Wat ziet een getuige en wat verbeeldt hij zich? En in hoeverre kun je een getuigenis beïnvloeden zonder dat de getuige dat zelf in de gaten heeft? Het zijn vragen die bijna bij elk misdrijf spelen en ik vind getuigenverhoren daarom een van de meest interessante aspecten van een proces. Ik heb bizarre staaltjes van menselijk waarnemingsvermogen gezien, zowel in positieve als in negatieve zin. En als ik er één ding van geleerd heb, is het wel dat niets zo onbetrouwbaar is als een ooggetuige! Daarmee wil ik absoluut niet gezegd hebben dat ze door het behang heen liegen, maar wel dat er bij het waarnemen van gebeurtenissen, het opslaan daarvan in het geheugen en het – op verzoek van de politie – weer reproduceren ontzettend veel misgaat. Er is ooit eens een onderzoek gedaan waarbij een groep mensen een autoongeluk te zien kreeg. Vervolgens werd de ene helft gevraagd te schatten hoe hard de auto’s reden toen ze elkaar ‘raakten’, terwijl de andere helft werd gevraagd hoe hard er gereden werd toen de auto’s op elkaar ‘klapten’. De uitkomst was onthullend: de laatste categorie gaf een beduidend hogere snelheid op dan de eerste. En toch hadden ze hetzelfde ongeluk gezien, maar de formulering van de vraagstelling had ervoor gezorgd dat ze een ander antwoord gaven. Dan begrijpt u ook hoe nauw het in strafzaken kan luisteren en dat het zeer belangrijk is hoe iets aan een getuige is gevraagd. Ik ben bezig geweest met de moord op de tienjarige Nienke Kleiss in het Beatrix-park in Schiedam – in juni vorig jaar – en in die zaak speelt dit probleem in heftige mate. Toen Nienke werd misbruikt en vermoord, was zij in het gezelschap van haar elfjarige vriendje Michael, die zelf maar ternauwernood kon ontsnappen aan de brute moordenaarshand. Het jongetje was op slag kroongetuige en leverde een duidelijk signalement van de dader af, waarmee de recherche zeer in z’n nopjes was. Het ging, zo werd in een speciaal persbericht gemeld, om een man met een zeer pokdalig, puisterig gezicht, met
– 84 –
een oorbelletje en een baseballpetje. De verwachting was dat de man snel zou worden gepakt. Maar dat viel tegen. Het duurde nogal lang eer er iemand werd aangehouden en dat leidde alom tot verbazing omdat de verdachte een puntgave gezichtshuid had, geen pukkel te bekennen. Ook had hij geen oorring en niemand had hem ooit gezien met een petje. En toch is justitie ervan overtuigd dat hij de dader is. Heeft Michael het dan verkeerd gezien? Of heeft hij het goed gezien maar verkeerd verteld? Hoe geloofwaardig is nou zijn getuigenis?
Een aantal andere punten van zijn verhaal over die dag klopt als een bus en een psychiater heeft vastgesteld dat hij niet getraumatiseerd is door de gebeurtenissen, hoe gek dit ook mag klinken. Justitie stelt nu dat Michaels verklaring niet op alle punten even zwaar moet worden gewogen. De verdediging daarentegen zegt: mijn cliënt voldoet niet aan de beschrijving, dus hij is niet de dader.
Wat je in dit soort processen vaak ziet is dat justitie datgene uit de ooggetuigenverklaring pakt wat van pas komt (belastend is) en probeert weg te wuiven wat niet overeenkomt (ontlastend is). Zoals men een evident verkeerde verklaring van een politieman tijdens een rechtszaak ook altijd een ‘vergissing’ noemt en een onjuiste waarneming van een verdachte altijd een ‘leugen’ is. Het punt is dat als Michaels signalement wel gecorrespondeerd had met de verdachte, justitie dit zwaar had benadrukt en erop had gewezen dat de herkenning spijkerhard bewijs was, omdat Michael het ‘toch allemaal zelf had gezien’. Maar nu het onverhoopt niet klopt met elkaar, wordt er door justitie relativerend gezegd dat je niet te veel moet afgaan op een verklaring van een elfjarig jongetje dat zoveel heeft meegemaakt. Het laatste woord is binnenkort aan de rechter, maar de kwestie heeft mij andermaal bevestigd in mijn opvatting dat je met ooggetuigenverklaringen altijd ontzettend voorzichtig moet zijn en ze ook even geloofwaardig moeten worden bevonden als ze ontlastend zijn als wanneer ze belastend zijn. Of zie ik dat verkeerd?
– 85 –
De Puttense moordzaak 1
In de zomer van 1995 schreef ik mijn eerste column over de Puttense moordzaak, een misdrijf dat toen nog niet echt landelijk bekend was. Ik stelde toen dat ik er niet van overtuigd was dat de twee veroordeelden ook werkelijk de daders waren van de gruwelijke moord op de 23jarige stewardess Christel Ambrosius. ‘Als zij onschuldig zijn, verdienen zij dat wij naar de waarheid blijven zoeken. In deze zaak heeft de rechter gesproken, maar past het ons niet om er het zwijgen toe te doen,’ schreef ik. En die belofte, zo mag ik in alle onbescheidenheid wel stellen, ben ik nagekomen. De Puttense moordzaak is op ‘de kaart gezet’ en een landelijk begrip geworden: Een onderwerp waar rechtencolleges mee beginnen, een zaak waar de grootste strafrechtgeleerden zich mee bemoeien, een kwestie die de Hoge Raad der Nederlanden hoofdbrekens bezorgt, een dwaling waar een prachtboek over is verschenen. En nu, bijna zes jaar na mijn column, gloort er licht aan het einde van de tunnel. De strijd om revisie (herziening) van het omstreden vonnis is in een eindfase gekomen en de Hoge Raad zal binnenkort het verlossende woord spreken. En hoewel het altijd link is om je van tevoren over een rechterlijke uitspraak uit te laten, zeg ik toch: ik heb het gevoel dat al onze inspanningen niet voor niets zijn geweest... En die inspanningen waren niet gering, als ik terugkijk op de afgelopen zes jaar. De Puttense moordzaak is een deel van mijn leven geworden. Ik geloof niet dat er in de journalistiek door een medium aan een zaak zoveel aandacht, zoveel tijd, zoveel geld is besteed als wij hebben gedaan. In die zin is er sprake van een record. Maar of het er een is om trots op te zijn? Ik heb tientallen tv-uitzendingen gemaakt over deze vermaledijde zaak. Samen met collega Kees van der Spek heb ik honderden mensen gehoord: familieleden, getuigen, politiemensen, advocaten, tipgevers en mogelijke andere verdachten. Het onderzoek, dat wij in even unieke als eendrachtige samenwerking met oud-hoofdcommissaris Jan Blaauw hebben gedaan, heeft duizenden, misschien wel tienduizenden man–86 –
uren gekost. In Putten weet ik inmiddels beter de weg dan in mijn eigen woonplaats. We hebben talloze juridische procedures aangespannen, advocaten ingeschakeld, experts geconsulteerd, aanvullend laboratoriumonderzoek laten doen. De uitzendingen – met uitgebreide reconstructies tot en met de inzet van helikopters voor luchtbeelden – hebben honderdduizenden guldens gekost. Met Jan Blaauw heb ik in de loop der jaren soms bijna dagelijks (telefoon)gesprekken over de zaak gevoerd, nieuwe tips, theorieën en filosofieën besproken. En, ook niet mis, honderden keren zijn Kees en ik tevergeefs op tips afgegaan, lang niet alles was natuurlijk succesvol of zinvol. Duizenden kilometers hebben we voor ‘Putten’ afgelegd. En soms, soms werd het de kijkers wel eens te veel, als wij wéér over de Puttense moordzaak begonnen. Zelfs mijn eigen medewerkers trokken wel eens een wenkbrauw op als zij de programma-indeling zagen. ‘Weer Putten?’ vroegen ze dan voorzichtig, maar met hoorbare scepsis. Ja, weer Putten! De gestage drup holt de steen, riep ik dan. Want ik wist: als het stil wordt, gebeurt er niets meer. Alleen met constante aandacht in de media, ook al is dat alleen maar mijn medium, hebben we een kans! En zo verstreken de jaren en ging de strijd op en achter het scherm steeds weer door. Soms waren er momenten dat ik het ook even niet meer wist en me afvroeg wat we nu nog konden doen, maar net op tijd kwam er dan toch weer een impuls, een tip, een brief, een nieuw gezichtspunt in een oud proces-verbaal dat we nog eens herlazen. En, niet te vergeten, ook de tegenwerking die ik in de loop der jaren heb ondervonden van betrokken justitiefunctionarissen, heeft mij dikwijls nieuwe brandstof gegeven om door te gaan. Van tegenwind word je sterker. En nadat we jarenlang alleen hadden geknokt, kwam langzaam maar zeker het omslagpunt dat ook andere media zich afvroegen: wat is hier toch aan de hand? Waarom is die De Vries toch steeds zo fanatiek over die moordzaak? Verbazing zette zich langzaam om in geïnteresseerdheid. En vervolgens gingen zij ook over de zaak berichten. Maar desondanks heb je altijd mensen die zeggen: ach, dat heeft u toch allemaal voor de sensatie en de kijkcijfers gedaan? Voorheen werd ik daar wel eens nijdig over, nu schiet ik in de lach. Alles wat ik in deze zaak heb gedaan stond immers haaks op de ‘televisiewetten’
en gedragsregels van Hilversum. Maar ik heb het gedaan. Omdat er iets rechtgezet moest worden. Ook al duurt dat zes jaar. Of nog langer. Wordt vervolgd.
– 87 –
Alcoholvergiftiging of een
verkreukelde borstkas?
Het viel pas op toen het te laat was. En te laat betekent in dit geval dat er twee doden waren te betreuren. Wat zeg ik... misschien wel drie. De drie slachtoffers werden zittend in hun stoel gevonden, ogenschijnlijk gebogen over een postzegelverzameling, een boek en een breiwerkje. Op tafel stond nog een koffiekopje, een glas Irish coffee of een gebakschoteltje, dat getuigde van hun laatste activiteiten. Achteraf waren er enkele overeenkomsten opgevallen: ze waren alledrie in het weekend overleden en telkens gevonden door dezelfde zorgzame huisvriend, die toevallig verpleger was. In afwachting van de plaatsvervangend huisarts – het was immers weekend – had hij de overledenen al opgebaard en afgelegd. Vervolgens had hij, in vertrouwenwekkende vaktermen, de schouwarts aangepraat dat de betrokkene al langer kwakkelde met zijn gezondheid en niet veel later werd er getekend voor een ‘natuurlijke doodsoorzaak’, terwijl de schouwarts nog geen minuut had gedaan waarvoor zijn naam staat: schouwen. Pas veel later vonden nabestaanden het toch wel frappant dat de verpleger in twee van de drie gevallen de begunstigde was in het kort voor de dood nog gewijzigde testament. En wie treft er in zijn leven nu in hemelsnaam drie keer een overleden persoon aan, allemaal keurig zittend in een stoel? En dat alles ook steeds uitgerekend in het weekend, als de eigen huisarts er niet was. Eén keer, oké... maar drie keer: nee! Pas een paar jaar na hun overlijden werden de slachtoffers opgegraven voor een – late – sectie. En wat bleek: bij twee van de drie bevond zich in de maag een onwaarschijnlijk grote hoeveelheid Seresta, waarschijnlijk eerst fijngemalen en vervolgens toegediend via de slagroom in de koffie en op het gebak. Een groot justitieonderzoek was het gevolg. De verpleger werd gearresteerd, maar ontkende. In de apotheek van de kliniek waar hij werkte ontbrak een behoorlijke hoeveelheid van dezelfde slaapmiddelen, zo stelde men vast. De natuurlijke doodsoorzaken waar de plaatsvervangende artsen zo grif voor
– 88 –
hadden getekend, waren waarschijnlijk geraffineerde moorden. De verpleger werd echter niet veroordeeld. Het bewijs was – zoveel jaar na dato – niet rond te krijgen. Na een periode van voorarrest werd hij met een behoorlijke schadevergoeding weer vrijgelaten. Wat ik wil zeggen met dit – waargebeurde – voorbeeld is dat de medische stand in ons land nogal eens te goed van vertrouwen is, te gemakzuchtig, te timide en niet zelden ook nog te onwetend. Hoeveel perfecte moorden zijn de afgelopen jaren afgedaan als een ‘natuurlijke doodsoorzaak’ of als een ongelukkige suïcide? Ik denk dat als we het antwoord op deze vraag zouden kennen, de misdaadstatistieken behoorlijk omhoog zouden worden gestuwd. Ik heb het de afgelopen jaren in een aantal van mijn onderzoeken ook meegemaakt. Ik herinner me nog goed het geval van Victor B., een jongeman die na een avondje stappen dood op straat werd gevonden en door een schouwarts werd onderzocht, die echter niets kon vinden. Een ‘acute alcoholvergiftiging’ was volgens hem de doodsoorzaak. Gelukkig vertrouwde B.’s vriendin de zaak niet en zij liet op eigen kosten sectie verrichten. De uitkomst was schokkend: Victors borstbeen en al zijn ribben bleken gebroken, terwijl er ook nog een scheur in de lever zat. De ‘dronkelap’ was slachtoffer van een ongeluk. Fijn, zo’n schouwarts! En niet veel later gebeurde min of meer hetzelfde in de zaak van de 87-jarige Alida van Scheppingen die in augustus 1998 dood in haar woning was gevonden in Lelystad. Volgens de schouwarts was de oude vrouw waarschijnlijk onwel geworden en vervolgens gevallen, maar haar oplettende familie vond dat een blauw oog en talloze andere kneuzingen en verwondingen daar niet mee vielen te rijmen en schakelde de politie in. De vrouw lag op dat moment al in het mortuarium, gereed om te worden begraven. Zo werd een huishoudelijk ongeval nog net op het nippertje een laffe roofmoord.
In Nederland overlijden elk jaar ongeveer honderddertigduizend mensen. Zo’n zesduizend daarvan sterven een niet-natuurlijke dood, schat men heel voorzichtig. En toch worden er maar zeshonderd gerechtelijke secties per jaar verricht. Bij al die andere gevallen voldoet kennelijk de waarneming van de schouwarts, die dus soms een compleet verkreukelde borstkas aanziet voor een alcoholvergiftiging. De moraal van dit verhaal? Beter tien vergeefse secties, dan één perfecte moord.
– 89 –
Een mobiele telefoon als peilzender
Een jaar of tien geleden ontstond er in strafrechtelijke kringen nogal wat opschudding toen werd ontdekt dat de politie bij bepaalde verdachten wel eens peilzenders onder de auto plakte. Op die manier kon men nagaan waar een verdachte precies verbleef, zonder dat daarvoor dure observatieteams behoefden te worden ingezet, die bovendien dikwijls ‘stuk’ liepen. Het was een nieuwe opsporingsmethode, die volgens veel advocaten niet door de beugel kon. Nu, tien jaar later, hoor je daar helemaal nooit meer iets over en zijn alle protesten weggeëbd. Sterker nog, vandaag de dag heeft iedere crimineel zijn ‘eigen’ peilzender aangeschaft en verstrekt deze van minuut tot minuut vrijwillig aanwijzingen over de verblijfplaats van de eigenaar aan geïnteresseerde politiekorpsen: het gsm-apparaat. Voor wie het nog niet wist: de mobiele telefoon zoekt contact met de dichtstbijzijnde zendmast en verspringt als je je door Nederland beweegt van mast naar mast en dat wordt in de computers van de telefoonmaatschappijen keurig geregistreerd. De telefoonmaatschappijen kunnen de politie zodoende haarscherp aangeven waar iemand op welk tijdstip is geweest. Er zijn op deze manier al ontelbare moorden en drugszaken opgelost. De hedendaagse crimineel hoeft bij wijze van spreken niet eens meer te praten door de telefoon: als hij ’m gewoon bij zich heeft is het vaak al genoeg.
Met collega Marc Belinfante ben ik ook weer met een moordzaak bezig geweest, waarbij de telefoongegevens het doorslaggevende bewijs hebben geleverd. Het ging om de moord op de zestigjarige Jacqueline Wittenberg uit Deventer, die in september 1999 op gruwelijke wijze in haar woning om het leven werd gebracht. De hoofdverdachte was deze keer geen notoire crimineel of junk, maar een fiscaal jurist, de 46-jarige Ernest L., die de belastingaangifte van de gefortuneerde weduwe regelde en een soort zaakwaarnemer voor haar was. Uit onderzoek kwam naar voren dat hij haar de avond van de moord aan de tele–90 –
foon had gehad voor een heel kort gesprekje van zo’n zestien seconden. L. verklaarde de politie dat hij de vrouw nog even een fiscale opgave had doorgebeld en dat hij toen zelf op de A28 ter hoogte van ’t Harde op de snelweg reed. Maar toen de politie dit alibi controleerde, bleek het niet te kloppen. Volgens de telefoonmaatschappij reed L. niet bij ’t Harde, maar in Deventer, vlak bij de woning van het slachtoffer. En Justitie gaat ervan uit dat hij in het korte gesprekje heeft medegedeeld dat hij eraan kwam, of al voor de deur stond... Vooral op basis hiervan – er waren ook nog wat andere belastende omstandigheden – is Ernest veroordeeld tot twaalf jaar cel, nadat hij trouwens eerst door de rechtbank was vrijgesproken. Hij blijft zelf bij hoog en bij laag volhouden dat hij die avond niet in Deventer is geweest en dat de telefoonmaatschappij een fout moet hebben gemaakt. Die dag bleek er inderdaad een reparatie aan een zendmast op de A28 te zijn verricht, waardoor de telefoon van L. naar een andere, verdere mast zou kunnen zijn ‘getrokken’. Maar de bewuste reparatie was ten tijde van de moord allang verricht, luidt de weerlegging van justitie. Twee onafhankelijke deskundigen hebben daarna nog uitputtend onderzocht of het technisch mogelijk is dat een telefoon spontaan een verder afgelegen zendmast kiest, maar kwamen uiteindelijk tot de conclusie dat L. wel degelijk in Deventer moest zijn geweest toen hij belde. Ik vond de (simulatie)testen overtuigend en ben geneigd te zeggen dat de ontkennende Ernest L. dus liegt (en de dader is), maar tegelijkertijd wil ik er ook voor waarschuwen dat we niet altijd klakkeloos de gegevens van zogenaamd gerenommeerde instellingen als de kpn moeten geloven. Wie wel eens met deze maatschappijen te maken heeft, weet hoeveel er in de praktijk fout kan gaan, ook al zijn het hier natuurlijk computers die de registratie doen. Dus blijft waakzaamheid geboden en vraag ik of u, lezer – in de hoedanigheid van bijvoorbeeld advocaat, politieman, verdachte, kpn-medewerker of gewoon als opbeller – wel eens heeft meegemaakt dat de registratie van telefoongegevens (qua tijdstip, tijdsduur en locatie) aantoonbaar afweek van de werkelijkheid. Ik ben heel benieuwd. En onderschat u mijn verzoek alstublieft niet: het kan het verschil uitmaken tussen schuldig en onschuldig. Tussen twaalf jaar cel en vrijspraak... Naschrift: De veroordeling van Ernest L. is in 2002 definitief geworden nadat de Hoge Raad zijn cassatie heeft verworpen. L. en zijn fa–91 –
milie blijven strijden voor herziening van het arrest, maar juridisch gezien zijn daarvoor niet veel mogelijkheden meer. Er is een kans als bewezen kan worden dat de kpn de telefoongegevens verkeerd of foutief heeft geregistreerd of geïnterpreteerd, maar tot op heden heeft niemand aannemelijk kunnen maken dat er door de kpn of later bij de simulatietesten fouten zijn gemaakt.
– 92 –
De perfecte moord...
(bij de dood van een gifmenger)
Onder het motto ‘beter tien vergeefse secties, dan één perfecte moord’
schreef ik dat er in Nederland jaarlijks zo’n zesduizend mensen een niet-natuurlijke dood sterven, maar dat slechts op één van de tien gevallen een gerechtelijke sectie wordt verricht. Aan de hand van een paar pijnlijke praktijkvoorbeelden illustreerde ik dat overledenen daardoor nogal eens met een verkeerd vastgestelde doodsoorzaak ter aarde worden besteld. Een huishoudelijk ongeval of een veronderstelde zelfdoding is in werkelijkheid dan een geraffineerde moord. Die column leverde verrassende reacties op. Ik kreeg een e-mail van een man uit Leeuwarden, een zekere Henk, die het volgende schreef:
‘Naar aanleiding van de laatste wens van mijn beste kameraad wil ik u een mededeling doen. Ongeveer 25 jaar geleden heeft hij iemand om het leven gebracht en sindsdien heeft hij met dat vreselijke geheim rondgelopen. Op zijn sterfbed hebben we de balans van zijn leven opgemaakt en daarbij zei hij dat hij vreselijke spijt had van deze moord, ook al was het slachtoffer een tiran van een kerel. Hij vroeg mij of ik deze doodzonde wilde rechtzetten. Wilt u daar eens met mij over praten?’
Nog dezelfde dag reed ik met collega Kees van der Spek naar hem toe. Bij dit soort berichten kan ik nooit geduldig een afspraak voor een week later maken: ik moet dan direct weten wat er aan de hand is. Toen Henk eenmaal zijn relaas aan ons deed, was het inderdaad een klassiek geval van een moord die nooit als zodanig was herkend. Het slachtoffer was een grote, barse zestiger, die zijn omgeving en dan met name zijn vrouw en kinderen terroriseerde. Zijn wil was wet en als er niet geluisterd werd, zaten zijn handen akelig los, helemaal als hij een slokje op had en dat kwam nogal eens voor. Heel vervelend, maar een situatie die in duizenden families voorkomt. Bij dit gezin kwam de boezemvriend van Henk veelvuldig over de vloer. Hij zag
– 93 –
wat er gebeurde, hij hoorde het geklaag van de geplaagde echtgenote aan en na een poos besloot hij er ‘wat’ aan te doen. Dat ‘wat’ was een dosis snelwerkend dodelijk vergif, waar hij als analist op het laboratorium van een academisch ziekenhuis (!) gemakkelijk aan kon komen. Op een zaterdag was het zover. De ‘huistiran’ kreeg twee borrels ingeschonken en viel even later als een blok dood op de grond. Niemand had argwaan. De schouwarts tekende snel voor een natuurlijke dood. De man had zwaar geleefd, was niet meer de jongste en hij had de symptomen van een hartstilstand. Sectie werd niet verricht. In hoeverre de echtgenote iets wist, of zelfs meespeelde, is niet duidelijk geworden, maar hoe dan ook, zij zweeg in ieder geval wijselijk als directe en grootste belanghebbende van dit bespoedigde verscheiden. Het was eigenlijk zo gepiept, vertelde de dader later aan Henk, de man die mij het e-mailtje stuurde. Maar wat niet zo gepiept was, was het sussen van zijn geweten. Naarmate de tijd verstreek nam de wroeging toe en die knaagde hinderlijk: niemand heeft het recht iemand te vermoorden, ook al is het een hufter, zo vond hij bij nader inzien. Aan Henk had hij daarom al vrij snel opgebiecht dat ‘een perfecte moord wel degelijk bestaat’. En toen hij later zelf ongeneeslijk ziek was, had hij Henk alle details daarvan verteld.
