VIJFENDERTIG

Stod, Duitsland
maandag 19 mei, 
10.15 uur

Wayland mckoy liep met grote passen de spelonk in. Het was koud en vochtig, en duisternis verdrong het ochtendlicht. Hij verwonderde zich over de oude schacht. Ein silberbergwerk. Een zilvermijn. Alhoewel eens de ‘schatkamer van de keizers van het Heilige Roomse Rijk’, lag de aarde er nu uitgeput en verlaten bij, een onverkwikkelijke herinnering aan het goedkope Mexicaanse zilver dat rond 1900 het merendeel van de mijnen in het Harzgebergte de das omdeed.

Het hele gebied was spectaculair. Met pijnboombossen begroeide heuvels,

dwergheesters, bergweiden, allemaal prachtig en ruig, maar toch doordrongen van een wat griezelige sfeer. Zoals Goethe had gezegd in Faust: ‘Waar heksen hun sabbat hielden.’

Het was eens de zuidwesthoek van Oost-Duitsland geweest, gelegen in de gevreesde verboden zone, en nog altijd waren de bossen bezaaid met als op stelten gebouwde grensposten. De mijnenvelden, granaatscherven verspreidende boobytraps, waakhonden en prikkeldraadhekken waren nu verdwenen. De Wende had een eind gemaakt aan de noodzaak een hele bevolking in bedwang te houden, en had kansen gecreëerd. Kansen die hij nu uitbuitte.

Hij zocht zich een weg door de brede schacht. Het pad was om de dertig meter verlicht door een gloeilamp van honderd watt, en een elektrisch snoer liep kronkelend naar de generator buiten. De rotswanden waren nieuw en scherp en de bodem was met puin bezaaid, het werk van de eerste ploeg die hij afgelopen weekeinde opdracht had gegeven om de gang vrij te maken.

Dat was het gemakkelijkste onderdeel. Pneumatische boren en hogedrukspuiten. Bezorgdheid over verloren gewaande nazi-springstoffen was niet nodig; de tunnel was met snuffelhonden onderzocht en door explosievenexperts geïnspecteerd. Het ontbreken van enig spoor van springstoffen baarde hem zorgen. Als dit inderdaad de juiste mijn was, die waarin Duitsers de kunst uit het Berlijnse Kaiser Friedrich Museum hadden verborgen, dan zouden er vrijwel zeker explosieven zijn aangebracht. Toch was er niets aangetroffen. Alleen gesteente, slik, zand en duizenden vleermuizen. De akelige kleine smeerlappen bevolkten ’s winters de zijgangen van de hoofdschacht, en van alle soorten ter wereld was natuurlijk juist deze een bedreigde diersoort. Hetgeen verklaarde waarom de Duitse overheid zo lang had geaarzeld alvorens hem een onderzoeksvergunning te verlenen. Gelukkig verlieten de vleermuizen de mijn altijd in mei, om pas midden juli terug te keren. Vijfenveertig kostbare dagen om te onderzoeken. Op zijn vergunning stond dat de mijn weer leeg moest zijn wanneer de diertjes terugkeerden.

Hoe dieper hij de berg in trok, hoe ruimer de schacht werd, wat eveneens verontrustend was. De normale gang van zaken was dat de tunnels nauwer werden, en men uiteindelijk niet verder kon omdat de mijnwerkers hadden gegraven tot het onmogelijk bleek zich nog een weg te banen. Alle schachten waren de nalatenschap van eeuwen van mijnbouw, waarbij elke generatie haar best deed de vorige te overtreffen en een voorheen onopgemerkte ertsader te ontdekken. Ondanks de breedte van de schacht maakte hij zich toch zorgen over de omvang van deze tunnel. Hij was eenvoudig veel te nauw om iets in te verbergen met de afmetingen van de buit waar hij naar zocht.

Hij liep naar zijn ploeg van drie werknemers. Twee mannen stonden op ladders, de derde stond beneden, en ze boorden met een hoek van zestig graden gaten in het gesteente. De generatoren en compressoren stonden buiten in de ochtendlucht, vijftig meter achter hen. Scherpe, hete, blauwwitte lampen verlichtten het toneel, zodat de ploeg doornat was van het zweet.

De boren werden uitgeschakeld en de mannen zetten hun oorbeschermers af. Hij zette de zijne ook af.‘Enig idee of we vorderingen maken?’ vroeg hij.
Een van de mannen verwijderde een beslagen stofbril en wiste het zweet van zijn voorhoofd.‘We zijn ongeveer dertig centimeter opgeschoten vandaag. Valt niet te zeggen hoeveel verder we nog komen, en ik durf niet goed met de pneumatische boor te werken.’
Een andere man pakte een kan. Langzaam vulde hij de boorgaten met oplosmiddel. McKoy kwam dicht bij de rotswand staan. Het poreuze graniet en kalksteen absorbeerde de bruine stroop in de gaten onmiddellijk, waarna de bijtende stof uitzette en barsten veroorzaakte in het gesteente. Een man met stofbril naderde met een voorhamer. Eén klap en het gesteente viel uiteen in platen die op de grond aan stukken vielen. Weer een decimeter verder uitgehold.
‘Gaat langzaam,’ zei hij.
‘Het is de enige manier om het te doen,’ klonk een stem achter hem.
McKoy draaide zich om en zag Herr Doktor Alfred Grumer in de grot staan. Hij was groot, met spichtige armen en benen, bijna karikaturaal mager. Een korte puntbaard omlijstte dunne lippen. Grumer was de vaste expert bij de opgraving en had een graad in kunstgeschiedenis van de universiteit van Heidelberg. McKoy had drie jaar geleden tijdens zijn vorige poging om in de Harzmijnen door te dringen samenwerking gezocht met Grumer. De man beschikte over zowel deskundigheid als begerigheid, twee eigenschappen die hij niet alleen bewonderde in zakelijke partners, maar ook nodig had.
‘We raken in tijdnood,’ zei McKoy.
Grumer kwam dichterbij.‘Je hebt nog vier weken volgens je vergunning. We komen er wel door.’
‘Aangenomen dat we ergens uitkomen.’
‘De ruimte bevindt zich daar. De radarecho’s bevestigen het.’
‘Maar hoe diep in die rotsen, verdomme?’
‘Dat is moeilijk te zeggen. Maar er is daar iets.’
‘En hoe is het daar in godsnaam terechtgekomen? Je zei dat de radarecho’s bevestigden dat er verscheidene vrij grote metaalachtige objecten aanwezig zijn.’ Hij gebaarde naar achteren, voorbij de lampen. ‘Die schacht is zo smal dat er nauwelijks drie mensen naast elkaar kunnen lopen.’
Een flauwe grijns rimpelde Grumers gezicht. ‘Je neemt aan dat dit de enige manier is om erin te komen.’
‘En jij neemt aan dat ik een bodemloze geldbuidel ben.’
De andere mannen zetten hun boor weer aan en ondernamen opnieuw een poging. McKoy kuierde de schacht in, voorbij de lampen, waar het koeler en rustiger was. Grumer liep achter hem aan. Hij zei: ‘Als we morgen nog geen vorderingen hebben gemaakt, kunnen ze naar de duivel lopen met dat boren. We gaan over op dynamiet.’
‘Dat mag niet volgens je vergunning.’
Hij streek met een hand door zijn natte zwarte haar.‘De pot op met die vergunning. We moeten vorderingen maken, en snel. In de stad zit een televisieploeg op me te wachten die me tweeduizend per dag kost. En die luie donders van bureaucraten in Bonn zitten niet met een stel investeerders die morgen hierheen komen vliegen en kunst willen zien.’
‘Dit kan niet snel worden gedaan,’ zei Grumer. ‘Het valt niet te zeggen wat ons achter het gesteente te wachten staat.’
‘Er zou een enorme ruimte moeten zijn.’
‘Die is er. En ze bevat iets.’
Hij matigde zijn toon. Het was niet Grumers schuld dat de opgraving langzaam verliep.‘Iets bezorgde de grondradar een serie orgasmen, hè?’ Grumer glimlachte.‘Een dichterlijke manier om het uit te drukken.’ ‘Laten we er verdomme maar op hopen, anders zijn we allebei genaaid.’
‘Het Duitse woord voor “grot” is höhle,’ zei Grumer. Het woord voor “hel” is hölle. Ik heb altijd gedacht dat de overeenkomst niet toevallig is.’
‘Verdraaid interessant, Grumer. Maar geen goede gedachte op dit moment, als je begrijpt wat ik bedoel.’
Grumer leek onbekommerd, zoals altijd. Ook dat irriteerde hem mateloos.
‘Ik kwam je vertellen dat we bezoekers hebben,’ zei Grumer.
‘Toch niet weer een verslaggever?’
‘Een Amerikaanse advocaat en een rechter.’
‘De processen zijn al begonnen?’
Grumer toonde zijn typische minzame glimlach. Hij was niet in de stemming. Grumers contacten met het ministerie van Cultuur waren echter te waardevol om niet te benutten. ‘Geen processen, Herr McKoy. Deze twee hebben het over de Amberzaal.’
Zijn gezicht klaarde op.
‘Ik dacht dat je misschien belangstelling zou hebben. Ze beweren over informatie te beschikken.’
‘Zonderlingen?’
‘Zo te zien niet.’
‘Wat willen ze?’
‘Praten.’
Hij keek even om naar de rotswand en de jankende boren. ‘Waarom niet? Hier gebeurt geen sodemieter.’

Paul draaide zich om toen de deur van het schuurtje openzwaaide. Hij zag een grizzlybeer van een man met een stierennek, een breed middel en een woeste zwarte haardos de wit geverfde kamer binnenkomen. Om zijn zware borstkas en dikke armen spande zich een katoenen overhemd met McKoy Excavations erop, en een scherpe blik met donkere ogen taxeerde de situatie onmiddellijk. Alfred Grumer, die hij en Rachel enkele minuten geleden hadden ontmoet, kwam tegelijk met de man binnen.

‘Herr Cutler, Frau Cutler, dit is Wayland McKoy,’ zei Grumer.

‘Ik wil niet onbeleefd zijn,’ zei McKoy,‘maar dit is een kritiek tijdstip hier en ik heb niet veel tijd om te babbelen. Wat kan ik dus voor u doen?’
Paul besloot terzake te komen.‘We hebben een paar interessante dagen achter de rug...’
‘Wie van u is de rechter?’ vroeg McKoy.
‘Ik,’ zei Rachel.
‘Wat is de reden dat een advocaat en een rechter uit Georgia me midden in Duitsland lastig komen vallen?’
‘We zijn op zoek naar de Amberzaal,’ zei Rachel.
McKoy grinnikte.‘Wie niet?’
‘U zult wel denken dat hij vlakbij is, misschien zelfs waar u aan het graven bent,’ zei Rachel.
‘Ik ben er zeker van dat u als dienaren van de wet weet dat ik geen bijzonderheden van deze opgraving met u ga bespreken. Mijn investeerders eisen geheimhouding.’
‘We vragen u niet iets te onthullen,’ zei Paul.‘Maar u vindt het misschien interessant wat ons de afgelopen paar dagen is overkomen.’ Hij vertelde McKoy en Grumer alles wat er was gebeurd sinds Karol Borya was gestorven en Rachel uit de mijn was gered.
Grumer nam op zijn gemak plaats op een van de krukken. ‘We hebben van die explosie gehoord. De man is niet gevonden?’
‘Er was niets te vinden. Knoll was allang verdwenen.’ Paul legde uit wat hij en Pannik in Warthberg aantroffen.
‘U hebt me nog altijd niet verteld wat u wilt,’ zei McKoy.
‘Om te beginnen wat informatie. Wie is Josef Loring?’
‘Een Tsjechische industrieel,’ zei McKoy.‘Hij is al zo’n dertig jaar dood. Het gerucht ging dat hij de Amberzaal vlak na de oorlog vond, maar er is nooit iets bevestigd. Het zoveelste gerucht voor de boeken.’
Grumer zei:‘Loring stond bekend om zijn vele obsessies. Hij bezat een zeer uitgebreide kunstverzameling. Een van de grootste particuliere ambercollecties ter wereld. Ik heb gehoord dat de zoon die nog steeds heeft. Hoe zou uw vader van hem hebben geweten?’
Rachel gaf uitleg over de Buitengewone Raad en hoe haar vader daarbij betrokken was. Ze vertelde hun ook over Yancy en Marlene Cutler en de vraagtekens die haar vader bij hun dood plaatste.
‘Hoe heet Lorings zoon?’ vroeg ze.
‘Ernst,’ zei Grumer. ‘Hij moet nu tachtig zijn. Woont nog op het landgoed van de familie in het zuiden van Tsjechië. Niet zo gek ver hiervandaan.’
Alfred Grumer had iets wat Paul eenvoudig niet beviel. Het gegroefde voorhoofd? De ogen die zich met iets anders bezig leken te houden terwijl de oren luisterden? Om de een of andere reden deed de Duitser hem denken aan de huisschilder die twee weken geleden had geprobeerd de erven die hij vertegenwoordigde 12.300 dollar lichter te maken, maar vlot akkoord ging met 1.250. Geen scrupules ten aanzien van liegen. Meer bedrog dan waarheid in alles wat hij zei. Iemand die niet te vertrouwen was.
‘Hebt u de correspondentie van uw vader bij u?’ vroeg Grumer aan Rachel.
Paul wilde hem de brieven niet laten zien, maar dacht dat het een gebaar van vertrouwen was om het wel te doen. Hij stak zijn hand in zijn achterzak en haalde de bladen tevoorschijn. Grumer en McKoy bestudeerden elke brief zwijgend. Vooral McKoy leek geboeid. Toen ze klaar waren, vroeg Grumer: ‘Die Chapaev is dood?’
Paul knikte.
‘Uw vader, mevrouw Cutler... tussen twee haakjes, bent u beiden getrouwd?’ vroeg McKoy.
‘Gescheiden,’ zei Rachel.
‘En u reist samen door heel Duitsland?’
Rachels gezicht verstrakte.‘Heeft dat ergens iets mee te maken?’
McKoy wierp haar een eigenaardige blik toe. ‘Misschien niet, edelachtbare. Maar u komt hier met vragen. Zoals ik zei, uw vader werkte met de sovjets samen om de Amberzaal te vinden?’
‘Hij was geïnteresseerd in wat u hier doet.’
‘Zei hij iets in het bijzonder?’
‘Nee,’ zei Paul. ‘Maar hij had naar de cnn-reportage gekeken en wilde het bericht in usa Today lezen. Vlak daarna bestudeerde hij een Duitse landkaart en las hij oude artikelen over de Amberzaal.’
McKoy liep op zijn gemak naar een eikenhouten draaistoel en plofte erin. De vering kreunde onder zijn gewicht.‘Denkt u dat we de goede tunnel hebben?’
‘Karol wist iets over de Amberzaal,’ zei Paul. ‘Chapaev ook. Zelfs mijn ouders hebben mogelijk iets geweten. En het kan zijn dat iemand wilde dat ze allemaal zouden zwijgen.’
‘Maar hebt u enige aanwijzing dat ze het doelwit waren van die bom?’ vroeg McKoy.
‘Nee,’ zei Paul.‘Maar na Chapaevs dood moet ik het me wel afvragen. Karol was erg berouwvol over wat er met mijn ouders is gebeurd. Ik geloof zo langzamerhand dat er meer aan de hand is dan ik dacht.’
‘Te veel toevalligheden, hè?’
‘Dat zou je wel kunnen zeggen.’
‘Hoe zat het met de tunnel die Chapaev u aanwees?’ vroeg Grumer.
‘Niets te vinden,’ zei Rachel. ‘En Knoll meende dat het ingestorte einde het gevolg was van een explosie. Dat zei hij althans.’
McKoy grinnikte.‘Nutteloze onderneming?’
‘Het lijkt er wel op,’ zei Paul.
‘En waarom zou Chapaev u de verkeerde kant op willen sturen?’
Rachel moest toegeven dat ze geen verklaring had. ‘Maar die Loring dan? Waarom zou mijn vader geïnteresseerd genoeg zijn om de Cutlers naar Loring te laten informeren?’
‘De geruchten over de Amberzaal zijn wijdverbreid. Er doen er zoveel de ronde dat het moeilijk is om overzicht te houden. Misschien heeft uw vader gewoon de zoveelste aanwijzing willen natrekken,’ zei Grumer.
‘Weet u iets over deze Christian Knoll?’ vroeg Paul aan Grumer.
‘Nein. Nooit van die naam gehoord.’
‘Bent u hier voor een aandeel in de opbrengst?’ vroeg McKoy plotseling.
Paul glimlachte. Hij had wel een verkooppraatje verwacht. ‘Niet echt. We zijn geen schatgravers. Gewoon een paar mensen die diep betrokken zijn geraakt bij iets waar we waarschijnlijk niets mee te maken hebben. We waren in de buurt en dachten daarom dat het misschien de moeite van de reis waard zou zijn om een kijkje te nemen.’
‘Ik graaf al jaren in deze bergen...’
De deur van de schuur vloog open. Een grijnzende man in een smerige overall zei:‘We zijn erdoorheen!’
McKoy sprong uit de stoel. ‘Godsamme, allemachtig. Bel de tv-ploeg. Zeg dat ze hierheen komen. En niemand gaat naar binnen voordat ik er ben.’
De arbeider sprintte weg.
‘Kom mee, Grumer.’
Rachel stapte snel naar voren en versperde McKoy de weg naar de deur. ‘Mogen we mee.’
‘Waarom in hemelsnaam?’
‘Mijn vader.’
McKoy aarzelde even en zei toen: ‘Waarom niet? Maar waag het niet me voor de voeten te lopen.’


ZESENDERTIG


Een onbehaaglijk gevoel bekroop Rachel. De schacht was breed, maar nauwer dan die van de dag ervoor, en de ingang achter hen verdween uit het oog. Een etmaal eerder was ze bijna levend begraven. Nu bevond ze zich opnieuw onder de grond en volgde ze een spoor van kale gloeilampen diep in het binnenste van een andere Duitse berg. Het pad kwam uit in een open galerij, waar ze was omgeven door wanden van grijswit gesteente, en waar in de achterwand een zwarte spleet zichtbaar was. Een arbeider zwaaide met een voorhamer en het gesteente bezweek, zodat de spleet zich verbreedde tot een opening die ruim genoeg was om een persoon door te laten.

McKoy maakte een van de schijnwerpers los en liep naar de opening.‘Heeft iemand erin gekeken?’
‘Nee,’ zei een arbeider.
‘Goed.’ McKoy trok een aluminium staak uit het zand en klikte de schijnwerper aan het uiteinde vast. Vervolgens schoof hij de telescopische delen uit tot het licht ongeveer drie meter voor hem uit hing. Hij stapte naar de opening toe en stak het felle schijnsel in het donker.
‘Allemachtig,’ zei McKoy. ‘Het is een kolossale ruimte. Ik zie drie vrachtwagens. O, shit.’ Hij trok het licht terug.‘Lijken. Ik zie er twee liggen.’
Achter hen naderden voetstappen. Rachel draaide zich om en zag drie mensen met videocamera’s, verlichting en batterijen in de hand naar hen toe rennen.
‘Zet die spullen klaar,’ zei McKoy.‘Ik wil de eerste blik gedocumenteerd hebben voor de uitzending.’ McKoy wendde zich tot Rachel en Paul.‘Ik heb de videorechten verkocht. Er komt een speciale tv-uitzending. Maar ze wilden alles live, precies zoals het gebeurt.’
Grumer kwam bij hen staan.‘Vrachtwagens, zeg je?’
‘Zo te zien Büssing nag’s. Vierenhalve ton. Duits.’
‘Dat is niet goed.’
‘Wat bedoel je?’
‘Er zouden geen transportmiddelen beschikbaar zijn geweest om het materiaal van het museum van Berlijn hier naar binnen te rijden. Het zou zijn binnengedragen.’
‘Waar heb je het in ‘s hemelsnaam over?’
‘Wat ik zei, Herr McKoy, het materiaal uit Berlijn werd per trein en daarna met vrachtwagens naar de mijn vervoerd. De Duitsers zouden de vrachtwagens niet hebben afgedankt. Ze waren veel te waardevol, nodig voor andere klussen.’
‘We weten er geen fluit van wat er is gebeurd, Grumer. Kan toch zijn dat die vervloekte moffen besloten de vrachtwagens achter te laten, wie zal het zeggen?’
‘Hoe zijn ze de berg in gekomen?’
McKoy bracht zijn neus vlak bij die van Grumer. ‘Zoals je al eerder zei, er zou een andere ingang kunnen zijn.’
Grumer deinsde terug.‘Zoals je zegt, Herr McKoy.’
McKoy priemde een vinger in zijn richting. ‘Nee. Zoals jíj zegt.’ De grote man richtte zijn aandacht op de videoploeg. Lampen gloeiden. Twee camera’s werden op de schouder genomen. Een geluidsman stak een microfoon naar voren en stapte opzij om niet in de weg te staan.‘Ik ga als eerste naar binnen. Film het vanuit mijn gezichtspunt.’
De mannen knikten.
McKoy trad de duisternis binnen.

Paul stapte als laatste binnen. Hij liep achter twee werknemers aan die lichtstaven het vertrek in sleepten, waarvan het blauwwitte licht de duisternis verdreef.

‘Dit is een natuurlijke ruimte,’ zei Grumer, terwijl zijn stem nagalmde.

Paul bestudeerde de rotswand, die opliep tot een gewelf van minstens achttien meter hoog. De aanblik deed hem denken aan het plafond van sommige grote kathedralen, behalve dat hier het plafond en de wanden waren bekleed met heliciteiten en speleothemen die glinsterden in het felle licht. De bodem was zacht en mul, net als die van de schacht die erheen leidde. Hij ademde diep in en de muffe geur die er hing beviel hem niet bijzonder. De videolampen waren op de achterwand gericht. Een andere opening, althans wat ervan over was, werd zichtbaar. Ze was breder dan de schacht die zij hadden gebruikt, meer dan ruim genoeg om het transport door te laten, en in de doorgang lag een dikke laag gesteente en puin.

