
hulpeloosheid van de oudere generatie die de jongere iets probeert
bij te brengen. Wat zei de zonnegod tegen Phaëthon? Het ware teken
is mijn angst.“Kijk me aan en als je kunt, kijk in mijn hart en zie
daar het angstige bloed en de angstige hartstocht van een vader.”
Neem de waarschuwing ter harte, Frau Cutler. Ik kan zo weer van
gedachten veranderen. Zou je willen dat die dierbare kinderen van
je tranen van amber huilen, als een bliksemschicht je
doodt?’
Ze stelde zich plotseling haar vader voor, in zijn doodskist. Ze
had hem begraven in zijn tweed colbert, dat hij ook had gedragen in
het gerechtshof op de dag dat hij zijn naam had veranderd. Ze had
nooit geloofd dat hij gewoon van de trap was gevallen. Nu stond
zijn moordenaar hier, tegen haar aan gedrukt. Ze maakte aanstalten
om Knoll een knietje te geven, maar de hand om haar nek spande zich
en de punt van het mes drong door haar huid.
Ze hapte naar lucht en haalde diep adem.
‘Kom, kom, Frau Cutler. Niets daarvan.’
Knoll liet haar keel los, maar hield het lemmet tegen haar kin. Hij
liet zijn handpalm langs haar lichaam naar haar kruis glijden, en
greep. ‘Ik merkte dat je me intrigerend vond.’ Zijn hand gleed
omhoog en masseerde haar borsten door de trui heen.‘Jammer dat ik
niet meer tijd heb.’ Plotseling kneep hij in haar rechterborst en
maakte een draaiende beweging.
Ze verstijfde van pijn.
‘Volg mijn raad op, Frau Cutler. Ga naar huis. Leef gelukkig. Breng
je kinderen groot.’ Hij knikte naar Paul.‘Stel je ex-man tevreden
en bemoei je hier niet mee. Het gaat je niets aan.’
Ze zag kans om ondanks de pijn nogmaals te zeggen:‘Je... hebt
mijn... vader vermoord.’
Zijn rechterhand liet haar borst los en klemde zich om haar nek.
‘Als ik je weer zie, snijd ik je de strot af. Begrijp je
dat?’
Ze zei niets. De mespunt drong dieper naar binnen. Ze wilde gillen,
maar kon het niet.
‘Begrijp je dat?’ vroeg Knoll langzaam.
‘Ja,’ zei ze geluidloos.
Hij trok het lemmet terug. Bloed sijpelde uit de wond in haar nek.
Ze stond verstard tegen de muur. Ze maakte zich zorgen over Paul.
Hij had zich nog altijd niet bewogen.
‘Doe wat ik zeg, Frau Cutler.’
Hij draaide zich om en liep weg.
Ze deed een uitval naar hem.
Knolls rechterhand kwam omhoog en het heft van het mes raakte haar
vol onder de rechterslaap. Haar ogen rolden weg. De gang tolde. Gal
stroomde in haar keel. Ze zag Marla en Brent op zich af rennen, met
uitgestrekte armen, bewegende lippen, woorden die onverstaanbaar
bleven terwijl ze door zwartheid werden ingehaald.