Ik hoorde het verhaal ademloos aan, maar vroeg me tegelijkertijd af wat ik ermee aan moest. De moord was inmiddels 25 jaar geleden. Het slachtoffer was dood, de dader zelf was ook overleden en de vrouw van het slachtoffer was inmiddels hoogbejaard. De moord is juridisch verjaard. Wie bewijs je er een dienst mee om dit overhoop te halen, zo vroeg ik me af. De zoons die van niks weten? En terwijl ik daarover zat te denken, viel mijn oog op het overlijdensbericht van de dader zelf, de gifmenger. Hij was nog tamelijk jong toen hij stierf. Er stond: Hij had weinig moeite om afscheid te nemen... hij had zichzelf zijn levensverhaal voorgehouden en hij vond dat het goed was geweest. Ik vond dat mooi. Deze tekst had – voor de goede verstaander – heel veel in zich. En ook ik vond daarom dat het goed was...
– 94 –
Thuis, bij een voortvluchtige
kidnapper...
Het was lang stil geweest rond de grootste en mooiste scoop die ik in mijn loopbaan heb gehad. De grootste en mooiste primeur ook die het weekblad Panorama ooit heeft gehad. Dat vind ik in ieder geval. Ik heb het over de vondst van de toen al meer dan tien jaar spoorloze Heineken-ontvoerder Frans Meijer in Paraguay, Zuid-Amerika, in 1994. Voor een misdaadjournalist in wiens carrière de kidnap van de bierbrouwer een grote rol heeft gespeeld, een avontuur uit een jongensboek: Kuifje in Zuid-Amerika, schreef een tijdschrift treffend over mijn primeur! Maar zoals ik al zei, na de spectaculaire ontdekking bleef het vrij lang stil. Nederland diende een uitleveringsverzoek in en Meijer werd in Asunción gearresteerd. Hij verdween in de gevangenis, de Penitenciaria Nacional, en na verloop van tijd ebde de belangstelling voor hem in de media weg. Het werd een slepende uitleveringsprocedure, waarin Nederland geen haast maakte onder het motto: misschien wordt hij uiteindelijk niet uitgeleverd, maar dan heeft hij in ieder geval een poos vastgezeten... Op die manier leiden er meerdere wegen naar Rome en gerechtigheid. Zo verstreken de jaren, totdat het nieuws naar buiten kwam dat het Hof van Beroep in Asunción had besloten dat de nu 48-jarige Meijer wel degelijk aan ons land uitgeleverd mag worden, ook al is er geen sprake van een uitleveringsverdrag tussen Paraguay en Nederland. Kennelijk was er op dat moment – ik heb het over de dag na Hemelvaart 2001 – sprake van een nieuwsflauwte in ons land, want ik werd werkelijk bedolven onder verzoeken van de pers om commentaar. Mijn telefoon stond niet stil en ik geloof dat ik alleen al vijftien radio-interviews heb gegeven, waaronder zelfs aan de bbc Worldservice, die alles wilde weten over
‘the Ronnie Biggs of the Dutch underworld’. In feite ben ik nog meer gebeld dan toen ik Meijer net had ontdekt. Telkens terugkerende opmerking in de interviews was dat ik nu zeker wel ‘een geweldig gevoel van triomf’ had dat Meijer eindelijk zijn twaalf jaar cel hier in Nederland zou komen uitzitten. Zonder mijn speurwerk zou dat immers
– 95 –
nooit zijn gebeurd. Tot veler verrassing zei ik echter dat dit niet het geval was. Het gevoel van triomf zat hem in het vinden van Meijer, die door velen al was doodgewaand. Het was een journalistieke triomf om het grootste mysterie dat we op misdaadgebied kenden, te ontrafelen, maar of hij nu hier of in Paraguay zijn straf uitzit, boeit mij eerlijk gezegd niet zo. Misschien komt dat wel door de ontmoetingen die ik met hem heb gehad, kort nadat ik hem in 1994 voor zijn hamburgerrestaurant op zijn schouder had getikt. Ik keek bij die gelegenheden in de ogen van een ontredderde man, die in Nederland alle schepen achter zich had verbrand, met heel veel moeite aan de andere kant van de wereld een nieuw leven had opgebouwd en dat nu zag instorten. Hij was getrouwd, had drie jonge kinderen, werkte hard en was geen glamourjagende misdaadpatser meer. Het leek erop dat Meijer daadwerkelijk zijn leven had gebeterd. Hij voldeed in die buitenwijk van Asunción nou niet bepaald aan het beeld van de gevluchte jet-setcrimineel die flink de bloemetjes buiten zet. Toen ik de avond voor mijn vertrek bij hem thuis kwam en hij wist dat de onthulling van zijn verblijfplaats aanstaande was, wenkte hij me naar boven:
‘Kom even kijken...’ Zachtjes opende hij de deur van de kinderslaapkamer. In twee bedden lagen drie kindertjes vredig te slapen, zich niet bewust van het naderend onheil. Twee jongens en een meisje van nog maar twee jaar. Mooie kindjes. Meijer keek vertederd naar hen, schikte een dekentje en fluisterde tegen mij: ‘Kijk... kijk goed, deze leventjes ga jij vernietigen, is het dat waard?’ En eenmaal beneden zei hij: ‘Moet ik dit nu in de steek laten om in Nederland boete te gaan doen? Hebben jullie dan je zin?’ Zijn gezicht stond somber, zijn vrouw huilde. Onderweg terug naar huis, speelde dit tafereel vaak door mijn hoofd. Ik dacht er veel over na. Ik kwam op het volgende uit: Frans Meijer heeft zelf Heineken ontvoerd. Hij is zelf gevlucht. Als hij zijn straf had ondergaan, was hij nu vrij man geweest. Hij heeft zelf al die risico’s genomen en keuzes gemaakt. Niet ik. En de meeste criminelen hebben vrouw en kinderen van wie ze veel houden. Daar zitten de gevangenissen vol mee. Ik roep dan ook altijd: ‘If you can’t do the time, don’t do the crime...’ Maar Meijer deed het wel en moet daarvan de consequenties dragen, ook al zijn die bitter. Maar dat alles neemt niet weg dat als iemand mij de vraag stelt of ik nu een gevoel van triomf heb dat hij wordt uitgeleverd, ik automatisch terugdenk aan dat mo–96 –
ment op die kinderslaapkamer. En dan ben ik blij dat ik als ‘geharde’
misdaadverslaggever nog steeds oog heb voor die andere kant van het verhaal... de menselijke kant.
Naschrift: Frans Meijer is medio 2002 nog steeds niet uitgeleverd aan Nederland. Zijn advocaat heeft hoger beroep aangetekend tegen de beslissing die uitlevering toeliet. Ook dit is weer een langdurige procedure, waarin partijen alle tijdstermijnen volop benutten. Meijer zit nog steeds vast in de beruchte Penitenciaria Nacional in Asunción. Hij geniet daar overigens betrekkelijk veel vrijheid binnen de gevangenismuren en mag dagelijks bezoek ontvangen van zijn vrouw en kinderen.
– 97 –
De stem spreekt
Pfff... het televisieseizoen 2000-2001 zit er weer op. Zesentwintig afleveringen van ruim vijftig minuten hebben we dit jaar gemaakt en daar is iedereen van mijn team behoorlijk afgepeigerd van, kan ik u verzekeren. Ingewikkelde reconstructies, linke confrontaties, gevoelige interviews en dossiers waarbij elk woord op een juridisch goudschaaltje moet worden gelegd, zorgen ervoor dat telkens alles uit de kast moet. En een keer verzuimen is er niet bij. De kijkers rekenen op hun ‘alibi’. En dus heeft u weer alles gezien over ‘klassiekers’ als de Puttense moordzaak, Nicky Verstappen, Marianne Vaatstra, Nienke Kleiss en Angelique van Osch. Maar ook minder bekende moordzaken hebben we in de schijnwerpers gezet: Helen Saarloos (Haarlem), Mary Run en Henk Opentij (Amsterdam-Noord), A. van Scheppingen (Lelystad), Elisabeth Dirksen (Amsterdam), Klaas Makkinje (Utrecht), Joop van Weerdenburg (Amsterdam), Suzanne Davies (Steensel), Marcel Koorndijk (Vinkeveen), Christina Conte (Bijlmermeer) en Jacqueline Wittenberg (Deventer). Verder kwam de georganiseerde misdaad voorbij in een uitvoerig ‘liquidatiedossier’ en volgden we ook de beruchte verpleger Wim M. op de voet, die telkens in de buurt is van verdachte sterfgevallen. En zo kan ik nog wel even doorgaan. Een seizoen lang contacten en confrontaties met slachtoffers, nabestaanden, daders, advocaten, politiemensen, aanklagers en soms (slapende) rechters. En dan heb ik het nog niet over de zaken die de buis niet hebben gehaald, maar waar we wel heel veel werk aan hebben gehad. Of de dossiers waaraan we heel veel nazorg hebben en maanden na uitzending nog veelvuldig met de betrokkenen praten, tips natrekken en contacten met de politie onderhouden: er is altijd wel iets in een zaak dat om aandacht of actie vraagt.
En toen de laatste aflevering een feit was en we met de hele crew in een restaurant zaten, vochten opluchting en melancholie met elkaar om voorrang. Heerlijk... even geen deadline. Het vooruitzicht van een
– 98 –
aantal vrije zomerweken. Bij de aanwezigen was ook Arend Langenberg, dé stem van ons programma. U kent hem wel, hij is al zes jaar die prachtige, bronzen, vertrouwenwekkende commentaarstem op de achtergrond die in onze dossiers het hele verhaal vertelt. Arends stemgeluid is onlosmakelijk met ons verbonden en ik noem hem altijd ‘The Voice’, wat een erenaam is. Hij is nieuwslezer bij Skyradio en is derhalve niet bij onze dagelijkse gang van zaken betrokken: pas als onze uitzending is opgenomen en gemonteerd, komt hij naar de geluidsstudio. Daar ‘spreekt’ hij de teksten ‘in’, zoals dat heet. Dat is een vak apart en ik geniet altijd als ik het hem zie en hoor doen. Alles moet tot op de halve seconde corresponderen met het beeld, de kijker moet de geringste nuances die twijfel, verbazing, vragen, ongeloof, maar bijvoorbeeld ook aanhalingstekens of gedachtenpuntjes uitdrukken, kunnen horen. Het is echt niet zomaar een tekstje ‘voorlezen’ wat hij doet. De afgelopen zes jaar heeft hij honderden dossiers voor ons ingesproken en is hij een onmisbaar onderdeel van onze formule geworden. Arend leest met gevoel en brengt ook het bedoelde, maar soms ongeschrevene in onze dossiers subtiel tot uitdrukking. Daarbij zorgt Arend altijd voor een vrolijke noot, hij kent de nieuwste schuine moppen en ik heb in Hilversum nog nooit iemand gesproken die hem niet mag. Welnu, deze Arend Langenberg sloeg ons en onze gemengde gevoelens tijdens het eindejaarsetentje gade en nam op een gegeven moment het woord. Hij zei dit: ‘Als ik in de studio aankom weet ik meestal nog niet waar het over gaat. Vaak maak ik dan wat grappen en grollen, over bijvoorbeeld de zoveelste uitzending van de Puttense moordzaak. Maar als ik begin met inlezen en op de monitor voor mij ontrolt zich het dossier dat jullie hebben gemaakt, dan voel ik dat er wat in mijn binnenste verandert. Je wordt het verhaal ingetrokken en er zijn altijd raakpunten met je eigen leven die je aan het denken zetten of beroeren. De sfeer verandert dan wezenlijk in de studio en niet zelden ga ik uiteindelijk peinzend naar huis...’ En hij vervolgde met:
‘Jullie maken een uniek programma, een moeilijk programma ook. Want het is niet leuk wat jullie doen. Het gaat altijd over leven en dood... verdriet en machteloosheid. Het kan niet anders of dat vraagt heel wat van jullie. Ik heb in de afgelopen zes jaar van dichtbij gezien met welke emoties, gedrevenheid, inzet en volharding jullie aan deze
– 99 –
zaken werken. En als ik mijn bijdrage kom leveren, dan zie ik dat niet als een “schnabbel” die ik even kom doen. Nee... dan ben ik alleen maar uitermate trots dat ik hieraan mee mag doen. Dat wilde ik jullie vanavond zeggen.’
The Voice had gesproken. Als altijd perfect getimed en met het juiste timbre. En het gaf me – uit zijn mond – een heel warm gevoel van binnen.
– 100 –
Bewustzijnsvernauwing
Hoewel 2001 nog maar half om is, kan de vaststelling van het meest stuitende politieoptreden van het jaar nu reeds plaatsvinden. De winnaar is de Politie Noord-en Oost-Gelderland, die dit jaar ook makkelijk Europees kan wedijveren met de op dit gebied schier onaantastbaar geachte Belgische politie. Ik zal u uitleggen waarom. Op zondag 4 juni kijkt Herman Dubois, een van de veroordeelden in de zogenoemde Puttense moordzaak, op de Ermelose hei naar een show van miniatuurvliegtuigjes. Hij zit zelf op de motorkap van zijn auto, terwijl zijn vrouw Anja en zijn zoon in de auto zitten. Niets aan de hand. Honderd meter verderop staat een Hanomag bestelbus. De bestuurder observeert Dubois en zijn gezin een poosje, die dat overigens zelf niet opvallen, maar andere getuigen hebben dat gezien. Even later vliegt Dubois door de lucht: zijn stilstaande auto is geramd door de Hanomag bestelbus, die er meteen met grote snelheid vandoor gaat. Als door een wonder raakt niemand gewond. De oude auto van Herman is total loss. In een flits heeft Anja Dubois de doorrijdende bestuurder herkend: het is Bas Ambrosius, de broer van de in 1994 vermoorde Christel Ambrosius. De getuigen verklaren dat zij de stellige indruk hebben dat Bas Ambrosius doelgericht op de auto van Dubois is afgereden. Bekend is van hem dat hij de ‘Twee van Putten’ zonder een spoor van twijfel als de daders van de moord op zijn zus ziet en niet kan verkroppen dat daar al jarenlang vraagtekens bij worden gezet. Eerder is hij Willibrord Frequin al eens met een bijl te lijf gegaan. En zelf heb ik hem ook wel eens achter me aan gehad toen ik in de bossen van Putten bepaalde feiten of omstandigheden kwam verifiëren. De familie Dubois denkt aan een wraakactie en dat is helemaal niet gek, want het sporenbeeld, de feiten en omstandigheden wijzen daar ook op. De politie – District Noord-West Veluwe/Ermelo – komt ter plaatse en vertelt dat Bas zich inmiddels heeft gemeld. Hij heeft inderdaad de aanrijding veroorzaakt, naar zijn zeggen in ‘een toestand van bewustzijnsvernauwing’. Een crash met een tragische ach–101 –
tergrond dus, maar daarom niet minder ernstig. De hevig geschrokken Herman en Anja gaan naar het politiebureau in de – terechte –
veronderstelling dat hier werk van gemaakt zal worden. Op het bureau krijgen zij echter te horen dat Ambrosius was gehoord, maar direct weer vrijgelaten was en dat er niets met de zaak zal worden gedaan. Johan Theodorus Hafkamp, de lokale koddebeier die hen te woord staat, weigert aanvankelijk zelfs een aangifte op te nemen: ‘We doen er toch niks mee!’ Pas als Herman Dubois erop wijst dat het opnemen van aangifte verplicht is – hij heeft in al die jaren het nodige geleerd over justitie – wordt dit zuchtend, met zichtbare tegenzin en spottende lach gedaan. En met een snelheid die na de Tweede Wereldoorlog niet meer bij politie en justitie is gezien, tikt deze Hafkamp vervolgens meteen daarna een brief aan Dubois waarin hij nog eens de vrijwaring van Ambrosius bevestigt: ‘Ik heb besloten dat geen vervolging wordt ingesteld. De reden hiervoor is dat sprake is van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Uit het onderzoek is gebleken dat er geen aanwijzingen zijn dat de aanvankelijk als verdachte aangemerkte de aanrijding opzettelijk heeft veroorzaakt,’ aldus Hafkamp. Nu dacht ik altijd dat in ons land de rechter uitmaakte of er voldoende wettig en overtuigend bewijs was, maar kennelijk gaat dat in Ermelo anders. Daar staat de veldwachterij nog gelijk aan onze Lieve Heer. En onderzoek? Welk onderzoek? De beslissing was al genomen voordat de aangifte was opgenomen en de getuigen waren gehoord! En gelooft u mij: als het omgekeerde was gebeurd, als Herman ‘in een toestand van bewustzijnsvernauwing’ op Bas Ambrosius was ingereden, was hij door een arrestatieteam opgepakt en wegens poging tot doodslag direct in de cel gezet. Daar durf ik een jaarsalaris op te verwedden. Inspecteur Hafkamp had echter ook nog een handlanger-in-vooringenomenheid: hij werd verbaal ondersteund door politiewoordvoerder H. van Elderen, die de inmiddels gewaarschuwde pers probeerde af te poeieren. ‘Ambrosius zegt in een toestand van bewustzijnsvernauwing te hebben gehandeld. Hij had een soort black-out. Dat betekent volgens ons dat er geen sprake is van opzet. Het incident wordt daarom afgedaan als een gewone aanrijding. De zaak wordt geseponeerd,’ verkondigde hij een paar uur na het incident al begripvol. De politiewoordvoerder als psychiater, die de verdachte bovendien ongezien op zijn woord gelooft. Kennelijk weet hij niet dat de gevangenissen in ons land vol zitten met lieden die op een fataal moment een ‘bewustzijns–102 –
vernauwing’ hebben gehad. Met dit soort politiemensen begin ik steeds beter te begrijpen hoe de dwalingen in de Puttense moordzaak tot stand zijn gekomen. In deze regio is het vooral de politie die aan
‘bewustzijnsvernauwing’ en een ‘black-out’ lijdt...
– 103 –
Feiten en fictie, research
en goedgelovigheid...
Er zijn weinig bakkers die toegeven dat hun concurrent om de hoek beter brood bakt. Liever katten ze elkaar af. In de journalistiek is dat niet anders. Als ik geheime rapporten van de officier van justitie in bezit krijg en die openbaar maak, heet het in menige krant dat ik mij voor het karretje van de onderwereld laat spannen. Maar o wee als zij zélf een keer toevallig ‘de hand weten te leggen’ op zulk materiaal, dan is het ineens van
‘maatschappelijk belang’, ‘journalistiek relevant’ en is de ‘persvrijheid’
in het geding. En vaak wordt het dan gepubliceerd in meer ronkende bewoordingen en in langere kolommen dan ik ooit heb gedaan. Toen ik voor Panorama de voortvluchtige Frans Meijer in Paraguay opspoorde, insinueerde Het Parool dat dit een ‘opzetje’ was waaraan de andere, reeds veroordeelde ontvoerders zelf hadden meegewerkt. Nu Meijer inmiddels drie jaar in uitleveringsdetentie zit, hoor ik daar niets meer over. Sterker nog, nu haasten de media zich naar Zuid-Amerika om daar in de gevangenis ook een paar woorden van Meijer te bemachtigen. Het ergste zijn de media die doorgaans hun neus ophalen voor misdaadjournalistiek, maar vervolgens helemaal doorslaan als het toevallig hun pad een keer kruist. Zoals de eo, die een tranentrekkende special over de vermoorde Sybine Jansons uitzond, louter omdat het meisje wel eens op de eo-jongerendag was geweest. Dan is ineens alles gerechtvaardigd en worden de meest vergaande vragen gesteld en meest intieme beelden getoond. De kroon spant echter de ncrv. Deze omroep gaat er in paginagrote advertenties altijd prat op dat zij nog
‘fatsoenlijk’ is, dat zij nog weet wat ‘respect’ is en dat zij mensen nog in hun ‘waarde’ laat. Dit in tegenstelling tot de commerciële heidenen die met satanisch genoegen louter pulp produceren; gedreven door sensatiezucht, niet gehinderd door enig moreel besef en slechts gericht op hoge kijkcijfers. Van dat zelf gecreëerde fatsoensaureool zijn we echter de eerstkomende tien jaar verlost, sinds de ncrv de documentaire ‘Verborgen moeders, zwanger na incest’ van Thom Verheul
– 104 –
heeft uitgezonden. De reportage is een nu al klassiek voorbeeld van wat er gebeurt als je een naïeve tv-maker in de wereld van recht en onrecht laat opereren. In de documentaire kwam Annemarie K. uit Grootebroek aan het woord, die vertelde dat zij voor haar zestiende jaar vijf kinderen zou hebben gekregen, waarvan er drie waren verkocht, een vermoord, terwijl de vijfde bij de geboorte was overleden. De baby’s waren gewoon met de vuilnis meegegeven. De ncrv verifieerde niets en pleegde ook geen wederhoor. Nooit is er een babylijkje gevonden, niemand in het dorp heeft Annemarie ooit zwanger gezien. En wanneer kwam ze met dit verhaal? Pas vele jaren later, toen de ‘vergeten herinneringen’ door een therapeut naar boven waren gehaald... Als er iets is waar ik als misdaadverslaggever van in elkaar krimp, is het dat wel, maar voor de ncrv was er geen vuiltje aan de lucht. In de montagekamers werd met ijver een journalistiek gedrocht gecreëerd. En later werd er in dezelfde serie nog een portret aan toegevoegd van een dominee uit ’t Harde die door zijn dochter Jacqueline werd beschuldigd van incest en onvrijwillige abortussen. De vrouw mocht op het ncrv-scherm haar verhaal doen, maar later bleek dat zij langdurig onder psychiatrische behandeling is geweest, dat zij al eerder diverse andere mannen van seksueel misbruik had beschuldigd en zich aan derden ten onrechte had voorgedaan als kankerpatiënt, als dochter van een prostituee en als weeskind. Maar de ncrv had haar kennelijk klakkeloos – op haar blauwe ogen - geloofd. En waarom had Verheul eigenlijk geen commentaar gevraagd? Tegen nrc Handelsblad zei hij:
‘Ze zouden toch ontkennen en als je dat in het programma zou laten zien, maakt ze dat alleen maar verdachter.’ Kijk, zo word je nou de omroep van het fatsoen. Mensen in hun waarde laten! En in Trouw legt Verheul uit dat: ‘Een documentaire iets anders is dan een doorsnee journalistiek product.’ Tuurlijk, in een documentaire zuig je er maar een punt aan, dat begrijpt iedereen!
I already made up my mind, don’t mix me up with facts! En de eindredacteur van de gewraakte documentaire voegde daar nog aan toe dat hij zich in deze kwestie wel kan vinden in de uitspraak: ‘De waarheid doet er niet toe. Het gaat om de pijn.’ Nou, pijn deed het inderdaad. Het heeft een aantal mensen volledig kapotgemaakt. Met ‘alle respect’ zullen we maar zeggen. Misdaadverslaggeving is een vak. Een vak van feiten en research. En niet van fictie en goedgelovigheid.