‘De andere ingang, hè?’ zei McKoy.
‘Ja,’ zei Grumer. ‘Maar vreemd. Het hele idee van verbergen was dat alles weer tevoorschijn kon worden gehaald. Wat heeft het voor zin om de ruimte zo af te sluiten?’
Paul richtte zijn aandacht op de drie vrachtwagens. Ze stonden onder een vreemde hoek geparkeerd, alle achttien banden stonden leeg en de velgen waren door het gewicht platgedrukt. De donkere dekzeilen boven de lange laadvloeren waren er nog, zij het beschimmeld, en de stalen cabines en chassis waren erg verroest.
McKoy liep verder de ruimte in, met een cameraman op zijn hielen. ‘Let maar niet op het geluid. Dat synchroniseren we na, zorg nu voor beelden.’
Rachel liep voorop.
Paul volgde haar op de voet.‘Vreemd, hè? Alsof je door een graf loopt.’
Ze knikte.‘Ik dacht precies hetzelfde.’
De lampen onthulden twee lijken die languit in het zand lagen, ernaast gesteente en puin. Er was niets van over behalve beenderen, flarden van kleren en leren laarzen.
‘Ze zijn door het hoofd geschoten,’ zei McKoy.
Een werknemer kwam erbij met een lichtstaaf.
‘Raak niets aan tot we alles volledig op foto hebben vastgelegd. Het ministerie eist dat.’ Grumer sprak op ferme toon.
‘Hier liggen nog twee lijken,’ zei een van de andere werknemers.
McKoy en de cameraploeg liepen die kant op. Grumer en de anderen kwamen erachter aan met Rachel. Paul draalde bij de twee lijken. De kleren waren verrot, maar zelfs bij het zwakke licht leken de restanten een soort uniform te zijn. De beenderen waren in de loop van de tijd grijs en zwart geworden, weefsel en spieren sinds lang tot stof vergaan. In elke schedel zat duidelijk een gat. Beiden leken op hun rug te hebben gelegen, en de wervelkolom en ribben lagen nog op hun plaats. Aan één kant lag een bajonet, bevestigd aan wat nog over was van een bestikte riem. Een leren pistoolholster was leeg.
Zijn ogen dwaalden verder naar rechts.
Gedeeltelijk bedekt door het zand, in de schaduw, lag iets zwarts en rechthoekigs, merkte hij op. Grumers woorden negerend, bukte hij zich en pakte het.
Een zakportefeuille.
Zorgvuldig vouwde hij het gebarsten leer open. Het biljettenvak was gevuld met flarden van wat ooit geld leek te zijn geweest. Hij tastte met een vinger in een zijvakje. Niets. Toen in het andere. Er vielen stukjes van een kaart uit. De randen waren gerafeld en broos en de inkt was grotendeels verbleekt, maar er was nog een beetje handschrift intact. Hij spande zich in om de letters te lezen.
ausgegeben 15-3-51. verfällt 15-3-55. gustav müller.
Er waren meer woorden, maar alleen losse letters hadden het overleefd, niets leesbaars. Hij hield de zakportefeuille voorzichtig in zijn handen en begaf zich weer naar de hoofdgroep. Hij liep om de achterkant van een voertuig heen en kreeg daar plotseling Grumer in het oog. Hij stond op het punt naar hem toe te stappen en hem vragen te stellen over de portefeuille, toen hij zag dat Grumer over een ander geraamte gebogen stond. Rachel, McKoy en de anderen stonden tien meter naar links bij elkaar, met de rug naar hem toe, terwijl de camera’s nog zoemden en McKoy het woord voerde in de lens. Werknemers hadden een telescopisch platform geïmproviseerd en midden in de ruimte een halogeenlichtstaaf opgehangen, die zoveel licht verspreidde dat hij Grumer duidelijk in het zand rondom de beenderen kon zien snuffelen.
Paul trok zich terug in de schaduw achter een van de vrachtwagens en bleef toekijken. Grumers zaklamp scheen over de beenderen die in het zand lagen. Hij vroeg zich af wat voor bloedbad zich hier had afgespeeld. Grumers lichtbundel eindigde de inspectie aan het eind van een gestrekte arm, waar resten van vingerkootjes nog goed zichtbaar waren. Hij keek ingespannen. In het zand stonden letters geschreven. Sommige waren door de tijd vervaagd, maar drie waren, met ongelijke tussenruimten, nog te zien.
o i c
Grumer richtte zich op en maakte drie foto’s, terwijl zijn flitslicht het toneel in een felle gloed hulde.
Daarna bukte de Duitser zich en wiste de drie letters in het zand uit.

McKoy was onder de indruk. De videobeelden zouden spectaculair zijn. Drie verroeste Duitse trucks uit de Tweede Wereldoorlog, relatief intact aangetroffen diep in het inwendige van een verlaten zilvermijn. Vijf lijken die allemaal een gat in het hoofd hadden. Wat een uitzending zou dat worden. Zijn winst door de nevenproducten zou indrukwekkend zijn.

‘Hebben jullie genoeg opnamen van de buitenkant?’
‘Meer dan genoeg.’
‘Dan gaan we eens kijken wat voor de donder er in die dingen zit.’ Hij nam

een zaklamp en liep naar de dichtstbijzijnde truck.‘Grumer, waar ben je?’ Herr Doktor kwam van achteren naar hem toe.
‘Klaar?’ vroeg McKoy.
Grumer knikte.
Hij was het ook.
Het toneel op elke laadvloer zou moeten bestaan uit houten kisten, haastig bijeengeschoven en op goed geluk ingepakt, vele opgevuld met eeuwenoude gordijnen, kostuums en kleden. Hij had verhalen gehoord over de manier waarop conservatoren van de Hermitage de koninklijke kleding van Nikolaas ii en Alexandra gebruikten om het ene schilderij na het andere te verpakken en naar het oosten te laten smokkelen, weg van de nazi’s. Onbetaalbare kledingstukken, in het wilde weg in goedkope houten kisten gestopt. Allemaal om de schilderijen en breekbare keramiek te beschermen. Hij hoopte dat de Duitsers even frivool waren geweest. Als dit de juiste ruimte was, de holte die de inventaris van het museum van Berlijn bevatte, zou de vondst het puikje van de collectie moeten zijn. Misschien Vermeers Bomen met rustend gezin en ruiters, of Dürers Hoofd van Christus, of Het park van Monet. Elk van deze zou in de vrije handel miljoenen opbrengen. Al stond de Duitse regering erop het eigendomsrecht op te eisen – wat waarschijnlijk was – het vindersloon zou miljoenen dollars bedragen.

Hij trok het stugge dekzeil opzij en scheen erin met de zaklamp. De laadvloer was leeg. Niets dan roest en zand.
Hij rende naar de volgende vrachtauto.
Leeg.
Naar de derde.
Ook leeg.
‘Allejezus,’ zei hij.‘Zet die vervloekte camera’s uit.’
Grumer scheen met zijn zaklamp over elke laadvloer. ‘Hier was ik al bang

voor.’
Hij was niet in de stemming.
‘Alle tekens wezen erop dat dit de ruimte niet zou zijn,’ zei Grumer. De zelfvoldane Duitser leek haast plezier te hebben in zijn hachelijke positie. ‘Waarom heb je me dat dan verdomme in januari niet verteld?’ ‘Toen wist ik het niet. De echopeilingen wezen erop dat zich hier iets groots

en metaalachtigs bevond. Pas de laatste dagen, toen we in de buurt kwamen, begon ik te vermoeden dat dit misschien een loze locatie was.’
Paul kwam erbij staan.‘Wat is het probleem?’
‘Het probleem, meneer de advocaat, is dat die verwenste laadvloeren leeg zijn. Nergens ook maar één kloteding te bekennen. Ik heb net een miljoen dollar uitgegeven om drie verroeste trucks op te sporen. Hoe leg ik dat in ’s hemelsnaam uit aan de mensen die hier morgen per vliegtuig aankomen en verwachten rijk te worden van hun investering?’
‘Ze kenden de risico’s toen ze investeerden,’ zei Paul.
‘Niet één van die smeerlappen zal dat toegeven.’
Rachel vroeg:‘Bent u eerlijk tegen hen geweest over het risico?’
‘Ongeveer zo eerlijk als mogelijk is wanneer je om geld bedelt.’ Hij schudde vol walging het hoofd.‘Godallemachtig nog aan toe.’

ZEVENENDERTIG

Stod
12.45 uur

Knoll smeet zijn reistas op het bed en inspecteerde de bekrompen hotelkamer. Het Christinenhof telde vier verdiepingen, had vakwerkgevels, en een interieur dat geschiedenis en gastvrijheid ademde. Hij had met opzet een kamer gekozen op de tweede verdieping, aan de straatkant, en de luxere en duurdere tuinzijde laten schieten. Hij was niet geïnteresseerd in ambiance, alleen in locatie, want het Christinenhof lag pal tegenover hotel Garni, waar Wayland McKoy en zijn gezelschap de hele vierde verdieping in beslag namen. Een gewillige werknemer van het vvv-kantoor in de stad had hem verteld over de opgravingen van Wayland McKoy. Hij had ook vernomen dat een groep investeerders in de stad werd verwacht; in hotel Garni waren kamers besproken, en twee andere hotels boden kamers aan voor degenen voor wie daar geen plaats was. ‘Goed voor de zaken,’ had de werknemer gezegd. Ook goed voor hem. Niets gaf meer afwisseling dan een menigte.

Hij ritste de reistas open en haalde er een scheerapparaat uit. Het was de dag ervoor een zware dag geweest. Danzer was hem te slim af geweest. Zat zich er nu waarschijnlijk bij Ernst Loring over te verkneuteren dat ze hem in de mijn had gelokt. Maar waarom had ze hem willen doden? Hun schermutselingen waren nooit zo ver gegaan. Wat had de inzet verhoogd? Wat was er zo belangrijk dat Danja Chapaev, hijzelf en Rachel Cutler moesten sterven? De Amberzaal? Dat was mogelijk. Er was zeker nader onderzoek nodig en hij was voornemens dat te verrichten zodra deze bijkomstige missie was voltooid.
Hij was op zijn gemak van Füssen naar Stod gereden. Er was niet echt haast bij. De kranten in München schreven over de explosie in de Harzmijn, en vermeldden de naam Rachel Cutler en het feit dat ze nog leefde. Zijn naam werd niet genoemd, alleen werd aangegeven dat ze nog op zoek waren naar een ongeïdentificeerde blanke man, maar dat reddingsploegen weinig hoop hadden iets te vinden. Rachel had de autoriteiten beslist over hem verteld, en de politie zou hebben vernomen dat hij met zowel zijn eigen als Rachels spullen uit de Goldene Krone was vertrokken. Toch was hij met geen woord vermeld. Interessant. Een zet van de politie? Zou kunnen. Het kon hem echter niets schelen. Hij had geen misdaad begaan. Waarom zou de politie hem zoeken? Ze wisten niet beter dan dat hij doodsbang was en had besloten uit de stad te vertrekken. Een schermutseling met de dood was immers genoeg om iedereen angst aan te jagen. Rachel Cutler leefde nog en was nu zeker weer op weg naar Amerika, en haar Duitse avontuur zou niets meer zijn dan een onaangename herinnering. Terug naar het leven van rechter in een grote stad. De speurtocht van haar vader naar de Amberzaal zou met hem sterven.
Hij had die morgen een douche genomen, maar zich niet geschoren, en zijn hals en kin voelden nu aan als schuurpapier en jeukten. Hij nam er even de tijd voor om het pistool onder uit zijn reistas te halen. Hij streek zacht over het gladde, niet-reflecterende polymeer, nam het wapen vervolgens in de hand en legde zijn vinger om de haan. Het woog iets meer dan een kilo en was een geschenk van Ernst Loring, een van diens nieuwe cz-75b’s.
‘Ik heb hen de patroonhouder laten vergroten tot vijftien schoten,’ had Loring gezegd toen hij hem het wapen ten geschenke gaf.‘Niet het tien-patronenmagazijn van een bureaucraat. Het is dus identiek aan ons oorspronkelijke model. Ik herinnerde me je opmerking dat de reductie tot tien patronen, die de fabriek naderhand invoerde, je niet beviel. Ik heb ook de veiligheidspal zo laten monteren en wijzigen dat het vuurwapen in gespannen en geborgde positie kan worden gedragen, zoals je had aangegeven. Die aanpassing is nu in alle modellen doorgevoerd.’
Lorings Tsjechische metaalgieterijen waren de grootste producenten van kleine wapens in Oost-Europa en hun vakmanschap was legendarisch. Pas de laatste jaren waren westelijke markten volledig toegankelijk geworden voor zijn producten, en ging het met de hoge tarieven en invoerbeperkingen net zo als met het IJzeren Gordijn zelf. Gelukkig had Fellner hem toegestaan het vuurwapen te houden, een gebaar dat hij zeer op prijs stelde.
‘Ik heb het uiteinde van de loop ook van een schroefdraad voor een geluiddemper laten voorzien,’ had Loring gezegd. ‘Suzanne heeft er net zo een. Ik dacht dat de ironie je wel zou bevallen. Het speelveld geëgaliseerd, om zo te zeggen.’
Hij schroefde de geluiddemper op het uiteinde van de korte loop en stak een patroonhouder in het wapen.
Ja. De ironie beviel hem uitstekend.
Hij wierp het wapen op het bed en pakte zijn scheerapparaat. Op weg naar de badkamer stond hij even stil voor het enige raam van de kamer. Aan de overkant van de straat lag de hoofdingang van het Garni. Stenen pilasters verhieven zich aan weerszijden van een zware geelkoperen deur, en de straatzijde telde vijf verdiepingen met kamers. Hij had vernomen dat het Garni het duurste hotel van de stad was. Wayland McKoy hield klaarblijkelijk van luxe. Hij had bij het inchecken ook gehoord dat het Garni een groot restaurant en een vergaderzaal had, twee voorzieningen die de expeditie nodig scheen te hebben. Het personeel van het Christinenhof was blij dat het niet constant voor zo’n grote groep hoefde te zorgen. Hij moest glimlachen bij die opmerking. Kapitalisme was zo anders dan het Europese socialisme. In Amerika zouden hotels met elkaar hebben gevochten om dat soort klandizie.
Hij staarde door het zwarte smeedijzeren traliewerk dat het raam beschermde. De middaghemel zag er grijs en goor uit, en uit het noorden kwam een dik wolkendek aan drijven. Volgens wat ze hem hadden verteld kwam het expeditiepersoneel elke dag meestal rond zes uur terug. Dan zou hij met zijn veldwerk beginnen door in het Garni te dineren om zo veel mogelijk op te steken van de tafelgesprekken.
Hij keek naar de straat. Eerst naar de ene rijstrook, dan naar de andere. Plotseling werd zijn aandacht getrokken door een vrouw. Ze zocht haar weg over het drukke trottoir. Blond haar. Knap gezicht. Nonchalant gekleed. Een leren tas over haar rechterschouder.
Suzanne Danzer.
Zonder vermomming. Openlijk.
Fascinerend.
Hij smeet het scheerapparaat op het bed, stak het vuurwapen onder zijn colbert in een schouderholster en rende naar de deur.

Suzanne werd overvallen door een vreemd gevoel. Ze stond stil en keek om. Het was druk op straat, waar vele mensen op weg naar hun lunch energiek door elkaar heen liepen. Omstreeks vijftigduizend inwoners, had ze zich laten vertellen. Het oudste deel van de stad lag aan alle kanten om haar heen, het ene stratenblok na het andere vol vakwerkpanden van steen of baksteen die verscheidene verdiepingen hoog waren. Sommige waren zichtbaar heel oud, maar de meeste waren reproducties uit de jaren vijftig en zestig, gebouwd nadat in 1945 de bommenwerpers hun stempel op de stad hadden gedrukt. De bouwers hadden er iets moois van gemaakt door alles te versieren met uitbundig lijstwerk, levensgrote beelden, en basreliëfs. Een aanblik en sfeer alsof alles speciaal was gecreëerd om er foto’s van te maken.

Hoog boven haar stak de Abdij van de Zeven Smarten van de H. Maagd Maria boven alles uit. Het reusachtige bouwwerk was in de vijftiende eeuw opgetrokken ter ere van de H. Maagd Maria, omdat ze bij een plaatselijke slag het tij had doen keren. Het barokke gebouw stond hoog op een rotswand en bood uitzicht op Stod en de troebele rivier de Eder, en diende blijkbaar als symbool van oud verzet en vorstelijke macht.

Ze staarde naar boven.
Het geweldige gebouw leek voorover te leunen, zich licht naar haar toe te buigen, en zijn twee gele torens waren verbonden door een balkon dat op het westen uitzag. Ze stelde zich een tijd voor waarin monniken en prelaten vanaf die verheven positie toezicht hielden op hun domein. ‘De Vesting van God’ noemde een middeleeuwse kroniekschrijver de locatie, schoot haar te binnen. De buitenkant werd gevormd door stenen muren, afwisselend amberkleurig en wit, en bekroond met een dak van roestkleurige pannen. Hoe passend. Amber. Misschien was het een voorteken. Als ze in iets anders dan zichzelf geloofde, had ze er misschien nota van genomen. Maar op dit moment was het gevoel te worden gadegeslagen het enige wat ze opmerkte.
Wayland McKoy zou zeker aandacht trekken. Misschien was het dat. Er was nog iemand hier. Zoekend. Observerend. Maar waar? Rondom haar omzoomden honderden ramen de smalle straat, de meeste verscheidene verdiepingen hoog. Op de straatkeien waren te veel mensen te zien om te verwerken. Iemand zou in vermomming kunnen rondlopen. Of misschien keek iemand omlaag vanaf het balkon van de abdij, honderd meter hoger. Ze kon in de middagzon net een paar nietige silhouetten onderscheiden, toeristen die blijkbaar van het grootse uitzicht genoten. Het deed er niet toe.
Ze draaide zich om en stapte hotel Garni binnen.
Ze liep naar de balie en vertelde de receptionist in het Duits: ‘Ik wil een bericht achterlaten voor Alfred Grumer.’
‘Zeker.’ De man schoof haar een blocnote toe.
Ze schreef: ‘Ik ben in de Sint-Gerarduskerk, 22.00 uur. Zorg dat je er bent. Margarethe.’ Ze vouwde het briefje dicht.
‘Ik zal zorgen dat Herr Doktor Grumer het ontvangt,’ zei de receptionist.
Ze glimlachte en gaf hem vijf euro voor de moeite.

K

noll stond in de receptie van het Christinenhof en duwde voorzichtig de lamellen uit elkaar om vanaf de begane grond op straat te kunnen kijken. Hij had haar gadegeslagen toen Suzanne Danzer op nog geen dertig meter afstand stilstond en om zich heen keek.

Voelde ze hem?
Ze was goed. Haar intuïtie scherp. Hij had altijd sympathie gehad voor Jung, die erop wees dat de Ouden vrouwen beschouwden als Eva, Helena, Sofia of Maria, corresponderend met impulsief, emotioneel, intellectueel en moreel. Danzer was zeker de eerste drie, maar niets aan haar was moreel. Ze was ook nog iets anders: gevaarlijk. Maar vermoedelijk was ze niet op haar hoede, denkend dat hij bedolven lag onder tonnen gesteente in een mijn veertig kilometer verderop. Hopelijk had Franz Fellner Loring laten weten dat zijn verblijfplaats onbekend was, zodat hij de tijd had om erachter te komen wat er aan de hand was. En hij zou zo tijd winnen om te beslissen hoe hij kon afrekenen met zijn aantrekkelijke collega.

Wat deed ze hier, openlijk, en waarom liep ze hotel Garni binnen? Het was al te toevallig dat Stod het hoofdkwartier was van Wayland McKoy, het hotel waar McKoy en zijn mensen logeerden. Had ze een informant bij de opgraving? Zo ja, dat was niets ongebruikelijks. Hij had er vaak bronnen op na gehouden die hem over andere opgravingen informeerden, zodat Fellner er als eerste bij kon zijn wanneer er iets, wat het ook was, aan het licht kwam. Avonturiers waren doorgaans meer dan gretig om minstens een deel van hun buit op de zwarte markt te verkopen, iets waar geen haan naar kraaide omdat alles wat ze vonden hoe dan ook als verloren werd beschouwd. De Duitsers waren er berucht om dat ze het beste wat uit de mijnen werd gehaald confisqueerden. Strenge rapportage-eisen en zware straffen hielden overtreders in toom. Men kon er echter altijd op rekenen dat hebzucht zegevierde, en hij had verscheidene voortreffelijke aankopen voor Fellners particuliere collectie gedaan bij onscrupuleuze schatzoekers.

Het begon zacht te regenen. In de verte rommelde de donder. Danzer kwam weer tevoorschijn uit het Garni. Hij trok zich terug naar de zijkant van het raam. Hopelijk zou ze niet oversteken en het Christinenhof binnenlopen. Hij kon zich nergens schuilhouden in de bekrompen receptie.

Hij was opgelucht toen ze achteloos de kraag van haar jasje opzette en weer de straat op kuierde. Hij begaf zich naar de voordeur en tuurde voorzichtig naar buiten. Danzer ging het Gebler binnen, zoals een bord aan de voorzijde aankondigde, een hotel wat verderop waarvan de dwarsbalken in de gevel door het gewicht van eeuwen waren doorgezakt. Hij was er op weg naar het Christinenhof langsgekomen. Logisch dat ze daar verbleef. Dichtbij, gerieflijk. Hij liep terug naar de receptie en keek door het raam, terwijl hij zijn best deed niet op te vallen voor de paar mensen die er rondhingen. Een kwartier verstreek en ze kwam niet meer tevoorschijn.

Hij glimlachte.
Bevestiging.
Ze logeerde er.


ACHTENDERTIG

13.15 uur


Paul bestudeerde alfred Grumer met de ogen van een advocaat, onderzocht elk facet van het gezicht van de man, peilde een reactie, liep vooruit op een antwoord. Hij, McKoy, Grumer en Rachel waren terug in de schuur buiten de mijn. Regen kletterde op het zinken dak. Er waren bijna drie uur verstreken sinds de vondst en McKoys humeur was net als het weer alleen maar verslechterd.

‘Wat is er in godsnaam aan de hand, Grumer?’ zei McKoy.

De Duitser zat hoog op een kruk. ‘Twee mogelijke verklaringen. Een, de vrachtwagens waren leeg toen ze in de spelonk zijn gereden. Twee, iemand is eerder binnen geweest dan wij.’

‘Hoe kon iemand eerder binnen zijn? Het kostte vier dagen om met onze boren die ruimte in te komen, en de andere uitgang was met tonnen rotzooi afgesloten.’

‘Die binnendringing kan lang geleden hebben plaatsgevonden.’

McKoy haalde diep adem.‘Grumer, morgen landen hier 28 mensen. Ze hebben een hele hoop geld in dit rattenhol geïnvesteerd. Wat moet ik hun vertellen? Iemand is ons voor geweest?’

‘Feiten zijn feiten.’