– 105 –
26-06-2001 – De Puttense moordzaak 2
Het is lang geleden dat ik naar een gerechtelijke uitspraak ging met een onbestemd, drukkend gevoel in mijn maag, zeg maar de ‘kriebels’. Normaal gesproken zorgt de beroepshalve vereiste afstandelijkheid ervoor dat op z’n hoogst je nieuwsgierigheid is geprikkeld. Maar op 26 juni 2001 was dat onmiskenbaar anders. Ons hoogste rechtscollege, de Hoge Raad, zou uitspraak doen in de Puttense moordzaak en beslissen of er wel of niet een herziening zou komen van deze, in mijn ogen, gerechtelijke dwaling. Het was het uur U in een affaire die deel van mijn leven is geworden. Samen met de Twee van Putten en hun vrouwen reed ik naar Den Haag, waar oud-hoofdcommissaris Jan Blaauw al stond te wachten, eveneens met een licht opspelende maag, zo vertrouwde hij me toe. Blaauw en ik vormen in de Puttense moordzaak een uniek gelegenheidsduo: de hoofdcommissaris en de misdaadverslaggever. We kenden elkaar uiteraard al voor die tijd, maar ‘Putten’ heeft ons echt bij elkaar gebracht. Zes jaar lang hebben we samen de research gedaan in deze justitiële dwaling. We zijn vaak samen op pad geweest, plozen gezamenlijk de dossiers uit, hoorden betrokkenen, maakten reconstructies en tijdlijnen en hebben oeverloos met elkaar overlegd, getelefoneerd, gefilosofeerd, gespeculeerd over de mogelijkheden en onmogelijkheden in de moordzaak. En altijd gaf Jan Blaauw blijk van een recherche-inzicht en feitenkennis, die ik soms bij zijn collega’s node mis. Maar naast ons serieuze overleg, hebben we niet zelden ook veel lol gehad en onbedaarlijk gelachen over missers, commentaren, observaties en kromme en volstrekt ongeloofwaardige zinsneden uit de processen-verbaal, die we in onze gesprekken met graagte citeerden. In onze 35 uitzendingen over de Puttense moordzaak was Blaauw meestal op een of andere manier aanwezig, met uitspraken die immer de spijker op zijn kop sloegen. In september 1997, we waren toen twee jaar samen ‘onderweg’, gaf hij me bij een van onze ontmoetingen het in leer gebonden laatste exemplaar van het door hem geschreven standaardwerk Crimi–106 –
nele tactiek cadeau. Als opdracht schreef hij er op de eerste bladzijde in: Ter herinnering aan onze gezamenlijke inspanningen om voor de
‘twee van Putten’ het recht te laten zegevieren. En onder aan de bladzijde schreef hij: ‘Doel bereikt op: ..-..-...’ Datum en jaartal ontbraken nog. We hadden samen afgesproken nooit op te geven in deze affaire, ook al was de situatie soms uitzichtloos en de tegenwerking niet gering. Het was een belofte die in onze ontelbare telefoongesprekken dikwijls terugkwam.
Welnu, op 26 juni was het dus erop of eronder. Nerveus schoven we de zaal in, die bomvol belangstellenden was. Cameraploegen verdrongen zich. Ik zat voorin, samen met Wilco Viets en Herman Dubois en hun vrouwen. Jan Blaauw bescheiden als altijd achterin, waar hij in de loop van de vele zittingen zijn ‘eigen’ stoel claimde. De spanning was om te snijden en ik zal nooit meer de woorden vergeten van de president van de Hoge Raad, mr. W.E. Haak, die direct na de opening zei: ‘Ik zal u niet lang in spanning houden... De Hoge Raad verklaart uw aanvraag tot herziening gegrond.’ U heeft op tv kunnen zien wat dat zinnetje voor emotionele taferelen veroorzaakte. Hier hadden we zes jaar lang voor gepleit en gestreden! Herman Dubois stond op en schudde me krachtig en ontroerd de hand en ik voel me niet te groot om te zeggen dat op dat moment de tranen in mijn ogen schoten. Daarna keek ik naar achter in de zaal, waar Jan Blaauw zat. Onze blikken kruisten elkaar veelbetekenend. En ik vergis mij niet als ik zeg dat toen ik hem even later op de schouder sloeg, ook zijn ogen wat vochtig waren. De rest van de dag werd gevuld met interviews, tvopnamen voor een extra uitzending – de 36ste! – en heel veel felicitaties. De e-mails, sms-en, bossen bloemen, champagne, telefoontjes en faxen stroomden binnen. Langzaam drong het besef door dat we samen rechtsgeschiedenis hadden geschreven. De Puttense moordzaak en de revisie daarvan zal tot ver in deze eeuw in elke rechtenstudie worden gedoceerd. Toen ik ’s avonds laat thuiskwam, liep ik linea recta naar mijn boekenkast en haalde daar het boek Criminele tactiek van de plank. Ik las opnieuw de opdracht die Jan Blaauw er destijds in had gezet. Ik maakte er een kopie van, pakte een pen en schreef bij
‘Doel bereikt’: 26-06-2001. En even later gleed het door de fax naar Jan Blaauw.
– 107 –
Klein bericht, groot leed
Ik heb er maar eens een schaar bij gepakt, want het laatste jaar zag ik iets te veel van die berichtjes, ergens onder aan de buitenlandpagina van de krant. Het duurde niet lang of ik had een aardig stapeltje. Met kopjes als: man 22 jaar onschuldig in cel of dna toont onschuld veroordeelde moordenaar aan. In de tijd dat ik zelf nog bij de krant werkte noemden we dat een ‘stoppertje’, een kort bericht dat je overal kwijt kon. Handig. Tien regels met onnoemelijk, niet meer goed te maken mensenleed. Leest u maar even mee.
De 49-jarige Jerry Frank Townsend, een geestelijk gehandicapte man uit Florida, kwam onlangs op vrije voeten nadat hij 22 jaar had vastgezeten voor zes moorden die hij helemaal niet had gepleegd. Hij was tot zevenmaal levenslang veroordeeld, maar nieuw dna-onderzoek pleitte hem volledig vrij, nadat de beste jaren van zijn leven achter de tralies waren vergruisd.
De 29-jarige Joaquin Jose Martinez uit Tampa zat slechts vijf jaar onschuldig in de gevangenis, maar wel op de even gevreesde als beruchte ‘deathrow’. Hij ontsnapte maar ternauwernood aan de dood, want zijn executiedatum was al vastgesteld toen zijn onschuld werd aangetoond. Martinez werd veroordeeld voor een dubbele moord en had een advocaat die eerder een straf dan een hulp was. Op het laatste nippertje bleek dat ontlastend bewijsmateriaal was weggelaten. De 45-jarige Glen Nickerson uit Californië, kwam afgelopen week vrij na zeventien jaar voor niets in de lik te hebben gezeten. Hij werd in 1984 tot levenslang veroordeeld voor een dubbele moord, maar pas onlangs werd de echte dader gepakt en werd Nickerson zijn leven teruggegeven, althans dat wat er nog van over is. Niet altijd wordt de onschuld op tijd vastgesteld. De negentienjarige Derek Bentley uit Engeland, die in 1953 werd opgehangen omdat hij verantwoordelijk zou zijn voor de dood van een politieman, werd onlangs alsnog gerehabiliteerd. Volgens het hof had hij een ‘schande–108 –
lijk oneerlijk proces gehad’ en was de rechter ‘op een flagrante manier partijdig’. Misschien kan dit nog op Derek z’n grafsteen worden gebeiteld. De 34-jarige Christopher Ochoa, uit Austin, Texas, zat dertien jaar in de bak voor de moord op een 22-jarige vrouw, waar hij niets mee te maken had. Hij was tot levenslang veroordeeld, maar moest wel op vrije voeten worden gesteld toen nieuw dna-onderzoek de echte dader aanwees. De dertigjarige Richard Dantzinger, de maat van Ochoa, werd slechts tot 99 jaar veroordeeld en was evenzeer onschuldig. Hij komt ook vrij, maar is in de gevangenis door medegedetineerden zodanig gemolesteerd dat hij ernstig geestelijk gehandicapt raakte. Een blijvend souvenir van zijn bajestijd. ‘Zijdelingse schade’ noemt men dat in de vs.
De 69-jarige Brit Patrick Nicolls zat al 23 jaar in de gevangenis eer aan het licht kwam dat hij de dood van een bejaarde vrouw niet op zijn geweten had, maar dat zij was gestorven aan een gewone hartaanval. Anthony Porter zat sinds 1982 op ‘deathrow’ voor een dubbele moord in Chicago en wachtte op zijn executiedatum. De jongen had een iq van 51 en werd bijgestaan door een advocaat die regelmatig in slaap sukkelde. Zijn veroordeling was een opeenstapeling van blunders. Studenten die zich om zijn lot bekommerden, ontmaskerden recent de echte dader.
En zo kan ik nog wel even doorgaan. Als u zelf oplet ziet u deze berichtjes ook regelmatig staan. En dan heb ik het nog maar niet over meer beroemde dwalingen als die van de Guildford Four en de Birmingham Six. En toch geloven de meeste Nederlanders nog altijd hardnekkig dat zoiets niet bij ons voorkomt. Wij zijn het enige land in de wereld met een feilloze rechtspraak. Denken ze. Hopen ze. Of zal de ‘Puttense moordzaak’ nu eens een ‘stoppertje’ worden op de buitenlandpagina van The New York Times? ‘Dutch justice failure: The Putten-Two innocent!’
– 109 –
De allesoverheersende vraag
In mijn loopbaan als misdaadverslaggever heb ik heel vaak gesproken met ouders van wie een kind is verdwenen of vermoord. In al die gesprekken is mij opgevallen dat de ouders in hun onpeilbare verdriet, frustraties, woede en machteloosheid vooral door één vraag worden gekweld: wat heeft ons kind in zijn laatste minuten allemaal meegemaakt? Was hij bang, heeft hij pijn gehad? De gedachte dat hun kind in doodsangst om zijn vader en moeder heeft geroepen, zonder dat zij in staat waren hun oogappel te hulp te komen, zonder dat zij zelfs maar wisten dat het jonge leventje van hun kind op het punt stond gewelddadig beëindigd te worden... die gedachte is onverdraaglijk. Sientje Oort, de moeder van de in augustus 1982 in Purmerend vermoorde tienjarige Petertje Oort verwoordde het in 1993 in een interview met mij als volgt: ‘Zolang de dader niet is gepakt blijf ik er elke dag aan denken wat Petertje misschien allemaal heeft moeten doorstaan. De angst van dat kind in zijn laatste momenten laat me niet los.’
Ik weet van dichtbij dat de ouders van Nicky Verstappen, het elfjarige jongetje dat op 10 augustus 1998 tijdens een jeugdkamp in Limburg de dood vond, met precies dezelfde vragen worstelen, die permanent aan hun gemoed knagen. ‘Wat heeft onze Nick doorgemaakt, wat is er allemaal gebeurd?’ Na bijna drie jaar onderzoek heeft het rechercheteam het dossier gesloten. Na 48.000 manuren speurwerk en honderden technische, tactische en medische deelonderzoeken is men er niet uitgekomen wat er met Nicky is gebeurd. En hoewel er tekenen van seksueel misbruik waren, kon niet met zekerheid worden vastgesteld dat dit daadwerkelijk het geval was. Zelfs de doodsoorzaak kon tijdens de sectie niet meer worden achterhaald, omdat hij enige tijd buiten in de zomerwarmte had gelegen eer zijn lichaam was gevonden. Peter en Berthie Verstappen werden vooraf door het Openbaar Ministerie in Maastricht en de leiders van het rechercheteam over het stopzetten van het onderzoek ingelicht en ze hadden advocaat mr.
– 110 –
Benedicte Ficq en mij gevraagd hen te bij te staan, alles te noteren en bepaalde vragen te stellen. Gedetailleerd legde de recherchechef uit wat er de afgelopen jaren allemaal was gedaan. Dat men veel raadsels niet had kunnen oplossen, maar dat gaandeweg een aantal belangrijke vragen toch wel was opgehelderd. En hij vertelde toen dat uit nieuw onderzoek was gebleken dat Nicky niet, zoals steeds was aangenomen reeds kort na zijn verdwijning – om zes uur ’s morgens –
moest zijn overleden, maar vrijwel zeker pas om twee uur ’s middags en mogelijk zelfs pas de volgende ochtend. Het was een aangrijpend, emotioneel moment. Een schok. Het was of Peter en Berthie een klap in hun gezicht kregen. Hun Nick had dus nog geleefd, terwijl zij daar die ochtend in de buurt aan het zoeken waren geweest! Misschien waren ze wel dichtbij hem geweest... Wat was er allemaal nog gebeurd in die uren? Bij wie was hij? Was hij zich bewust van het gevaar waarin hij verkeerde, begreep hij misschien wat er komen ging? De rest van de bijeenkomst ontging Peter en Berthie grotendeels, de gedachte dat hun zoontje uren langer geleefd had dan zij steeds hadden gedacht, maalde door hun hoofd.
Na afloop van het ruim drie uur durende gesprek gingen we op een terrasje in de buurt even wat drinken om nog wat na te praten. ‘Wat vond je ervan,’ vroeg ik aan Berthie. Ze stak met trillende hand een sigaret op en zei: ‘Dat ene hè... dat ene spookt steeds door m’n hoofd...’ Peter Verstappen knikte zwijgend, verslagen. Terwijl we daar zo zaten, rinkelde ineens mijn gsm. Het was vrijdag namiddag en ik nam op. ‘Hoi Pap!’ klonk het vrolijk. Het was mijn zoontje van elf jaar. Even oud als Nicky. Hij was opgetogen: hij had zijn schoolrapport gekregen. Hij was met mooie cijfers overgegaan en kon niet wachten tot ik thuiskwam om daar verslag van te doen. Ik kon het gesprek niet meer afbreken en reageerde zo ingehouden mogelijk, zonder uiteraard zijn enthousiasme te bederven. Aan tafel was het gesprek stilgevallen. Iedereen luisterde mee en begreep waar het over ging, ook al konden ze mijn zoontje niet echt horen. En zonder dat ik hen aan hoefde te kijken, wist ik dat er door de ziel van Peter en Berthie Verstappen op dat moment een scherp zwaard sneed.
– 111 –
Bekennen is om straf vragen
Op vrijdag 13 februari 1998 werd in Leiden de 42-jarige Marianne van der Graaf in haar woning vermoord. Het was een gruwelijk misdrijf, want uit een reconstructie van die ongeluksdag leidde de recherche af dat de vrouw van ’s morgens vroeg tot in de namiddag in haar woning moet zijn gegijzeld. Haar werkgever, die zich afvroeg waar ze bleef, had met haar die ochtend getelefoneerd. Ze was plotseling ziek geworden, zei ze. En ’s middags om kwart over vijf belde haar vriend. Hij bespeurde onraad, omdat Marianne onnatuurlijk reageerde en heel afgemeten antwoordde. Op de vraag of hij moest komen, had ze
‘ja’ gezegd en toen hij even later arriveerde, trof hij haar vrijwel naakt en dood aan. Ze had een lelijke snijwond in haar hand, bloed onder haar nagels en de recherche vond in het bed verse spermasporen. Ook werd een sporttas gevonden met elektradraad, een mes en operatiehandschoenen, die de dader kennelijk inderhaast had achtergelaten. Er was weinig fantasie voor nodig om te beseffen dat Marianne slachtoffer was geworden van een horrorscenario. Ondanks alle sporen en een fraai dna-profiel kwam de recherche er aanvankelijk niet uit. Tips waren er nauwelijks, een motief ontbrak. Het was in die fase dat ik me voor de zaak ging interesseren. Ik had contact met nabestaanden en juist toen ik aandacht aan het mysterie wilde besteden, arresteerde de recherche een verdachte, de nu 35-jarige Edwin van H. uit Leiden. Van H. is een gesjeesde rechtenstudent en was ooit even een buurman van Marianne geweest: dat was waarschijnlijk de link waar de politie zo lang naar had gezocht. Hij ontkende de moord in alle toonaarden. De zaak kwam op zitting en hoewel ik eigenlijk vakantie had, dreef mijn nieuwsgierigheid mij toch naar de rechtbank in Den Haag. Ik wilde wel eens horen wat zijn verhaal was. Welnu: nooit in mijn loopbaan heb ik een verdachte gehoord die zo onvoorstelbaar kan draaien en liegen als deze Edwin van H. Zelden ook heb ik iemand gezien die zichzelf zo tegensprak en vastpraatte... gênant gewoon. In bepaalde onderwereldkringen geldt het adagium: ‘Beken–112 –
nen is om straf vragen’, en Van H. had hier kennelijk uit opgemaakt dat als je niet bekent, je ook geen straf krijgt. Gevolg was een tenenkrommende vertoning. Maandenlang had hij tijdens de verhoren ontkend dat hij in de woning van Marianne was geweest. Totdat de recherche hem confronteerde met zijn gevonden sperma. Toen beweerde hij dat dit een vals spoor was dat de echte dader geraffineerd in een condoom had meegenomen. O, juist ja... en die dader had dan zeker ook zijn bloed en huidresten onder de nagels van Marianne aangebracht? Nou, dat werd zelfs Van H. iets te gortig en toen pas gaf hij toe dat hij inderdaad de hele dag bij Marianne – die hij slechts twee keer eerder had ontmoet – had doorgebracht. Ze verzuimde spontaan van haar werk, en had vrijwillig vier tot vijf keer seks met Edwin, die ’s morgens zonder afspraak om acht uur voor haar deur had gestaan om te ‘praten’. Ja heus, edelachtbare! En die Dutroux-achtige spullen in de sporttas? Och, dat was wat klusgereedschap dat hij altijd bij zich had. En zo had hij voor alles een verklaring, hoe onwaarschijnlijk soms ook. Maar hoe was Marianne dan om het leven gekomen? Ook hierop had de Leidenaar een verhaal. Om dit te verklaren lanceerde Van H. een persoon die hij de dag voor de moord in Leiden toevallig zou hebben ontmoet, ene Hans. Ik zeg u nu vast dat de man nooit is gevonden of geïdentificeerd, er is zelfs geen spoor van een aanwijzing dat hij bestaat. Maar goed, Van H. had ruzie met deze Hans gekregen en had hem die middag naar de woning van Marianne laten komen, wat op zich zelf natuurlijk al raar was. En terwijl Edwin juist even tien minuten op het toilet zat, had die Hans ‘zomaar’ de moord gepleegd en was er vandoor gegaan. En ja, Edwin had toen ‘de schijn zo tegen’, dat hij ook maar was gevlucht zonder de politie te waarschuwen. Voor de rechtbank deed Van H. dit alles met een superieur glimlachje en tamelijk ontspannen nog een keer uit te doeken. Hij begreep kennelijk niet half hoe erg hij afging. Dat zijn advocaat ernaast kon zitten zonder een kleur te krijgen, vond ik een prestatie van formaat. Zelf moest ik me bijna inhouden om niet bij een schorsing op Van H. af te stappen en te zeggen: ‘Hou toch op met dat gelul, man! Bewijs iedereen, maar ook jezelf, een dienst en vertel de waarheid.’
– 113 –
Balpenmoord of balpenzaak?
In het Nederlandse strafrecht kun je niet twee keer voor hetzelfde feit worden berecht. En in feite is dit een wereldwijd rechtsbeginsel. Het betekent dat als iemand ooit onherroepelijk is vrijgesproken voor een moord en jaren later komt aan het licht dat hij toch schuldig is, hij niet opnieuw terecht kan staan. Zelfs niet als hij de moord bekent. Juridisch heet dit Ne bis in idem – niet twee keer voor hetzelfde. De regel vindt zijn oorsprong in de overtuiging dat er een keer definitief een punt achter een zaak gezet moet worden en een verdachte niet met de onzekerheid hoeft te leven dat hem opnieuw vervolging boven het hoofd hangt, terwijl hij eerder is vrijgesproken. De laatste tijd rijst er verzet tegen dit principe, vooral ook door de opkomst van dna-technieken die in oude, vastgelopen misdrijven alsnog voor verrassingen kunnen zorgen. De discussie hierover viel toevallig samen met de bekendmaking van nieuwe feiten in wat de ‘Leidse balpenmoord’ is gaan heten, al moet je eigenlijk spreken van balpenzaak, want moord is uiteindelijk niet bewezen geacht. Het ging om de mysterieuze dood van een 53-jarige vrouw in Leiden, die in mei 1991 in haar woning werd gevonden. Bij sectie trof de patholoog-anatoom tot zijn verrassing een zwarte Bicpen van ruim veertien centimeter in haar schedel aan, die via de rechteroogkas het hoofd was binnengedrongen en die van buitenaf niet zichtbaar was. De pen had haar hersenen verwoest. Deskundigen meenden dat het om een ‘valtrauma’ ging: de vrouw was waarschijnlijk gestruikeld terwijl ze de pen in haar hand had en ze was zo ongelukkig terechtgekomen dat deze haar oogkas had doorboord. Justitie twijfelde echter en hield rekening met een misdrijf. En in 1995, vier jaar later, werd de toen 25-jarige zoon van de vrouw aangehouden. Hij zou met een kruisboog de pen opzettelijk in het oog van zijn moeder hebben geschoten, zo luidde de beschuldiging. De jongen had daar toen hij in behandeling was bij een psychotherapeute ook toespelingen op gemaakt. In oktober 1995 werd de zoon door de rechtbank in
– 114 –
Den Haag inderdaad veroordeeld tot twaalf jaar cel wegens moord. Volgens de rechters had hij met voorbedachten rade zijn moeder de pen door het oog geschoten in een poging de perfecte moord te plegen. Hoe het hem gelukt zou zijn die pen vrijwel onzichtbaar precies door haar oogpupil te schieten bleef onvermeld (wat was er gebeurd als hij een centimeter naar links of rechts of onder of boven had geschoten?). In hoger beroep kreeg de zaak echter een wending. Er waren toen uitgebreide (schiet)proeven gedaan die het onaannemelijk maakten dat de vrouw met een kruisboog en een Bic-pen-als-pijl van het leven was beroofd. Andere tests toonden aan dat een valtrauma zeer wel tot de mogelijkheden behoorde. Het resultaat was vrijspraak en de ‘Leidse balpenmoord’ werd gesloten.
Tot voor kort tenminste, want de gepensioneerde neurochirurg dr. M. van Duinen werd zo door de kwestie geïntrigeerd dat hij er nader onderzoek naar deed. Tot zijn verbazing was er destijds geen neurochirurg bijgehaald en bestond er in de medische wereld nauwelijks expertise over
‘penetrerend hersenletsel’. En dus schreef hij er zelf maar een standaardwerk over met opzienbarende conclusies. De belangrijkste is dat hij een
‘ongeluk’ totaal niet waarschijnlijk acht. En dat baseert hij op medische interpretaties, maar gedeeltelijk ook op gewoon gezond verstand. Het einde van de veertien centimeter lange pen bevond zich namelijk halverwege de oogbol van het slachtoffer. ‘En dat sluit een valtrauma uit,’ aldus de neurochirurg. Want bij een val zal altijd nog een stukje uit de oogkas steken, ‘omdat de val wordt gestopt door de voor de oogkas liggende benige uitsteeksels, zoals de neus en het voorhoofd’. De chirurg kraakt ook de schietproeven die destijds zijn gehouden als ondeugdelijk. Bestudering van het dossier leerde hem bovendien dat de gewraakte Bic-pen hoogstwaarschijnlijk leeg was. En waarom, zo vroeg hij zich af, loopt een vrouw met een lege pen in haar hand? En waarover zou ze in haar eigen woning zo fataal gestruikeld moeten zijn? Er was niets gevonden wat dit verklaart. En zo waren er nog wel meer ‘feiten’ en veronderstellingen die in Van Duinens studie geen standhielden. Is de Leidse balpenzaak dan toch een balpenmoord? De in het politievakblad Modus gepubliceerde bevindingen van dr. Van Duinen zijn door niemand weersproken, zo bevestigde hij mij toen ik hem opbelde. Maar er is verder ook niets mee gedaan. Waarom niet? Ach, wellicht had men geen zin in ‘twee keer hetzelfde’.
– 115 –
De schatkamer van een
misdaadjournalist 1
Het is zomertijd, mijn programma staat even stil en de penoze ligt aan de Costa Brava. En naast een beetje vakantie vieren geeft mij dat de gelegenheid om wat orde op zaken te stellen in mijn documentatie. Het is in de stille zomermaanden een vast ritueel dat ik mij tamelijk druk bezighoud met mijn archief. Op mijn vrouw en kinderen na is er niets dat zoveel aandacht van mij krijgt en zo zorgvuldig gekoesterd wordt als mijn misdaaddossiers. Ruim 23 jaar geleden ben ik ermee begonnen om deze aan te leggen en al die jaren ben ik daar consequent mee doorgegaan. Het is de beste beslissing die ik ooit in mijn carrière heb genomen, denk ik. Een goed archief is de schatkamer van een misdaadjournalist en dus ben ik daar wekelijks vele uren zoet mee. En in de zomer loop ik alles altijd nog een keer extra door: ik schik en herschik, ik benoem en herbenoem, en de afgelopen jaren heb ik het steeds maar uitdijende archief – dat tientallen meters beslaat – regelmatig gereorganiseerd. Het is iets waar niemand anders aan mag komen. Ik ben zuiniger op mijn archief dan op mijn geld. En als ik eens een dossier mee naar de redactie neem, zou ik de redacteur die ermee aan de slag gaat het liefst voor ontvangst laten tekenen. Inmiddels beslaat mijn archief een zolder en een flink aantal archiefkasten en boekenkasten met honderden non-fictie misdaadwerken uit binnen-en buitenland. En het groeit nog iedere dag. Ik bewaar stukken van elke zaak die ik onderzoek en in bepaalde slepende affaires, zoals de Puttense moordzaak of de Heinekenontvoering, praat je natuurlijk algauw over een dozijn ordners. Verder heb ik altijd alle correspondentie bewaard met advocaten, tipgevers, nabestaanden, criminelen, noem maar op. Soms zijn die briefjes uit de lik ineens goud waard en af en toe worden het zeldzame memorabilia als de persoon in kwestie bijvoorbeeld later tegen een kogel oploopt. Ik kan daar inmiddels een aardig mapje mee vullen. Maar ik bewaar ook vanaf het begin van mijn loopbaan alle interessante misdaadknipsels uit kranten en tijdschriften. En dat vormt misschien wel het grootste gedeelte van mijn archief. Elke ochtend worden de landelijke dagbladen
– 116 –
‘geknipt’ en omdat al die knipsels bij elkaar natuurlijk snel een rommeltje worden, ben ik al vroeg begonnen ze per onderwerp te kopiëren op een A-viertje. Dat zorgt ervoor dat mijn archief in maatvoering uniform is en het bergt makkelijk op. Elke dag heb ik minstens vijftien A-viertjes – zo heb ik geturfd – die aan mijn dossiers worden toegevoegd, maar meestal – zeker als er grote kwesties spelen – veel meer. En omdat er op jaarbasis zo’n 310 keer een krant uitkomt, betekent dat ieder jaar een toevloed van in ieder geval 4650 velletjes papier die keurig op datum in de juiste map moeten worden gerubriceerd. En dat gedurende 23 jaar, is ruim honderdduizend A-viertjes: een pallet kopieerpapier bij elkaar. En dan heb ik het dus nog maar alleen over de kranten-en tijdschriftknipsels. Naast alle andere onderwerpen heb ik ook van ruim driehonderd prominente moordzaken, waar ik beroepshalve mee bezig ben geweest, een dossier aangelegd. Van A (Achouitar, een vermoord zevenjarig jongetje uit Nijmegen) tot Z (Hans van Zon, de beruchte meervoudig moordenaar). Het oudste dossier in mijn archief is dat van de moord op het negenjarige jongetje Keesje Vermeulen uit Rotterdam (1948), maar ik heb ook een mapje over de moord op de Haagse societyprostituee Blonde Dolly (1959), terwijl ik over de roemruchte Berkelse gifarts dr. O. (1957) het mooiste en meest uitgebreide archief van Nederland heb. Soms, als er weer een behoorlijke aanwas van ordners is geweest, verzucht mijn vrouw of er misschien eens iets ‘weg’ kan, waarop ik haar aankijk alsof zij mij jarenlang met mijn beste vriend heeft bedrogen. Mijn archief is heilig en iets weggooien grenst aan heiligschennis! En u zult na lezing van het bovenstaande ook kunnen invoelen dat er voor mij geen groter moment van glorie bestaat dan wanneer ik gebeld wordt door een radeloze collega die nergens gegevens kan vinden over, bijvoorbeeld, ‘een moord in april 1975 in de buurt van Maarsbergen’ en ik binnen een minuut alle details kan oplepelen – en zelfs veel meer dan dat. Dat is even lekker als... eh... inderdaad!
– 117 –
De schatkamer van een
misdaadjournalist 2
In het vorige hoofdstuk heb ik u een kijkje gegeven in mijn archief vol misdaadzaken. Ik legde u uit dat dit archief, opgebouwd in 23 jaar misdaadverslaggeving, voor mij een soort schatkamer is, waar ik veel tijd in doorbreng. Zoals een ander postzegels of munten verzamelt, of puzzelt, ben ik graag bezig met het rubriceren van misdaadgegevens. Ik heb alles overzichtelijk gekopieerd en op onderwerp gebundeld in plastic mapjes, die weer in honderden genummerde ordners en archiefdozen verdwijnen. Meest bijzondere element van dit archief zijn de ruim driehonderd dossiers van geruchtmakende moordzaken en verdwijningen die ik heb bijgehouden. Om de tel niet kwijt te raken heb ik de inhoud van mijn archief ook in een computerprogramma staan en daar zit ik graag een beetje mee te experimenteren. Zo heb ik de gegevens van de driehonderd moordzaken ingevoerd op naam, plaats, datum en waar ik het allemaal precies terug kan vinden. Van A tot Z. Beginnend bij Aalst-Waalre (waar in 1974 de vijfjarige Carolientje Pessers werd ontvoerd en vermoord) en eindigend bij de gewelddadige dood van de 24-jarige Marco Ros in Zwolle (die ooit zelf van een moord werd verdacht en toen mijn hulp inriep), die door zijn boezemvriend ‘per ongeluk’ werd doodgeschoten. En zo vertelt elk dossier een bijzonder verhaal over gruwelijke misdrijven, persoonlijke tragedies en soms interessante contacten met nabestaanden, slachtoffers en daders. In mijn nieuwste computeruitdraai turfde ik dat van de ruim driehonderd door mij onderzochte moorden er 79 op kinderen (!) waren. Nu zit er wel een aantal gedateerde zaken bij, zoals een moord uit 1948 en een paar uit de jaren vijftig, maar toch 79
kindermoorden! Overigens, zo wijst mijn archief ook uit, zijn deze niet door 79 daders gepleegd. Een groot aantal van hen heeft meermalen toegeslagen eer zij gepakt werden (Michel S., Gerard S., Harke J., Koos H., Ludo de B., Theo van B.) en daarbij is bijna de helft – 35! –
van deze kindermoorden nog helemaal nooit opgelost.
– 118 –
Opvallend is dat er in de jaren zeventig veel kindermoorden zijn gepleegd, die toen relatief weinig publiciteit kregen, maar zeker zo schokkend waren als de zedendelicten waar nu wel – terecht – alle aandacht voor is. En hoewel mijn archief van ruim driehonderd door mij geselecteerde moorden misschien niet wetenschappelijk representatief is, komt er wel uit naar voren dat de meeste kindermoorden absoluut in de zomermaanden plaatsvinden: 41 moorden in de maanden mei, juni, juli, augustus. En dat terwijl er in januari en februari in totaal maar zes waren en in december zelfs maar één! Dat is te frappant om puur toeval te zijn, temeer ook omdat mijn archief op het gebied van kindermoorden tamelijk volledig is. Er ligt overigens wel een verklaring voor de hand: in de zomer spelen kinderen meer en langer buiten, zijn ze ook ‘luchtiger’ gekleed en zitten ze bovendien niet de hele dag op school. Er zijn bovendien theorieën dat warm weer de plegers van (zeden)delicten ‘hitsiger’ maakt. Maar waarom in december slechts één kindermoord? Heeft dat misschien iets met de feestmaand te maken, het feit dat het de donkerste maand van het jaar is?
Of heeft het meer met de persoonlijke omstandigheden van de moordenaar zelf te maken? Het merkwaardige is dat ouders hun kinderen juist altijd waarschuwen niet alleen in het donker op pad te gaan. Terwijl uit mijn archiefstatistieken nu blijkt dat dit juist de periode is dat er verreweg het minste gebeurt. Of vormt de winterdaling in kindermoorden misschien het – preventieve – gelijk van de ouders die erop toezien dat hun kroost in die donkere maanden niet alleen op straat is?
Het zijn vragen en inzichten die mij bezighouden als ik dit soort gegevens uit mijn archief trek. De geruchtmakende moord op de dertienjarige Sybine Jansons uit Maarn, op 19 januari 1999, is statistisch gezien zeer uitzonderlijk. Ik heb in een halve eeuw slechts een andere echte kindermoord in januari gevonden, die op de vijftienjarige Anoeschka Weezenbeek uit Budel in 1990 (die nog steeds onopgelost is). Ik vind dat interessant en ook wel belangwekkend, maar ik realiseer me heel goed dat dit een vaststelling is waar de bedroefde nabestaanden van deze meisjes natuurlijk helemaal niets aan hebben. Ik blijf echter kijken en zoeken naar dit soort feiten en achtergronden in mijn archief en de door mij opgebouwde ‘statistieken’. Wie weet, zit er ooit misschien een ‘sleutel’ in.
– 119 –
De Delftse wurgmoord
Het beroep misdaadverslaggever spreekt velen tot de verbeelding, is mijn ervaring, en als ik mensen ontmoet duurt het nooit lang of het is onderwerp van gesprek. Het valt me daarbij op dat men altijd twee dingen van mij wil weten: of het niet gevaarlijk is wat ik doe en waar mijn fascinatie voor misdaad toch vandaan komt. Of het gevaarlijk is heb ik al regelmatig toegelicht, maar het verhaal waar mijn interesse voor ‘misse daden’ vandaan komt is voor u een primeurtje, want dat heb ik nooit eerder verteld. Meestal mompel ik dat ik van jongs af aan al word geboeid door misdaadnieuws en bijvoorbeeld de moorden op John F. Kennedy en Martin Luther King op de voet volgde, maar ik heb altijd weggelaten dat het vooral een – Nederlands – misdrijf is geweest dat mijn interesse voor de misdaadjournalistiek echt heeft doen ontwaken.
Daarvoor moeten we terug naar november 1970, toen ik een schooljongen van veertien jaar was. In die tijd speelde een van de meest geruchtmakende delicten uit onze misdaadgeschiedenis, die bekend is geworden als ‘de Delftse wurgmoord’. Slachtoffer was de 21-jarige Ada Lansbergen, die in haar flatwoning aan de Papsouwselaan in Delft werd gewurgd, kort nadat haar man ’s morgens naar zijn werk was gegaan. Dat is natuurlijk afschuwelijk, maar, zo vraagt u zich af, wat maakte de Delftse wurgmoord nou zo bijzonder? Welnu, het unieke was dat de dader na de moord veelvuldig contact zocht met de media, en de politie daarmee vernederde en uitdaagde. De moord kreeg een lugubere extra dimensie, toen de man in brieven en gesprekken met de Delftsche Courant liet weten dat hij Ada Lansbergen
‘per vergissing’ had gedood. Hij had het eigenlijk gemunt op de vrouw van een Delftse rechercheur, die precies een verdieping onder Ada woonde, zo zei hij. Hij was toevallig op de verkeerde etage beland. Het was een bijzonderheid die bleek te kloppen en het dreigement van de dader dat hij zijn fout nog wel zou herstellen, ronduit
– 120 –
angstaanjagend maakte. Hij bleek ongelooflijk goed op de hoogte en hij gaf details van de moord die niemand kon weten. In de kranten werd uiteraard uitgebreid verslag gedaan van de moord en het duurde niet lang of de aanduiding ‘de Delftse wurger’ was gemeengoed. Op mij, als tiener, maakte de zaak enorme indruk. ’s Morgens vroeg snelde ik als eerste naar de deurmat om in de krant na te slaan of de Delftse wurger weer iets van zich had laten horen, of misschien zelfs zijn dreigement wel had waargemaakt. Het feit dat de onbekende moordenaar, waar de recherche met man en macht jacht op maakte, contact zocht met een verslaggever, vond ik imponerend. Ik weet nog heel goed dat ik, iedere letter spellend, op dat moment dacht: Tjonge jonge, stel je toch eens voor dat je dat als journalist overkomt... En vanaf dat ogenblik leek mij dat het boeiendste beroep dat er bestond. Het klinkt nu misschien een beetje lachwekkend en puberaal, maar zo is het wel gegaan. De Delftse wurger werd uiteindelijk pas weken later gepakt, toen hij inderdaad een poging deed nog een vrouw te wurgen. Heel Nederland haalde opgelucht adem toen de 24-jarige Hans K., een verkoper, werd aangehouden. Het bleek dat de dader een psychopaat was, die precies tegenover de flat van Ada Lansbergen woonde en haar met een verrekijker had bespied. Daarom wist K. precies wanneer haar man de deur uitging. De moord was overigens – zeer waarschijnlijk – geen zedendelict, maar een ordinaire uit de hand gelopen beroving. Met zijn brieven en telefoontjes aan de krant had de Delftenaar de illusie dat hij de recherche op een dwaalspoor kon brengen. K. werd door de rechtbank niet-toerekeningsvatbaar verklaard en verdween in de Van Mesdagkliniek, waar hij deze tragedie nog van een wrange noot voorzag door daar precies een jaar na de moord zelfmoord te plegen. En hoewel dit nu de eerste keer is dat ik over de zaak heb geschreven, zou je kunnen zeggen dat de moord op Ada Lansbergen toch een grote rol in mijn carrière heeft gespeeld.
– 121 –
Mijn eerste moordzaak
Toen ik bijna een kwart eeuw geleden mijn eerste stappen in de journalistiek zette, had ik niet de pretentie om misdaadverslaggever te worden. De term bestond niet eens in die tijd, geloof ik. Ik wilde gewoon journalist worden en dat er gaandeweg een specialisatie in een bepaald genre van je werd verwacht, had ik – net 21 jaar geworden –
nauwelijks door. Omdat ik echter veel interesse had in misdaad en er ook als de kippen bij was als zich een ‘crime story’ aandiende, gebeurde dat echter vanzelf. Maar het zijn mijn collega’s van destijds geweest die mij uiteindelijk het predikaat ‘misdaadverslaggever’ hebben opgeplakt. In de loop der tijd had ik steeds vaker over misdaad geschreven en als er weer eens iemand met een verhaal over moord, list of bedrog belde, werd er geroepen: ‘O, dan zal ik u even doorverbinden met onze misdaadverslaggever Peter de Vries...’ Die R. is er pas veel later bijgekomen.
De eerste moordzaak die ik onder handen kreeg zal ik nooit vergeten. Het was meteen een heel bijzondere zaak, die mij veel heeft geleerd. Ik zat als leerling-journalist net een paar maanden op de Haagse redactie van De Telegraaf, toen begin juni 1978 de melding binnenkwam dat een sportvisser een vuilniszak met lichaamsdelen van een mens in een sloot aan de Veldzicht in de residentie had gevonden. Ik eropaf... Je zou kunnen zeggen dat het mijn debuut op een echte plaats delict was. Het was warm weer en de vuilniszak had waarschijnlijk al dagen in het water gelegen. Toen ik aan de walkant arriveerde, rook ik een weeïge, misselijkmakende lucht, waarvan ik direct besefte: O... zo ruikt dus een lijk in ontbinding. Het was het begin van een merkwaardige moordzaak. De lichaamsdelen bleken afkomstig van de 76-jarige Haagse weduwe Clara van Engers, die een galerijflat aan de Hengelolaan in de wijk Morgenstond bewoonde. Ze stond bekend als een excentrieke vrouw, die graag verre Oosterse reizen maakte. Van mogelijke vijanden wist niemand iets af en het motief voor de
– 122 –
moord was dus een raadsel. Het was een gruwelijk misdrijf en niet gehinderd door enige ervaring, was ik ervan overtuigd dat de moordenaar een gewelddadige bruut moest zijn, een soort ‘slachter’. Want wie anders snijdt het lijk van zo’n omaatje aan stukken en verspreidt dat in vuilniszakken door Den Haag? Daar hoefde je geen Sherlock Holmes voor te zijn om het daderprofiel te maken, dacht ik. De waarheid was echter verrassend anders. Een paar weken nadat de eerste lijkdelen waren gevonden, arresteerde de Haagse recherche niet een sadistische beroepskiller, maar een teer Indiaas meisje van twintig jaar en hooguit 45 kilo. Het bleek dat zij bij Clara van Engers had ingewoond. De Haagse weduwe had haar ouders op een van haar reizen ontmoet en hun dochter meegenomen naar Nederland om haar van een goede toekomst te verzekeren. Maar het ging algauw helemaal mis. Die aardige ‘tante’ Clara ontpopte zich als een bedillerige, twistzieke, onverdraagzame oude vrouw, die het jonge meisje geen millimeter speelruimte gaf en haar als een soort huisslavin tiranniseerde. Het meisje, dat geen Nederlands sprak, kon geen kant op en eind mei 1978 kwam het in de woning tot een uitbarsting, waarbij ze tante Clara in een vlaag van woede en radeloosheid met een mes stak. De oude vrouw bloedde dood en de door paniek bevangen Indiase vreesde dat niemand haar zou geloven als ze zou zeggen dat ze dit niet gewild en beoogd had. Ze wilde daarom het lijk wegwerken, maar het frêle vrouwtje was niet sterk genoeg om het stoffelijk overschot te dragen en dus had ze het heel praktisch – gewoon uit noodzaak dus – maar aan stukken gesneden en her en der in zakken gedumpt. De brute moord was in feite niets anders dan een menselijk drama, met een hulpeloze dader die zeker ook slachtoffer was. Later heb ik haar nog in de rechtszaal zien zitten: een hulpeloos stukje mens, diep ongelukkig. De rechters onderkenden gelukkig dat zij niet de ‘bruut’ was waar zij aanvankelijk voor was aangezien en veroordeelden haar tot een mild vonnis. Het leven had haar al genoeg gestraft, vonden zij. De zaak bevatte voor mij vele lessen, waarvan de belangrijkste misschien wel was dat in de misdaad soms niets is wat het lijkt en logica soms ver te zoeken is. In die zin moet ik nu, bijna 25 jaar later, als ik zit te puzzelen naar het motief in andere moordzaken, nog wel eens aan tante Clara denken...
– 123 –
Drank en drugs
Onlangs viel mijn oog op een klein berichtje in de krant: drugsdealers op terschelling gearresteerd. En hoewel ik misdaadverslaggever ben, sla ik dat soort artikeltjes vaak over. Ze vallen in de categorie dertien-in-een-dozijn. Nu las ik het stukje echter wel; ik zal u zo uitleggen waarom. Er stond dat er drie jongens waren gearresteerd, die in het bezit waren van xtc-pillen, wiet en speed. Een van hen had bovendien een boksbeugel in bezit. Tjonge, wat een vangst zeg!
Ik kan me voorstellen dat de politie op het eiland weer met de borst vooruit rondloopt en dat op het bureau een ingelijste tevredenheidsbetuiging van de burgemeester aan de muur hangt. Stop de persen: De orde is weer hersteld! De reden dat ik hier zo schamper over doe is dat ik zelf net terug ben van een weekje op datzelfde Terschelling en met eigen ogen heb gezien dat die paar xtc-pillen het probleem niet zijn. Nee, Terschelling is geen drugeiland, maar een drankeiland en daar wordt gek genoeg helemaal niets aan gedaan, althans niet zichtbaar. Het is er, echt waar, een grote dronkemansbende. En voor de goede orde: ik ben echt geen geheelonthouder en heb in mijn jeugd ook wel een paar slokken te veel gedronken, maar ik ben wel geschrokken toen ik van de boot afkwam en over het eiland fietste. Om twaalf uur ’s middags zaten links en rechts jongens van dertien, veertien, vijftien jaar met kratten bier in de berm van de weg, een fles aan de mond. Het was mijn eerste keer op het eiland en dus vroeg ik aan iemand die er al tien jaar komt: gaat dat altijd zo hier? Pfff... wacht maar tot het avond wordt, werd mij met een veelbetekenende blik geantwoord. En inderdaad, toen ik om halftwee in mijn hotelbed lag, kon ik de slaap niet vatten door een niet ophoudende stoet van jongelui die lallend, boerend, kotsend en schreeuwend het eiland afschuimde. De volgende ochtend kon hun spoor aan de hand van vers braaksel en lege bierflesjes makkelijk worden gevolgd. En tegen het middaguur zagen we ze weer zitten, liggen en hangen: in de berm en bij bushaltes, voorzien van nieuwe kratten en met de fles weer stoer
– 124 –
aan de mond. Ik vroeg me af hoe die tieners – die absoluut niet zestien jaar of ouder waren – aan al dat bier kwamen. Omdat Terschelling een eiland is, is het niet te gewaagd om het vermoeden uit te spreken dat de lokale middenstand hier de hand in heeft. U kent ze wel, het is waarschijnlijk het soort lieden dat zich bij de ochtendkrant aan het ontbijt beklaagt over het feit dat er in ons land zo weinig aan misdaadbestrijding wordt gedaan, maar de rest van de dag beide ogen potdicht knijpen als hun eigen omzet in het geding komt. Hun tirades over een te slappe aanpak van de criminaliteit worden vooral onderbroken door de winkelbel... Wat de meeste mensen zich echter niet realiseren is dat de ‘verloedering’ van onze maatschappij niet zozeer veroorzaakt wordt door lieden die regelmatig een stickie roken, maar vooral door de (overmatige) consumptie van alcohol. Ga maar na, bij de meeste maatschappelijke ellende is alcohol in het spel: fatale drama’s in het verkeer, rellen in en rond de voetbalstadions, knokpartijen in kroegen, vandalisme, mishandelingen in gezinssituaties en onzedelijke bejegeningen. Maar ook heel veel andere misdaad –
wat dacht u van dodelijk zinloos geweld! – wordt onder invloed van drank gepleegd. En het gekke is dat die drankachtergrond nooit zoveel aandacht krijgt. Nee, de drugshandel, die is belangrijk, die moet worden aangepakt! Dat verhaal hoor je ook altijd in Den Haag, waarschijnlijk omdat een groot aantal Kamerleden zelf ook behoorlijk van wanten weet als het borreltijd is. En ja, in zorgvuldig gemaakte televisiecommercials wordt de jeugd natuurlijk ook nog altijd voorgehouden dat je pas een ‘getapte’ jongen bent als je een bepaald merk drinkt en dus gaan volle bladen schuimend bier vrolijk in het rond, gevolgd door het hypocriete waarschuwinkje dat je ‘met mate moet drinken’. Wat een giller! Ondertussen hebben wij bijna een miljoen mensen met een serieus alcoholprobleem, die jaarlijks voor een economische schadepost van miljarden guldens (ziekteverzuim, vernielingen etc.) verantwoordelijk zijn. Het klinkt misschien cynisch, maar we leven in een maatschappij waarbij je de bak indraait als je wat xtc-pilletjes verkoopt... en een koninklijke onderscheiding krijgt als je heel Nederland aan het bier hebt gebracht!