McKoy vloog op van zijn stoel, woede blikkerend in zijn ogen. Rachel sneed hem de pas af.‘Wat schieten we daarmee op?’
‘Ik zou me een stuk beter voelen.’
‘Ga zitten,’ zei Rachel.
Paul herkende die toon, zo sprak ze in de rechtbank. Krachtig. Vastberaden. Een toon die geen zweem van twijfel kende. Een toon die ze in haar eigen gezin te vaak had gebruikt.
De grote man haalde bakzeil.‘Jezus christus. Dit is behoorlijk klote.’ Hij ging weer zitten.‘Ziet ernaar uit dat ik een advocaat nodig zou kunnen hebben. Bent u beschikbaar, Cutler?’
Hij schudde het hoofd.‘Ik doe erfrecht. Maar mijn kantoor heeft veel goede procesvoerende advocaten en contractspecialisten.’
‘Ze zitten allemaal aan de overkant van de grote plas en u bent hier. Dan bent u toch de aangewezen persoon.’
‘Ik neem aan dat alle investeerders een verklaring van afstand en erkenning van het risico hebben ondertekend,’ zei Rachel.
‘Daar schiet ik wat mee op. Deze mensen hebben geld en hun eigen advocaten. De volgende week zit ik tot over mijn oren in de juridische stront. Niemand zal geloven dat ik niet wist dat dit een loos hol was.’
‘Dat ben ik niet met u eens,’ zei Rachel.‘Waarom zou iemand veronderstellen dat u graaft terwijl u weet dat er niets zit? Klinkt als financiële zelfmoord.’
‘Misschien vanwege dat kleine honorarium van honderdduizend dollar dat me is gegarandeerd, of we iets vinden of niet?’
Rachel wendde zich tot Paul.‘Je zou het kantoor kunnen bellen. Deze kerel heeft inderdaad een advocaat nodig.’
‘Kijk, laat me iets duidelijk maken,’ zei McKoy. ‘Ik heb een onderneming te leiden in de vs. Ik doe dit niet voor de kost. Dit soort onzin kost geld. Bij de laatste opgraving rekende ik hetzelfde honorarium en kwam ik met meer geld terug. Die investeerders hadden een goede opbrengst. Niemand was ontevreden.’
‘Dat is deze keer anders,’ zei Paul. ‘Tenzij die vrachtwagens iets waard zijn, wat ik betwijfel. En dan ga ik ervan uit dat ze uit de grot te krijgen zijn.’
‘Mag u niet doen,’ zei Grumer.‘Die andere grot is niet uit te komen. Het zou miljoenen kosten om hem vrij te maken.’
‘Loop naar de duivel, Grumer.’
Paul staarde naar McKoy. De gelaatsuitdrukking van de grote man was hem vertrouwd, een combinatie van berusting en bezorgdheid. Veel cliënten zagen er op een bepaald moment zo uit. Eigenlijk wilde hij ook blijven. In gedachten zag hij Grumer weer in de grot, letters in het zand uitwissend. ‘Oké, McKoy. Als u mijn hulp wilt, zal ik doen wat ik kan.’
Rachel wierp hem een vreemde blik toe en haar gedachten waren gemakkelijk te lezen. De dag ervoor wilde hij naar huis en al deze intriges aan de autoriteiten overlaten. Toch bood hij nu vrijwillig aan om Wayland McKoy te vertegenwoordigen, reed hij zijn eigen vurige strijdwagen langs het uitspansel, overgeleverd aan krachten die hij niet begreep en niet in de hand had.
‘Goed,’ zei McKoy. ‘Ik kan de hulp gebruiken. Grumer, maak je nuttig en zorg dat deze lui kamers krijgen in het Garni. Laat ze op mijn rekening zetten.’
Het leek Grumer niet te bevallen dat hij werd gecommandeerd, maar de Duitser sprak McKoy niet tegen en liep naar de telefoon.
‘Wat is het Garni?’ vroeg Paul.
‘Waar we logeren in de stad.’
Paul gebaarde naar Grumer.‘Zit hij daar ook?’ ‘Waar anders?’

Paul was onder de indruk van Stod. Het was een flinke stad, met eerbiedwaardige straten die zo uit de Middeleeuwen leken te zijn geplukt. De ene na de andere rij zwart met witte vakwerkpanden, dicht opeen als boeken op een plank, omzoomden de met keien geplaveide straten. Boven alles uit bekroonde een reusachtige abdij het hoogste punt van de steile uitloper van een berg, de hellingen eronder dichtbegroeid met lariksen en beuken in voorjaarsbloei.

Hij en Rachel reden achter Grumer en McKoy aan de stad in, een slingerende route tot diep in het oude centrum die bij hotel Garni eindigde. Een klein parkeerterrein voor de gasten lag verderop aan de straat, in de richting van de rivier, net buiten het voetgangersgebied.

In het hotel kwam hij erachter dat McKoys gezelschap de derde verdieping in gebruik had. De complete tweede verdieping was al gereserveerd voor de investeerders die morgen zouden aankomen. Na enig kibbelen van de kant van McKoy en het toestoppen van een paar euro stelde de receptionist een kamer op de eerste verdieping ter beschikking. McKoy vroeg of ze een of twee kamers wilden en Rachel had onmiddellijk één gezegd.

Boven hadden hun koffers het bed nog niet geraakt of Rachel zei: ‘Oké, wat voer je in je schild, Paul Cutler?’
‘Wat voer jíj in je schild? Eén kamer. Ik dacht dat we gescheiden waren. Dat zeg je anders steeds.’
‘Paul, je bent wat van plan, en ik verlies je niet uit het oog. Gisteren wilde je per se naar huis. Nu bied je vrijwillig aan om deze kerel te vertegenwoordigen. Stel dat het een oplichter is?’
‘Des te meer reden dat hij een advocaat nodig heeft.’
‘Paul...’
Hij gebaarde naar het tweepersoonsbed.‘Dag en nacht?’
‘Wat?’
‘Je houdt me dag en nacht in het oog?’
‘Dat zijn we wel gewend. We zijn tien jaar getrouwd geweest.’
Hij glimlachte.‘Misschien krijg ik wel plezier in deze intrige.’
‘Ga je het me nog vertellen?’
Hij ging op de rand van het bed zitten en vertelde haar wat er in de onderaardse ruimte was gebeurd, en liet haar daarna de portefeuille zien die hij de hele middag in zijn achterzak had gehouden.‘Grumer wiste de letters met opzet uit. Geen twijfel mogelijk. Die knaap heeft iets in de zin.’
‘Waarom heb je het McKoy niet verteld?’
Hij haalde de schouders op. ‘Dat weet ik niet. Ik heb er wel over gedacht. Maar misschien is hij een oplichter, zoals je zegt.’
‘Weet je zeker dat o i c de letters waren?’
‘Zo goed en zo kwaad als ik het kon onderscheiden.’
‘Denk je dat dit iets te maken heeft met papa en de Amberzaal?’
‘Er is op dit punt geen connectie, behalve dat Karol echt geïnteresseerd was in wat McKoy deed. Maar dat hoeft niet per se iets te betekenen.’
Rachel ging naast hem zitten. Hij nam notitie van de snijwonden en krassen op haar armen en gezicht, die roofjes hadden gekregen. ‘Die kerel McKoy hechtte zich nogal gemakkelijk aan ons,’ zei ze.
‘We zijn misschien het enige wat hij heeft. Grumer schijnt hij niet zo te mogen. Wij zijn gewoon twee vreemdelingen die plotseling op kwamen dagen. Geen belangen. Geen bijbedoelingen. Ik denk dat we veilig worden geacht.’
Rachel pakte de portefeuille voorzichtig op en bestudeerde de snippers verrottend papier nauwkeurig. ‘Ausgegeben 15-3-51. Verfällt 15-3-55. Gustav Müller. Moeten we het door iemand laten vertalen?’
‘Geen goed idee. Op dit moment vertrouw ik niemand, huidig gezelschap uitgezonderd natuurlijk. Ik stel voor een Duits-Engels woordenboek te bemachtigen en het zelf te doen.’
Twee straten ten westen van het Garni vonden ze in een rommelige souvenirwinkel een woordenboek, een dun werkje met veelvoorkomende woorden en uitdrukkingen dat klaarblijkelijk voor toeristen was bestemd.
‘Ausgegeben betekent “afgegeven”,’ zei hij. ‘Verfällt, “verloopt”, “vervalt”.’ Hij keek Rachel aan.‘De getallen moeten data zijn. Op z’n Europees. In een andere volgorde. Afgegeven 15 maart 1951. Vervalt 15 maart 1955. Gustav Müller.’
‘Dat is na de oorlog. Grumer had gelijk. Iemand is er al eerder geweest dan McKoy. Na maart 1951.’
‘Maar wat is er gebeurd?’
‘Goede vraag.’
‘Het is nogal wat. Vijf lijken met een gat in hun hoofd.’
‘En alle drie de vrachtwagens waren leeg. Er was helemaal niets.’
Hij zette het woordenboek terug op de plank.‘Grumer weet iets. Waarom al die moeite doen om foto’s te maken en vervolgens de letters uit te wissen? Wat documenteert hij? En voor wie?’
‘Misschien zouden we het McKoy moeten vertellen.’
Hij dacht na over de suggestie en zei toen:‘Ik denk van niet. Nog niet in elk geval.’


NEGENENDERTIG

22.00 uur


Suzanne liep door een fluwelen gordijn dat de voorste galerij en ingang van het schip scheidde. De Sint-Gerarduskerk was leeg. Een mededelingenbord buiten maakte bekend dat het heiligdom tot elf uur ’s avonds open was, wat de voornaamste reden was dat ze de plek voor de ontmoeting had gekozen. De andere was de omgeving, enkele straten verwijderd van Stods hoteldistrict, aan de rand van de oude binnenstad, ver weg van de drukte. De architectuur van het gebouw was duidelijk Romaans, met veel baksteen

en een hoge voorgevel, verfraaid met een dubbele toren. Duidelijke, ruime verhoudingen overheersten. Blinde arcades doemden op in speelse patronen. Achterin strekte zich een prachtig versierd koor uit. Het hoogaltaar, de sacristie en de koorstoelen waren leeg. Een paar kaarsen flakkerden op een zijaltaar, glinsterend als sterren in de vergulde ornamenten hoog boven hen.

Ze wandelde naar voren en stond stil aan de voet van een vergulde preekstoel. Ze was omringd door de uitgesneden figuren van de vier evangelisten. Ze wierp een blik op de trap naar boven. Aan weerszijden meer gestalten. Allegorieën van christelijke waarden: geloof, hoop, naastenliefde, wijsheid, vastberadenheid, matigheid en rechtvaardigheid.

Ze wist direct wie de beeldhouwer was. Riemenschneider. Zestiende eeuw. De preekstoel zelf was leeg. Maar ze kon zich de bisschop voorstellen terwijl hij zich tot de parochianen richtte en Gods deugden en de voordelen van het geloof prees.

Ze sloop naar de achterkant van het schip, terwijl ze goed keek en luisterde. De stilte maakte haar nerveus. Haar rechterhand zat in haar jaszak, vingers klemden zich zonder handschoen om een Sauer .32 automatisch pistool uit de particuliere collectie van Loring, dat ze drie jaar geleden ten geschenke had gekregen. Ze had bijna de nieuwe cz-75b meegenomen die Loring haar had gegeven. Het was haar voorstel geweest om Christian Knoll er net zo een te geven. Loring had geglimlacht om de ironie. Heel jammer dat Knoll nooit de kans zou krijgen het wapen te gebruiken.

Uit haar ooghoek zag ze een plotselinge beweging. Ze klemde de vingers strakker om de lade van het pistool en draaide zich snel om. Een lange, magere man schoof een gordijn open en liep naar haar toe.

‘Margarethe?’ zei hij zacht.
‘Herr Grumer?’
De man knikte en kwam dichterbij. Hij rook naar bitter bier en worst. ‘Dit is gevaarlijk,’ zei hij.
‘Niemand weet dat we elkaar kennen, Herr Doktor. Je bent gewoon naar de

kerk gekomen om met je god te praten.’
‘Dat moeten we zo houden.’
Zijn paranoia interesseerde haar niet.‘Wat ben je te weten gekomen?’ Grumer tastte in zijn colbert en haalde vijf foto’s tevoorschijn. Ze bestudeerde ze in het zwakke licht. Drie trucks. Vijf lijken. Letters in het zand.

‘De voertuigen zijn leeg. De ruimte heeft nog een ingang die met puin geblokkeerd is. De lijken zijn beslist van na de oorlog. De kleding en uitrusting verraden dat.’

Ze gebaarde naar de foto waarop de letters in het zand te zien waren. ‘Hoe heb je dit afgehandeld?’
‘Met mijn hand uitgewist.’
‘Waarom heb je ze dan gefotografeerd?’
‘Zodat jij me zou geloven.’
‘En zodat je de prijs kon verhogen?’
Grumer glimlachte. Ze had het land aan zijn dorre hebzucht.
‘Verder nog iets?’
‘Er zijn twee Amerikanen op komen dagen op de locatie.’
Ze luisterde terwijl Grumer haar over Rachel en Paul Cutler vertelde.
‘De vrouw is de Amerikaanse die betrokken was bij de mijnexplosie in de buurt van Warthberg. Ze hebben McKoy aan het denken gezet over de Amberzaal.’
Het feit dat Rachel Cutler nog leefde was interessant. ‘Zei ze iets over iemand anders die de ontploffing had overleefd?’
‘Alleen dat er iemand was. Een zekere Christian Knoll. Hij is na de ontploffing uit Warthberg vertrokken en heeft de bagage van mevrouw Cutler meegenomen.’
Ze was plotseling meer op haar hoede nu ze wist dat Knoll in leven was. De situatie, die net nog volledig veilig was, leek nu angstwekkend. Ze moest haar missie echter volbrengen.‘Luistert McKoy nog naar je?’
‘Niet meer dan hij wil. Hij is er ontsteld over dat de vrachtwagens leeg zijn. Bang dat investeerders in de opgraving hem voor de rechter zullen slepen. Hij heeft de juridische hulp van Herr Cutler ingeroepen.’
‘Het zijn vreemden voor elkaar.’
‘Maar ik geloof dat hij hen meer vertrouwt dan mij. De Cutlers hebben ook brieven die de vader van Frau Cutler en een man die Danja Chapaev heette elkaar schreven. Ze gaan over de Amberzaal.’
Oud nieuws. Dezelfde brieven had ze op het kantoor van Paul Cutler gelezen. Ze moest echter doen alsof ze geïnteresseerd was. ‘Heb je die brieven gezien?’
‘Ja.’
‘Wie heeft ze nu?’
‘Frau en Herr Cutler.’
Een risicofactor waar aandacht aan moest worden besteed.‘Als je de brieven in handen krijgt zou dat je waarde aanzienlijk kunnen verhogen.’
‘Dat dacht ik al.’
‘En wat is je prijs, Herr Grumer?’
‘Vijf miljoen euro.’
‘Waardoor ben je zoveel waard?’
Grumer gebaarde naar de foto’s. ‘Ik geloof dat die mijn goede trouw bewijzen. Ze zijn duidelijk bewijs van plundering na de oorlog. Dat wilde je werkgever toch hebben?’
Ze gaf geen antwoord op zijn vraag en zei alleen:‘Ik zal de prijs doorgeven.’
‘Aan Ernst Loring?’
‘Ik heb nooit gezegd voor wie ik werk, en dat zou ook niet van belang moeten zijn. Zover ik weet, heeft niemand de identiteit van mijn weldoener vermeld.’
‘Maar de naam van Herr Loring is zowel door de Cutlers als door de vader van Frau Cutler genoemd.’
Deze man begon snel een tweede risicofactor te worden waar aandacht aan zou moeten worden besteed. Net als de Cutlers. Hoeveel zouden er nog volgen? Het was zoiets als ballonnen onder water duwen. Hoeveel konden er onder water worden gehouden voordat er één naar het oppervlak zou ontsnappen? ‘Het spreekt vanzelf,’ zei ze,‘dat de brieven belangrijk zijn, en ook wat McKoy uitvoert. En tijd. Ik wil dit snel opgelost zien en ben bereid voor snelheid te betalen.’
Grumer tikte zijn hoofd even aan. ‘Is morgen snel genoeg voor de brieven? De Cutlers hebben een kamer in het Garni.’
‘Ik wil erbij zijn.’
‘Vertel me waar je logeert en ik bel op zodra de kust vrij is.’
‘Ik zit in het Gebler.’
‘Ken ik. Je hoort tegen morgenochtend acht uur van me.’
Het gordijn aan de achterkant ging open. Een prior in toga kuierde in stilte over het centrale gangpad. Ze keek op haar horloge. Bijna elf uur.‘Laten we naar buiten gaan. Hij komt waarschijnlijk het gebouw sluiten.’

Knoll trok zich terug in de schaduw. Danzer en een man kwamen door de bewerkte bronzen deur tevoorschijn uit de Sint-Gerarduskerk en bleven in het portiek aan de voorkant staan, op nog geen twintig meter afstand, terwijl de geplaveide straat donker en leeg was.

‘Ik laat morgen iets horen,’ zei Danzer.‘We ontmoeten elkaar hier.’

‘Ik geloof niet dat dat mogelijk is.’ De man gebaarde naar een bord op de muur naast de bronzen deur.‘Vieringen dinsdags om negen uur.’
Danzer wierp een blik op de aankondiging.‘Volkomen juist, Herr Grumer.’
De man wees naar de lucht, waar de abdij in het licht van schijnwerpers goudkleurig en wit fonkelde in de heldere avond. ‘Daar blijft de kerk tot middernacht open. Weinig bezoekers zo laat. Wat denk je van halfelf?’
‘Prima.’
‘Een aanbetaling zou aardig zijn als blijk van goede trouw van uw weldoener. Zullen we zeggen een miljoen euro?’
Knoll kende deze man niet, maar de idioot was erg dom om druk op Danzer uit te oefenen. Hij had meer respect voor haar capaciteiten, en dat zou voor deze Grumer ook een goed idee zijn. Het was duidelijk een amateur die ze gebruikte om uit te vinden wat Wayland McKoy uitvoerde.
Of zat er meer achter?
Een miljoen euro? Alleen als aanbetaling?
De man die Grumer heette liep de stenen traptreden af naar de straat en liep vervolgens naar het oosten. Danzer liep naar het westen. Hij wist waar ze logeerde en had de kerk gevonden door haar vanaf het Gebler te volgen. Haar aanwezigheid maakte dingen zeker ingewikkelder, maar voorlopig was het die Grumer die hem grote belangstelling inboezemde.
Hij wachtte tot Danzer de hoek was omgeslagen, en volgde daarna zijn prooi. Hij bleef op afstand, en het was een eenvoudige zaak om de man naar het Garni te volgen.
Nu wist hij het.
En hij wist ook precies waar Suzanne Danzer om halfelf morgenavond zou zijn.

Rachel deed het licht van de badkamer uit en liep naar het bed. Paul zat door kussens ondersteund de International Herald Tribune te lezen, die hij eerder had gekocht in de souvenirwinkel waar ze het Duits-Engels woordenboek hadden geraadpleegd.

Ze dacht aan haar ex-man. Ze zag bij de ene echtscheiding na de andere hoe

mensen er genoegen in vonden om elkaar te vernietigen. Elke kleine bijzonderheid in hun leven, jaren geleden onbelangrijk, werd plotseling essentieel in hun verklaringen over geestelijke wreedheid of mishandeling, of gewoon om te bewijzen dat het huwelijk onherstelbaar beschadigd was, zoals de wet vereiste. Kon iemand daar echt plezier aan beleven? Hoe was dat mogelijk? Godzijdank hadden zij dat niet gedaan. Zij en Paul hadden hun geschillen op een naargeestige donderdagmiddag uitgepraat terwijl ze rustig aan de eetkamertafel zaten. Dezelfde waaraan Paul haar verleden dinsdag had verteld over haar vader en de Amberzaal. Ze was vorige week hard tegen hem geweest. Ze had niet moeten zeggen dat hij geen ruggengraat had. Waarom was ze zo? Het was zo anders dan haar gedrag in de rechtszaal, waar elk woord dat ze zei en elke handeling weloverwogen waren.

‘Heb je nog hoofdpijn?’ vroeg Paul.

Ze ging op het bed zitten, dat een stevig matras had en was voorzien van een zachte, lichte donsdeken.‘Een beetje.’
Het beeld van een glinsterend mes flitste door haar hoofd. Had Knoll het lemmet echt voor haar bedoeld? Deed ze er goed aan om het niet tegen Paul te vertellen? ‘We moeten Pannik opbellen. Hem laten weten wat er aan de hand is en waar we zijn. Hij zal dat wel willen weten.’
Paul keek op uit de krant. ‘Vind ik ook. We zullen het morgen doen. Eerst kijken of er iets in de krant staat.’
Ze dacht weer aan Christian Knoll. Zijn zelfbewustheid had haar geïntrigeerd en lang verdrongen gevoelens opgeroepen. Ze was veertig jaar en ze had alleen van haar vader gehouden, een korte romance gehad aan de universiteit die ze voor ware liefde had aangezien, en van Paul gehouden. Ze was geen maagd toen ze met Paul trouwde, maar ze was evenmin ervaren. Paul was een verlegen, ingetogen type dat gemakkelijk rust in zichzelf vond. Hij was zeker geen Christian Knoll, maar hij was loyaal, trouw en eerlijk. Waarom had ze dat ooit saai gevonden? Was het haar eigen onvolwassenheid? Waarschijnlijk wel. Marla en Brent waren dol op hun vader. En zij waren prioriteit nummer één voor hem. Ze kon hem toch niet verwijten dat hij van zijn kinderen hield en zijn vrouw trouw was. Dus wat was er gebeurd? Ze waren uit elkaar gegroeid. Dat was de gemakkelijkste verklaring. Maar was het ook echt zo? Misschien eiste stress zijn tol. God weet dat ze allebei voortdurend onder hoge druk stonden. Luiheid leek echter de beste verklaring. Niet echt willen werken aan iets waarvan ze wist dat het goed was. Ze had ooit een uitdrukking gelezen – onderschatting van het vertrouwde – die van toepassing zou zijn op het huwelijk. Een treffende waarneming.
‘Paul, ik stel het zeer op prijs dat je dit allemaal doet. Meer dan je weet.’
‘Ik vind het echt fascinerend. Bovendien haal ik misschien een nieuwe cliënt binnen voor het bureau. Het ziet ernaar uit dat Wayland McKoy een advocaat nodig zal hebben.’
‘Ik heb het gevoel dat we hier morgen de poppen aan het dansen zullen hebben wanneer die investeerders arriveren.’
Paul gooide de krant op het vloerkleed. ‘Ik denk dat je gelijk hebt. Het zou interessant kunnen worden.’ Daarna knipte hij de lamp op het nachtkastje uit. De portefeuille uit de onderaardse ruimte lag bij de lamp, de brieven van Rachels vader ernaast.
Ze deed het licht aan haar kant uit.
‘Dit is echt vreemd,’ zei hij.‘Voor het eerst in drie jaar samen slapen.’
Ze nestelde zich onder de donsdeken aan haar kant. Ze droeg een van zijn gekeperde overhemden met lange mouwen, doortrokken van de geruststellende geur waar ze in tien jaar huwelijk zo aan gewend was geraakt. Paul draaide zich op zijn zij, met zijn rug naar Rachel toe, schijnbaar om duidelijk te maken dat haar ruimte van haar was. Ze besloot iets te doen en ging dichter tegen hem aan liggen.‘Je bent een goede vent, Paul Cutler.’
Ze sloeg haar arm om hem heen. Ze voelde dat hij gespannen raakte en vroeg zich af of het nervositeit of schrik was.
‘Je bent zelf ook zo verkeerd niet,’ zei hij.