– 125 –
Gerechtelijke dwaling 1
Nu na zes jaar strijd eindelijk de deksel van de Puttense beerput af is en het proces tegen de veroordeelden helemaal opnieuw moet worden gedaan, wordt mij steeds vaker gevraagd of dit een uitzondering is of niet. De dwaling rond de Twee van Putten heeft kennelijk mensen aan het denken gezet. En als ik eerlijk ben, moet ik het geschokte rechtsgevoel van veel mensen nog een opdoffer verkopen: uiteraard staat deze zaak niet op zichzelf. Natuurlijk zijn er meer mensen onschuldig veroordeeld! In feite kan ik dat makkelijk aannemelijk maken. Ik maak bij processen dikwijls mee dat iemand bij de rechtbank wordt vrijgesproken en in hoger beroep wordt veroordeeld, maar ook omgekeerd. Denkt u nu dat de hoogste rechter altijd en eeuwig gelijk heeft en de lagere rechter er immer naast zit? Welnee, natuurlijk niet!
Statistisch gezien is dat onmogelijk. En dus betekent dit dat er mensen onterecht zijn vrijgesproken en ook ten onrechte zijn veroordeeld. En meestal kraait daar geen haan meer naar als de veroordeling of de vrijspraak eenmaal een feit is. Dan wordt het stil en ook over de Puttense zaak zou – als het aan justitie had gelegen – ook nooit meer een woord vuil zijn gemaakt.
Op mijn bureau ligt echter nog een dossier dat mij ‘niet lekker zit’. Het ligt er al jaren. Ik heb een paar keer op het punt gestaan er een uitzending aan te wijden, maar daar is het nooit van gekomen. Het betreft de moord op de Haagse antiquair Paul Beelen (51), die op 3
november 1994 in zijn zaak aan het Noordeinde met ingeslagen schedel werd gevonden. De zaak heeft alle kenmerken van een roofmoord. Aanvankelijk komt de recherche er niet uit, maar dan meldt zich ene René V., een berucht figuur uit de Haagse junkenscene. Een man wiens leven bestaat uit gebruiken, dealen, stelen en helen. Hij zit in voorarrest voor een andere zaak en zegt dat hij weet wie de daders zijn. De recherche noteert gretig zijn relaas, achteraf gezien misschien wel iets te gretig. Hoe dan ook, in februari 1996 worden in to–126 –
taal zes mannen aangehouden, waaronder Theo P., ook al zo’n fraai portret uit het Haagse verslaafdenmilieu, met een strafblad van hier tot aan de overkant. René V. legt tientallen verklaringen af over de toedracht, waarvan er niet één hetzelfde is. Uiteindelijk bekent hij dat hij zelf de fatale klap heeft toegebracht en dat maakt hem in de ogen van justitie kennelijk meteen zeer geloofwaardig, al beschuldigt hij ook iemand van medeplichtigheid van wie vaststaat dat deze op dat moment in de gevangenis zat en dus een waterdicht alibi had. Theo P. en de anderen ontkennen met klem en zeggen dat René V. een ‘verbale spookrijder is die met zijn leugens boven op hen is gebotst’ en hen in zijn fantasieën meesleurt. Theo heeft zelfs een aardig alibi, maar dat wordt zonder veel omhaal terzijde geschoven. Voor de rechters verschijnt een bonte stoet aan verdachten en getuigen, met kleurrijke bijnamen. Met alle betrokkenen is wel iets. Bovendien heeft Theo P. al eens eerder voor een levensdelict voor de rechter gestaan. In 1994
had hij zijn zwager doodgestoken nadat deze hem met een breekijzer probeerde dood te slaan. De rechter oordeelde toen dat P. uit noodweer had gehandeld en ontsloeg hem van rechtsvervolging. Of dat nu meewoog (‘we zijn niet twee keer zo soepel!’) in de zaak van antiquair Beelen weet ik niet, maar Theo P. werd ditmaal veroordeeld tot acht jaar cel, terwijl er geen spat technisch bewijs was, niemand hem op de plaats delict had gezien, er slechts één belastende verklaring lag van een notoire leugenaar en er bovendien twee anderen – tegen wie
‘evenveel’ bewijs was, werden vrijgesproken. Het zal mij niet verbazen als dit een gerechtelijke dwaling is geweest. Theo P. z’n straf zat er onlangs op en hij kwam bij me op kantoor. Kwaad en verbitterd. Of ik nog iets kon doen... en hij somde alle gebreken uit zijn zaak nog eens op. Ik knikte, ik kende ze, maar ik betwijfelde of er nu nog recht gedaan kon worden. En ik zei eerlijk tegen Theo P. wat de moeilijkheid is: de zaak wemelt van de onbetrouwbare junks, die lange strafbladen hebben en in een wereldje leven waar de meeste mensen van huiveren. Ik vermoed dat dit gegeven bij de rechters ook een rol heeft gespeeld... En weinig mensen die daar van wakker liggen, vrees ik. Wordt vervolgd.
– 127 –
De nasleep van een doodschop
Nu onlangs bekend is geworden dat lieden als Heijn-ontvoerder Ferdi E. en kindermoordenaar Michel S. tijdens hun celstraf aanspraak konden maken op een riante wao-uitkering, compleet met prijscompensatie en achterstallige rente (en vakantiegeld?), kan het geen kwaad u eens te confronteren met het andere uiterste: een slachtoffer, een nabestaande, die al ruim achttien jaar tevergeefs knokt om een schijntje van het bedrag dat genoemde heren opstreken geïncasseerd te krijgen. Het gaat om de nu 59-jarige Bea Moors uit Limburg. Op 5 juni 1983
kreeg haar toen 43-jarige man Thei tijdens een kaartavondje in een Steins café een handgemeen met een andere bezoeker. Beiden hadden een slokje op, een kroegruzie zoals er elk jaar duizenden zijn. Maar deze liep fataal af. Thei viel tijdens de ruzie op de grond en juist toen hij weer wilde opkrabbelen haalde zijn tegenstander hard uit en schopte hem tegen het hoofd. Talloze mensen waren hier getuige van en een aantal hoorde ook iets ‘kraken’. Moors viel neer en bleef liggen. Nog geen half uur later overleed hij onderweg naar het ziekenhuis in de ambulance. Tijdens de sectie die volgde stelde de eminente dr. Jan Zeldenrust vast dat er een breuk in Thei’s strottenhoofd zat, veroorzaakt door de schop, maar ook dat hij een zeer ernstige hartafwijking had. Dit leidde ertoe dat de officier van justitie de zaak seponeerde. Kennelijk had hij zoiets van: deze man zou toch niet lang meer geleefd hebben... Een onbegrijpelijke beslissing, die vandaag de dag zeker anders zou zijn uitgevallen. Volgens de aanklager kon niet bewezen worden dat de schop de dood had veroorzaakt, er was waarschijnlijk sprake van een ‘acute hartdood’. Thei werd begraven, het dossier gesloten en zijn weduwe Bea bleef achter met twee kinderen. Maar zij kon de gang van zaken niet verkroppen en begon een juridische procedure tegen de schopper, waarin zij hem aansprakelijk stelde voor het gemiste inkomen van haar overleden man. Het was het begin van een bijna oneindige juridische lijdensweg, die voor een superdik dossier heeft gezorgd. Deskundigencommissies, re–128 –
kencentra, rechtbanken en gerechtshoven hebben zich over de zaak gebogen, maar er is achttien jaar na het noodlottige overlijden van Thei nog geen cent uitgekeerd. Om te beginnen moest Bea het verband tussen de mishandeling en de dood van haar man aantonen, daar waar de aanklager er geen brood in had gezien. Maar na lang volhouden slaagde ze: een commissie van vooraanstaande medici concludeerde dat Thei Moors z’n dood misschien wel het gevolg was van zijn hartafwijking, maar dat het overlijden op 5 juni 1983 toch zeker was ‘getriggerd’ door die schop tegen zijn hoofd, een oordeel dat de rechtbank overnam. De schopper werd voor een aanzienlijk deel schuldig verklaard aan het overlijden. Je zou denken dat de zaak rond was en dat Bea Moors eindelijk financiële genoegdoening zou krijgen. Vergeet het maar... Nu werd er weer eindeloos gesteggeld over de vraag hoeveel metselaar Thei verdiend zou hebben als hij nog had geleefd: de ‘vaststellingverdiencapaciteit’ heet dat in het dossier. Maar ook deze hobbel werd uiteindelijk genomen en Bea maakte zich op voor wat je letterlijk de eindafrekening kan noemen. Maar nee, dat was wel erg optimistisch: zo ver was en is het nog niet. In de berekeningen werd ervan uitgegaan dat Thei tot zijn pensioen zou hebben gewerkt en dat is ten onrechte, stelde de wederpartij. Wie zegt immers dat Moors met zo’n hartafwijking de zestig jaar zou hebben gehaald? En nu is er weer een commissie benoemd die dit moet gaan beoordelen. Het zal u niet verbazen dat Bea Moors zo langzamerhand moedeloos is, juridisch murw gebeukt. De verhalen over de tonnen die Ferdi E. en Michel S. hebben binnengesleept hoort ze tandenknarsend aan. Waarom kan daar alles en hier niets? Pasgeleden belde ik haar advocaat, mr. P. Vos uit Venlo, om de kwestie te bespreken. Stel nu, vroeg ik, dat er binnenkort een bedrag wordt vastgesteld, is de zaak daarmee dan afgerond? Het bleef een moment stil aan de andere kant en toen zei mr. Vos: ‘Ik vrees van niet, want van een kikker kan je geen veren plukken. Ik geloof niet dat de tegenpartij geld heeft.’ En dus?
En dus is het einde nog lang niet in zicht... Het recht heeft zijn loop, maar vraag niet hoe. Recht en rechtvaardigheid zijn niet altijd precies hetzelfde, zo blijkt wel weer. Heel veel sterkte, Bea!
Naschrift: De zaak is inmiddels beëindigd. Bea Moors heeft begin 2002 genoegen moeten nemen met een ‘schikking’ van enkele duizenden guldens omdat de wederpartij onvermogend was. Bea heeft dit met tegenzin geaccepteerd, maar juridisch stond er geen andere weg meer open.
– 129 –
De zaak Bolhaar 1
Als u vandaag een moord pleegt en u wordt niet gepakt, kan de politie u in 2019 niets meer maken. Want dan is de moord verjaard. Een eventuele bekentenis zal tegen die tijd beleefd worden aangehoord, maar vervolgens houdt men de deur van het politiebureau wijdopen om u gewoon weer naar huis te laten gaan: bedankt voor de informatie, tot ziens! De laatste tijd is bij de politiek het besef doorgedrongen dat dit soort toestanden het toch al aangetaste rechtsgevoel van de burger geen goed doet en de minister van Justitie heeft de Tweede Kamer dan ook een voorstel gedaan om de verjaring ‘op te rekken’
naar dertig jaar. Waarschijnlijk zal de wet niet met terugwerkende kracht gelden, dus als u nog snode plannen heeft, moet u snel zijn. Dat kan u ruim tien jaar met rusteloze nachten schelen. Ik ben zelf altijd zeer gespitst op de verjaring van onopgeloste moorden. Ergens in mijn hoofd rinkelt er af en toe een alarmbelletje als het strafrechtelijke einde in zicht komt van bepaalde zaken. Een poosje geleden pakte ik daarom mijn dossier uit de kast over de moord op Corrina Bolhaar, een 33-jarige alleenstaande Amsterdamse die in maart 1984 samen met haar twee kinderen Sharon (6) en Donna (9) in haar woning aan de Argonautenstraat in Amsterdam-Zuid werd vermoord. Een schokkend misdrijf, dat zijn weerga nauwelijks kent. Het merkwaardige was dat het derde kind van Corrina, de anderhalf jaar oude baby Bryan, ongedeerd in zijn ledikantje lag. De buren werden in feite door zijn aanhoudende gehuil gealarmeerd dat er mogelijk iets mis was, want het was verder de hele dag wel erg stil in de woning van de ex-stewardess geweest. Dat Bryan het drama had overleefd wettigde het vermoeden dat de dader een bekende was geweest, die eerst de moeder had gedood en vervolgens de twee kinderen had vermoord om hen letterlijk het zwijgen op te leggen. De kleine Bryan kon nog niet praten en had evenmin de verstandelijke vermogens om de dader te belasten en werd daarom waarschijnlijk gespaard – maar
– 130 –
wel beroofd van alles wat hem lief was. De recherche begon een groot onderzoek, maar gek genoeg is deze zaak nooit een landelijke ‘crimeklassieker’ geworden, zoals bijvoorbeeld de roemruchte Brekelsveldmoorden in 1963 in Rotterdam, waarbij weduwe Barbara van der Hoff en haar achtjarige zoontje Marcel boven hun sigarenzaakje aan het Brekelsveld het slachtoffer waren. Ook deze zaak is onopgelost gebleven en inmiddels verjaard.
Hoe dan ook, de Amsterdamse recherche leek aanvankelijk wel degelijk succes te boeken. Een vriend van Corrina, de toen 26-jarige L.H., een motorfanaat, werd aangehouden. De politie verdacht hem ervan dat hij zich de zondagochtend van de moord door een taxi vlakbij de Argonautenstraat had laten afzetten. De man had een ellenlang strafblad met ernstige gewelds-en zedendelicten en had zich na de moord ook niet bij de politie gemeld, terwijl in de kranten volop om inlichtingen werd gevraagd. H. gaf in de verhoren uiteindelijk toe dat hij zondagochtend vroeg, zo rond een uurtje of zes, halfzeven, voor de deur van Corrina had gestaan, maar beweerde dat zij op zijn bellen niet had opengedaan. Hij was daarop teruggelopen naar het nabijgelegen Olympiaplein en was daar op een tram gesprongen. Geen trambestuurder kon hem zich – ondanks het vroege uur – herinneren en de buren hadden op zondagochtend ook geen bel gehoord, waardoor de recherche zijn verhaal allesbehalve geloofwaardig vond. Maar het tegendeel kon men ook niet bewijzen en dus werd Louis H. na zes weken hechtenis weer vrijgelaten en juichend door zijn motormakkers ontvangen. Sindsdien is het misdrijf onopgelost gebleven, al bijna achttien jaar lang. In maart van 2002 verjaart de zaak definitief, maar voor het zover is wil ik nog een ultieme poging doen om de zaak op te helderen. We bereiden daarom een uitzendingvullend programma over deze moorden voor en om die reden heb ik justitie verzocht om inzage in de dossiers. Opvallend was, toen ik mijn verzoek deed, dat geen van de politie-en justitiefunctionarissen de zaak überhaupt kende: ‘Dat is voor mijn tijd,’ zeiden zij, waarmee haarscherp werd aangegeven dat je de verjaringstermijn wel kunt verlengen, maar dat dit weinig zoden aan de dijk zet als men ondertussen de delicten vergeet of niet kent. Corrina Bolhaar en haar twee kindertjes mogen echter niet vergeten worden. De zaak moet alsnog worden opgelost, deze dader mag niet ongestraft wegkomen. De komende maanden ga ik
– 131 –
hiermee aan de slag en ik roep iedereen op die Corrina kende of anderszins iets van de moord en het rechercheonderzoek afweet of daar
– in welke hoedanigheid ook – bij betrokken was, zich bij mij te melden. Het is de laatste kans... laat ’m alstublieft niet verloren gaan!
Wordt vervolgd.
– 132 –
Antwoord op niet-gestelde vragen
Begin juni 1998 werd in zijn appartement in het Belgische dorpje Meerle, net over de grens, de schatrijke Nederlander Ran Biemans (58) vermoord. Het merkwaardige was dat zijn echtgenote Els wel in de woning aanwezig was, maar naar haar zeggen niets van het drama had gemerkt. Toen ze wakker werd, waren haar handen en voeten met tape vastgebonden en lag Ran met doorgesneden keel dood op de grond. Ze meende zelf dat ze verdoofd moest zijn geweest, maar uit het laboratoriumonderzoek is dat niet gebleken. Omdat er ogenschijnlijk geen motief was, viel de verdenking al snel op Els, de begunstigde van de miljoenenerfenis. En die nam bepaald niet af toen zij kort na de moord ging samenwonen met haar minnaar, met wie ze tijdens het huwelijk met Ran al een stiekeme relatie had en daar na zijn dood glashard over loog in mijn programma. Kort na onze uitzending werd Els door de Belgische politie gearresteerd. Inmiddels zit ze al anderhalf jaar vast. Zonder proces. Dat kan in België. Ondanks de verdachte omstandigheden betwijfel ik ernstig of Els persoonlijk de hand in de moord heeft gehad, maar de Belgische onderzoeksrechter is overtuigd van haar schuld. Onlangs kreeg ik een tweeregelig briefje van die onderzoeksrechter, mevrouw M. Vrints uit Turnhout: ‘In de zaak Biemans wens ik u te verhoren als getuige onder eed. Wilt u mij telefoneren om dag en uur af te spreken?’ Zonder enige nadere toelichting. Ik vond het nogal gebiedend geformuleerd, maar stom toevallig had ik net een anonieme brief over de moord binnen gekregen en ik vond het verhoor een mooie gelegenheid de onderzoeksrechter die te overhandigen. De anonieme schrijver stelde dat hij bij de moord was betrokken, dat het een uit de hand gelopen actie van een criminele bende was om Ran een lesje te leren en dat Els volkomen onschuldig was. Wie de brief ook geschreven had: hij was gedetailleerd en bevatte informatie die nooit in de pers had gestaan. Voor ik naar België vertrok was ik al van
– 133 –
diverse zijden gewaarschuwd dat de onderzoeksrechter geen ‘lekkere tante’ is. Ze staat bij de Belgische politie bekend als een Kenau, die wellevende omgangsvormen heeft afgezworen en haar ondergeschikten laat sidderen. Een rechtsdienaar die denkt dat ze God is. Toen ik na twee uur rijden in Turnhout het kabinet van de onderzoeksrechter binnenkwam, werd dat beeld gauw bevestigd. Er zat een oudere vrouw achter een bureau die mij minzaam aankeek. Ze stond niet op. Ze stelde zich niet voor. Ze gaf geen hand. Ze vroeg niet of ik het had kunnen vinden en ze zei evenmin dat het fijn was dat ik – toch op haar verzoek – helemaal uit Nederland was gekomen. Haar eerste woorden waren in feite een opdracht: ‘U moet de eed afleggen!’ Toen ik antwoordde dat ik liever de ‘belofte’ aflegde, bitste ze direct: ‘U legt de eed af en anders kunt u niet getuigen!’ Ik besloot er geen punt van te maken: oké, mevrouw de rechter, dan leg ik een keertje de eed af. Vervolgens stelde zij mij slechts drie vraagjes, met zichtbare tegenzin. Hoe ik aan de informatie in mijn programma kwam en wie de bronnen waren geweest. Ik antwoordde dat dit een resultaat was van journalistiek onderzoek en dat ik over bronnen nooit mededelingen doe. Ze vroeg verder niets meer, keek mij ook niet of nauwelijks aan als ik sprak en dicteerde de onderdanige griffier zuchtend die paar woorden: Klaar was Kees. Daar had ik dan alles bij elkaar vier uur voor gereden. Maar goed, ik had mijn brief van de ‘dader’ nog en maakte daar melding van. Mevrouw keek verstoord, pakte de brief aan alsof hij besmettelijke ziekten kon bevatten en vloog met haar ogen een paar seconden over de tekst. ‘Waar staat dan dat hij de dader is... waar staat dat?’ snauwde ze. Misschien moet u eerst de brief even lezen, zei ik, wat ze niet deed. Ik wees haar een paar passages aan. Ze keek er twee seconden naar, legde de brief weg en zei op geërgerde toon: ‘Slecht gesteld! De inhoud is slecht gesteld!’ alsof een mogelijke gouden tip ook moet kunnen meedingen naar een literatuurprijs. Ik adviseerde haar eerst eens goed te lezen alvorens te oordelen. ‘Dat doe ik wel wanneer mij dat schikt,’ klonk het afgemeten. ‘Dank u wel, u kunt gaan,’ zei ze vervolgens. Ze stond niet op. Gaf geen hand. Keek me niet aan. Ik bleef voor haar bureau staan tot ze me uiteindelijk wel aankeek en toen gaf ik haar antwoord op de vragen die ze niet had gesteld: ‘Ja, ik heb een goede reis gehad, mevrouw, dank u,’ en: ‘Nee hoor, doet u geen moeite, ik hoef geen koffie.’ Ze keek me verbijsterd aan en toen liep ik de deur uit... Wat een tang!
– 134 –
Dat doet mijn kind niet!
Behalve misdaadverslaggever ben ik ook vader van twee kinderen. De oudste zit op de middelbare school en zij wordt zo langzamerhand geconfronteerd met de verlokkingen en bedreigingen van het leven: feestjes, vriendjes, uitgaan, alcohol, roken en drugs. Omdat het opgroeien van kinderen niet alleen gepaard gaat met rozengeur, had de school van onze dochter een thema-avond georganiseerd om dit soort opvoedingsvraagstukken eens te bespreken. Uitgenodigd waren onder meer een politiechef en de uitbater van een lokaal populair horeca-etablissement. De zaal zat vol. De politiefunctionaris stelde dat de meeste ouders hun eigen pupil niet kennen. Als er rottigheid wordt uitgehaald en de politie komt aan de deur is het bijna een standaardreflex om te zeggen: ‘Nee hoor, dat doet mijn kind niet...’ Maar, zei hij: ‘Kinderen zijn meester in het verdraaien van de waarheid en het verdoezelen van feiten.’ Een waarheid als een koe. Daarna kwam de
‘kastelein’ aan het woord. Hij hield de zaal voor dat zijn zaak geen kinderen onder de zestien jaar toeliet en dat er altijd legitimatie werd gevraagd. Jongelui die een slok te veel op hadden tapte hij niet. Zo droeg hij, vrij vertaald, zijn steentje bij tegen de verloedering. Dat klonk goed allemaal. Maar als misdaadverslaggever ben ik helaas niet zo goedgelovig en voor de bijeenkomst had ik dus wat ‘research’ gedaan, dat zit nou eenmaal in m’n bloed. Ik vroeg het woord en zei dat kinderen inderdaad de waarheid kunnen verdraaien en feiten kunnen verdoezelen, maar dat de ervaring mij wel had geleerd dat volwassenen er ook wat van kunnen. ‘Kunt u mij in dat verband eens uitleggen,’
vroeg ik de uitbater, ‘dat het ondanks de legitimatiecontrole in uw zaak wemelt van de dertien-, veertien-en vijftienjarige kinderen die gewoon volop alcohol geschonken krijgen?’ Ai! En inderdaad: de waarheid werd vervolgens volop verdraaid... Van de exploitant – met zijn economisch belang – had ik niet anders verwacht, maar pijnlijk was dat de politiechef zich geroepen voelde hem enigszins te hulp te komen. Hij was ietwat in het nauw gebracht. Als hij beaamde dat er
– 135 –
inderdaad volop aan kinderen onder de zestien werd geschonken, was de volgende vraag natuurlijk: waarom treedt u daar niet tegen op?
En voor de volle zaal toegeven dat de politie niet of nauwelijks op dit soort overtredingen controleert, ging hem ook te ver en dus dekte hij de uitbater en zijn eigen beleid af met de uitspraak dat men ‘geen aanwijzingen heeft te veronderstellen dat dit op grote schaal gebeurt’: dat heet struisvogelpolitie(k).
Vervolgens kwam de ‘verderfelijke invloed’ van de tv aan bod. Het bleek dat veel ouders verontrust zijn over het feit dat hun kinderen aan de buis gekluisterd zitten bij programma’s als Big Brother en gtst. Nogal wat aanwezigen meenden dat slecht voorbeeld ongetwijfeld slecht doet volgen. Er waren ouders die hun kinderen niet alleen lieten kijken, weer anderen verboden hun kroost om bepaalde programma’s (met geweld en erotiek) te zien en velen geloofden dat met name de commerciële televisie een aanslag is op de jeugd. Ik snapte de verontrusting niet zo goed. Big Brother en al die programma’s hoef je niet goed te vinden, maar zijn in feite tamelijk onschuldig. De werkelijkheid in onze maatschappij is honderd keer erger. De wereld
– en dus de tv – staat bol van hongersnood, rampen, oorlogen en terrorisme, maar de vraag wat dát met een kinderzieltje doet werd niet gesteld. Als de soapcultuur een van je grootste zorgen is, ben je een bevoorrecht mens, dacht ik, maar als commerciële tv-man zweeg ik dit keer maar. Soaps en realityprogramma’s houden een periode de aandacht vast, daarna is het over. En waren wij nou zelf vroeger zoveel beter? Welnee, kinderlijke ondeugd is van alle tijden. In mijn jeugd waren er geen soaps, laat staan erotische programma’s op televisie. Maar op mijn vijftiende reed ik wel naar de Albert Cuypmarkt in Amsterdam om voor een-knaak-per-kilo oude exemplaren van de Chick en de Candy te kopen, die ik stiekem onder mijn vrienden distribueerde. En terwijl onze ouders veronderstelden dat wij huiswerk maakten, kon je hoogstens zeggen dat wij de ‘anatomie en voortplanting van de mens’ bestudeerden, meer niet. Maar gelukkig was de jeugd ook toen al ‘een meester in het verdraaien van de waarheid’.
– 136 –
Menselijkheid in de bajes bestaat niet
Onlangs zat er tussen de post een brief die mijn hart sneller deed kloppen. Hij was afkomstig van een zekere H., uit het huis van bewaring in Roermond. De brief was keurig getypt, goed geformuleerd en met naam en toenaam ondertekend. Hij bevatte mogelijk de gouden tip in de moordzaak van Nicky Verstappen uit het Limburgse Heibloem. ‘Ik weet wie de dader is,’ schreef H. me. ‘Hij heeft alles aan mij opgebiecht, met feiten die alleen de moordenaar kan weten. Zijn naam, alles heb ik. Hij heeft bovendien meer pedofiele delicten gepleegd.’ H. nodigde mij uit bij hem langs te komen. Omdat hij vreesde dat zijn brief in de ‘censuur’ was blijven steken, belde hij die week ook nog zelf met Berthie Verstappen en herhaalde dat hij wist wie de moordenaar van haar elfjarige oogappel was. Een gesprek dat hoop, maar ook de nodige onrust bij de familie teweegbracht. Ik checkte wat voor vlees we in de kuip hadden. H. had een veroordeling voor btw-fraude achter de rug en zat nu vast omdat hij een moordcomplot zou hebben beraamd op een officier van justitie en een rechter, die hem tijdens eerdere rechtszaken onwelgevallig waren geweest. Dat kwam H. op zeven jaar celstraf te staan. Voorwaar geen kleine jongen dus, maar ogenschijnlijk ook geen fantast-junk en dus had het de hoogste prioriteit om bij hem langs te gaan in het huis van bewaring. De eerste poging strandde jammerlijk omdat een geschaarde vrachtwagencombinatie urenlang de A2 blokkeerde, maar een volgende keer bereikten collega Kees van der Spek en ik tijdig het Roermondse cellencomplex. In de bezoekruimte troffen we een grijze vijftiger, die ons vanonder zijn zware wenkbrauwen met spiedende ogen opnam. Er volgde vrijwel meteen een klaagzang over de wijze waarop justitie hem had behandeld. Hij meende dat hij in een vorige zaak veel te lang in voorarrest had gezeten en dat die detentie verrekend moest worden met zijn huidige straf. Bovendien was hij in het huis van bewaring allemaal spullen kwijtgeraakt, zoals T-shirts en
– 137 –
schoenen en had hij duizenden guldens te veel huur voor zijn tv betaald in de loop der jaren. Ik hoorde het gejeremieer beleefd maar ongeduldig aan en onderbrak hem na een poosje: ‘Wat weet u nu precies over de moord op Nicky?’ H. maakte een afwerend gebaar: ‘Ho ho, daar zeg ik niets over voordat al deze kwesties zijn rechtgetrokken. Eerst moet u het onrecht wat mij is aangedaan oplossen, dan vertel ik wat ik weet.’ Ik hield hem voor dat ik geen rechter ben en daar dus niet over kan beslissen, maar dat ik hem echt niet zou laten zakken als hij in de zaak van Nicky de oplossing aandroeg. Nou, daar was geen denken aan. Hij lachte schamper. ‘Ik speel mijn troeven niet uit. Mijn vader zei altijd al: als je iets weet moet je het gebruiken.’ Nou, als je altijd zo goed naar je vader had geluisterd, was je vast niet in de bajes terechtgekomen, schoot het door mijn hoofd, maar dat zei ik maar niet hardop. In plaats daarvan repliceerde ik: ‘Ja, maar het gaat hier wel om een kindermoord. En op de terugweg ga ik bij de ouders van Nicky langs, die vol spanning zitten te wachten. Moet ik dan zeggen dat u eerst uw schoenen en T-shirt terug wil en andere zaken geregeld wilt hebben? En dat u tot die tijd niets zegt... Dat is toch niet menselijk? En bovendien, wie zegt dat die moordenaar morgen niet opnieuw toeslaat?’ H. kreeg een harde blik in zijn ogen en wees mij ijzig terecht: ‘U bent in een huis van bewaring, kom daar niet aan met begrippen als medemenselijkheid!’ Ik waagde een laatste poging en zei hem dat ik – hier en nu – zwart op wit wilde zetten dat hij de beste advocaten van Nederland, Spong of Moszkowicz, of desnoods allebei, op mijn kosten kon krijgen als zijn tip de zaak zou oplossen, maar dat hij dan nu wel met de informatie op de proppen moest komen. De man schudde onverbiddelijk zijn hoofd: ‘Nee, mijn zaken eerst en anders blijft de moord onopgelost... Zo gaat het en niet anders!’ Kees van der Spek en ik stonden op. Aan deze ruilhandel konden we niet voldoen, nog afgezien van het feit dat ik betwijfelde of hij wel echt iets wist. Terwijl we teleurgesteld en nijdig naar buiten liepen, siste ik tegen Kees: ‘Wat een hufter! Nou, wat mij betreft is dat te lange voorarrest nog veel te kort geweest en krijgt hij er nog een pak bovenop!’
Inderdaad, in een huis van bewaring worden je gedachten er niet menselijker op...
– 138 –
‘Dat kutprogramma is er ook weer!’
Paul van Osch, de 37-jarige Aalsmeerder die ervan wordt beschuldigd zijn vrouw Angelique te hebben vermoord, bezat voor zijn arrestatie vier kledingwinkels en had ook een standplaats op de markt. Als verkoper genoot hij ervan om tegen zwaarlijvige mensen te zeggen dat de kleding die zij pasten hen ‘erg slank maakte’, terwijl iedereen het tegendeel kon zien. ‘Daar kreeg ik een kick van,’ grinnikte Paul tijdens het moordproces dat voor de rechtbank in Amsterdam tegen hem werd gevoerd. En tegelijkertijd benadrukte hij tegen de rechters telkens: ‘Tussen mijn oren zit alles goed.’ Ik heb Paul die twee zittingsdagen op nog geen drie meter afstand nauwlettend geobserveerd en weet wel beter. Daarvoor behoefde ik het psychologische rapport dat over hem werd voorgelezen in feite niet te horen. De conclusie daarvan was helder: ‘Paul lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis met antisociale, psychopate, narcistische trekken. Hij is een man met een gebrekkig zelfinzicht, met weinig invoelend vermogen, gewetens-en agressieproblemen en iemand die zich altijd door anderen tekortgedaan voelt, ook al heeft hij de problemen zelf veroorzaakt.’ Precies zo heb ik Paul van Osch leren kennen, sinds ik de verdwijning van zijn vrouw Angelique voor mijn programma heb onderzocht. Paul ontkent dat hij haar vermoord heeft en omdat haar lichaam nooit is gevonden, heeft justitie een behoorlijke dobber aan deze zaak. Na mijn eerste uitzending hierover, heb ik het bij Paul volledig verbruid. Bij de rechtszittingen kijkt hij mij sindsdien met een even valse als verschroeiende blik aan en schampert dan duidelijk hoorbaar tegen zijn advocaat: ‘Dat kutprogramma is er ook weer.’ Ook schreef hij mij onlangs een brief uit het huis van bewaring, gericht aan: ‘Peter R(oddel) de Vries’. Het schrijven bevatte naast zijn gebruikelijke gehuilebalk ook een verkapt dreigement: ‘Peter, wij treffen elkaar ooit, dat beloof ik je!’ Nou acht ik de kans groot dat het wel eens tot na mijn pensioen kan duren eer het tot een ontmoeting
– 139 –
komt, want tijdens de rechtszitting werden niet zozeer ‘roddels’ gepresenteerd door de aanklager, maar harde, belastende feiten. Ik neem een aantal door. Paul is de laatste die Angelique heeft gezien en bij die gelegenheid hadden ze knetterende ruzie. Paul geeft toe –
na dat eerst met klem ontkend te hebben – dat hij zijn vrouw ‘één klap’ heeft gegeven, de auto uit heeft gesleurd en vervolgens zonder haar is weggereden. Sindsdien is Angelique verdwenen. Paul loog vervolgens aantoonbaar over wat hij die middag had gedaan en creëerde een vals alibi. Hij deed nooit een poging om zijn ‘verdwenen’ vrouw te zoeken en ontkende dat hij de auto zorgvuldig had schoongepoetst, terwijl dit toevallig op een beveiligingscamera van een autowascentrale was vastgelegd. In de auto werd vers bloed van Angelique gevonden. Daags voor de verdwijning had hij de mobiele telefoon van Angelique gesaboteerd en daags erna had hij al geprobeerd haar auto te verkopen. Hij had zijn haar laten verven in een poging om met een vals paspoort en met ruim honderdduizend gulden contant geld naar Thailand te vluchten. En hij had vooraf geïnformeerd welke landen er (g)een uitleveringsverdrag met Nederland hadden. Na zijn arrestatie – in een hotel bij Schiphol – had hij medegedetineerden geld geboden om een ontlastende verklaring af te leggen en bovendien had hij tegen anderen uitlatingen gedaan die alleen maar als een bekentenis kunnen worden uitgelegd (‘Kan een speurhond een lijk in bevroren grond ruiken?’ en ‘Een woedeaanval van een paar seconden... en vervolgens achttien jaar zitten’). Zijn aangetoonde leugens, verdraaiingen en versprekingen zijn niet meer te tellen. Voor de rechtbank wilde hij niettemin iedereen laten geloven dat hij echt niet weet wat er is gebeurd en stelde hij dat Angelique hem na
‘die ene klap’ kennelijk heeft verlaten. Zonder geld, zonder kleding en zonder haar kindje van wie ze zielsveel hield. Tijdens de rechtszitting vroegen velen zich af waarom Paul toch bleef ontkennen en waarom hij niet toegeeft dat hij Angelique heeft vermoord. Mij verbaast dat echter minder. Ik denk dat ik wel weet waarom Paul zwijgt. Als het lichaam van Angelique wordt gevonden, zal waarschijnlijk blijken dat de Aalsmeerse bepaald niet door ‘één klap’ om het leven is gekomen, maar dat zij slachtoffer is van een laf, gewelddadig misdrijf. En om dat toe te geven is enige moed nodig. Maar die heeft Paul niet. En daarom zwijgt hij... Ja toch, Paul?
– 140 –
Naschrift: De Amsterdamse rechtbank heeft Paul van Osch inmiddels tot twaalf jaar cel veroordeeld. In het vonnis werd Van Osch in scherpe bewoordingen verweten dat hij de nabestaanden van Angelique in onzekerheid houdt over haar lot. Voor de rechtbank leed het geen twijfel dat zij om het leven is gebracht: ‘Alle sporen wijzen daar op.’ En men achtte ‘wettig en overtuigend bewezen’ dat Paul daar persoonlijk voor verantwoordelijk was.
– 141 –
Journalistieke affaires:
een kwestie van lange adem
De mooiste journalistieke affaire uit de geschiedenis is ongetwijfeld
‘Watergate’, die president Richard Nixon de kop kostte. Het was het resultaat van nijver speurwerk gekoppeld aan grote vasthoudendheid door de Washington Post-reporters Carl Bernstein en Bob Woodward. Het klinkt misschien een beetje raar, maar voor een journalist is er natuurlijk niets mooiers dan dat je onthullingen een regering ten val brengen. Ik ben zelf ook verzot op journalistieke affaires en hoewel ik mezelf absoluut niet wil vergelijken met Bernstein en Woodward, mag ik toch wel claimen dat ‘De Affaire’ een van mijn sterkste punten is. Ik ben misschien nog niet verder gekomen dan het in verlegenheid brengen van enkele ministers en een paar spoeddebatten in de Tweede Kamer, maar de herziening van de Puttense moordzaak, afgedwongen na een record aantal uitzendingen, was er juridisch gezien toch een van historisch kaliber.
Een echte affaire moet in mijn ogen klein beginnen en liefst op dat moment nog niet zijn schaduw vooruit werpen: de Watergate-affaire begon met een tweekoloms bericht op een binnenpagina over een naar het zich liet aanzien onbetekenend inbraakje. Daarna moeten de ontwikkelingen elkaar opvolgen en moet de opmars naar de voorpagina beginnen. Het vermeende onschuldige bericht moet leiden tot een kettingreactie aan onthullingen, gelieg, gedraai, gekonkel, achterhaalde ontkenningen, te late bevestigingen en nieuwe feiten, die de betrokkenen steeds verder in het nauw brengen. De affaire groeit en groeit. Heerlijk! En bij een echte affaire ligt de concurrentie door gebrek aan kennis en goede bronnen natuurlijk tandenknarsend mijlenver achter. Ook dat is smullen!
Toch is er met de meeste affaires iets merkwaardigs aan de hand. Het medium dat ’m brengt, is er zelf vaak – gek genoeg – het minst gelukkig mee, zo lijkt het wel. Om te beginnen weet je natuurlijk nooit
– 142 –
waar een affaire eindigt en of hij goed afloopt. Maar wel ben je maanden of zelfs jarenlang je verslaggever kwijt, die zich volledig in zo’n kwestie heeft ingegraven en over niets anders kan praten. En de stroom berichten of verhalen bestaat vooral in de ‘middenfase’ voor een groot gedeelte uit toevoegingen en aanscherpingen waar de minder betrokken lezer het nieuws niet direct meer van inziet. Het duurt dan ook niet zo lang, dat weet ik uit eigen ervaring, of bij een nieuw artikel of nieuwe reportage worden door de eindredactie de wenkbrauwen opgetrokken en is een zucht hoorbaar: ‘Alweer?’ Vaak moet je de grootste strijd voor een scoop niet met de ‘tegenpartij’ leveren, maar met je eigen mediaconcern dat het wel welletjes vindt. Echt waar, vraag het aan elke journalist die wel eens een affaire heeft gehad. Dit verschijnsel speelde ook in de Puttense moordzaak. Het begon in 1995 toen ik bij het gerechtshof in Arnhem een paar zittingen van deze zaak bijwoonde. Wilco Viets en Herman Dubois waren toen al door de rechtbank in Zutphen veroordeeld voor de moord op en verkrachting van stewardess Christel Ambrosius, en de zaak intrigeerde mij – meer niet op dat moment. Ik vond het merkwaardig dat de mannen schuldig waren bevonden terwijl onomstotelijk was vastgesteld dat een verse spermadruppel op het been van het slachtoffer niet van hen afkomstig was. Om deze lastige klip te omzeilen lanceerde justitie de zogenaamde sleeptheorie. Deze kwam erop neer dat Christel kort voor het misdrijf een vrijwillig seksueel contact had gehad met een vriendje en dat de twee veroordeelden tijdens de verkrachting zijn sperma naar buiten hadden ‘gesleept’, zonder zelf een zaadlozing te krijgen. Het bewuste vriendje had zich echter nooit gemeld en ik vond dat het gerechtshof deze theorie wel erg gemakkelijk slikte. Enfin, de afloop kent u: dankzij mijn programma zijn de termen ‘Puttense moordzaak’ en ‘De Twee van Putten’ gemeengoed geworden in Nederland. Ik heb er gedurende meer dan zes jaar tientallen uitzendingen aan gewijd en ik overdrijf niet als ik zeg dat dit steeds vaker tot gefronste wenkbrauwen, diepe zuchten en cynische grapjes op de redactie leidde. Er is zelfs een voortreffelijk regisseur bij het programma vertrokken omdat hij er niet meer tegen kon telkens weer een nieuw filmpje over deze zelfde zaak te moeten maken. En als er eens een uitzending wat mindere kijkcijfers scoorde en er zat toevallig een Putten-onderwerp in, wisten de meeste collega’s snel te verklaren
– 143 –
waarom de kijkers waren weggezapt: ze hebben genoeg van Putten... Het heeft me er nooit van weerhouden de Puttense moordzaak opnieuw op het onderwerpbord te zetten, waarop wij onze toekomstige reportages plannen. Buitenlandse affaires, met bijvoorbeeld de Guildford Four en de Birmingham Six hadden me wel geleerd dat je een lange adem nodig hebt om de wissel in het gedachtenspoor van politie en justitie om te krijgen. En dus hield ik mijn mensen, als ze weer eens een beetje mopperden, voor dat we nog niet eens op de helft waren van het waarschijnlijk benodigde aantal uitzendingen. En steevast keken ze me dan onderzoekend aan of ik ze nu in het ootje nam of dat het me ernst was... ‘Meen je dat?’ vroegen ze dan onzeker. Waarop ik ze altijd in het ongewisse liet: ‘Ben ik wel eens niet serieus?’ En vervolgens hield ik ze voor dat, als je misdaadverslaggever bent en je gelooft dat je een gerechtelijke dwaling op het spoor bent, er geen weg terug is. Wie dan gewoon zegt: volgende onderwerp, is geen knip voor de neus waard. En dus bouw je aan een ‘affaire’ en hoop je dat er ooit een dag komt dat je geprezen wordt voor je inzicht en je volharding, omdat je uiteindelijk toch gelijk gekregen hebt. Maar een garantie daarop krijg je niet en daarom zijn er waarschijnlijk ook maar zo weinig ‘echte’ affaires.
– 144 –
Klassenjustitie
Als ik ’s morgens vroeg de kranten van de mat haal vliegen mijn ogen altijd snel over de voorpagina’s om te zien wat iedereen voor nieuws heeft. Als een krant een verhaal heeft waarvoor je de andere dagbladen uit je handen laat vallen en bij jezelf denkt: Hè... wat!?, noemen we dat in ons vak een ‘eye-opener’, een verhaal waarvan je op slag helemaal wakker bent. Ik had dat bij de onthulling dat de vice-president van de rechtbank in Maastricht was betrapt op het bezit van kinderporno op zijn pc. Een overtreffende trap van vloeken in de kerk. Het is een drama, maar ik moet mij wel heel sterk vergissen als niet half Nederland in werkelijkheid heimelijk van dit nieuws heeft gesmuld. Ook in de tv-journaals kon je aan de verholen twinkeling in de ogen van de presentator zien dat het om een bericht in een stercategorie ging: hoogwaardigheidsbekleders die pijnlijk op hun muil gaan. Van zo’n zaak wil ik direct alles weten. Ik ben altijd benieuwd hoe justitie reageert. Krijgt de ‘edelachtbare’ een voorkeursbehandeling, of wordt hij net zo behandeld als Jan-met-de-pet?
De eerste tekenen waren niet bemoedigend. Om te beginnen hadden de persvoorlichters de reden voor het plotselinge opstappen van de man aanvankelijk nogal verdraaid. Hij was ‘om persoonlijke redenen’
opgestapt. Ja, de groeten, dat is hetzelfde als zeggen dat iemand aan
‘een hartstilstand’ is overleden terwijl hij met kogels is doorzeefd. Het is niet gelogen, maar zeker niet de waarheid. Toen de werkelijkheid toch was uitgelekt, haastten alle justitievertegenwoordigers zich om in bijna devote bewoordingen de verdiensten van de vice-president te roemen. Persrechter mr. Phillippart sprak met een stem alsof hij een grafrede hield: ‘We zijn een zeer gewaardeerde collega kwijt.’ En ook:
‘Hij is wat ons betreft om privé-redenen vertrokken en wij respecteren zijn privacy.’ Amen. Tjonge, ineens is het bezit van kinderporno een
‘privé-reden’ in plaats van een ernstig misdrijf waarvoor menig ande–145 –
re verdachte zonder pardon de cel invliegt. Een rechter die bij dat soort plaatjes zit te kwijlen is gewoon een schande, een ‘vieze-president’, een aanfluiting voor zijn beroepsgroep, maar dat heb ik niemand van deze edelachtbaren horen zeggen. En dacht u dat in enig andere zedenzaak door justitie ooit de maatschappelijke verdiensten van iemand zijn geprezen? Welnee, dan wordt er hooguit gesproken over ‘een wolf in schaapskleren’! Ook haastte men zich te verklaren dat het ‘uitsluitend en alleen’ om het bezit van kinderporno ging en de rechter van ‘geen enkel ander misdrijf’ wordt verdacht. Daar waar men normaal gesproken in dit soort zaken altijd met mededelingen komt die de verdachte nou niet bepaald als een hart onder riem ervaart. Dan horen we altijd: ‘Het onderzoek is nog niet afgesloten’ en
‘We sluiten niets uit.’ Voor de goede verstaander betekent dit: ‘Nou, we kunnen niet alles zeggen, maar het zou goed kunnen dat er nog veel meer is...’ Ook als men heel goed weet dat dit ‘veel meer’ er helemaal niet is. Nee, dan ging het er met Klaas Kempenaar uit het Friese Westergeest in het noorden van het land, in diezelfde week wel anders aan toe. Deze automonteur werd gearresteerd op de verdenking dat hij de zestienjarige Marianne Vaatstra uit Zwaagwesteinde had vermoord. De man werd op zijn werk – in bijzijn van zijn collega’s – opgepakt door ongeveer een dozijn politiemensen. Niks ‘privacy’ hier. Vervolgens werd bij zijn bejaarde moeder door een legertje rechercheurs de boel overhoop gehaald in het kader van een huiszoeking. Inmiddels was er ook dna bij Kempenaar afgenomen, dat door het forensisch laboratorium werd vergeleken met de sporen die op het stoffelijk overschot van Marianne door de dader waren achtergelaten. Daaruit bleek al snel zonneklaar dat Kempenaar de dader niet kon zijn en hij moest worden vrijgelaten. Zonder een woord van excuus. En vervolgens bestond de persofficier van Justitie het om te zeggen dat Kempenaar niet alleen was aangehouden omdat hij ooit op principiële gronden een vrijwillige dna-test had geweigerd. Nee, er was ‘veel meer dan dat’, beklemtoonde de officier. ‘Dit was een dikke verdachte,’ zei hij en daarmee doelde de aanklager niet op de buikomvang van de Fries. Om in de termen van zedenzaken te blijven: dit was een klap onder de gordel. En in dat opzicht voor mij de tweede ‘eye-opener’ in één week... Klassenjustitie bestaat wel degelijk.