VEERTIG

dinsdag 20 mei, 

9.10 uur


Paul liep achter Rachel aan door de vochtige schacht naar de ruimte waarin de drie vrachtwagens stonden. Hij had in de schuur gehoord dat McKoy sinds zeven uur onder de grond was. Grumer was nog niet op komen dagen, wat niets bijzonders was volgens de dienstdoende werknemer, aangezien Grumer zich zelden voor een uur of negen liet zien.

Ze betraden de verlichte ruimte.
Hij nam even de tijd en bestudeerde de drie voertuigen nauwkeuriger. Bij alle opwinding van gisteren was er geen tijd geweest voor een zorgvuldige inspectie. Alle koplampen, achteruitkijkspiegels en voorruiten waren heel. De laadvloeren en dekzeilen waren eveneens relatief intact gebleven. Afgezien van een roestlaagje, leeggelopen banden en beschimmeld zeildoek, was het net alsof men de voertuigen zo uit hun rotsgarage zou kunnen rijden.
Twee van de portieren waren open. Hij keek even binnen. De leren stoel was gescheurd en door de tijd half verteerd.Wijzerplaten en meters op het instrumentenbord stonden stil. Er was geen stukje papier of tastbaar voorwerp te zien. Hij vroeg zich af waar de vrachtwagens vandaan kwamen.Hadden ze ooit Duitse troepen vervoerd? Of joden op weg naar de kampen? Waren ze getuige geweest van de Russische opmars naar Berlijn of van de gelijktijdige stormloop van de Amerikanen vanuit het westen? Vreemd, dit surreële tafereel zo diep in een Duitse berg.
Een schaduw viel op de rotswand en verried beweging achter het laatste voertuig.
‘McKoy!’ riep hij.
‘Hier.’
Hij en Rachel liepen om de vrachtwagens heen. De grote man draaide zich naar hen om.
‘Dit zijn ongetwijfeld Büssing nag’s. Diesels van vierenhalve ton. Zes meter lang. Twee meter vijfentwintig breed. Drie meter hoog.’ McKoy stapte naar een verroest zijpaneel en beukte er met zijn vuist op. Roodbruine schilfers dwarrelden in het zand, maar het metaal bleef intact.‘Massief staal en ijzer. Deze dingen kunnen bijna zeven ton vervoeren. Wel verdomd langzaam. Niet sneller dan 32, 34 kilometer per uur, hooguit.’
‘Wat wilt u ermee zeggen?’ vroeg Rachel.
‘Wat ik wil zeggen, edelachtbare, is dat deze verwenste dingen niet zijn gebruikt om een stel schilderijen en vazen te transporteren. Ze waren kostbaar. Grote trucks. Voor zware ladingen. En de Duitsers hebben ze beslist niet zomaar in een mijn gedumpt.’
‘Dus?’
‘Ik kan absoluut niet wijs worden uit deze hele zaak.’ McKoy stak zijn hand in zijn zak en haalde een opgevouwen stuk papier tevoorschijn, dat hij aan Paul overhandigde.‘Wilt u hier eens naar kijken?’
Paul vouwde het blad open en ging dicht bij een van de lichtstaven staan. Het was een memorandum. Hij en Rachel lazen het zwijgend:


GERMAN EXCAVATIONS CORPORATION 6798 Moffat Boulevard
Raleigh, North Carolina, 27615

Aan: Potentiële partners
Afz.: Wayland McKoy, directeur
Inzake: Bezit een stuk geschiedenis en bezorg uzelf een gratis

vakantie in Duitsland

German Excavations Corporation is er trots op als sponsor en partner betrokken te zijn bij het volgende programma, samen met de volgende bijdragende ondernemingen: Chrysler Motor Company (Jeep Division), Coleman, Eveready, Hewlett-Packard, IBM, Saturn Marine, Boston Electric Tool Company, en Olympus America, Inc.

In de nadagen van de Tweede Wereldoorlog vertrok uit Berlijn een trein met als vracht 1200 kunstschatten. Deze bereikte de rand van de stad Maagdenburg, zette vervolgens in zuidelijke richting koers naar het Harzgebergte, en is nooit meer teruggezien. We hebben nu een expeditie klaarstaan om die trein te lokaliseren en op te graven.
Volgens de Duitse wet hebben de rechtmatige eigenaars negentig dagen om hun kunstwerken op te eisen. Onopgeëiste stukken worden vervolgens in het openbaar verkocht, waarbij vijftig procent van de opbrengst naar de Duitse regering gaat en vijftig naar de expeditie en haar deelnemende
sponsors. Op verzoek kan een inventaris van de trein worden verstrekt. De geschatte waarde van de kunstwerken is minimaal $ 360.000.000, waarvan vijftig procent terugvloeit naar de regering. De resterende som van $ 180.000.000 voor de partners zal worden verdeeld op basis van de gekochte eenheden, minus kunst die door oorspronkelijke eigenaars wordt opgeëist, minus veilingkosten, belasting etc.
Al het geld van de partners zal worden terugbetaald uit middelen, opgebracht door vooraf verkochte mediarechten. Alle partners en hun echtgeno(o)t(e) zijn onze gast in Duitsland gedurende de expeditie. Kern van de zaak: we hebben de juiste locatie opgespoord. We hebben het contract. We hebben het onderzoek verricht. We hebben de rechten verkocht aan de media. We hebben de ervaring en de uitrusting om de opgraving uit te voeren. German Excavations Corporation heeft vergunning om 45 dagen te graven. Tot dusver zijn de rechten op 45 eenheden à $ 25.000 per eenheid voor de eindfase van de expeditie (Fase III) verkocht. We beschikken nog over 10 eenheden à $ 15.000 per eenheid. Voel u vrij om mij op te bellen als u geïnteresseerd bent in deze opwindende investering.
Hoogachtend,

Directeur,
German Excavations Corporation

‘ Dat heb ik toegezonden aan potentiële investeerders,’ zei McKoy. ‘Wat bedoelt u met “Alle gelden van de partners zullen worden terugbe
taald uit middelen, opgebracht door vooraf verkochte mediarechten”?’ vroeg
Paul aan McKoy.
‘Precies wat er staat. Een stel bedrijven heeft betaald voor rechten om te filmen en uit te zenden wat we vinden.’
‘Maar dat vooronderstelt dat u iets vindt. Ze hebben u toch niet bij voorbaat
betaald, wel?’
McKoy schudde het hoofd.‘Shit, nee.’
‘De moeilijkheid is,’ zei Rachel, ‘dat u dat in de brief niet hebt gezegd. De
partners zouden kunnen denken, en met recht, dat u het geld al hebt.’ Paul wees op de tweede alinea.‘“We hebben een expeditie klaarstaan om die
trein op te graven.” Dat klinkt alsof u hem al echt hebt gevonden.’ McKoy zuchtte.‘Ik dacht dat het zo was. Volgens de grondradar zat hier iets groots.’ McKoy gebaarde naar de vrachtwagens. ‘En het is verdomd nog waar ook.’
‘Is het waar van die 45 eenheden à 25.000 dollar per stuk?’ vroeg Paul. ‘Dat is 1,25 miljoen dollar.’
‘Dat heb ik bijeengebracht. Daarna heb ik de eenheden voor nog eens 150.000 verkocht. In totaal zestig investeerders.’
Paul gebaarde naar de brief.‘U noemt u hen partners. Dat is iets anders dan investeerders.’
McKoy grinnikte.‘Klinkt beter.’
‘Zijn die andere ondernemingen die worden genoemd ook investeerders?’ ‘Zij leverden de uitrusting, door die te schenken of tegen verlaagde prijzen te verkopen. Dus in zekere zin ja. Ze verwachten er echter niets voor terug.’ ‘U spiegelde een bedrag van 360 miljoen dollar voor, waarvan misschien de helft naar de partners zou gaan. Dat kan niet kloppen.’
‘Klopt wel degelijk. Dat is de waarde die de spullen uit het museum van Berlijn volgens de onderzoekers hebben.’
‘Aangenomen dat die kunst kan worden opgespoord,’ zei Rachel. ‘Uw probleem, McKoy, is dat de brief misleidend is. Hij zou zelfs als frauduleus kunnen worden uitgelegd.’
‘Waarom noemen jullie tweeën me geen Wayland, nu we zo innig met elkaar worden? En, mevrouwtje, ik deed wat noodzakelijk was om aan het geld te komen. Ik heb tegen niemand gelogen en ik was er niet op uit om deze mensen af te zetten. Ik wilde graven, en gegraven heb ik. Ik heb geen dubbeltje gehouden, behalve wat ze van tevoren wisten dat ik zou krijgen.’
Paul wachtte op een standje voor ‘mevrouwtje’, maar het bleef uit. In plaats daarvan zei Rachel:‘Dan heb je nog een probleem. In die brief staat geen woord over een honorarium van 100.000 dollar dat je zou krijgen.’
‘Ik heb het ze allemaal laten weten. Tussen twee haakjes, je bent een echt zonnestraaltje in dit noodweer.’
Rachel haalde geen bakzeil.‘Zo is het nu eenmaal.’
‘Kijk eens, de helft van die 100.000 dollar ging naar Grumer voor zijn tijd en moeite. Hij was degene die de vergunning van de overheid kreeg. Zonder die vergunning was er geen opgraving geweest. De rest heb ik gehouden voor de tijd die ik erin steek. Dit uitstapje kost me bergen geld. En ik heb mijn aandeel pas op het laatst genomen. Van die laatste eenheden heb ik mezelf en Grumer betaald, en onze onkosten. Als ik dat niet bij elkaar had kunnen krijgen, was ik bereid geweest het te lenen, zo graag wilde ik me op deze onderneming storten.’ Paul wilde weten:‘Wanneer arriveren de partners hier?’
‘Na de lunch worden er 28 met echtgenoot of echtgenote verwacht. Dat zijn alle partners die de door ons aangeboden reis hebben geaccepteerd.’ Hij begon als advocaat te denken en elk woord in de brief te bestuderen, de presentatie en syntaxis te analyseren. Was het voorstel frauduleus? Dat was mogelijk. Dubbelzinnig. Zeker. Moest hij McKoy vertellen wat hij van Grumer wist en hem de zakportefeuille laten zien? Iets zeggen over letters in het zand? McKoy was nog altijd een onbekende factor. Een vreemde. Maar waren de meeste cliënten dat niet? Eerst een volslagen vreemde, vervolgens een vertrouweling. Nee. Hij besloot te zwijgen en wat langer te wachten om te zien hoe de dingen zich ontwikkelden.

Suzanne stapte het Garni binnen en liep de marmeren trap op naar de eerste verdieping. Grumer had tien minuten geleden gebeld en haar laten weten dat McKoy en de Cutlers net naar het opgravingsterrein waren vertrokken. Grumer stond aan het einde van de gang op de eerste verdieping te wachten.

‘Daar,’ zei hij.‘Kamer 21.’

Ze stond stil bij een donker gebeitste eikenhouten paneeldeur waarvan de zijstijl door tijd en misbruik was toegetakeld. Het slot vormde één geheel met de deurknop, een dof geworden geelkoperen bol waar een gewone sleutel in paste. Geen grendel. Ze was geen expert in sloten, zodat ze de briefopener die ze van het bureau van de portier had gepakt tussen de deur en de zijstijl stak en met de punt wrikte, waardoor het veerslot vlot open sprong.

Ze duwde de deur open. ‘Voorzichtig met het doorzoeken. Ze mogen het niet weten.’
Grumer begon met het meubilair. Zij liep naar de bagage en ontdekte maar één reistas. Ze snuffelde tussen de kleren – voornamelijk mannenkleding – en trof geen brieven aan. Ze inspecteerde de badkamer. Ook de toiletartikelen waren in hoofdzaak die van een man. Daarna doorzocht ze de voor de hand liggende plekken. Onder het matras en bed, op de armoire, onder de laden van de nachtkastjes.
‘De brieven zijn niet hier,’ zei Grumer.
‘Zoek opnieuw.’
Dat deden ze. Deze keer een stuk minder voorzichtig. Toen ze klaar waren, was de kamer een puinhoop. Maar nog altijd geen brieven. Haar geduld begon op te raken.‘Naar de opgraving, Herr Doktor, en zorg ervoor dat je die brieven in je bezit krijgt, of je kunt naar je centen fluiten. Begrepen?’
Grumer leek te beseffen dat ze in een slecht humeur was en knikte slechts, waarna hij vertrok.

EENENVEERTIG

Burg Herz 

10.45 uur


Knoll stiet zijn opgerichte lid dieper in haar. Monika zat voorover op armen en knieën, met de rug naar hem toe, de stevige kont omhoog, haar hoofd diep begraven in een kussen van ganzendons.

‘Kom op, Christian. Laat eens zien wat dat kreng uit Georgia heeft gemist.’ Hij pompte harder, zweet parelend op zijn voorhoofd. Ze greep naar achteren en masseerde zacht zijn ballen. Ze wist precies hoe ze hem moest aanpakken. En dat feit op zich zat hem dwars. Monika kende hem veel te goed. Hij greep haar slanke middel met beide handen vast en draaide haar om. Ze

accepteerde het gebaar en zuchtte als een tevreden kat die net haar prooi heeft gedood. Een ogenblik later voelde hij haar klaarkomen, terwijl een diep gekreun haar verrukking bevestigde. Hij beukte nog een paar seconden door en kwam toen ook klaar. Ze bleef zijn testikels masseren, elke druppel genot uit hem wringend.

Niet slecht, dacht hij. Lang niet slecht.
Ze liet hem los. Hij trok zich terug en ontspande zich op het bed. Ze ging op haar buik naast hem liggen. Zijn adem stokte en hij liet de laatste schokken van het orgasme over zich heen komen. Hij bleef roerloos liggen, gunde het kreng niet de voldoening te weten dat hij ervan genoot.
‘Heel wat beter dan zo’n kleurloos advocaatje, hè?’
Hij haalde de schouders op.‘Nooit een monster van kunnen nemen.’
‘Hoe was die Italiaanse hoer die je in reepjes hebt gesneden. Goed?’
Hij kuste zijn wijsvinger en duim. ‘Mullissemo. Ruimschoots haar prijs waard.’
‘En Suzanne Danzer?
De wrevel was duidelijk.‘Je jaloersheid staat je bar slecht.’
‘Vlei jezelf niet.’
Monika kwam op één elleboog overeind. Ze had op zijn kamer op hem gewacht toen hij een halfuur geleden aankwam. Burg Herz lag maar een uur ten westen van Stod. Hij was naar zijn thuisbasis teruggekeerd voor nadere instructies, omdat hij had besloten dat een gesprek onder vier ogen met zijn werkgever beter was dan de telefoon.
‘Ik snap het niet, Christian. Wat zie je toch in Danzer? Je prefereert de mooie dingen van het leven, toch niet de een of andere lellebel die door Loring uit de goot is gehaald?’
‘Die lellebel, zoals je zegt, is anders wel cum laude afgestudeerd aan de universiteit van Parijs. Ze spreekt op zijn minst een dozijn talen. Ze is zeer bedreven in vechtsporten en hanteert een revolver met de precisie van een expert. Ze is ook aantrekkelijk en neukt uitstekend. Ik zou zeggen dat Suzanne bewonderenswaardige kwalificaties heeft.’
‘Zoals jou te slim af zijn?’
Hij grinnikte.‘Eerlijk is eerlijk, ja. Maar ik zal het haar gruwelijk betaald zetten.’
‘Maak er niets persoonlijks van, Christian. Geweld trekt te veel aandacht. De wereld is jouw persoonlijke speelplaats niet.’
‘Ik ben me mijn plichten en mijn grenzen terdege bewust.’
Op Monika’s gezicht verscheen een vluchtige grijns, een uitdrukking die hij nooit graag zag. Ze was zo te zien van plan om dit zo moeilijk mogelijk voor hem te maken. Het was zoveel gemakkelijker toen Fellner het roer in handen had. Nu liepen zaken en plezier door elkaar heen. Misschien was dat niet zo’n goed idee.
‘Vader zou uitvergaderd moeten zijn. Hij zei dat we naar de studeerkamer moesten komen.’
Hij stond op van het matras.‘We kunnen hem maar beter niet laten wachten.’


Hij liep achter Monika aan naar de studeerkamer van haar vader. De oude man zat achter een achttiende-eeuws notenhouten bureau dat Fellner twee decennia geleden in Berlijn had gekocht. De oude man trok aan een ivoren pijp met een mondstuk van amber, nog zo’n zeldzaam verzamelobject dat eens had toebehoord aan Alexander ii van Rusland, en dat aan een andere dief in Roemenië was ontfutseld.

Fellner zag er moe uit en Knoll hoopte dat de tijd die ze samen nog hadden niet kort zou zijn. Dat zou jammer zijn. Hij zou hun grappen over klassieke literatuur en kunst missen, en hun politieke discussies. Hij had veel geleerd van zijn jaren in Burg Herz. Praktijkonderwijs genoten terwijl hij de wereld had afgereisd om zoekgeraakte schatten op te sporen. Hij stelde de kans die hem was gegeven op prijs, was dankbaar voor dit leven, en was van plan om tot het einde toe te doen wat de oude man wilde.

‘Christian. Welkom thuis. Ga zitten. Vertel me alles wat er is gebeurd.’ Fellners toon was monter en zijn gezicht klaarde op door een warme glimlach.
Hij en Monika namen plaats. Hij rapporteerde wat hij te weten was gekomen over Danzer en haar ontmoeting de avond tevoren met een man die Grumer heette.
‘Ik ken hem,’ zei Fellner. ‘Herr Doktor Alfred Grumer. Een academische hoer. Trekt van universiteit naar universiteit. Maar heeft connecties in de Duitse regering en verkoopt die invloed. Het verbaast me niet dat iemand als McKoy samenwerking met hem zou zoeken.’
‘Grumer is klaarblijkelijk Danzers informant op de locatie,’ zei Monika.
‘Inderdaad,’ zei Fellner. ‘En Grumer zou niet in de buurt zijn als er geen winst te halen is. Dit is misschien interessanter dan aanvankelijk gedacht. Ernst houdt dit scherp in de gaten. Hij belde vanmorgen weer op. Blijkbaar maakt hij zich zorgen om je gezondheid, Christian. Ik vertelde hem dat we in geen dagen iets van je hadden gehoord.’
‘Dit alles past zeker in het patroon,’ zei Knoll.
‘Welk patroon?’ vroeg Monika.
Fellner grinnikte tegen zijn dochter.‘Misschien is het tijd, liebling, om je alles te vertellen. Wat vind jij ervan, Christian?’
Monika keek ontdaan. Hij genoot van haar zichtbare verwarring. De teef moest maar eens beseffen dat ze niet alles wist.
Fellner trok een lade open en haalde er een dikke ordner uit.‘Christian en ik houden dit al jaren bij.’ Hij spreidde een assortiment krantenknipsels en tijdschriftartikelen uit op het bureau.
‘Het eerste sterfgeval waarvan we op de hoogte zijn, vond in 1957 plaats. Een Duitse verslaggever van een van mijn Hamburgse kranten. Hij kwam hierheen voor een interview. Ik gaf hem zijn zin, hij was opmerkelijk goed geïnformeerd, en een week daarna werd hij in Berlijn door een bus overreden. Getuigen zwoeren dat hij werd geduwd.
Het volgende sterfgeval vond twee jaar later plaats. Weer een verslaggever. Italiaan. Een auto drukte hem van een bergweg. Nog twee sterfgevallen in 1960, een overdosis drugs en een misgelopen roofoverval. Van 1960 tot 1970 volgden er nog een dozijn overal in Europa. Verslaggevers. Verzekeringsinspecteurs. Politierechercheurs. Hun doodsoorzaak varieerde van veronderstelde zelfmoord tot, in drie gevallen, ondubbelzinnige moord.
Lieveling, al deze mensen zochten de Amberzaal. Christians voorgangers, mijn eerste twee acquisiteurs, hielden de pers scherp in het oog. Alles wat er ook maar enigszins verband mee leek te houden, werd grondig onderzocht. In de jaren zeventig en tachtig namen de incidenten af. Van die periode zijn ons er slechts zes bekend. Het laatste betrof een Poolse verslaggever die drie jaar geleden bij een mijnexplosie omkwam.’ Hij keek Monika aan. ‘Ik ben niet op de hoogte van de exacte plaats, maar het was dicht bij waar Christians ongeluk gebeurde.’
‘Vast in dezelfde mijn,’ zei Knoll.
‘Erg vreemd, vind je niet? Christian stuit op een naam in Sint-Petersburg, Karol Borya, en kort daarop is de man dood, net als zijn vroegere collega. Liebling, Christian en ik denken sinds lang dat Loring meer over de Amberzaal weet dan hij wil toegeven.’
‘Zijn vader hield van amber,’ zei Monika.‘En hijzelf ook.’
‘Josef was een gesloten man. Geslotener dan Ernst. Het was altijd moeilijk om te weten wat hij dacht. We hebben vaak over het onderwerp Amberzaal gesproken. Ik heb zelfs ooit voorgesteld te gaan samenwerken – een grootscheepse speurtocht naar de panelen – maar dat wilde hij niet. Noemde het verspilling van tijd en geld. Iets in zijn weigerachtigheid zat me echter niet lekker. Dus begon ik dit dossier bij te houden en controleerde alles wat ik kon. Ik ontdekte dat er te veel doden vielen, te veel coïncidenties waren, om allemaal aan toeval toe te schrijven. Nu probeert Suzanne Christian te doden. En betaalt een miljoen euro voor meer informatie over de locatie van een schat.’ Fellner schudde het hoofd. ‘Ik zou zeggen dat het spoor dat we als ijskoud beschouwden aanzienlijk warmer is geworden.’
Monika gebaarde naar de knipsels die uitgespreid op het bureau lagen. ‘Denkt u dat al die mensen zijn vermoord?’
‘Is er een andere logische conclusie?’ zei Fellner.
Monika liep naar het bureau toe en nam de artikelen vluchtig door.‘We zaten op het goede spoor met Borya, niet?’
‘Dat lijkt me wel,’ zei Knoll.‘Hoe het precies zat, is me niet duidelijk. Maar het was reden genoeg voor Suzanne om Chapaev te doden en mij uit de weg te willen ruimen.’
‘Die opgravingslocatie zou belangrijk kunnen zijn,’ zei Fellner.‘Ik geloof dat de tijd van schermutselingen voorbij is. Je hebt mijn permissie, Christian, om de situatie naar welgevallen aan te pakken.’
‘Ik dacht dat ik de leiding zou krijgen,’ zei Monika.
Fellner glimlachte. ‘Je moet een oude man één laatste zoektocht gunnen. Christian en ik werken hier al jaren aan. Ik heb het gevoel dat we misschien iets op het spoor zijn. Ik vraag permissie, liebling, om jouw domein te betreden.’
Monika kon een flauwe glimlach opbrengen en was duidelijk niet blij. Maar wat kon ze zeggen? dacht Knoll. Ze had haar vader nooit openlijk getart, hoewel ze bij hem vele malen haar hart had gelucht over zijn eeuwige geduld. Fellner was nog van de oude school, toen mannen de baas waren en vrouwen kinderen kregen. Hij voerde het commando over een financieel imperium dat de Europese communicatiemarkt beheerste. Politici en industriëlen dongen naar zijn gunst. Zijn vrouw en enige zoon waren echter dood en Monika was de enig overgebleven Fellner. Dus was hij gedwongen een vrouw te vormen naar zíjn beeld van een man. Gelukkig was ze hard. En intelligent.
‘Natuurlijk, vader. Doe wat u wilt.’
Fellner leunde naar voren en nam de hand van zijn dochter in beide handen. ‘Ik weet dat je het niet begrijpt. Maar ik hou van je omdat je het eerbiedigt.’
Knoll kon het niet laten.‘Dat is iets nieuws.’
Monika wierp hem een scherpe blik toe.
Fellner grinnikte.‘Volkomen juist, Christian. Je kent haar goed. Jullie beiden zullen een geweldig team vormen.’
Monika trok zich terug en ging in een stoel zitten.
Fellner zei: ‘Christian, ga terug naar Stod en zoek uit wat er aan de hand is. Pak Suzanne aan zoals je wilt. Voordat ik sterf, wil ik hoe dan ook weten hoe het zit met de Amberzaal. Als je ooit twijfels hebt, denk aan die mijnschacht en je twintig miljoen euro.’
Hij stond op.‘Ik verzeker u dat ik geen van beide zal vergeten.’


TWEEËNVEERTIG

Stod
13.45 uur


De grote zaal van het Garni was vol. Paul stond aan de zijkant naast Rachel toe te kijken hoe het toneel zich ontvouwde. De ambiance was schitterend. Kleurrijke, in zware lijsten gevatte kaarten van het oude Duitsland hingen aan met eikenhout gelambriseerde wanden. Een glinsterende geelkoperen kroonluchter, glanzend gepoetste antieke stoelen, en een oosters tapijt met weelderig dessin maakten de sfeer compleet.

In de zaal zaten 56 mensen met een gelaatsuitdrukking die een mengsel was van verbazing en uitputting. Ze waren na hun aankomst per vliegtuig in Frankfurt na een busreis van vier uur hier aangekomen. Ze varieerden in leeftijd van vroege dertigers tot mensen van omstreeks vijfenzestig jaar. Ze verschilden ook van ras. De meesten waren blank, er waren twee oudere zwarte echtparen en één Japans stel. Ze leken allemaal geestdriftig en vol verwachting.

McKoy en Grumer stonden met vijf bij de opgraving betrokken werknemers voor in de lange zaal. Op een metalen standaard stond een televisie met videorecorder. Achter in de zaal zaten twee ernstig kijkende mannen, notitieblok in de hand, die verslaggevers bleken te zijn. McKoy wilde hen er niet bij hebben, maar beiden hadden een identiteitsbewijs tevoorschijn gehaald van de zdf, een Duitse nieuwsorganisatie die een optie op het verhaal had, en wilden per se blijven.‘Let wel op wat je zegt,’ had Paul gewaarschuwd.

‘Welkom, partners,’ zei McKoy, glimlachend als een televisiedominee. Het geroezemoes ebde weg.
‘Buiten de zaal kunt u koffie, frisdrank en koffiebroodjes krijgen. Ik weet dat u een lange reis achter de rug hebt en moe bent. Ellendig die jetlag, niet? Maar ik weet zeker dat u ook popelt om te horen hoe de zaak ervoor staat.’
De directe benadering was Pauls idee. McKoy was voor uitstellen geweest, maar Paul had aangevoerd dat dat alleen maar achterdocht zou wekken. ‘Sla een aangename, milde toon aan,’ had hij gewaarschuwd. ‘Geen “loop naar de pomp” voor en na elk woord, zoals ik gisteren hoorde, oké?’ McKoy had hem veelvuldig verzekerd dat hij nu gedresseerd was, volledig onderlegd in hoe hij een menigte moest aanpakken.
‘Ik weet met welke vraag jullie allemaal zitten. Hebben we iets gevonden? Nee, nog niet. Maar we hebben gisteren wel vorderingen gemaakt.’ Hij gebaarde naar Grumer. ‘Dit is Herr Doktor Alfred Grumer, hoogleraar Kunst en Oudheden aan de universiteit van Mainz. Herr Doktor is onze vaste expert bij de opgraving. Ik laat hem nu uitleggen wat er is gebeurd.’
Grumer trad naar voren en zag er overtuigend uit als oudere professor, met tweed colbert, corduroy broek en wollen stropdas. Hij stond met de rechterhand in zijn broekzak en had zijn linkerarm vrij. Hij zei met een ontwapenende glimlach:‘Ik wil u graag wat vertellen over de manier waarop deze onderneming tot stand is gekomen.
Het roven van kunstschatten is een aloude traditie. De Grieken en Romeinen namen een verslagen volk altijd zijn kostbaarheden af. Kruisvaarders trokken in de veertiende en vijftiende eeuw plunderend door Oost-Europa en het Midden-Oosten. West-Europese kerken en kathedralen zijn nog altijd versierd met hun buit.
In de zeventiende eeuw ontstond een geraffineerdere manier van stelen. Na een militaire nederlaag werden de grote koninklijke collecties – in die tijd waren er geen musea – gekocht in plaats van geroofd. Een voorbeeld. Toen in 1757 tsaristische legers Berlijn bezetten, werden de collecties van Frederik ii niet aangeroerd. Dat zou als barbaars zijn beschouwd, zelfs door de Russen, die zelf door Europeanen als barbaren werden gezien.
Napoleon was misschien wel de grootste plunderaar van allemaal. De musea van Duitsland, Spanje en Italië werden leeggeroofd, zodat het Louvre kon worden volgestouwd. Na Waterloo werd Frankrijk verplicht, tijdens het Congres van Wenen in 1815, om de gestolen kunst terug te geven. Met een deel ervan gebeurde dat ook, maar veel bleef in handen van Frankrijk en is nog altijd te zien in Parijs.’
Paul was ervan onder de indruk hoe goed Grumer zich hield. Als een leraar voor een klas. De groep leek gefascineerd door de informatie.
‘Uw president Lincoln gaf tijdens de Amerikaanse Burgeroorlog het bevel klassieke kunstwerken, bibliotheken, wetenschappelijke collecties en kostbare instrumenten van de Zuidelijken te beschermen. Tijdens een congres in 1874 in Brussel werd een vergelijkbaar voorstel aangenomen. Nikolaas ii, de Russische tsaar, stelde nog verdergaande beschermende maatregelen voor, die in 1907 in Den Haag werden goedgekeurd, maar de waarde van deze reglementen bleek beperkt tijdens de twee wereldoorlogen die volgden.
Hitler lapte de Conventie van Den Haag volledig aan zijn laars en deed hetzelfde als Napoleon. De nazi’s riepen een compleet administratief departement in het leven dat niets anders deed dan stelen. Hitler wilde een supervitrine bouwen – het Führermuseum – die de grootste kunstverzameling ter wereld moest worden. Hij was voornemens dit museum te vestigen in Linz, Oostenrijk, zijn geboorteplaats. Sonderauftrag Linz noemde Hitler het. Bijzondere opdracht Linz. Het moest het hart worden van het Derde Rijk, door Hitler zelf ontworpen.’
Grumer wachtte even, ogenschijnlijk om het publiek de informatie te laten opnemen.
‘Voor Hitler had plunderen echter nog een doel. Het demoraliseerde de vijand, en dat was helemaal het geval in Rusland, waar de staatspaleizen rond Leningrad voor het oog van de plaatselijke bevolking werden gedecimeerd. Europa was sinds de Goten en Vandalen geen getuige meer geweest van zo’n kwaadaardige aanslag op menselijke cultuur. Musea overal in Duitsland, maar vooral in Berlijn, werden volgestouwd met gestolen kunst. In de nadagen van de oorlog, toen de Russen en de Amerikanen naderden, werd een trein vol met deze kunst vanuit Berlijn in zuidelijke richting naar het Harzgebergte gesmokkeld. Naar dit gebied, waar we nu zijn.’
Op de televisie waren opeens panoramische beelden te zien van een bergketen. Grumer gebruikte de afstandsbediening en zette de videorecorder stil bij een bebost tafereel.
‘De nazi’s hielden ervan om dingen onder de grond te verstoppen. Het Harzgebergte om ons heen is op grote schaal gebruikt, omdat die onderaardse bewaarplaatsen het dichtst bij Berlijn lagen. Voorbeelden van wat na de oorlog is ontdekt, bewijzen dat. Hier werd de Duitse nationale schatkist verborgen, naast meer dan een miljoen boeken, allerlei schilderijen, en tonnen aan beeldhouwwerken. Maar misschien wel de vreemdste geheime bewaarplaats is niet ver hiervandaan aangetroffen. Een groep Amerikaanse soldaten rapporteerde dat ze vijfhonderd meter diep in een berg een recent gemetselde muur, bijna twee meter dik, hadden gevonden. Die werd afgebroken, en erachter troffen ze een gesloten stalen deur aan.’
Paul observeerde de partners. Ze waren geboeid. Hijzelf ook.
‘Achter de deur troffen de Amerikanen vier enorme lijkkisten aan. Een ervan was versierd met een krans en nazi-symbolen, terwijl op de zijkant de naam Adolf Hitler stond. Over de andere drie doodskisten waren Duitse regimentsvlaggen gedrapeerd. Ook werden een met juwelen bezette scepter en rijksappel, twee kronen, en zwaarden gevonden. Het geheel was theatraal opgesteld, als een schrijn. Stel u voor wat deze soldaten dachten. Dit was de graftombe van Hitler. Maar helaas, het was niet zo. In plaats daarvan bevatten de doodskisten het stoffelijk overschot van veldmaarschalk Von Hindenburg, diens echtgenote, Frederik de Grote en Frederik-Willem i.’
Grumer gebruikte de afstandsbediening en zette de video aan. De kleurenbeelden gingen over op het inwendige van de onderaardse ruimte. McKoy was eerder naar de locatie gereden en had de video-opnamen van de dag ervoor nog eens gemaakt, een bewerkte versie om wat tijd te winnen bij de partners. Grumer gebruikte die video-opnamen om uitleg te geven over de opgraving, de drie voertuigen en de lijken. Zesenvijftig paar ogen waren strak op het beeldscherm gericht.
‘De vondst van deze vrachtwagens is hoogst opwindend. Blijkbaar is iets van grote waarde hierheen gebracht. Vrachtwagens waren een kostbaar goed en er drie in een berg verspelen betekende dat er veel op het spel stond. De vijf lijken maken het mysterie alleen maar groter.’
‘Wat trof u in de trucks aan?’ luidde de eerste vraag uit het publiek.
McKoy trad naar voren.‘Ze zijn leeg.’
‘Leeg?’ vroegen verscheidene personen tegelijk.
‘Dat klopt. Alle drie de laadvloeren waren volstrekt leeg.’ McKoy gebaarde naar Grumer, die een andere videoband in het apparaat stak.
‘Dat is niet ongebruikelijk,’ zei Grumer.
Er verscheen weer een beeld, een deel van de ruimte dat op de eerste band met opzet niet was gefilmd.
‘Hierop is de andere ingang van de ruimte te zien.’ Grumer wees naar het scherm. ‘We nemen aan dat zich achter dit punt mogelijk nog een ruimte bevindt. Daar gaan we nu graven.’
‘De vrachtwagens zijn leeg?’ vroeg een oudere man.
Paul besefte dat dit het moeilijke onderdeel was. De vragen. De werkelijkheid. Ze hadden echter alles doorgenomen, en hij en Rachel hadden McKoy voorbereid als een getuige die op het punt staat te worden ondervraagd. Paul had zijn goedkeuring gegeven aan de strategie om te zeggen dat er mogelijk nog een ruimte was. Verdomd, het zou kunnen. Wie weet? Het zou de partners in elk geval een paar dagen tevreden houden, tot McKoys ploeg zich door de andere ingang kon wroeten om te constateren of het zo was.
McKoy pareerde de kritische vragen goed en beantwoordde elke vraag volledig en met een glimlach. De grote man had gelijk. Hij wist inderdaad hoe hij met een menigte moest omgaan. Pauls ogen speurden de ruime zaal constant af in een poging individuele reacties te peilen.
Tot zover was alles in orde.
De meesten leken tevreden met de uitleg.
Hij merkte op dat achter in de zaal, bij de dubbele deur naar de receptie, een vrouw binnenglipte. Ze was klein van stuk, met middellang blond haar, en bleef in de schaduw, waardoor haar gezicht moeilijk te onderscheiden was. Toch had ze iets vertrouwds.
‘Paul Cutler hier is mijn advocaat,’ zei McKoy.
Hij draaide zijn hoofd om toen hij zijn naam hoorde noemen.
‘De heer Cutler is beschikbaar om Herr Doktor Grumer en mij bij te staan voor het geval zich problemen met de wet zouden voordoen op de locatie. Die verwachten we niet, maar de heer Cutler, een advocaat uit Atlanta, is zo vriendelijk geweest zijn tijd beschikbaar te stellen.’
Hij glimlachte naar de groep, voelde zich onbehaaglijk bij die vage voorstelling van zaken, maar wist verder niets uit te brengen. Hij knikte naar de zaal, draaide zich vervolgens om en liep naar de deur.
De vrouw was verdwenen.


DRIEËNVEERTIG


Suzanne holde het hotel uit. Ze had genoeg gezien en gehoord. McKoy, Grumer en de beide Cutlers waren er en hadden het blijkbaar druk. Als ze goed had geteld, waren er bovendien vijf werknemers aanwezig. Volgens Grumers informatie stonden er nog twee personen op de loonlijst, die waarschijnlijk de wacht hielden bij de opgraving.
Ze had Paul Cutlers vluchtige blik opgevangen, maar dat zou geen kwaad

moeten kunnen. Haar fysieke verschijning was heel anders dan de week ervoor in zijn kantoor in Atlanta. Voor de zekerheid was ze enkele ogenblikken in de schaduw blijven staan, lang genoeg om te zien wat er gaande was en te inventariseren wie er waren. Ze had een risico genomen door naar het Garni te gaan, maar ze vertrouwde Alfred Grumer niet. Hij was te Duits, te hebzuchtig. Een miljoen euro? De dwaas was aan het dromen geslagen. Dacht hij dat haar weldoener zo onnozel was?

Eenmaal buiten repte ze zich terug naar haar Porsche, ze reed vervolgens met hoge snelheid oostwaarts naar de opgraving en parkeerde in een dicht bos op ongeveer een halve kilometer afstand. Na een snelle mars vond ze de schuur en de ingang van de schacht. De generatoren buiten bromden. Geen trucks, auto’s of mensen te bekennen.

Ze sloop de open schacht in en volgde een serie gloeilampen naar een schemerige galerij. Drie halogeenlichtstaven waren uit, en de enige verlichting die er was kwam uit een spelonkachtige ruimte verderop. Ze sloop erheen en testte de lucht boven een van de lichtstaven. Warm. Ze keek omlaag en ontdekte dat de stekker van het drietal lampen was uitgetrokken.

Tussen de schaduwen in de galerij ontwaarde ze een glimp van een vooroverliggende gestalte. Ze liep erheen. In het zand lag een man in overall. Ze voelde zijn pols. Een zwakke polsslag, maar aanwezig.

Ze keek door een opening in het gesteente in de ruimte. Tegen de rotswand achterin danste een schaduw. Ze dook ineen en sloop naar binnen. Er waren geen schaduwen die haar entree verrieden, en het poederachtige zand dempte elke stap. Ze besloot haar pistool pas te trekken als ze wist wie er was.

Ze bereikte de voorste vrachtwagen en bukte om onder het chassis door te kijken. Aan de zijkant van de achterste vrachtwagen stond een paar gelaarsde benen. De voeten bewogen zich naar rechts. Achteloos, ongehaast. Haar aanwezigheid was klaarblijkelijk onopgemerkt gebleven. Ze bleef staan en besloot ook onopgemerkt te blijven.

De benen hielden halt bij de achterkant van het achterste voertuig. Dekzeil kraakte. De persoon, wie het ook was, keek blijkbaar wat zich op de laadvloer van de vrachtwagen bevond. Ze maakte van de gelegenheid gebruik om naar de voorkant van de dichtstbijzijnde vrachtwagen te sluipen en vandaar naar de motorkap van de achterste truck te glippen. De persoon stond nu diagonaal tegenover haar aan de andere kant. Ze gluurde voorzichtig naar de gedaante zes meter verder.
Christian Knoll.
De koude rillingen liepen haar over de rug.


Knoll inspecteerde de laatste laadvloer. Leeg. Deze trucks waren zorgvuldig leeggehaald. In geen enkele cabine en op geen enkele laadvloer was ook maar iets achtergebleven.Maar wie had dat gedaan? McKoy? Onmogelijk.Hij had in de stad niets gehoord over een belangrijke vondst. Bovendien zouden er resten zijn. Pakkisten. Vulmateriaal. Maar hier was helemaal niets. En zou McKoy een rijke vindplaats door slechts één gemakkelijk te overmeesteren man laten bewaken, als hij een fortuin aan gestolen kunst had gevonden? Een logischer verklaring was dat deze vrachtwagens al leeg waren toen McKoy de ruimte binnendrong.

Maar hoe?
En de lijken. Waren het rovers van tientallen jaren geleden? Dat was mogelijk. Daar was niets ongewoons aan. Veel van de rotsholten in de Harz waren geplunderd, het merendeel door vs- en sovjetlegers die na de oorlog in de streek hadden huisgehouden, en sommige naderhand, voordat de overheid het gebied onder het beheer kreeg, door aasgieren en schatzoekers. Hij stapte naar een van de lijken en staarde naar de zwart geworden beenderen. Dit hele scenario was vreemd. Waarom was Danzer zo geïnteresseerd in wat klaarblijkelijk niets was? Geïnteresseerd genoeg om er een geheime informant op na te houden die een miljoen euro wilde voor louter informatie.
Wat voor informatie?
Een gevoel overviel hem. Een gevoel waarop hij had leren vertrouwen. Dat hem in Atlanta had ingefluisterd dat Danzer hem op het spoor was. En hem nu vertelde dat er iemand anders in de ruimte was.
Hij legde zichzelf op zijn bewegingen nonchalant te houden. Als hij opeens omdraaide zou zijn bezoeker schrikken. In plaats daarvan slenterde hij langzaam langs de zijkant van de truck naar voren en leidde wie het ook mocht zijn verder bij de ingang vandaan, terwijl hij zichzelf zo in het midden plaatste. De indringer vermeed echter doelbewust de lichtstaven, zodat de bewegingen niet door schaduw zouden worden verraden. Hij stond stil en dook ineen, keek onder de drie voertuigen door in de verwachting benen en voeten te zien.
Die waren er niet.


Suzanne stond stokstijf tegen een van de beschadigde wielen. Ze had Knoll gevolgd, verder de ruimte in, en had gehoord dat hij bleef staan. Hij deed geen moeite om weinig geluid te maken,en dat baarde haar zorgen.Voelde hij dat ze er was? Net als in Atlanta? Misschien keek hij onder de vrachtwagens, zoals ook zij had gedaan. Zo ja, dan zou er niets te zien zijn. Hij zou echter niet lang aarzelen. Ze was zo’n tegenstander niet gewend. De meesten van haar tegenstrevers waren niet zo sluw als Christian Knoll. En zodra hij vaststelde dat zij het was, had je de poppen aan het dansen. Hij wist nu beslist wat er met Chapaev was gebeurd, besefte dat de mijn een valstrik was geweest, en had de lijst van waarschijnlijke verdachten die die valstrik hadden kunnen zetten tot één persoon teruggebracht. De richting waarin Knoll door de ruimte liep was ook zorgwekkend.

Hij leidde haar dieper de ruimte in. De smeerlap wist het.

Ze trok de Sauer en legde haar vinger meteen op de haan.


Knoll draaide zijn rechterarm, zodat de stiletto vrijkwam. Hij klemde zijn hand om het heft van lila jade en bereidde zich voor. Hij keek nog eens onder de vrachtwagen. Geen voeten. De persoon gebruikte de wielkasten klaarblijkelijk als schild. Hij besloot tot actie over te gaan, draaide weg van de verroeste motorkap van het dichtstbijzijnde voertuig, en eindigde aan de andere kant.

Suzanne Danzer stond zes meter van hem af tegen de kast van een achterwiel gedrukt. Een geschokte uitdrukking verscheen op haar gezicht toen ze hem zag. Ze bracht haar pistool omhoog en richtte. Hij sprong achter het volgende voertuig. Twee kogels ketsten tegen de rotswand.

Hij kwam overeind en wierp de stiletto.


Suzanne liet zich op de grond vallen, het mes verwachtend. Het was Knolls handelsmerk, en ze had de punt van het lemmet zien glinsteren toen hij opdook. Ze besefte dat haar schoten hem maar even zouden afleiden, en was dus voorbereid toen Knoll opsprong, zijn pols draaide en het mes in haar richting wierp.

De stiletto zoefde voorbij en doorboorde het hard geworden dekzeil van het aangrenzende voertuig tot aan het heft. Ze zou maar een seconde hebben voordat hij aanviel. Ze vuurde opnieuw in Knolls richting. Weer beschadigde de kogel slechts het gesteente.

‘Deze keer niet, Suzanne,’ zei Knoll langzaam.‘Je bent de mijne.’ ‘Je bent ongewapend.’
‘Weet je dat zeker?’
Ze keek even naar haar pistool, zich afvragend hoeveel kogels er nog in

de patroonhouder zaten. Vier? Haar ogen zochten de ruimte af en ze dacht koortsachtig na. Knoll stond tussen haar en de enige uitgang. Ze had iets nodig wat de smeerlap lang genoeg zou tegenhouden om uit deze rattenval te kunnen ontsnappen. Haar ogen inspecteerden de rotswanden, trucks en lichtstaven.

De lichtstaven. Het donker zou haar bondgenoot worden.
Ze trok snel de patroonhouder uit het pistool en verving die door de extra houder in haar zak. Nu had ze zeven kogels. Ze richtte op de eerste lichtstaaf en schoot. Lampen explodeerden in een elektrische regen van vonken en rook. Ze sprong op en stormde naar de opening, intussen op de andere lichtstaaf vurend. Een tweede verblindende explosie vlamde, doofde, en diepe duisternis daalde over de ruimte neer. Ze bepaalde haar koers op het moment dat het laatste beetje licht wegstierf, en hoopte dat ze in een rechte lijn liep.
Zo niet, dan wachtte haar een muur van gesteente.

Knoll rende naar de stiletto toen de eerste lichtstaaf ontplofte. Hij realiseerde zich dat hij nog maar een paar seconden iets zou kunnen zien, en Danzer had gelijk, zonder het mes was hij ongewapend. Een pistool zou prettig zijn geweest. Hij was zo dom geweest de cz-75b in zijn hotelkamer achter te laten, denkend dat die niet nodig zou zijn voor dit korte uitstapje. Hij prefereerde eigenlijk het steelse van een mes boven een vuurwapen, maar vijftien patronen zouden hem nu goed van pas zijn gekomen.