– 146 –
De ezeltjesman uit Harkstede
Zeven jaar geleden, om precies te zijn op zaterdag 1 oktober 1994, reed ik naar het Groningse dorpje Harkstede. Ik moest daar bij een boerderijtje aan de Hoofdweg zijn, maar de bewoner had mij voorgehouden dat ik zijn woning nooit zelf zou kunnen vinden. Ik moest maar even bellen als ik in de buurt was. Dan zou hij me komen oppikken. Op het afgesproken tijdstip stond hij inderdaad klaar, klein van stuk, springerig haar, met het gezicht van een bokser die iets te vaak knock-out is gegaan. Hij loodste me via landweggetjes en weilanden naar zijn afgelegen boerderijtje, dat ik inderdaad op eigen gelegenheid moeilijk zou hebben gevonden. Het was er eenvoudig, tochtig en koud, op het armoedige af, maar hij leek er op zijn gemak. En misschien ben je ook wel niet zo veeleisend als je net vijftien jaar in gevangenschap hebt opgeknapt. Want die zaterdagmiddag was ik bij Willem van E. thuis, de voormalige hooibergbouwer, die sinds het najaar van 2001 door sommige media ‘het beest van Harkstede’
wordt genoemd, maar daar toen volkomen anoniem woonde. Trots toonde hij me destijds zijn veestapeltje. Vertederd aaide hij zijn lievelingsdieren, een paar ezeltjes: ‘Dat zijn de liefste dieren die er bestaan,’ zei hij op een toon die ik later nooit meer bij hem heb gehoord. Niemand op het Groningse platteland wist toen dat er ook een inktzwarte kant aan Willem zat. Dat hij voor twee gruwelijke moorden had gezeten, die op de vijftienjarige Cora Mantel uit Uithoorn in 1971
en de 44-jarige Aaltje van der Plaat uit Ter Aar in 1974. Ik wist het wel en wilde met Van E. praten over zijn beladen, afschuwelijke verleden. Ik was benieuwd hoe hij, na vijftien jaar celstraf en een moeizame tbs-behandeling, op zijn daden terugkeek. Had hij spijt? Was hij nu een ander mens? En: zou het ooit nog eens kunnen gebeuren?
Willem van E. was openhartig. Hij was verbaal niet erg begaafd, haalde nogal eens woorden door elkaar, brak zinnen abrupt af en oogde ook nogal zenuwachtig, maar ging geen vraag uit de weg. Hij vertelde
– 147 –
me dat hij ten tijde van de twee lustmoorden bezeten was geweest van
‘vrouwenhaat’ en dat hij lange tijd alleen maar aan hen had gedacht in termen van het ‘bezitten, vernederen, verminken en vernietigen’. Dat kon nooit ver genoeg gaan, zei hij letterlijk. ‘Ik was een heel agressief persoon en ik wou baas over een vrouw wezen, zij moest ondergeschikt zijn. Liefst met geweld, veel geweld.’ Het is nu zeven jaar geleden, maar ik weet nog dat ik even een rilling voelde en dat was niet omdat het in de boerderij zo koud was. Ik wist hoe Cora Mantel was gevonden, ik had gelezen hoe Aaltje was verminkt. Ik begreep nu dat ze volstrekt kansloos waren geweest tegen de driften en lusten van Willem van E. ‘Ben je van die gevoelens af?’ vroeg ik hem. Hij knikte resoluut.
‘Ja, ik ben die idiote, maffe ideeën kwijt en heb ze gelukkig nooit meer terug gehad.’ Ik vroeg hem of hij nog wel eens aan Cora en Aaltje dacht. Het antwoord kwam snel en verraste me. ‘Nee, moet dat dan?’ zei hij bijna laconiek. ‘Het is verschrikkelijk wat er is gebeurd, maar ik moet verder. Al lig ik elke nacht wakker, die twee komen niet terug...’ Wat ik uiteraard niet wist, was dat Willem E. een jaar voordat ik hem bezocht wel weer die ‘idiote, maffe ideeën’ had gehad en dat de 23-jarige straatprostituee Michelle Fatol daar het slachtoffer van was geworden. En later, na mijn bezoek, nog drie vrouwen. Van E. was helemaal niet genezen, hij was niet veranderd, ook al dachten de psychiaters van wel. Hij kon op z’n hoogst goed doen alsof.
En ergens heb ik dat toen wel gevoeld. De dossiers van zijn daden, zijn psychiatrische rapporten en ook zijn eigen uitlatingen, gaven me een ongerust gemoed. Af en toe belde ik hem, de ene keer was hij aardig en aanspreekbaar, de andere keer aangeschoten en kortaf. Toen Marianne Vaatstra in Friesland werd vermoord en ik frappante overeenkomsten met de moord op Cora Mantel constateerde, attendeerde ik het rechercheteam per fax op zijn persoon. Het betekende in feite dat ik er rekening mee hield dat de driften en lusten in hem weer tot leven waren gekomen, misschien wel nooit waren gedoofd. Een dna-test wees evenwel uit dat hij niet Mariannes moordenaar was. Ik was opgelucht, maar niet gerustgesteld. En toen half november 2001 op het nieuws werd gemeld dat de recherche voor een reeks van onopgeloste vrouwenmoorden een zestigjarige man uit de buurt van Groningen had gearresteerd, wist ik genoeg. Het was de ezeltjesman uit Harkstede...
– 148 –
De nalatenschap van Gonda Smit
Half december 2001 was het vijf jaar geleden dat de toen dertigjarige Gonda Smit-Drent, een beeldschone blonde vrouw, in haar woning in het Groningse Hoogezand werd vermoord. Aanvankelijk dacht de recherche aan een ongeluk, want er had een felle brand in de woning gewoed, maar toen bleek dat deze was gesticht, de kluis openstond en Gonda’s halsslagader was doorgesneden, luidde de conclusie al snel anders. Haar twee kinderen, Chanan en Christian, vijf en twee jaar, bleven alleen achter. Alleen, want de hoofdverdachte was volgens justitie haar echtgenoot Reinier, die naar zijn zeggen kort na het ontstaan van de brand thuis was gekomen. Hij had zich die bewuste avond zeer merkwaardig gedragen. Zijn alibi voor die brandnacht rammelde als een collectebus, hij draaide en verdraaide zijn verklaringen, terwijl hij voor bepaalde verdachte gedragingen al helemaal geen verklaring had. Hij had ruzie met Gonda over zijn gokverslaving, ging vreemd met een andere vrouw en er waren geldproblemen. Motief genoeg. Toch moest justitie hem na een uitputtend onderzoek laten gaan. Het keiharde bewijs van zijn betrokkenheid ontbrak. Ook al zat er aan zijn gedrag een penetrant (brand)luchtje. De zaak heeft mij altijd beziggehouden. We hebben een uitgebreid dossier aan de moord gewijd en ook ik had het gevoel dat de oplossing frustrerend dichtbij was geweest.
Tijdens ons onderzoek leerde ik ook de ouders van Gonda kennen. Zij hebben zich na de dood van hun oogappel over de twee kindertjes ontfermd. Hun leven was kapot, maar zij moesten door om op de ruïnes van de twee verwoeste peuterlevens weer nieuwe fundamenten te zetten. Ze hadden en hebben het met de mysterieuze dood van hun dochter ontzettend moeilijk. En dat wordt niet in de laatste plaats veroorzaakt door het feit dat vader Reinier op gezette tijden aan de deur komt en bezoekrecht verlangt, ook al heeft hij de kinderen aanvankelijk lange tijd laten barsten. Stel je voor dat je als ouders de man over
– 149 –
de vloer krijgt die volgens de politie je enige dochter heeft vermoord... En toch heeft vader Chris Drent zich altijd ingehouden, ook al welden zijn tranen op, ook al kwam zijn woede bijna tot uitbarsting en ook al rezen er alleen maar meer onopgehelderde vragen over Reiniers vreemde gedrag. Maar Chris Drent is in alle opzichten een heer en dus beet hij bij de bezoeken van Reinier op zijn lip. Voor de kinderen. En hoewel hij en zijn vrouw Hendrikje eigenlijk de opa en oma van Chanan en Christian zijn, voeden zij het tweetal nu volledig op als vader en moeder. Geen gemakkelijke taak, zeker niet als je zelf vol zit met verdriet, maar ik heb gezien en gehoord hoe zij dat met ongelooflijk veel liefde, geduld en toewijding doen. Af en toe, als de vragen over de dood van Gonda hen weer even te veel worden, schrijven ze mij een brief. ‘Zomaar’ even bellen doen ze niet, want ze willen niemand lastigvallen, niet storen, niet veeleisend zijn,
‘want u heeft het al druk genoeg’. Alsof hun vragen en verdriet ook maar een seconde onder die categorieën zouden kunnen vallen. Een en al oprechte fatsoenlijkheid en bescheidenheid. Mijn bewondering voor deze twee mensen is enorm. Van goud zijn ze, met hoofdletters, ja. Toen de moord op de kop af vijf jaar geleden plaatsvond, kreeg ik weer een brief van oma en opa Drent, met de vraag of ik niet toch nog iets kon doen. Het was stil geworden rond de onopgeloste moord en dat knaagde bij hen. Ik belde hen direct op en we bespraken de mogelijkheden. Ik beloofde de uitzending op korte termijn nog eens te laten herhalen, wellicht zou dat weer wat tips opleveren. Ook vroeg ik natuurlijk hoe het met de kinderen ging. Christian is nu zeven en Chanan tien jaar. Op zulke momenten flakkert de droeve stem van opa Drent altijd op en spreekt hij met trots en warmte over de kinderen van zijn kind. Chanan gaat voortreffelijk op school en rijdt paard en Christian, dat heerlijke joch, zit al op voetballen en ja, dat is een talentje hoor. Pleegouders uit duizenden! Ik hoorde het ontroerd aan. Die twee zo zwaar getroffen kinderen krijgen een geweldige, liefdevolle opvoeding, die slechts één persoon op de wereld had kunnen overtreffen: hun eigen moeder. Maar ik weet zeker dat als Gonda zou kunnen zien wat haar ouders allemaal doen, ze ontzettend trots zou zijn. En ik vond dat dit wel eens gezegd en geschreven mocht worden.
– 150 –
Verklikker op de vlucht
Pasgeleden heb ik een verre reis gemaakt naar een zonnig land, maar ik ben helaas niet vrij u te vertellen waar ik precies ben geweest. Want die plaatsbepaling zou de persoon die ik heb opgezocht volgens justitie het leven kunnen kosten. En hij zit nu juist in die uithoek van de wereld om een aanslag op zijn leven te voorkomen. De man waar het om gaat is de 43-jarige Rotterdammer Bert Schilder, die je op basis van zijn antecedenten gerust een beroepscrimineel mag noemen. Maar Schilder is tegelijkertijd ook informant geweest van de Criminele Inlichtingen Dienst, toen hij in 1998 een van Nederlands meest gezochte drugshandelaren Henk Orlando R., alias de Zwarte Cobra, er inluisde. R. was in die periode voortvluchtig en verbleef in Spanje. Bert Schilder, die in het verleden al eens zaken met de Zwarte Cobra had gedaan en op goede voet met hem stond, wist een afspraak met hem te maken en vloog naar Fuengirola, met in zijn kielzog een aantal politiemensen. Op een terrasje werd Henk R. kort daarna in de boeien geslagen en uitgeleverd aan Nederland, waar hij onlangs tot vierenhalf jaar celstraf werd veroordeeld.
In de euforie rond de spectaculaire aanhouding werden echter fouten gemaakt, waardoor Henk R. duidelijk werd dat Schilder een judasrol had gespeeld. En Henk R. heeft toevallig wel een reputatie die erop neer komt dat je met hem beter geen grappen kunt maken. Ik volg hem al jaren en in een van de politiedossiers die ik over hem heb gelezen, staat de veelzeggende zin dat ‘het opvallend is hoeveel mensen er een gewelddadige dood sterven die ooit zaken hebben gedaan met Henk R.’ Ik bedoel maar... Het is dan ook geen wonder dat verklikker Bert Schilder zich niet meer helemaal senang voelde in Nederland. Justitie erkende verantwoordelijkheid en zegde toe S. op te nemen in een zogenaamd getuigebeschermingsprogramma. Tot voor kort kenden we dat fenomeen alleen uit Amerikaanse speelfilms, maar ook in
– 151 –
ons polderlandje gebeurt het nu. Gevolg was dat Bert Schilder een vijfjarig contract met de minister van Justitie sloot en op diens kosten in het diepste geheim naar dat verre land vertrok. Hij ontvangt daar elke maand een uitkering en kreeg ook nog eens 45.000 gulden
‘startkapitaal’ mee. Voor de aanhouding van Henk R. kreeg hij bovendien een bonus van 25.000 gulden. En voor justitie heet hij nu Bram Swaluw, in plaats van Bert Schilder: dezelfde initialen, maar een andere naam. Om veiligheidsredenen mag hij geen contact meer met zijn familie hebben. Brieven aan hen moet hij eerst naar een afdeling van het Korps Landelijke Politie Diensten in Driebergen sturen, die nalezen of hij in zijn berichten niet te veel aanwijzingen over zijn verblijfplaats geeft.
‘Bram Swaluw’ zit er inmiddels twee jaar en het is hem bepaald niet meegevallen, om het maar zacht uit te drukken. Het lijkt allemaal mooi: prachtig weer, witte zandstranden, beeldschone vrouwen en een nieuw leven. Maar de brandende zon heeft ook vervelende schaduwkanten, zo blijkt inmiddels wel. Schilder heeft een ernstige, ongeneeslijke longziekte, terwijl de medische voorzieningen stukken minder zijn dan in Nederland. Hij heeft geldzorgen, want een nieuw bestaan opbouwen gaat daar eigenlijk niet met de ‘Hollandse zuinigheidsuitkering’, de cultuur in het land is toch wel erg wennen en wat misschien het belangrijkste is: hij heeft gewoon heimwee naar Nederland. Ik ben een weekje met hem opgetrokken en er zodoende getuige van geweest hoe Bert Schilder daar letterlijk zit te ‘overleven’. Ik heb gehoord hoe hij telefonisch contact opnam met de politiemensen van het getuigebeschermingsprogramma, die zich strak en formeel opstelden. Ik hoorde niet alleen hoe hij werkelijk moest bedelen om zijn broodnodige medicijnen vergoed te krijgen, maar ook hoe zij dreigden ‘de stekker eruit te trekken’, als Schilder onverhoopt naar Nederland terug zou komen. Contract is contract, was hun stelling, en daarin waren ze onbuigzaam. Het had er veel van weg dat Bert Schilder zijn dienst had bewezen en nu alleen maar een hinderlijke zorg was. Toen ik weer naar huis ging en afscheid nam, zag ik hoe gevoelens van wanhoop, spijt en heimwee in hem om voorrang vochten. Dat hij zijn verhaal aan mij had kunnen doen, had hem goed gedaan, maar hij realiseerde zich dat hij er vanaf nu weer alleen voor stond. ‘Potverdomme, Peter,’ zei hij, terwijl hij mijn hand extra lang
– 152 –
vasthield, ‘er is niets dat ik liever had gedaan dan met je meevliegen... terug naar huis.’
Naschrift: De reportage over Bert Schilder leidde ertoe dat justitie inderdaad ‘de stekker eruit trok’. Schilder had contractbreuk gepleegd, vond men, door mij te woord te staan. Zijn uitkering werd stopgezet en men wilde niets meer voor hem doen. Hem terug laten keren naar Nederland wilde men hem echter ook niet. Schilder spande daarop via de advocaat mr. Robert Moszkowicz bij de rechtbank in Den Haag een kort geding aan tegen de staat, waarin een verbod werd gevraagd op het per direct stopzetten van de uitkering. De president wees de eis toe en stelde dat de staat niet met directe ingang de uitkering mocht stopzetten, maar daar een deugdelijke procedure voor moest voeren, waar beroep tegen mogelijk was. Schilder verblijft nog steeds op een geheime locatie, ver weg van Nederland.
– 153 –
Nummer 1 op de dodenlijst
Het is me al ontelbare malen gevraagd en meestal op dezelfde onbeholpen, ietwat besmuikte manier: ‘Zegguh... wat ik je nou altijd al heb willen vrager... uh... is ’t nou niet... uh... gevaarlijk wat jij doet?’ Ik heb wel eens de indruk dat er niets is wat de mensen over mij meer interesseert dan het antwoord op deze vraag. Meestal ga ik er niet erg op in. Het is een onderwerp waar ik niet ‘zomaar’ over praat. Het heeft natuurlijk ook geen zin om tegen mensen te zeggen: ‘Ja joh... le-vensge-vaar-lijk! Het is bijna een wonder dat ik nog tegenover je sta...’
Doorgaans mompel ik dus maar wat en zeg: ‘Ach, we leven niet in Italië en in ieder beroep is wel wat.’ En tegen de taxichauffeur die een poosje geleden stelde dat hij ‘voor geen goud in de wereld’ met mijn beroep zou willen ruilen, zei ik: ‘Nou, ik ken anders wel taxichauffeurs die vermoord zijn, maar geen journalisten...’ Na zo’n antwoord is het meestal abrupt een poosje stil.
Toch zal een kind begrijpen dat je als misdaadverslaggever niet louter dikke vrienden maakt. Met je gewroet kom je aan de meest elementaire verworvenheden in een mensenleven: vrijheid, geld, macht en aanzien. En tja, als door jouw reportages iemand een van deze factoren –
of misschien wel allemaal – kwijtraakt, wil men wel eens nijdig worden. En niet iedereen heeft voldoende fatsoen en koelbloedigheid om de ergernis daarover door een advocaat in een keurig briefje te laten verwoorden. Sterker nog, die ‘koelbloedigheid’ maakt meestal plaats voor ‘bloeddorstigheid’ en dat is heel wat anders... Ik heb er afwisselend mee te maken. Soms gebeurt er een hele tijd niks en dan komt ineens weer alles tegelijk.
Toen ik onlangs in een ver land zat voor een reportage, ontving ik daar op mijn laptop een mailtje van de Criminele Inlichtingen Dienst Gooi&Vechtstreek. Of ik met de ‘grootste spoed’ wilde bellen: ‘Dit is geen grap!’ Enfin, maar even contact opgenomen en de rechercheur
– 154 –
meldde mij toen dat zijn dienst ‘vertrouwelijke informatie’ had ontvangen dat de familie Petalo, over wier afpersingspraktijken wij kort daarvoor een onthullend dossier hadden uitgezonden, een aanslag beraamde. Wie, wat, waar en wanneer, wist men niet en hoe serieus het was ook niet, maar ze vonden wel dat ik het ‘even moest weten’. Ik heb het voor kennisgeving aangenomen – ik zat bovendien toch aan het andere eind van de wereld – en sindsdien is er ook niets ‘verdachts’ in mijn omgeving gebeurd. Maar goed, als er onverhoopt toch iets misgaat, kan de Criminele Inlichtingen Dienst in ieder geval zeggen: ‘We hadden hem gewaarschuwd’. Na terugkeer in Nederland kreeg ik een telefoontje van de politie Amsterdam-Amstelland. Het ging om de zaak van de verdwenen Angelique van Osch uit Aalsmeer. Haar echtgenoot Paul is daarvoor onlangs tot twaalf jaar cel veroordeeld en dat is een vonnis waar hij mij voor een groot deel verantwoordelijk voor houdt. Ik heb al eens eerder geschreven dat hij mij haat en in een brief ook verkapte bedreigingen heeft geuit. Welnu, de politie meldde dat Paul tegen een fiod-ambtenaar had gezegd dat hij een heuse ‘dodenlijst’ had aangelegd van personen die hem dwars hadden gezeten en dat ik op de eerste plaats sta. Paul verwachtte in hoger beroep te worden vrijgesproken en dan ging hij eerst die lijst eens afwerken, had hij verklaard. De politieman vond wel dat ik dat ‘even moest weten’.
En diezelfde week kwam er een anoniem mailtje binnen van iemand die vond dat ik ook ‘iets moest weten’. Hij schreef: ‘Je kent mij wel en ik weet dat je mij gestoord vindt en dat ben ik waarschijnlijk ook. Ik heb een hekel aan je en ik zal ook echt de enige niet zijn. Ik heb geen zin meer in dit leven, maar ik wil me wreken op twee personen die daar mede voor gezorgd hebben. Een ervan ben jij. Ik ben van jou geobsedeerd geraakt. Ik heb je ooit via een vreemde manier ontmoet, maar jij bent niet te vertrouwen. Ik haat jou Peter de Vries. Ik weet alles van je en ik zal je pakken.’ Ziehier drie ‘dat-moet-je-even-wetenberichten’ in één week. Wilt u allemaal een nummertje trekken en niet dringen? Mooi vak hè, misdaadverslaggever...