Hij trok de stiletto uit het dekzeil en draaide zich om. Danzer rende naar de opening waar de schacht begon. Hij bereidde zich voor op een tweede worp.
Een lichtstaaf ontplofte in een verblindende flits.
De ruimte stolde in duisternis.


Suzanne stormde recht vooruit en vloog door de opening die naar de galerij leidde. Vóór haar in de hoofdschacht hing een rij gloeilampen. Ze concentreerde zich op de dichtstbijzijnde lichtgloed en holde er recht op af, haastte zich vervolgens door de nauwe schacht terwijl ze met het pistool de gloeilampen stuk schoot en zo het pad onzichtbaar maakte.

Knoll was verblind door de laatste flits. Hij sloot zijn ogen en dwong zichzelf stil te staan en kalm te blijven. Wat had Monika eerder over Danzer gezegd?

Kleurloze kleine.
Niet bepaald. Verduiveld gevaarlijk was een betere beschrijving. De scherpe geur van elektrische verbranding vulde zijn neusgaten. De ruimte begon af te koelen door de duisternis. Hij opende zijn ogen. Zwartheid loste langzaam op en er verschenen nog donkerder vormen. Achter de opening, achter de galerij naar de hoofdschacht, flitste licht terwijl gloeilampen ontploften.

Hij rende erheen.

Suzanne sprintte naar het daglicht. Achter haar klonken voetstappen. Knoll kwam eraan. Ze moest snel zijn. Ze dook op in een schemerige namiddag en liep zo hard als ze kon door het dichte bos naar haar auto. Het zou een paar minuten kosten om de halve kilometer af te leggen. Hopelijk was de voorsprong die ze op Knoll had net groot genoeg. Misschien wist hij niet welke kant ze op was gelopen toen ze eenmaal buiten was.

Ze liep zigzaggend langs hoge pijnbomen, door dichte varens, zwaar ademend, haar benen gebiedend te blijven bewegen.

Knoll kwam uit de tunnel tevoorschijn en observeerde snel de omgeving.

Rechts, op vijftig meter afstand, zag hij tussen de bomen een glimp van kleren. Hij herkende de gedaante van de hardloper.
Een vrouw. Danzer.
Hij sprintte haar kant op, met getrokken stiletto.

Suzanne kwam bij de Porsche aan en sprong erin. Ze startte, voerde het toerental op, schakelde in de eerste versnelling en trapte het gaspedaal diep in. Banden gierden, kregen grip, en de auto sprong naar voren. In de achteruitkijkspiegel zag ze Knoll met het mes in de hand tussen de bomen opduiken. Ze reed met hoge snelheid naar de verkeersweg, stopte, stak haar hoofd uithet raam, en salueerde alvorens weg te spuiten.

Knoll moest bijna glimlachen om het gebaar. Ze zette het hem nu betaald dat hij de spot met haar dreef op de luchthaven van Atlanta. Danzer was waarschijnlijk trots op zichzelf, tevreden over haar ontsnapping. Weer had ze hem de loef afgestoken.

Hij keek op zijn horloge: halfvijf. Geeft niet. Hij wist precies waar ze over zes uur zou zijn.


VIERENVEERTIG

16.45 uur


Paul keek toe terwijl de laatste partner de zaal verliet. Wayland McKoy had tegen iedereen geglimlacht, iedereen een hand gegeven en verzekerd dat het allemaal fantastisch zou worden. De grote man leek tevreden. De bijeenkomst was goed verlopen. Bijna twee uur hadden ze vragen gepareerd, videobeelden laten zien, antwoorden gelardeerd met romantische denkbeelden over hebzuchtige nazi’s en vergeten schatten, de geschiedenis gebruikt als verdovend middel om de nieuwsgierigheid van de investeerders te temperen. McKoy kwam naar hem toe.‘Die verrekte Grumer was lang niet slecht, hè?’

Paul, McKoy en Rachel waren nu alleen, terwijl alle partners boven waren en het zich gemakkelijk maakten op hun kamers. Grumer was een paar minuten geleden vertrokken.

‘Grumer hield zich inderdaad goed,’ zei Paul. ‘Maar dat eromheen draaien staat me niet aan.’
‘Wie draait ergens omheen? Ik ben van plan die andere ingang uit te graven, en die zou naar een andere ruimte kunnen leiden.’
Rachel fronste het voorhoofd.‘Geven je grondradarecho’s dat aan?’
‘Hoe moet ik dat nu weten, edelachtbare?’
Rachel incasseerde de berisping met een glimlach. Ze begon sympathie te krijgen voor McKoy. Zijn bruuske manier van doen en scherpe tong verschilden niet zo van de hare.
‘We zullen de groep morgen met de bus naar de opgraving laten brengen en ze eens rond laten kijken,’ zei McKoy.‘Dat zou weer een paar dagen moeten opleveren. Misschien hebben we geluk met de andere ingang.’
‘En jij gelooft dat,’ zei Paul.‘Je hebt een probleem, McKoy. We moeten goed nadenken over je rechtspositie. Als ik mijn kantoor eens opbel en er je brief om fondsen te werven heen fax? De afdeling processen kan er dan naar kijken.’
McKoy zuchtte.‘Wat gaat me dat kosten?’
‘Tienduizend als vooruitbetaald honorarium. Daarvan werken we voor 250 per uur. Daarna op uurbasis, maandelijks betaald, onkosten voor jou.’
McKoy haalde diep adem.‘Daar gaat mijn vijftigduizend. Verdraaid gunstig dat ik het niet heb uitgegeven.’
Paul vroeg zich af of het tijd was om McKoy in te lichten over Grumer. Moest hij hem de portefeuille laten zien? Hem vertellen over de letters in het zand? Misschien had hij al die tijd geweten dat de ruimte leeg was, en hield hij de informatie eenvoudig achter. Wat had Grumer vanmorgen gezegd? Iets over zijn vermoeden dat het de verkeerde holte was. Misschien konden ze hem, een buitenlands staatsburger, de schuld van alles geven en zich beroepen op gerechtvaardigd vertrouwen. Zonder Grumer zou McKoy niet zijn gaan graven. Dan zouden de partners niet anders kunnen dan in gerechtshoven in Duitsland achter Grumer aan gaan. De kosten zouden de pan uit rijzen, zodat procederen financieel misschien niet doenlijk zou zijn. Dat probleem zou misschien voldoende zijn om de wolven weer in hun hok te jagen.
Hij zei:‘Ik heb nog iets nodig...’
‘Herr McKoy,’ zei Grumer terwijl hij de zaal binnenstormde. ‘Er is iets gebeurd op de locatie.’

Rachel bestudeerde de schedel van de werknemer. Een buil ter grootte van een kippenei zat onder het dikke bruine haar van de man. Zij, Paul en McKoy bevonden zich in de onderaardse ruimte.

‘Ik stond daarginds,’ gebaarde de man naar de galerij,‘en voordat ik het wist
werd alles zwart.’
‘Je hebt niets gezien of gehoord?’ vroeg McKoy.
‘Niets.’
Werknemers waren bezig de kapotgeschoten gloeilampen in de lichtstaven
te vervangen. Eén staaf brandde intussen weer. Ze bestudeerden het toneel.
Vernielde verlichting, gloeilampen aan gruzelementen in de hoofdschacht, een
dekzeil weggetrokken.
‘Die kerel moet me van achteren te grazen hebben genomen,’ zei de man,
over zijn achterhoofd wrijvend.
‘Hoe weet je dat het een kerel was?’ vroeg McKoy.
‘Ik heb hem gezien,’ zei een andere werknemer.‘Ik stond in de schuur te bekijken hoe de tunnels liepen in het gebied. Ik zag een vrouw met een pistool in
haar hand de schacht uit rennen. Meteen daarna stormde er een man naar buiten. Hij had een mes. Ze renden allebei het bos in.’
‘Ben je er achteraan gegaan?’ vroeg McKoy.
‘Ben je belazerd, nee.’
‘Waarom niet, verdomme?’
‘U betaalt me om te graven, niet om de held uit te hangen. Ik liep hierheen.
Het was pikdonker. Ik ging terug en haalde een zaklamp. Toen zag ik Danny in
de galerij liggen.’
‘Hoe zag de vrouw eruit?’ vroeg Paul.
‘Blondine, geloof ik. Klein van stuk. Snel als een prairiehaas.’ Paul knikte.‘Ze was ook in het hotel.’
McKoy zei:‘Wanneer?’
‘Toen jij en Grumer aan het woord waren. Kwam even binnen en vertrok
daarna.’
McKoy begreep het. ‘Net lang genoeg om te zien of we er allemaal waren,
godverdomme.’
‘Lijkt er wel op,’ zei Paul.‘Ik denk dat het dezelfde vrouw was als in mijn kantoor. Zag er toen anders uit, maar ze kwam me toch bekend voor.’ ‘Zeker die advocatenintuïtie weer?’ zei McKoy.
‘Zoiets.’
‘Heb je naar de man gekeken?’ vroeg Rachel aan de werknemer. ‘Lange kerel. Licht haar. Had een mes.’
‘Knoll,’ zei ze.
Beelden van het lemmet in de mijn schoten haar door het hoofd. ‘Ze zijn
hier, Paul. Ze zijn allebei hier.’

Rachel voelde zich onbehaaglijk toen zij en Paul de trap van het Garni op liepen naar hun kamer op de eerste verdieping. Op haar horloge was het tien over acht. Eerder had Paul Fritz Pannik opgebeld, maar alleen het antwoordapparaat aan de lijn gekregen. Hij had een boodschap over Knoll en de vrouw en zijn vermoedens achtergelaten, en de inspecteur gevraagd terug te bellen. Er was echter geen boodschap voor hem binnengekomen bij de receptie. McKoy had erop gestaan dat ze samen met de partners de maaltijd zouden

gebruiken. Ze vond het prima, hoe groter de menigte hoe beter. Zij, Paul, McKoy en Grumer hadden de groep onder elkaar verdeeld, en er werd uitsluitend gepraat over de opgraving en wat er misschien zou worden gevonden. Ze bleef echter aan Knoll en de vrouw denken.

‘Dat was moeilijk,’ zei ze. ‘Ik moest goed op mijn woorden letten, zodat later niemand kon zeggen dat ik hem of haar had misleid. Misschien was dit niet zo’n schitterend idee?’

Paul liep de gang in naar hun kamer.‘Wie is er nu niet avontuurlijk?’

‘Jij bent een vooraanstaand advocaat. Ik ben rechter. McKoy klampt zich als klittenband aan ons vast. Als hij deze mensen inderdaad heeft afgezet, zouden wij medeplichtig kunnen worden. Jouw vader zei altijd:“Als je niet met de grote mensen mee kunt doen, houd je dan gedeisd.” Ik ben eraan toe om me gedeisd te houden.’

Hij viste de kamersleutel uit zijn zak. ‘Ik geloof niet dat McKoy iemand heeft uitgekleed. Hoe langer ik die brief bestudeer, hoe meer ik hem interpreteer als dubbelzinnig, niet als misleidend. Ik denk ook dat McKoy oprecht geschokt is door de vondst. Maar van Grumer weet ik het zo net nog niet.’

Hij deed de deur van het slot en knipte het plafondlicht aan.
De kamer was een puinhoop. Laden waren uit kasten getrokken. De deur van de kleerkast stond wijd open. Het matras lag scheef en de lakens waren er half afgetrokken. Alle kleren lagen verspreid over de vloer.
‘Het personeel hier gooit er met de pet naar,’ zei Paul.
Ze kon er niet om lachen.‘Je vindt dit niet vervelend? Iemand heeft de kamer doorzocht. O, shit. Papa’s brieven. En die portefeuille die je had gevonden.’
Paul trok de deur dicht. Hij deed zijn jas uit en rukte de slippen van zijn overhemd uit zijn broek. Om zijn buik zat een tasje met de portefeuille. ‘Is zo een beetje lastig te vinden.’
‘Jezusmina. Ik zal je nooit meer de mantel uitvegen vanwege je obsessiviteit. Dat was verdraaid slim, Paul Cutler.’
Hij liet zijn overhemd zakken. ‘Kopieën van je vaders brieven liggen in de kluis op kantoor, voor alle zekerheid.’
‘Je had dit verwacht?’
Hij haalde de schouders op.‘Ik wist niet wat ik moest verwachten. Ik wilde gewoon voorbereid zijn. Nu Knoll en die vrouw in de buurt zijn kan er van alles gebeuren.’
‘Misschien moesten we ons maar uit de voeten maken. Die rechterscampagne die me thuis te wachten staat lijkt nu niet zo erg meer. Marcus Nettles is vergeleken met dit een fluitje van een cent.’
Paul was kalm.‘Volgens mij moeten we iets anders doen.’
Ze begreep het meteen.‘Vind ik ook. Eens zien of we McKoy kunnen vinden.’

Paul keek toe terwijl McKoy de deur te lijf ging. Rachel stond achter hem.

De uitwerking van drie enorme kroezen bier was te zien in de heftigheid waarmee McKoy op de deur beukte.
‘Grumer, doe die vervloekte deur van het slot,’ schreeuwde McKoy. De deur ging open.
Grumer droeg nog het overhemd met lange mouwen en de broek die hij

ook tijdens het diner had gedragen.‘Wat is er, Herr McKoy? Is er weer iets gebeurd?’

McKoy beende de kamer binnen, Grumer opzijduwend. Op de nachtkastjes brandden zacht twee lampen. Grumer had kennelijk liggen lezen. Een exemplaar van Polks Dutch Influence on German Renaissance Painting lag opengeslagen op het bed. McKoy greep Grumer bij zijn overhemd en duwde hem zo ruw tegen de muur dat schilderijen in hun lijsten rammelden.

‘Ik ben een kinkel uit North Carolina. Nu een halfdronken kinkel. Je weet misschien niet wat dat betekent, maar ik zeg je dat het niet best is. Ik ben vervloekt slechtgehumeurd, Grumer. Godvergeten slechtgehumeurd. Cutler vertelt me dat je letters in het zand hebt uitgewist. Waar zijn de foto’s?’

‘Ik weet niet waar hij het over heeft.’

McKoy liet hem los en beukte een vuist diep in Grumers maag. De man sloeg dubbel, snakkend naar adem.
McKoy trok hem overeind.‘We proberen het nog één keer. Waar zijn de foto’s?’
Grumer had moeite om lucht te krijgen en hoestte gal, maar slaagde er toch in naar het bed te wijzen. Rachel pakte het boek. Tussen de bladzijden zat een stel kleurenfoto’s van het geraamte en de letters.
McKoy liet Grumer op het vloerkleed vallen en bestudeerde de foto’s.‘Ik wil weten waarom, Grumer. Waarom in godsnaam?’
Paul vroeg zich af of hij moest waarschuwen tegen het gebruik van geweld, maar besloot dat Grumer erom had gevraagd. Bovendien zou McKoy waarschijnlijk toch niet luisteren.
Grumer gaf ten slotte antwoord:‘Geld, Herr McKoy.’
‘De vijftigduizend dollar die ik je heb betaald was niet genoeg?’
Grumer zei niets.
‘Tenzij je bloed wilt gaan spuwen, kun je me maar beter alles vertellen.’
Grumer scheen het te begrijpen. ‘Ongeveer een maand geleden werd ik benaderd door een man...’
‘Naam.’
Grumers adem stokte.‘Hij noemde geen naam.’
McKoy hief zijn vuist weer op.
‘Toe... het is waar. Helemaal geen naam, en hij sprak alleen over de telefoon. Hij had gelezen over mijn werk bij deze opgraving en bood twintigduizend dollar voor informatie. Ik zag er geen kwaad in. Hij vertelde me dat een vrouw die Margarethe heette contact met me zou opnemen.’
‘En?’
‘Ik heb haar gisteravond ontmoet.’
‘Is onze kamer door u of door haar doorzocht?’ vroeg Rachel.
‘Door ons allebei. Ze was geïnteresseerd in de brieven van uw vader.’ ‘Zei ze waarom?’ vroeg McKoy.
‘Nein. Maar ik denk dat ik het misschien wel weet.’ Grumer begon weer normaal te ademen, maar hield zijn rechterarm tegen zijn maag. Hij zocht steun tegen de muur.‘Heb je ooit gehoord van de Retter der Verlorenen Antiquitäten?’
‘ Nee,’ zei McKoy. ‘ Licht me in.’
‘Het is een groep van negen mensen. Hun identiteit is onbekend, maar het zijn allemaal rijke kunstliefhebbers. Ze hebben speurders in dienst, hun persoonlijke verzamelaars, die ze acquisiteurs noemen. Het vernuftige van hun samenwerking is wat de naam al zegt. “Redders van Zoekgeraakte Oudheden.” Ze stelen slechts wat al gestolen is. De acquisiteurs worden er rijkelijk voor beloond. Het is een geraffineerd en duur spel, maar niettemin een spel.’
‘Kom terzake,’ zei McKoy.
‘Deze Margarethe, vermoed ik, is zo’n acquisiteur. Ze heeft het nooit gezegd of laten doorschemeren, maar ik geloof dat ik het goed heb geraden.’
‘En Christian Knoll?’ vroeg Rachel.
‘Ook. Die twee concurreren om iets.’
‘Ik krijg weer de neiging je verrot te slaan,’ zei McKoy.‘Voor wie werkt Margarethe?’
‘Het is maar een gok, maar ik zou zeggen voor Ernst Loring.’
De naam wekte Pauls belangstelling, en hij zag dat Rachel ook luisterde.
‘Zoals mij is verteld, beconcurreren de leden van de club elkaar sterk. Er zijn duizenden objecten op te sporen. Het merendeel afkomstig uit de laatste oorlog, maar veel is gestolen uit musea en particuliere collecties overal ter wereld. Heel slim, eigenlijk. Gestolen waar stelen. Wie zal erover klagen?’
McKoy kwam dichter bij Grumer staan. ‘Je stelt mijn geduld op de proef. Kom terzake, verdomme.’
‘De Amberzaal,’ zei Grumer haastig.
Rachel hield een hand tegen McKoys borst.‘Laat hem doorgaan.’
‘Nogmaals, dit zijn alleen maar vermoedens van mijn kant. Maar de Amberzaal is ergens tussen januari en april 1945 uit Königsberg gesmokkeld. Niemand weet het precies. De archieven zijn er niet duidelijk over. Erich Koch, de gouwleider van Pruisen, liet de panelen op persoonlijk bevel van Hitler in veiligheid brengen. Koch was echter een protégé van Hermann Göring, en was in feite loyaler aan Göring dan aan Hitler. De rivaliteit tussen Hitler en Göring wat kunst betreft is goed gedocumenteerd. Göring rechtvaardigde zijn verzamelwoede vanuit zijn wens een museum voor nationale kunst op te richten in Karinhall, zijn woonplaats. Hitler had de eerste keus uit alle buit, zo wordt verondersteld, maar Göring was hem bij veel van de beste stukken vóór. In de loop van de oorlog kreeg Hitler de touwtjes steeds meer in handen wat de oorlog betreft, waardoor hij minder tijd aan andere zaken kon besteden. Göring bleef echter reizen en verzamelde met grote ijver.’
‘Wat wil je daar in godsnaam mee zeggen?’ zei McKoy.
‘Göring wilde dat de Amberzaal onderdeel werd van zijn Karinhall-collectie. Sommigen beweren dat niet Hitler, maar hij het bevel gaf om de amber Königsberg uit te smokkelen. Hij wilde dat Koch de amberpanelen uit handen van de Russen, de Amerikanen en Hitler hield. Men geloofde echter dat Hitler achter het plan kwam en de schat confisqueerde voordat Göring die in veiligheid kon brengen.’
‘Papa had gelijk,’ zei Rachel zacht.
Paul staarde haar aan.‘Wat bedoel je?’
‘Hij heeft me ooit over de Amberzaal en over een interview met Göring na de oorlog verteld. Göring zei alleen dat Hitler hem voor was geweest.’ Toen vertelde ze over Mauthausen en de vier Duitse soldaten die ze hadden laten doodvriezen.
‘Waar hebt u al uw informatie vandaan?’ vroeg Paul aan Grumer. ‘Mijn schoonvader bezat veel artikelen over de Amberzaal en in geen ervan stond iets van wat u zei. Hij had het bewust niet over zijn vroegere schoonvader, en Rachel corrigeerde hem niet zoals ze gewoonlijk deed.
‘Zoiets zou er niet in staan,’ zei Grumer. ‘De westerse media houden zich zelden met de Amberzaal bezig. Weinig mensen weten zelfs maar wat het is. Duitse en Russische geleerden doen echter sinds lang onderzoek naar het onderwerp. Ik ben deze informatie over Göring vaak genoeg tegengekomen, maar niet eerder een verslag uit de eerste hand, zoals nu van Frau Cutler.’
McKoy zei:‘Wat betekent dit voor onze opgraving?’
‘Volgens één verhaal zijn de panelen uiteindelijk ergens ten westen van Königsberg in drie vrachtwagens geladen, nadát Hitler ze in handen had gekregen. Drie vrachtwagens reden naar het westen en zijn nooit meer teruggezien. Het moeten zware voertuigen zijn geweest...’
‘Bijvoorbeeld Büssing nag’s,’ zei McKoy.
Grumer knikte.
McKoy plofte neer op de rand van het bed.‘De drie trucks die we hebben gevonden?’ De scherpe toon was zachter geworden.
‘Wel erg toevallig, vind je ook niet?’
‘Maar de vrachtwagens zijn leeg,’ zei Paul.
‘Precies,’ zei Grumer.‘Misschien weten de Redders van Zoekgeraakte Oudheden nog meer van het verhaal. Mogelijk verklaart dat de nogal intense belangstelling van twee acquisiteurs.’
‘Maar u weet niet eens of Knoll en deze vrouw iets met die groep te maken hebben,’ zei Rachel.
‘Nee, Frau Cutler, dat weet ik ook niet. Maar Margarethe maakt op mij niet de indruk een onafhankelijke verzamelaar te zijn. U hebt Knoll meegemaakt. Wat denkt u ervan?’
‘Knoll weigerde te zeggen voor wie hij werkte.’
‘Wat hem nog verdachter maakt,’ zei McKoy.
Paul haalde de portefeuille die hij op de locatie had gevonden uit zijn jaszak en overhandigde die aan Grumer.‘Wat denkt u hier van?’ Hij legde uit waar hij hem had gevonden.
‘U hebt gevonden wat ik zocht,’ zei Grumer. ‘De informatie waar Margarethe naar had gevraagd, betrof aanknopingspunten om de locatie na 1945 te dateren. Ik heb alle vijf de geraamten goed onderzocht, maar niets gevonden. Dit bewijst dat de plek na de oorlog is binnengedrongen.’
‘Er staat iets geschreven op een stukje papier in de portefeuille. Wat is het?’
Grumer bekeek het zorgvuldig. ‘Lijkt een soort vergunning of machtiging. Afgegeven op 15 maart 1951. Verloopt op 15 maart 1955.’
‘En die Margarethe wilde dat weten?’ vroeg McKoy.
Grumer knikte.‘Ze was bereid royaal te betalen voor de informatie.’
McKoy streek met zijn hand door zijn haar. De grote man zag er afgemat uit. Grumer benutte het moment om uitleg te geven.‘Herr McKoy, ik had geen idee dat de locatie leeg was. Ik was net zo opgewonden als u toen we doorbraken. De signalen werden echter duidelijker. Geen springstoffen of zelfs maar resten. Nauwe doorgang naar binnen. Er was geen deur of stalen versterking in de gang of in de ruimte. En de trucks. Zware voertuigen zouden daar niet moeten staan.’
‘Tenzij die vervloekte Amberzaal er wel is geweest.’
‘Dat klopt.’
‘Vertel ons meer over wat er is gebeurd,’ zei Paul tegen Grumer.
‘Er valt weinig te vertellen. Verhalen bevestigen dat de Amberzaal in kisten werd gepakt, vervolgens in drie vrachtwagens werd geladen. De vrachtwagens, zo wordt aangenomen, reden zuidwaarts naar Berchtesgaden en de veilige Alpen. Het sovjetleger en het Amerikaanse leger waren echter overal in Duitsland. Ze konden nergens heen. Verondersteld wordt dat de vrachtwagens werden verstopt. Waar is echter nergens gedocumenteerd. Misschien was een mijn in de Harz hun schuilplaats.’
‘Omdat Margarethe zo geïnteresseerd was in Borya’s brieven, en ze hier is, denk je dat de Amberzaal iets met dit alles te maken moet hebben?’ vroeg McKoy.
‘Het lijkt een logische gevolgtrekking.’
Paul vroeg:‘Waarom denkt u dat Loring haar werkgever is?’
‘Alleen maar een vermoeden op basis van wat ik door de jaren heen heb gelezen en gehoord. De familie Loring was en is geïnteresseerd in de Amberzaal.’
Rachel had een vraag.‘Waarom wiste u de letters uit? Betaalde Margarethe u daarvoor?’
‘Niet echt. Ze maakte alleen duidelijk dat in de ruimte niets mocht achterblijven wat van na 1945 dateerde.’
‘Waarom was dat van belang?’ vroeg Rachel.
‘Ik heb werkelijk geen idee.’
‘Hoe ziet ze eruit?’ vroeg Paul.
‘Het is de vrouw die u vanmiddag hebt beschreven.’
‘Realiseert u zich dat zij Chapaev en Rachels vader kan hebben vermoord?’
‘En je hebt geen woord gezegd?’ zei McKoy tegen Grumer.‘Ik zou je een verschrikkelijk pak slaag moeten geven. Je weet hoe diep ik in de stront zit met die loze vindplaats. En nu dit.’ De grote man wreef zich in de ogen, ogenschijnlijk in een poging te kalmeren, en vroeg daarna: ‘Wanneer vindt het volgende contact plaats, Grumer?’
‘Ze gaf aan dat ze me zou bellen.’
‘Als die teef dat doet, wil ik het direct weten. Ik heb er genoeg van. Ben ik duidelijk?’
‘Volkomen,’ zei Grumer.
McKoy stond op en liep naar de deur. ‘Dat is je geraden, Grumer. Laat het me meteen weten als je iets van die vrouw hoort.’
‘Natuurlijk. Wat u zegt.’

De telefoon ging in hun kamer toen Paul de deur opende. Rachel liep achter hem aan naar binnen, terwijl hij opnam. Het was Fritz Pannik. Hij vertelde Pannik snel wat er eerder was gebeurd, en liet de inspecteur weten dat de vrouw en Knoll in de buurt waren, althans enkele uren geleden.

‘Ik zal morgen vroeg meteen iemand van de plaatselijke politie sturen om iedereen een verklaring te laten afleggen.’
‘Denkt u dat die twee er nog steeds zijn?’
‘Als het waar is wat Alfred Grumer zegt, zou ik zeggen van wel. Slaap licht, Herr Cutler, en tot morgen.’
Paul hing op en ging op bed zitten.
‘Wat denk je?’ vroeg Rachel, terwijl ze naast hem plaatsnam.
‘Jij bent rechter. Leek Grumer geloofwaardig?’
‘Vond ik niet. Maar McKoy scheen te geloven wat hij zei.’
‘Dat weet ik zo net nog niet. Ik krijg het gevoel dat McKoy ook iets achterhoudt. Ik kan er niet precies de vinger op leggen, maar er is iets wat hij niet zegt. Hij luisterde scherp naar Grumer toen die het over de Amberzaal had. Maar we kunnen ons daar nu geen zorgen over maken. Knoll en de vrouw baren me zorgen. Ze zwerven hier rond en dat bevalt me niet.’
Ze zat naast hem op het bed. Zijn ogen vingen door haar nauwsluitende coltrui heen het deinen van haar borsten op. IJskoningin? Niet voor hem. Hij was zich de afgelopen nacht constant bewust geweest van haar lichaam, en was door de intimiteit van zijn stuk gebracht. Nu en dan had hij haar geur opgevangen terwijl ze sliep. Op een bepaald moment probeerde hij zichzelf drie jaar geleden voor te stellen, toen hij nog met haar getrouwd was, haar nog fysiek kon liefhebben. Alles was surreëel. Een verloren schat. Ronddolende moordenaars. Zijn ex-vrouw naast hem in bed.
‘Misschien had je van meet af aan gelijk,’ zei Rachel. ‘We zitten er tot over onze oren in en zouden gewoon moeten maken dat we hier wegkomen. We moeten aan Marla en Brent denken.’ Ze keek hem aan. ‘En dan wij nog.’ Ze raakte zijn hand aan.
‘Wat bedoel je?’
Ze kuste hem zacht op de lippen. Hij bleef roerloos zitten. Toen sloeg ze haar armen om hem heen en kuste hem stevig.
‘Weet je dit wel zeker, Rachel?’ vroeg hij, terwijl ze elkaar loslieten.
‘Ik weet niet waarom ik soms zo vijandig ben. Je bent een goede man, Paul. Je verdient de pijn niet die ik je heb aangedaan.’
‘Het was niet allemaal jouw schuld.’
‘Daar ga je weer. Altijd de schuld op je nemen. Kun je dat niet één keer aan mij overlaten?’
‘Zeker. Graag zelfs.’
‘Goed. En er is nog iets wat ik wil.’
Hij zag de blik in haar ogen, begreep het, en stond direct op van het bed.‘Dit is echt bizar. We zijn in geen drie jaar samen geweest. Ik ben eraan gewend geraakt. Ik dacht dat het voorbij was tussen ons... in dat opzicht.’
‘Paul, volg nu eens één keer je gevoel. Niet alles hoeft te worden gepland. Wat is er mis met goede ouderwetse lust?’
Hij hield haar blik met de zijne vast.‘Ik wil meer dan dat, Rachel.’
‘Ik ook.’
Hij liep naar het raam, afstand tussen hen scheppend, en duwde de lamellen van elkaar, allemaal om tijd te winnen. Hij staarde naar de straat beneden en bedacht hoelang hij ervan had gedroomd om die woorden te horen. Hij was niet naar het gerechtshof gegaan voor de behandeling van de echtscheiding. Uren later was de definitieve uitspraak uit het faxapparaat gerold, en zijn secretaresse had die zonder een woord op zijn bureau gelegd. Hij had geweigerd ernaar te kijken en het document ongelezen in de prullenmand gegooid. Hoe kon de handtekening van een rechter een einde maken aan wat hij diep in zijn hart wist dat goed was?
Hij draaide zich om.
Rachel zag er verrukkelijk uit, ondanks de snijwonden en schrammen van de dag ervoor. Ze waren eigenlijk van meet af aan een merkwaardig stel. Maar hij had van haar gehouden en zij had van hem gehouden. Samen hadden ze twee kinderen gekregen, op wie ze allebei dol waren. Kregen ze nu nog een kans?
Hij wendde zich opnieuw naar het raam en probeerde antwoorden te vinden in de nacht. Hij stond op het punt naar het bed te lopen en zich over te geven toen hij iemand op straat zag verschijnen.
Alfred Grumer.
Herr Doktor liep met ferme, vastberaden pas en was kennelijk juist door de voordeur van het Garni, een verdieping lager, naar buiten gekomen.
‘Grumer gaat weg,’ zei hij.
Rachel sprong op en kwam dicht bij hem staan om te kijken.‘Hij zei er niets van dat hij weg zou gaan.’
Hij pakte zijn colbert en snelde naar de deur. ‘Misschien heeft hij een telefoontje van Margarethe gekregen. Ik wist dat hij loog.’
‘Waar ga je heen?’
‘Wat denk je?’

VIJFENVEERTIG


Paul liep met Rachel achter zich aan door de ingang van het hotel naar buiten en liep achter Grumer aan. De Duitser had een voorsprong van honderd meter en stapte kwiek over de met keien geplaveide straat tussen de donkere winkels en de drukke cafés die nog klanten lokten met bier, eten en muziek. Hier en daar verlichtten straatlantaarns de weg met een mosterdgeel schijnsel.

‘Wat zijn we aan het doen?’ vroeg Rachel.
‘Ik wil weten wat hij in zijn schild voert.’
‘Is dit een goed idee?’
‘Misschien niet. Maar we doen het toch.’
Hij zei niet dat het hem onthief van een moeilijke beslissing. Hij vroeg zich

af of Rachel alleen maar eenzaam of bang was. Het zat hem dwars wat ze had gezegd in Warthberg, toen ze Knoll verdedigde al had de smeerlap haar aan haar lot overgelaten. Het stond hem niet aan tweede keus te zijn.

‘Paul, ik moet je iets vertellen.’

Grumer liep voor hen uit, nog steeds in een hoog tempo. Hij vertraagde zijn pas niet.
‘Wat?’
‘Vlak voor de explosie in de mijn draaide ik me om, en Knoll had een mes.’
Hij bleef abrupt staan en staarde haar aan.
‘Hij had een mes in zijn hand. Toen stortte het plafond van de schacht in.’
‘En dat vertel je me nu pas?’
‘Ik weet het. Ja, ik had het eerder moeten doen. Maar ik was bang dat je niet zou blijven, of dat je het aan Pannik zou vertellen en hij zou ingrijpen.’
‘Rachel, ben je gek? Dit is echt shit. Je hebt gelijk, ik zou niet zijn gebleven, en jou zou ik evenmin hebben laten blijven. En vertel me nou niet dat je kunt doen wat je wilt.’ Zijn aandacht werd abrupt naar rechts afgeleid. Grumer sloeg een hoek om.‘Verdomme. Kom op.’
Hij begon te draven, met wapperend colbert. Rachel hield hem bij. De straat liep nu op. Hij kwam aan bij de hoek waar Grumer net nog was, en stond stil. Links bevond zich een gesloten konditorei met een luifel die om de hoek heen doorliep. Hij keek voorzichtig om de hoek. Grumer liep nog altijd snel en maakte zich blijkbaar geen zorgen of iemand hem volgde. Herr Doktor stak een pleintje over met in het midden een fontein in een prieel van geraniums. Alles – straten, winkels en planten – weerspiegelde de pathologische netheid van trotse Duitse burgers.
‘We moeten afstand houden,’ zei Paul.‘Maar het is hier donkerder, en dat is ideaal.’
‘Waar gaan we heen?’
‘Het lijkt erop dat we op de abdij afstevenen.’ Hij wierp een blik op zijn horloge: vijf voor halfelf.
Voor hen liep Grumer plotseling links tussen twee donkere heggen door. Ze holden erheen en zagen een betonpad dat in het donker boven oploste. Op een paal met een bord stond: Abdij van de Zeven Smarten van de H. Maagd Maria. De pijl wees vooruit.
‘Je hebt gelijk. Hij gaat naar de abdij,’ zei Rachel.
Ze stapten de duisternis in en liepen het anderhalve meter brede stenen voetpad op. Het kronkelde in het donker steil omhoog naar het rotsachtige klif. Halverwege kwamen ze een arm in arm wandelend stel tegen. Ze bereikten een scherpe bocht. Paul stond stil. Voor hen liep Grumer, nog steeds snel klimmend.
‘Kom hier,’ zei hij tegen Rachel, een arm om haar schouder leggend en haar dicht tegen zich aan trekkend. ‘Als hij omkijkt, ziet hij niet meer dan twee geliefden die samen wandelen. Hij kan ons gezicht op deze afstand nooit zien.’
Ze liepen langzaam.
‘Zo gemakkelijk kom je er niet vanaf,’ zei Rachel.
‘Wat bedoel je?’
‘In de kamer. Je weet wat er ging gebeuren.’
‘Ik ben niet van plan er vanaf te komen.’
‘Je had gewoon tijd nodig om na te denken, en die krijg je door deze sukkeldraf.’
Hij ging er niet tegenin. Ze had gelijk. Hij moest inderdaad nadenken, maar niet nu. Grumer was op dit moment zijn grootste zorg. De klim benam hem de adem, kuiten en dijen begonnen stijf te worden. Hij dacht dat hij in vorm was, maar de vijf kilometer die hij in Atlanta hardliep waren doorgaans vlak, heel anders dan deze moorddadige helling.
Vóór hen bereikte het pad de top en Grumer verdween uit zicht.
De abdij was niet langer een gebouw in de verte. De voorgevel was hier zo breed als twee voetbalvelden en verhief zich op het hoogste punt van de steile rotswand, met muren die rustten op een gewelfde stenen fundering. De gekleurde stenen werden overgoten met licht door felle natriumlampen, verscholen in de beboste voet van de berg. Hoge ramen met vensterstijlen glinsterden twee verdiepingen hoog.
Ze bereikten het hoogste punt van het pad.
Voor hen verscheen een verlichte toegangspoort, met gebouwen aan weerszijden en een verdieping erboven. Twee bastions flankeerden de hoofddeur. Erachter lag een halfverlicht voorplein. Vijftig meter voor hen liep Grumer door de openstaande deur. De heldere verlichting rondom de toegangspoort baarde Paul zorgen. Ergens achter de felle gloed koerden duiven. Er was niemand te bekennen.
Hij liep verder met Rachel en keek op naar beelden van de apostelen Petrus en Paulus, steunend op zwart geworden stenen voetstukken. Aan weerskanten wedijverden heiligen en engelen met vissen en meerminnen. Het midden van de deur werd gevormd door een wapenschild: twee gouden sleutels tegen een koningsblauwe achtergrond. Boven op de gevel verhief zich een reusachtig kruis, met een inscriptie die in de schijnwerpers goed te lezen was. Absit gloriari nisi in cruce.
‘Glorie slechts in het kruis,’ mompelde hij.
‘Hè?’
Hij wees naar boven.‘De inscriptie. Glorie slechts in het kruis. Uit Galaten 6:14.’
Ze liepen door de deur. Een vrijstaand bord duidde de ruimte erachter aan als Plein van de portier. Gelukkig was de binnenplaats onverlicht. Grumer bevond zich nu aan de andere kant, hij rende een brede stenen trap op en betrad een gebouw dat zo te zien een kerk was.
‘We kunnen niet achter hem aan binnenlopen,’ zei Rachel.‘Hoeveel mensen zouden daar op dit uur nog binnen kunnen zijn?’
‘Je hebt gelijk. Laten we een andere manier zoeken om binnen te gaan.’
Hij bestudeerde de binnenplaats en de omliggende gebouwen. Aan alle kanten rees het gebouw twee verdiepingen hoog op, met barokke gevels die versierd waren met Romaanse bogen en zorgvuldig bewerkte kroonlijsten, en geboden voor de vereiste religieuze toon. Het merendeel van de ramen was donker. In de weinige die verlicht waren dansten schaduwen achter gesloten lamellen.
De kerk die Grumer binnen was gegaan, stak naar voren ten opzichte van de achterkant van de donkere binnenplaats, en de symmetrische dubbele toren grensde aan een fel verlichte achthoekige koepel. De kerk leek een aanhangsel van het gebouw erachter, dat in feite de voorzijde van de abdij was, aan de kant van Stod en de rivier, met uitzicht op het hoogste deel van de rotswand.
Hij wees naar de achterkant van de binnenplaats, voorbij de kerk, waar een dubbele eikenhouten deur was.‘Misschien is daar een andere ingang.’
Ze repten zich over de geplaveide binnenplaats, voorbij eilandjes met bomen en heesters. Een koele wind streek langs hem heen en hij rilde. De deur was open. Hij duwde de loden deur naar binnen, langzaam, om piepen zo veel mogelijk te beperken. Vóór hem strekte zich een smalle gang uit en achterin brandden zacht vier lampen. Ze stapten binnen. Halverwege de gang leidde een trap met houten balustraden naar boven. Boven de balustraden hingen olieverfschilderijen van koningen en keizers. Voorbij de trap, verderop in de muffe gang, was weer een gesloten deur.
‘De kerk moet op dit punt zijn. Die deur zou er in moeten uitkomen,’ fluisterde hij.
Het veerslot ging bij de eerste poging open. Hij trok de deur langzaam naar zich toe. Warme lucht stroomde de koele gang binnen. Een zwaar fluwelen gordijn strekte zich aan beide kanten uit en een nauwe doorgang liep naar links en rechts. Door spleten hier en daar in het gordijn en aan de onderkant viel licht binnen. Hij gaf een teken dat ze stil moesten zijn en liep met Rachel de kerk in.
Door een van de spleten in het gordijn keek hij de kerk in. Verspreide lichtbundels verlichtten het kolossale schip. De uitbundige architectuur, de plafondfresco’s en de rijke kleuren van het stucwerk vormden samen een visuele symfonie, bijna overweldigend van diepte en vorm. Bruinachtig rood, grijs, oranje en goud overheersten. Gegroefde marmeren pilasters reikten tot een gewelfd plafond, elk versierd met verfijnd verguld lijstwerk met gebeeldhouwde figuren.
Zijn blik dwaalde naar rechts.
Een vergulde kroon vormde het middelpunt van een formidabel hoogaltaar. Op een enorm medaillon stond de inscriptie: Non coronabitur, nisi legitime certaverit. Zonder rechtvaardige strijd is er geen overwinning, vertaalde hij in stilte. Opnieuw de bijbel. Timotheus 2:5.
Verder naar links stonden twee mensen: Grumer en de blondine van die ochtend. Hij keek achterom en zei geluidloos tegen Rachel.‘Ze is hier. Grumer praat weer met haar.’
‘Kun je verstaan wat ze zeggen?’ fluisterde Rachel in zijn oor.
Hij schudde het hoofd en wees daarna naar links. Die smalle doorgang zou hen dichter bij de plek brengen waar de twee stonden, terwijl het fluweel nagenoeg tot op de vloer hing en hen zo aan het oog onttrok. Aan het eind bevond zich een kleine houten trap, die naar alle waarschijnlijkheid op het koor uitkwam. Hij concludeerde dat de smalle, met gordijnen afgesloten doorgang vermoedelijk werd gebruikt door misdienaars. Ze liepen op hun tenen naar voren. Opnieuw kon hij door een spleet kijken. Hij tuurde voorzichtig de kerk in, terwijl hij roerloos voor het fluweel stond. Grumer en de vrouw stonden bij een gemeenschapsaltaar dat verder naar voren was geplaatst. Hij had gelezen dat deze toevoeging in veel Europese kerken was aangebracht. De barokke katholiek van de Middeleeuwen zat ver van het hoogaltaar en beleefde Gods nabijheid slechts passief. Moderne kerkgangers verlangden als gevolg van liturgische hervormingen meer actieve participatie. Dus werden oude kerken uitgerust met een gemeenschapsaltaar, en het notenhout van podium en altaar paste bij dat van de rijen lege kerkbanken die ervoor stonden.
Hij en Rachel bevonden zich nu op ongeveer twintig meter van Grumer en de vrouw, maar hun gefluister was moeilijk te verstaan in de geheimzinnig stille leegte.
Suzanne keek Alfred Grumer, die een verrassend barse houding jegens haar aan de dag legde, woedend aan.
‘Wat is er vandaag gebeurd in het opgravingsgebied?’ vroeg Grumer in het Engels.
‘Een van mijn collega’s dook op en verloor zijn geduld.’
De toon van de Duitser beviel haar niet. ‘Daar kon ik niets aan doen. Ik moest de kwestie aanpakken zoals die zich voordeed.’
‘Heb je mijn geld?’
‘Je hebt de informatie?’
‘Herr Cutler vond een portefeuille op de locatie. Daterend uit 1951. Iemand heeft zich na de oorlog toegang tot de ruimte verschaft. Dat wilde je toch weten?’
‘Waar is die portefeuille?’
‘Ik heb hem niet te pakken kunnen krijgen. Misschien morgen.’
‘En Borya’s brieven?’
‘Daar kon ik onmogelijk de hand op leggen, Na wat er vanmiddag is gebeurd, is iedereen nerveus.’
‘Twee mislukkingen en je wilt vijf miljoen euro?’
‘Je wilde informatie over de locatie en de datering. Die heb ik geleverd. Ik heb ook het bewijsmateriaal in het zand vernietigd.’
‘Dat was je eigen verzinsel. Een manier om de prijs van je diensten te verhogen. In werkelijkheid heb ik geen bewijs gezien van de dingen die je hebt gezegd.’
‘Laten we het over de realiteit hebben, Margarethe. Die realiteit is de Amberzaal, correct?’
Ze zei niets.
‘Drie Duitse zware voertuigen, leeg. Een afgesloten onderaardse ruimte. Vijf lijken, allemaal door het hoofd geschoten. Datering tussen 1951 en 1955. Dit is de ruimte waar Hitler de zaal heeft verborgen, en iemand heeft die gestolen. Ik vermoed dat die persoon je werkgever was. Waarom anders al die bezorgdheid?’
‘Speculatie, Herr Doktor.’
‘Je knipperde niet met je ogen toen ik op vijf miljoen euro aandrong.’ De zelfvoldane toon in Grumers stem beviel haar steeds minder.
‘Heb je nog meer?’ vroeg ze.
‘Als ik het me goed herinner, deed in de jaren zestig het verhaal de ronde dat Josef Loring een nazi-collaborateur was geweest. Na de oorlog slaagde hij er echter in goede connecties te krijgen met de Tsjecho-Slowaakse communisten. Een hele prestatie in feite. Zijn fabrieken en metaalgieterijen waren krachtige prikkels voor blijvende vriendschappen, veronderstel ik. Er was sprake van, geloof ik, dat Loring de plaats had gevonden waar Hitler de Amberzaal had laten verbergen. De bewoners van dit gebied bezwoeren dat Loring verscheidene keren met een ploeg arbeiders was verschenen, en de mijnen in stilte had laten uitgraven voordat de regering het er voor het zeggen kreeg. In één ervan, stel ik me voor, vond hij de amberpanelen en Florentijnse mozaïeken. Was het onze ruimte, Margarethe?’
‘Herr Doktor, ik erken noch ontken iets van wat je zegt, hoewel de geschiedenisles wel iets boeiends heeft. Hoe zit het met Wayland McKoy? Is deze onderneming van hem voorbij?’
‘Hij is van plan de andere opening uit te graven, maar daar zal niets te vinden zijn. Maar dat weet je al, hè? Het lijkt me dat de opgraving afgelopen is. Nu, heb je de betaling die we hebben besproken bij je?’
Ze had genoeg van Grumer. Loring had gelijk. Het was een hebzuchtige smeerlap. Een risicofactor. Waar onmiddellijk mee moest worden afgerekend.
‘Ik heb je geld, Herr Grumer.’
Ze tastte in haar jaszak en nam de lade met het ruitjespatroon van de Sauer, waarvan de korte loop al met een geluiddemper was uitgerust, in haar hand. Plotseling zoefde er iets over haar linkerschouder en boorde zich in Grumers borst. De Duitser snakte naar adem, wankelde en zakte in elkaar. In het schemerige altaarlicht herkende ze direct het lila jade heft met in de knop een amethist.
Christian Knoll sprong met getrokken pistool vanaf het koor op de stenen vloer van het schip. Ze trok haar eigen wapen en dook achter het podium, in de hoop dat het notenhout meer hout was dan fineer.
Ze riskeerde even een blik.
Knoll vuurde een gedempt schot en de kogel ketste tegen het podium, op enkele centimeters van haar gezicht. Ze deinsde terug en maakte zich zo klein mogelijk achter het podium.
‘Zeer vindingrijk in die mijn, Suzanne,’ zei Knoll.
Haar hart ging tekeer.‘Ik deed gewoon mijn werk, Christian.’ ‘Waar was het voor nodig om Chapaev te vermoorden?’
‘Sorry, beste vriend, daar kan ik niet op ingaan.’
‘Dat is jammer. Ik had gehoopt te horen wat je motieven waren voordat ik je vermoord.’
‘Ik ben nog niet dood.’
Ze hoorde Knoll grinniken. Een akelige lach die weerkaatste in de stilte.
‘Deze keer ben ik gewapend,’ zei Knoll.‘Een geschenk van Herr Loring zelfs. Een zeer nauwkeurig wapen.’
De cz-75b. Magazijn voor vijftien kogels. En Knoll had maar één kogel gebruikt. Nog veertien kansen om haar te doden. Te veel, verdomme.
‘Hier kun je geen lichtstaven uit schieten, Suzanne. Je kunt geen kant op.’
Misselijk van angst besefte ze dat hij gelijk had.

Paul had alleen enkele losse flarden van het gesprek verstaan. Zijn aanvankelijke twijfels over Grumer waren juist gebleken. Herr Doktor at blijkbaar van twee walletjes en had juist de prijs ontdekt die op bedrog kon staan.

Hij had vol afschuw gezien hoe Grumer stierf, en hoe de twee strijders hun positie innamen terwijl gedempte schoten door de kerk ploften alsof er kussens werden opgeschud. Rachel stond achter hem en keek over zijn schouder. Ze stonden roerloos, durfden geen van beiden te bewegen uit angst hun aanwezigheid te verraden. Ze wisten dat ze de kerk uit moesten zien te komen, maar hun vertrek moest volstrekt geluidloos zijn. Zij waren namelijk ongewapend.

‘Dat is Knoll,’ fluisterde Rachel in zijn oor.

Dat vermoedde hij al. En de vrouw was beslist Jo Myers, of Suzanne zoals Knoll haar noemde. Hij herkende de stem onmiddellijk. Het stond nu buiten kijf dat zij Chapaev had gedood, aangezien ze de aantijging toen Knoll ernaar informeerde niet had weersproken. Rachel drukte zich dicht tegen hem aan. Ze beefde. Hij stak een hand naar achteren en legde die tegen haar been, haar dichter tegen zich aan trekkend in een poging haar te kalmeren, maar ook zijn hand beefde.

Knoll zat diep ineengedoken in de tweede rij kerkbanken. De situatie beviel hem. Terwijl zijn tegenstandster onbekend was met de indeling van de kerk, was het hem duidelijk dat Danzer nergens heen kon zonder dat hij minstens een paar seconden had om te schieten.

‘Vertel me eens, Suzanne, waarom de ontploffing in de mijn? Zover waren we nog niet eerder gegaan.’
‘Heb ik je die vrouw Cutler soms door de neus geboord? Je zou haar waarschijnlijk neuken en dan vermoorden, of niet soms?’
‘Beide gedachten zijn in me opgekomen. In feite bereidde ik me net voor om het eerste te doen, toen jij zo ruw tussenbeide kwam.’
‘Het spijt me, Christian. Eigenlijk zou die vrouw Cutler me moeten bedanken. Ik zag dat ze de explosie heeft overleefd. Ik denk niet dat ze zoveel geluk zou hebben gehad met jouw mes. Zou net zo zijn gegaan als met Grumer daar, niet?’
‘Wat je zegt, Suzanne, ik doe gewoon mijn werk.’
‘Kijk eens, Christian, misschien hoeven we dit niet op de spits te drijven. Wat zou je denken van een wapenstilstand? We kunnen teruggaan naar je hotel en onze frustraties eruit zweten. Wat vind je ervan?’
Verleidelijk. Maar dit was een serieuze zaak en Danzer was alleen tijd aan het winnen.
‘Kom op, Christian, ik garandeer dat het lekkerder wordt dan wat dat verwende kreng Monika te bieden heeft. Je hebt in het verleden nooit geklaagd.’
‘Voordat ik dat in overweging neem, wil ik wat van je weten.’
‘Vraag maar.’
‘Wat is er zo belangrijk aan die ruimte?’
‘Mag ik het niet over hebben. Regels, weet je.’
‘De trucks zijn leeg. Er is niets. Waarom alle belangstelling?’
‘Hetzelfde antwoord.’
‘Die beambte in het archief in Sint-Petersburg staat op de loonlijst, of niet soms?’
‘Natuurlijk.’
‘Je wist aldoor dat ik naar Georgia zou gaan?’
‘Ik dacht dat het me goed was gelukt om uit de buurt te blijven. Blijkbaar niet.’
‘Ben je bij Borya thuis geweest?’
‘Natuurlijk.’
‘Als ik die oude man de nek niet had omgedraaid, had jij het dan gedaan?’
‘Je kent me te goed.’

Paul stond tegen het gordijn gedrukt toen hij Knoll hoorde bekennen dat hij Karol Borya had gedood. Rachel snakte naar adem en zette een stap terug, waardoor ze hem naar voren duwde en het fluweel bewoog. Hij besefte dat de beweging en het geluid meer dan voldoende waren om de aandacht van beide strijders te trekken. In een oogwenk duwde hij Rachel omlaag, rolde zich in de lucht om en ving hun val grotendeels met zijn rechterschouder op.

Knoll hoorde een hijgend geluid en zag het gordijn bewegen. Hij vuurde drie schoten in het gordijn, op borsthoogte.

Suzanne zag het gordijn bewegen, maar haar aandacht was erop gericht de kerk uit te komen. Ze maakte gebruik van het moment van Knolls drie schoten om er zelf een in zijn richting af te vuren. De kogel sloeg splinters uit een van de kerkbanken. Ze zag Knoll wegduiken, rende naar de schaduwen van het hoogaltaar, en stormde verder een donkere, overwelfde gang in.

‘ Wegwezen,’ zei paul geluidloos. Hij trok Rachel overeind en ze sprintten naar de deur. De kogels hadden het gordijn doorboord en steen
geraakt. Hij hoopte dat Knoll en de vrouw te zeer door elkaar in beslag werden
genomen om zich om hen te bekommeren. Of misschien zouden ze het samen
opnemen tegen wat ze wellicht als een gemeenschappelijke vijand zagen. Hij
zou daar niet blijven hangen om erachter te komen welke keuze ze maakten. Ze bereikten de deur.
Zijn schouder klopte van de pijn, maar de adrenaline die door zijn aders joeg
werkte als een narcoticum. Buiten de kerk, in de gang, zei hij: ‘We kunnen niet
terug naar de binnenplaats, daar zijn we een schietschijf.’
Hij liep naar een trap die naar boven leidde.
‘Kom op,’ zei hij.

Knoll zag danzer een donkere overwelfde ingang in rennen, maar de zuilen, het podium en het altaar maakten een zuiver schot onmogelijk, en de lange schaduwen maakten het nog moeilijker. Hij had nu echter meer belangstelling voor wie zich achter het gordijn bevond. Hij was zelf op die manier de kerk binnengekomen en had via de houten trap aan het einde van de doorgang het koor bereikt.

Voorzichtig naderde hij het gordijn, met getrokken pistool, en gluurde erachter.
Er was niemand.
Hij hoorde een deur open-, vervolgens dichtgaan. Snel stapte hij naar Grumers lijk en trok de stiletto eruit. Hij veegde het lemmet schoon en liet het mes in zijn mouw verdwijnen.
Toen trok hij het gordijn opzij en liep in de richting van het geluid.

Paul liep als eerste de trap op, een vluchtige blik werpend op de spookachtige, in zware lijsten gevatte afbeeldingen van koningen en keizers aan weerszijden. Rachel haastte zich achter hem aan.

‘Die schoft heeft papa vermoord,’ zei ze.
‘Dat weet ik, Rachel. Maar op dit moment zitten we behoorlijk in de knoei.’ Hij maakte een draai op het trapbordes en sprong bijna het laatste deel van

de trap op. Boven wachtte opnieuw een donkere gang. Hij hoorde achter hen een deur opengaan. Hij verstijfde, hield Rachel tegen, legde zijn hand op haar mond. Voetstappen kwamen van beneden. Langzaam. Gestaag. Hun kant op. Hij gaf met een gebaar te kennen dat ze stil moest zijn, en ze liepen op hun tenen naar links – de enig mogelijkheid – in de richting van een dichte deur achterin.

De deur was open.

Hij duwde hem voorzichtig verder open en ze glipten naar binnen.

Suzanne stond in een donker kamertje achter het hoogaltaar, waar een sterke, zoete wierookgeur opsteeg uit twee metalen wierookvaten die aan de muur hingen. Kleurrijke priestergewaden hingen in twee rijen aan metalen rekken. Ze moest afmaken wat Knoll was begonnen. De schoft was haar zeker te slim af geweest. Hoe hij haar had gevonden, baarde haar zorgen. Ze had goed opgelet bij het verlaten van het hotel en op weg naar de abdij herhaaldelijk omgekeken. Niemand had haar gevolgd, daar was ze zeker van. Nee. Knoll had haar in de kerk opgewacht. Maar hoe? Grumer? Mogelijk. Ze maakte zich er zorgen over dat Knoll op de een of andere manier zo goed wist wat ze deed. Ze had zich afgevraagd waarom hij haar eerder, na de mijn, niet op de hielen had gezeten, en Knolls teleurstelling toen ze wegstoof had ze niet half zo bevredigend gevonden als verwacht.

Ze keek door de overwelfde ingang naar buiten.

Hij was nog in de kerk, en ze moest hem vinden en deze zaak afhandelen. Loring zou dat willen. Geen risicofactoren meer. Absoluut geen. Ze tuurde naar buiten en zag Knoll achter een gordijn stappen.

Een deur ging open, daarna dicht.
Ze hoorde voetstappen op een trap.
Met de Sauer in de hand liep ze voorzichtig naar de bron van het geluid.

Knoll hoorde zachte stappen boven. Wie het ook mocht zijn, had de trap beklommen.

Hij volgde, met het pistool in de hand.
Paul en Rachel stonden in een spelonkachtige ruimte waarin een vrijstaand bord in het Duits Marmorne Kammer verkondigde, eronder in het Engels Marble Hall. Marmeren pilasters, gelijk verdeeld over de vier wanden, rezen wel dertien meter hoog op en waren elk met bladgoud versierd, omringende tinten waren zacht perzik en lichtgrijs. Schitterende fresco’s van strijdwagens, leeuwen en Hercules sierden het plafond. De zaal werd omlijst door een driedimensionale architectonische schildering, die de wanden een illusie van diepte gaf. Het plafond baadde in gloeilicht. Het motief had interessant kunnen zijn,
als ze niet iemand met een vuurwapen achter zich aan hadden.
Hij liep voorop terwijl ze over een dambordpatroon van tegels renden en een
geelkoperen vloerrooster overstaken waaruit warme lucht de zaal in stroomde.
Aan de andere kant wachtte opnieuw een rijk versierde deur. Voorzover hij kon
zien, was het de enige uitgang. De deur waardoor ze binnen waren gekomen,
ging plotseling knarsend open.
Paul trok de deur voor hem onmiddellijk open en ze glipten naar buiten,
waar zich een rond terras bevond. Achter een dikke stenen balustrade reikte
het donker tot de uitgestrekte wirwar van Stod in de diepte. De fluwelen koepel boven hen was bezaaid met sterren. Achter hen verhief zich, in scherp contrast met de nachthemel, de helder verlichte geelbruin met witte gevel van de
abdij. Stenen leeuwen en draken staarden omlaag en leken de wacht te houden.
Een verkillende windvlaag streek over hen heen. Het tien personen brede terras liep in de vorm van een hoefijzer naar een deur aan de andere kant. Hij leidde Rachel via de lus naar die deur.
Die was gesloten.
Achter hen begon de deur waar ze juist doorheen waren gekomen open te
gaan. Hij keek snel om zich heen en zag dat ze nergens heen konden. Achter de
reling was niets dan een steile helling van honderden meters met in de diepte de
rivier.
Ook Rachel scheen hun dilemma te beseffen, en ze keek hem met angst in de
ogen aan, terwijl ze beslist hetzelfde dacht als hij.
Zouden ze gaan sterven?

ZESENVEERTIG

Knoll opende de deur en zag dat die uitkwam op een open terras. Hij bleef staan. Danzer hield zich ergens achter hem nog altijd schuil. Maar misschien was ze uit de abdij gevlucht. Het deed er niet toe. Zodra hij had vastgesteld wie er nog meer in de kerk was geweest, zou hij recht naar haar hotel gaan. Als hij haar daar niet aantrof, zou hij haar ergens anders vinden. Deze keer zou ze niet ontsnappen.

Hij gluurde om de rand van de dikke eikenhouten deur heen en inspecteerde het terras. Er was niemand. Hij stapte naar buiten en trok de deur dicht, liep vervolgens over de wijde lus. Halverwege wierp hij een blik opzij. Links schitterde Stod, voor hem in de diepte lag de rivier. Hij kwam bij de andere deur en stelde vast dat die gesloten was.

Plotseling zwaaide aan de andere kant van de lus de deur van de Marmerzaal open en sprong Danzer naar buiten. Hij dook weg achter de stenen reling met dikke spijlen.

Twee kogels vlogen in zijn richting.
De kogels misten doel.
Hij schoot terug.
Danzer vuurde nog een salvo zijn kant op. Even was hij verblind door steensplinters van de ketsende kogels. Hij kroop naar de dichtstbijzijnde deur. Het ijzeren slot zat onder een dikke laag roest. Hij vuurde twee kogels in de deurknop en het veerslot bezweek.

Hij rukte de deur open en kroop snel naar binnen.

Suzanne besloot dat het zo genoeg was. Ze zag de deur aan de andere kant van het hoefijzer opengaan. Niemand liep naar binnen, zodat Knoll moest hebben gekropen. De situatie was penibel en Knoll was veel te gevaarlijk voor een openlijke achtervolging. Ze wist nu dat hij zich in de bovenverdiepingen van de abdij bevond, en ze er dus verstandig aan deed op haar schreden terug te keren en naar de stad te lopen, voordat hij de kans had zijn weg naar buiten te vinden. Ze moest Duitsland uit zien te komen, liefst terug naar Kasteel Loukov en de veiligheid van Ernst Loring. Ze was klaar met haar werk. Grumer was dood en Knoll had haar weer, net als in het geval van Karol Borya, de moeite bespaard. De opgravingslocatie leek veilig. Wat ze nu aan het doen was, leek dus dwaas.

Ze draaide zich om en stormde terug door de Marmerzaal.

Rachel klemde zich vast aan een koude stenen spijl. Paul hing naast haar, zich wanhopig aan zijn eigen spijl vastklampend. Het was haar idee geweest om over de reling te klauteren en zich vast te klemmen toen er iemand uit de andere deur kwam. Onder haar laarsjes bevond zich een waterval van zwartheid. Een harde wind geselde hen. Ze werd steeds zwakker.

Ze hadden vol afschuw geluisterd terwijl kogels vanaf het terras de kille nacht in floten, in de hoop dat wie hen volgde niet over de reling zou kijken. Paul zag kans om te kijken toen het slot van de dichtstbijzijnde deur open werd geschoten en iemand erdoor naar binnen kroop. ‘Knoll,’ sprak hij geluidloos. Maar de laatste minuut... stilte. Niets te horen.

Haar armen deden pijn.‘Ik kan mezelf niet veel langer houden,’ fluisterde ze. Paul waagde nog een blik. ‘Er is niemand meer. Klimmen.’ Hij zwaaide zijn rechterbeen omhoog, trok zichzelf op en over de reling. Hij boog voorover en hielp haar omhoog. Zodra ze vaste grond onder de voeten hadden, leunden ze allebei tegen de koude steen en staarden naar de rivier in de diepte.
‘Niet te geloven dat we dat hebben gedaan,’ zei ze.
‘Ik moet wel gek zijn om in zo’n toestand te zijn beland.’
‘Als ik het goed heb, heb jij me anders hiernaartoe gesleept.’
‘Dat weet ik maar al te goed.’

Paul trok de halfdichte deur heel langzaam open en zij liep achter hem aan naar binnen. Het vertrek was een elegante bibliotheek, omzoomd met boekenkasten van glanzend ingelegd notenhout, van vloer tot plafond, alles in barokstijl verguld. Ze liepen door een open smeedijzeren hek en staken snel een gladde parketvloer over. Aan weerskanten stond in een nis tussen de kasten een kolossale houten wereldbol. De warme lucht rook naar schimmelig leer. Een gele rechthoek van licht viel binnen uit een deuropening achterin, waar de bovenkant van een trap zichtbaar was.

Paul maakte een gebaar om verder te gaan.‘Die kant.’
‘Knoll is hier naar binnen gegaan,’ waarschuwde ze.
‘Dat weet ik. Maar laten we maken dat we hier wegkomen. Hij moet ervandoor zijn gegaan na die schietpartij.’

Ze liep achter Paul aan de bibliotheek uit en de trap af. De verduisterde gang maakte direct een bocht naar rechts. Ze hoopte dat er ergens een deur was die weer op de binnenplaats uitkwam. Onder aan de trap zag ze Paul rechtsaf gaan, daarna schoot een zwarte schim uit het donker tevoorschijn en zakte Paul in elkaar.

Een gehandschoende hand omklemde haar nek.
Ze werd van de laatste trede getild en tegen de muur gekwakt. Ze kon even niets zien maar toen staarde ze recht in de woeste ogen van Christian Knoll, terwijl een lemmet onder in haar kin prikte.
‘Is dat je ex?’ Zijn woorden waren een schor gefluister, zijn adem was warm. ‘Is hij je te hulp geschoten?’
Ze richtte haar blik snel op Paul, die op de stenen vloer lag. Hij bewoog niet. Ze keek weer naar Knoll.
‘Je vindt dit misschien moeilijk te geloven, maar ik heb niets tegen je, Frau Cutler. Het zou efficiënt zijn als ik je zou ombrengen, maar niet noodzakelijkerwijs slim. Eerst sterft je vader, dan jij. En zo vlak na elkaar. Nee. Hoe graag ik me ook van een lastpost zou willen ontdoen, ik kan je niet doden. Dus, toe, ga naar huis.’
‘Je hebt... mijn vader vermoord.’
‘Je vader besefte de risico’s die hij in het leven nam. Leek die zelfs op prijs te stellen. Je had de raad moeten opvolgen die hij je gaf. Ik ben heel goed op de hoogte van het verhaal van Phaëthon. Een fascinerende geschiedenis over impulsief handelen. De hulpeloosheid van de oudere generatie die de jongere iets probeert bij te brengen. Wat zei de zonnegod tegen Phaëthon? Het ware teken is mijn angst.“Kijk me aan en als je kunt, kijk in mijn hart en zie daar het angstige bloed en de angstige hartstocht van een vader.” Neem de waarschuwing ter harte, Frau Cutler. Ik kan zo weer van gedachten veranderen. Zou je willen dat die dierbare kinderen van je tranen van amber huilen, als een bliksemschicht je doodt?’
Ze stelde zich plotseling haar vader voor, in zijn doodskist. Ze had hem begraven in zijn tweed colbert, dat hij ook had gedragen in het gerechtshof op de dag dat hij zijn naam had veranderd. Ze had nooit geloofd dat hij gewoon van de trap was gevallen. Nu stond zijn moordenaar hier, tegen haar aan gedrukt. Ze maakte aanstalten om Knoll een knietje te geven, maar de hand om haar nek spande zich en de punt van het mes drong door haar huid.
Ze hapte naar lucht en haalde diep adem.
‘Kom, kom, Frau Cutler. Niets daarvan.’
Knoll liet haar keel los, maar hield het lemmet tegen haar kin. Hij liet zijn handpalm langs haar lichaam naar haar kruis glijden, en greep. ‘Ik merkte dat je me intrigerend vond.’ Zijn hand gleed omhoog en masseerde haar borsten door de trui heen.‘Jammer dat ik niet meer tijd heb.’ Plotseling kneep hij in haar rechterborst en maakte een draaiende beweging.
Ze verstijfde van pijn.
‘Volg mijn raad op, Frau Cutler. Ga naar huis. Leef gelukkig. Breng je kinderen groot.’ Hij knikte naar Paul.‘Stel je ex-man tevreden en bemoei je hier niet mee. Het gaat je niets aan.’
Ze zag kans om ondanks de pijn nogmaals te zeggen:‘Je... hebt mijn... vader vermoord.’
Zijn rechterhand liet haar borst los en klemde zich om haar nek. ‘Als ik je weer zie, snijd ik je de strot af. Begrijp je dat?’
Ze zei niets. De mespunt drong dieper naar binnen. Ze wilde gillen, maar kon het niet.
‘Begrijp je dat?’ vroeg Knoll langzaam.
‘Ja,’ zei ze geluidloos.
Hij trok het lemmet terug. Bloed sijpelde uit de wond in haar nek. Ze stond verstard tegen de muur. Ze maakte zich zorgen over Paul. Hij had zich nog altijd niet bewogen.
‘Doe wat ik zeg, Frau Cutler.’
Hij draaide zich om en liep weg.
Ze deed een uitval naar hem.
Knolls rechterhand kwam omhoog en het heft van het mes raakte haar vol onder de rechterslaap. Haar ogen rolden weg. De gang tolde. Gal stroomde in haar keel. Ze zag Marla en Brent op zich af rennen, met uitgestrekte armen, bewegende lippen, woorden die onverstaanbaar bleven terwijl ze door zwartheid werden ingehaald.