– 155 –
De ‘misdaden’ van Oranje
Hoewel ik helemaal niet gelovig ben, mag ik toch graag een uitspraak van paus Gregorius vii aanhalen, enig opportunisme zult u mij niet euvel duiden. De goede man had ooit een conflict met de Duitse keizer Hendrik vi en sprak toen de gevleugelde woorden: ‘Wie weet niet dat keizers, koningen en hertogen allen afstammen van misdadigers en dat hun rijkdom en macht berusten op door misdaad verkregen goederen?’ Nooit heeft een kerkvorst in mijn ogen de spijker meer op de kop geslagen. Nu geef ik eerlijk toe dat ik niet alleen ongelovig, maar ook nog een overtuigd republikein ben en dan zult u mijn enthousiasme over deze uitspraak misschien beter kunnen plaatsen: van de monarchie moet ik niks hebben. Er is bijna niets dat mij zoveel rillingen bezorgt als ziekelijk gedweep met het Oranjehuis, door aanhangers die alles recht praten, want paus Gregorius had volkomen gelijk met zijn stelling. En dat geldt ook voor ons koningshuis. Nee, zeker voor ons koningshuis! Wie de geschiedenis induikt ziet dat de stamvaders van Oranje goedbeschouwd schurken en schavuiten waren en echt niet alleen nobele ridders op een wit paard, zoals we op de lagere school leren. Welnee, het waren hebberige landveroveraars, uitbuiters, notoire echtbrekers en egoïstische dwingelanden. Nu wil ik onze monarchie niet afrekenen op wat er allemaal in de middeleeuwen is gebeurd en gangbaar was, maar ook in onze huidige geschiedenis valt er op de leden van het koningshuis wel wat af te dingen. Prins Hendrik, de vader van Juliana bijvoorbeeld, was niet alleen een enorme schuinsmarcheerder, die in ieder geval ook nog een ‘halfprinsje’ bij een ander heeft verwekt, maar hij was ook een frequent bezoeker van bordelen. Daar valt op zich nog wel mee te leven, ware het niet dat er hardnekkige verhalen de ronde doen dat men in die bordelen destijds niet zo secuur oplette of de meisjes en jongens van plezier wel meerderjarig waren, als u begrijpt wat ik bedoel... De escapades van de prins moesten door toegewijde hoffunctionarissen dikwijls worden toegedekt en afgekocht. En prins Bernard en de Lock–156 –
heed-affaire waren natuurlijk ook niet een toonbeeld van onkreukbare deugdzaamheid, maar hadden meer met de inhaligheid te maken die de paus noemde. Prins Claus schijnt in zijn jeugd aanhanger te zijn geweest van een of andere Hitlerbeweging en zo was er altijd wel wat met de leden van het Koninklijk Huis.
Nu Willem-Alexander op het punt staat te gaan trouwen met Máxima, is mij dikwijls gevraagd of ik daar voor of tegen ben. Nou, die vraag is gauw beantwoord: tegen natuurlijk! Ik begrijp werkelijk niet dat hierover nog zoveel discussie kan zijn. Voorstanders, die meestal betogen dat je een kind niet kan aanrekenen wat zijn of haar vader heeft gedaan, begrijpen de kern waar het om draait niet. Natuurlijk heeft het er wél alles mee te maken wat je vader wel of niet heeft gedaan. Daar is onze hele monarchie van erfopvolging nota bene op gebaseerd!
Zonder dat uitgangspunt zou er helemaal geen monarchie zijn! En dus is het van wezenlijk belang wat de vader van Máxima allemaal heeft uitgespookt of nagelaten. Voorstanders van het huwelijk vraag ik wel eens hoe zij het zouden vinden als Willem Alexander met de dochter van een nsb-er zou trouwen. In negen van de tien gevallen zeggen ze dat ze dat wel onacceptabel zouden vinden. Een nsb-er deugt niet en de dochter van zo’n vuile landverrader kan natuurlijk niet trouwen met de troonopvolger van ons koningshuis. Hetzelfde geldt voor bijvoorbeeld de dochter van types als Janmaat of Glimmerveen, ook die willen we niet als koningin. Gek is dat, we willen dus niet iemand wier vader er een ‘fout’ gedachtegoed op na hield, maar buiten zijn verwerpelijke sympathieën niets verkeerds heeft gedaan, maar we omarmen wel de dochter van iemand die actief – als bewindsman – heeft deelgenomen aan een van de meest gruwelijke, weerzinwekkende regimes van na de Tweede Wereldoorlog. Hoe ongeloofwaardig kan een democratische monarchie zijn? Nee, dan ben ik liever republikein, al moet ik toegeven dat de Verenigde Staten met families als de Kennedy’s en vader en zoon Bush inmiddels ook verdacht veel op een monarchie beginnen te lijken.
– 157 –
De dood van een tipgever
Op 22 december 2001, na een kerstborrel van zijn werk, reed een 34jarige man op de provinciale weg bij Hoorn op onverklaarbare wijze tegen een lichtmast en verongelukte. In zijn agenda trof men een notitie aan: ‘Als mij iets overkomt moet Peter R. de Vries worden gebeld.’
Een bericht dat klinkt als het begin van een thriller... Gelukkig werd ik
– door zijn familie – inderdaad gewaarschuwd. De avond voor kerst, toen ik nog even snel mijn e-mail checkte, sloeg mijn hart een keer over: er stond dat Etienne Barbolina om het leven was gekomen. Mijn eerste reactie was een mengeling van ontzetting, ongeloof en argwaan. En die argwaan betrof de doodsoorzaak. Etienne zich doodgereden bij een ongeluk? Wie zegt dat het een ongeluk was? Is het wel een ongeluk, zo vroeg ik me af.
Etienne Barbolina heb ik in 1995 leren kennen. Hij was afkomstig van Curaçao en beweerde dat de paspoortverstrekking er helemaal corrupt was. Je kon er echte Nederlandse paspoorten aanvragen met een valse naam. Dus Peter R. de Vries kon er een geldig paspoort krijgen op naam van bijvoorbeeld Robert A. Jansen. Zo’n paspoort is ongelooflijk veel waard voor bijvoorbeeld ontsnapte criminelen die zo voor eeuwig uit handen van justitie kunnen blijven. Maar je kan er natuurlijk ook gigantisch mee frauderen: spullen kopen zonder te betalen, uitkeringen aanvragen, noem maar op. Wie er misbruik van wilde maken kon er letterlijk de hele wereld mee over. Het klonk te mooi om waar te zijn. En eerlijk gezegd kon ik het ook nauwelijks geloven. Dat kwam ook een beetje omdat Etienne een nogal nonchalante, niet bepaald serieuze uitstraling had. In die tijd was ik juist bezig met het opstarten van mijn televisieprogramma ‘Peter R. de Vries, misdaadverslaggever’ en ik realiseerde me dat het bewijs van zo’n paspoortfraude een geweldige ‘opening’ zou zijn. Maar ja, een reis naar Curaçao met een heel televisieteam was natuurlijk geen kattendrek en dus twijfelde ik. Mijn debuut mocht geen zeperd worden.
– 158 –
Etienne wist me echter te overtuigen de proef op de som te nemen. Hij zou zelf meegaan als gids. Ik hakte de knoop door en besloot te gaan. Daar heb ik geen spijt van gehad, integendeel. U kunt zich de affaire misschien nog wel herinneren. De altijd lachende Etienne maakte op Curaçao zijn woorden meer dan waar. Het was er een corrupt zootje en binnen een mum van tijd verwierven we vier echte Nederlandse paspoorten op een valse naam. We kwamen thuis met een droomreportage! Op de dag dat de eerste uitzending van mijn programma de lucht in ging, zaten we in alle tv-journaals, belden de kranten onophoudelijk, werd er in de Tweede Kamer een spoeddebat aangekondigd en zat de staatssecretaris van justitie met het schaamrood op de kaken bij mij in de studio. In alle onbescheidenheid mag ik wel zeggen dat we een verpletterende entree in het televisiewereldje maakten! Toch was de affaire niet helemaal van risico ontbloot. De bevolking op Curaçao was ziedend, de lokale justitieautoriteiten voelden zich in hun hemd gezet en begonnen een strafrechtelijk onderzoek tegen... ons, in plaats van de tekortschietende ambtenaren. Mij, als journalist, durfden ze niet aan te pakken, maar Etienne werd gearresteerd en overgebracht naar Curaçao, waar hij maar liefst zes weken in de beruchte Koraalspechtgevangenis werd getreiterd en bedreigd. Uiteraard konden ze hem niets maken, we hadden alleen maar een enorme misstand aan de kaak gesteld. En hoewel hij daar zwaar heeft moeten afzien, keerde hij ongebroken en goedlachs als altijd terug naar Nederland. In de jaren daarna hield ik regelmatig contact met hem en was getuige van zijn turbulente leven en zijn soms riskante escapades. Hij vertelde me over zijn geheimen en zijn contacten in diverse circuits. Zo weet ik dat door zijn toedoen een geruchtmakende moord is opgelost, maar ook dat enkele andere zware delicten door zijn tips zijn opgehelderd, zonder dat natuurlijk iemand dat mocht weten. Ik maakte me wel eens zorgen om hem en vroeg me af of alles wel goed zou gaan. Vandaar ook mijn argwaan toen ik zijn doodsbericht las. Contacten met zijn familie en de politie leerden me evenwel dat het werkelijk om een tragisch ongeluk ging waar Etienne veel te jong het slachtoffer van werd. Ik schreef in de intro van dit hoofdstuk dat de notitie in zijn agenda klonk ‘als het begin van een thriller’. Dat was het niet. Het was het eind van een veelbewogen leven. Bedankt voor alles, Etienne, vaarwel kanjer...!
– 159 –
De Puttense moordzaak 3
Rechters spreken in 99 van de 100 strafzaken recht van ‘papier’. Daar bedoel ik mee dat zij al hun wijsheid halen uit het dossier dat door de politie is aangelegd. Het was dan ook niet verbazingwekkend dat een legertje fotografen, verslaggevers en cameraploegen kwam opdraven toen de leden van het Leeuwarder gerechtshof op 9 januari – de precieze dag van de moord – 2002 persoonlijk in de bossen van Putten naar de plaats delict kwamen kijken waar Christel Ambrosius acht jaar geleden was vermoord. In het kader van het herzieningsproces tegen de Twee van Putten wilden ze wel eens met eigen ogen zien –
en niet vanaf een plattegrondje of foto – hoe alles zich daar met elkaar verhoudt.
Ik was uiteraard ook bij deze ‘descente’ (zoals dat officieel heet), samen met collega Kees van der Spek en de echtgenotes van de ‘Twee van Putten’. Van enige afstand sloegen we het tafereel gade. We zagen hoe de pers op Herman Dubois en Wilco Viets afvloog toen zij arriveerden. Beiden werden veelvuldig op de schouders geslagen en moesten vele handen drukken, alsof het om een weerzien van oude kameraden ging. ‘Nog de beste wensen hè!’ fleemden de verslaggevers. Ik keek of ik ergens een teiltje zag. Anja Dubois prikte er gelukkig ook doorheen:
‘Kijk ze nou eens... zes jaar lang hebben ze de andere kant op gekeken als het over ons ging, maar nu het herzieningsproces een onontkoombaar nieuwsfeit is, komen ze erop af als vliegen op de stroop.’
Bij de horde verslaggevers was ook Bert Molenaar van Nova. Hij liep druk en luidruchtig heen en weer, met een grote zonnebril op, midwinter. Hij complimenteerde mij wel drie keer met de reeks van inmiddels 36 uitzendingen over de Puttense moordzaak: ‘Wat een geweldige zaak, knap dat jullie daar zo snel bovenop zaten!’ Hij vroeg of ik ook voor zijn camera wat commentaar wilde geven, wat ik uiteraard deed. Aan het einde van het gesprekje benadrukte hij een paar keer,
– 160 –
met een blik alsof hij een groot geheim ging onthullen, dat ik die avond ‘zeker even moest kijken’, maar hij zei niet precies waarom.
‘Let op, die gaat je een oor aannaaien...’ waarschuwde Kees van der Spek die met gefronste wenkbrauwen het optreden van de Nova-verslaggever had gevolgd.
’s Avonds, toen ik had afgestemd op Nova, bleek dat Molenaar de moeder van Christel Ambrosius had geïnterviewd, die behoorlijk haar gal spuwde over de pers in het algemeen en mij in het bijzonder. Na haar uitspraken kwam telkens een ‘quootje’ van mij. Molenaar had echter nagelaten mij te informeren dat hij haar had gesproken en wat de teneur van haar verhaal was, zodat ik niet inhoudelijk kon reageren. Nu sta ik op het standpunt dat de nabestaanden in zo’n gruwelijke zaak natuurlijk alle ruimte moeten hebben om hun emoties en reacties kwijt te kunnen, ook al zijn deze door hun verdriet wellicht gekleurd of vertroebeld. Nova vond dat kennelijk ook en was bovendien zo opgetogen dat ze de moeder voor de camera hadden gekregen, dat Molenaar er geen alerte vraag uit kreeg en dat kwam de waarheid niet ten goede. De moeder kreeg dus ruim baan en vertelde hoe ze constant waren
‘belaagd’, hoe een helikopter met een cameraman – bungelend aan een touw! – boven hun woning had gevlogen met als doel de familie op het terras te filmen. En als ze ’s morgens om acht uur de hond uitliet, dan lag er ook alweer een cameraploeg op de loer. Het ergste was nog wel dat wij voor het filmen van onze reconstructies een op Christel gelijkend meisje – een zogenaamde stand-in – rond hun huis hadden laten fietsen. De moeder was door deze confrontatie overstuur geraakt, zo kwam uit de Nova-reportage naar voren. Er ontstond een beeld alsof ik een harteloos, sensatiebelust verslaggever ben, die in zijn jacht op randverschijnselen deze mensen het leven voortdurend zuur maakte. Daarom toch maar even de feiten: nooit heeft een verslaggever bungelend aan een touw uit een helikopter (ziet u het voor u...?) deze mensen gefilmd. Zulke beelden zijn ook in geen van de tientallen uitzendingen te zien geweest. Nooit hebben wij daar
’s morgens vroeg in de struiken gelegen om mevrouw te filmen. Waarom zouden we in hemelsnaam? Er is in onze 36 afleveringen nooit een seconde beeld van haar uitgezonden, we hebben het zelfs niet eens. En ten slotte: onze reconstructies zijn nooit op de plaats delict gefilmd, zelfs helemaal niet in Putten, maar in de bossen van Hil–161 –
versum! Juist uit piëteit met de nabestaanden. De waarneming is dus pure verbeelding of een vergissing, maar in ieder geval niet de waarheid. En Bert Molenaar van Nova had dat makkelijk kunnen vaststellen als hij gewoon even hoor en wederhoor had gepleegd, maar ja, ook bij Nederlands ‘kwaliteitsactualiteitenrubriek’ checkt men kennelijk een mooi verhaal liever niet stuk. Enfin, zo blijven feiten en fictie in de Puttense moordzaak dus niet alleen in de rechtszaal door elkaar lopen.
– 162 –
De zaak Bolhaar 2
Met het schrijven van deze column heb ik opzettelijk een paar weken gewacht, zodat mijn bloeddruk wat kon zakken. Ik vreesde dat er anders onwelvoeglijke taal op deze plek zou komen te staan, want ik was kwaad. Wat heet... ik was woedend, zoals ik al lang niet meer geweest ben en ik was in staat bepaalde personen – verbaal – te kielhalen. Dat had alles te maken met de moord op de 33-jarige Corrina Bolhaar en haar twee kinderen Sharon (6) en Donna (9), nu bijna achttien jaar geleden in de Argonautenstraat in Amsterdam-Zuid. Enige overlevende van het drama was de toen éénjarige baby Bryan, die huilend in zijn wiegje werd gevonden. Een gruwelijk misdrijf dat nooit is opgelost en op punt van verjaren staat. Na 5 maart 2002 gaat de dader juridisch gezien vrijuit. Voor het zover was wilde ik nog een ultieme poging doen deze moordzaak te helpen oplossen door er in mijn programma een uitvoerig reconstructiedossier van uit te zenden. Ik nam contact op met de woordvoerster van de Amsterdamse politie, Elly Florax, en vroeg of ik de dossiers van destijds mocht inzien. Elly had echter nog nooit van de hele zaak gehoord en schoof mijn verzoek na een paar weken door naar de hoofdofficier van Justitie in de hoofdstad, mr. L. de Wit. Ook op zijn parket wist men van niets, alsof er elke week drievoudige moorden in Amsterdam worden gepleegd. En hiermee begon een even tijdrovende als frustrerende procedure, waarbij ik van het kastje naar de muur werd gestuurd. Men wist niet wie Corrina Bolhaar was en aanvankelijk kon men zelfs de dossiers niet eens meer vinden. Na lang aandringen kreeg ik bericht van de hoofdofficier dat mijn verzoek was afgewezen, om nabestaanden en de voormalige verdachte ‘in hun privacy te beschermen’, aldus mr. De Wit. In de tussentijd had ik echter in mijn wekelijkse column in Panorama en op mijn website ook aandacht voor de zaak gevraagd en iedereen die er wat mee te maken had gehad opgeroepen om ‘deze laatste kans niet
– 163 –
verloren te laten gaan’. Dat leverde prachtig resultaat op. Niet alleen de zus van de vermoorde Corrina meldde zich, maar ook haar zoon Bryan, de baby die de moordpartij had overleefd. Hij was nu negentien jaar. Hij kende zijn moeder, broer en zusje alleen van foto’s en verhalen, maar zijn leven was zeer getekend door het drama. Bryan was opgevoed door de zus van Corrina en beiden vonden het geweldig dat ik de zaak alsnog wilde onderzoeken. Hun privacy hoefde niet beschermd te worden, kom nou! Zij legden – schriftelijk – indringende, aangrijpende verklaringen af waarin de politie en de hoofdofficier bijna werd gesmeekt mij ter wille te zijn voordat het voorgoed te laat was. Maar de tijd tikte door... Ik wendde mij daarom opnieuw tot Elly Florax van de politie. Stuurde haar een spoedfax met een aantal vragen en het verzoek zeer snel te reageren. Dat gebeurde niet. Ontelbare keren belde ik haar bureau en evenzoveel keren werd mij beloofd dat ze terug zou bellen. Dat deed ze niet. Weer twee weken foetsie. Toen ik haar eindelijk, eindelijk te pakken kreeg, gaf ze me antwoord op een vraag die ik helemaal niet had gesteld. Mijn fax was weggeraakt, sorry hoor... Mijn verzoek of een rechercheur de dossiers misschien kon lezen en mij vervolgens met inachtneming van de privacy kon informeren, werd geweigerd. Nee, dat was te veel moeite! De prioriteiten lagen elders, stelde Florax. Waar dan? ‘Nou, bij kindermoorden,’ antwoordde ze. Pardon!? Donna was negen jaar en Sharon zes jaar! Sinds wanneer zijn dat geen kinderen?
Tegelijkertijd bestookte ik ook hoofdofficier De Wit met nieuwe verzoeken en verklaringen, maar de magistraat was één bonk onwil en onbegrip. Alles duurde en duurde maar en als er eindelijk antwoord kwam, was het – tot verbijstering van de nabestaanden – telkens koel afwijzend, waarbij er nooit, maar dan ook nooit naar een tussenweg werd gezocht. Het was zelfs vaak te veel gevraagd om de brief te beginnen met een aanhef als geachte heer, of een afsluiting als hoogachtend, of vriendelijke groeten. Voor wellevendheid hoef je niet bij justitie te zijn. Als er verkiezingen in zicht zijn, oreren politici en korpschefs gewichtig over de noodzaak van het verlengen van de verjaringstermijn, maar als een drievoudige moord aan de beurt is en de handen even uit de mouwen moeten, geven de bureaucraten niet thuis. De zaak gaat nu binnenkort in stilte verjaren, als er niets meer gebeurt. Daarom, mede namens de nabestaanden: Bedankt Elly Florax, bedankt meneer De Wit!
– 164 –
Zoenen voor de verborgen camera
De meest spectaculaire en bij de kijkers meest geliefde onderwerpen van mijn tv-programma zijn de verborgen camera-acties. Ik mag wel zeggen dat wij op dat gebied een expertise hebben opgebouwd die men bij veel programma’s tracht te kopiëren. We hebben met de verborgen camera roemruchte uitzendingen gemaakt, die ook als ze herhaald worden de kijker telkens aan de buis doen kleven. We hebben bendes opgerold die in neptelefoons en nepsigaretten handelden, u zag een malafide ‘tuiniersbedrijf’ ontmaskerd worden, maar u was er ook getuige van hoe de familie Petalo met jarenlange afpersingspraktijken tegen de lamp liep en hoe een Rotterdams garagebedrijf auto’s saboteerde die ingeruild zouden worden: allemaal klassiekers in hun genre. Met kunstig verstopte camera’s in alle hoeken en gaten, tot onder de motorkap toe. Veel kijkers zouden wel willen dat wij elke week zo’n actie zouden uitzenden, maar zij realiseren zich waarschijnlijk niet wat daar allemaal bij komt kijken. Om te beginnen kun je dit soort onderwerpen natuurlijk niet afdwingen. Je moet er ‘tegenop lopen’, zoals wij dat noemen. En dan is het nog maar zeer de vraag of het allemaal lukt op het moment dat wij uitkiezen. Het is een enorm technisch circus wat daar aan te pas komt. Een locatie volhangen met verborgen camera’s is geen sinecure. Niet zelden moet een huis behoorlijk worden verbouwd. Er mag geen draadje gezien worden, de camera’s moeten alles ‘dekken’, want het is natuurlijk een ramp als de ontknoping net in een ‘dode’ hoek plaatsvindt. En al die draden en camera’s moeten in een provisorische regiekamer samenkomen – waar ik meestal de ontwikkelingen op de monitoren volg – die natuurlijk niet ontdekt mag worden. Meestal wordt deze onzichtbaar afgetimmerd. Dit alles kost dagen en kapitalen. Apparatuur, cameraen geluidsmensen huren wij in en kosten duizenden guldens per dag. En dan heb ik het nog niet over onze eigen regisseurs, producers, verslaggevers en technische mensen. Als je het hele zaakje hebt opge–165 –
tuigd, maar de actie gaat niet door of mislukt, spreek je over een schadepost die flink aan ons seizoensbudget knaagt. Onlangs hadden we weer zo’n verborgen camera-actie. Het betrof een zedenzaak. We waren benaderd door een jonge vrouw die had gereageerd op een advertentie voor woningruil. Ze had een man aan de lijn gekregen die enthousiast reageerde en nog diezelfde dag wilde komen kijken. Toen hij er eenmaal was, was hij niet meer weg te slaan. Hij vroeg nadrukkelijk of ze alleen woonde, maakte dubbelzinnige opmerkingen en schoof steeds meer naar haar toe. Toen de vrouw hem uiteindelijk toch richting deur had gemanoeuvreerd, had hij haar beetgepakt, in haar nek gekust en onzedelijk betast. Het vermoeden bestond dat hij dit vaker deed en helemaal niet op woningruil uit was, op zijn hoogst op partnerruil... Dit werd min of meer bevestigd toen twee mannelijke collega’s van mijn redactie hem belden. Hij informeerde beleefd naar de woning, maar haakte af toen hij hoorde dat het om een etage met open keuken ging. Daar hield hij niet van. Maar toen hij de sexy stem van collega Lisette Knoop aan de lijn kreeg, hapte hij wel direct toe, hoewel ze nog even benadrukte dat het huis een open keuken had: ‘O dat is prima, mevrouw,’ zei hij enthousiast. Twee dagen later wilde hij al langskomen. Om halftwaalf ’s avonds, ook al zo’n tijdstip. Koortsachtig brachten we alles in gereedheid, in elke kamer van het huis hing een camera. En in een nis van de woning bouwden we achter een fake-muurtje een regiekamer, waar ik met de regisseur en technici zat te kijken. Het leek alsof het verhaal van de aangerande vrouw zich herhaalde. De man nestelde zich op de bank en was niet van plan weer op te staan. Hij had een wat vervelend, zenuwachtig lachje en vroeg telkens of Lisette alleen woonde. Op een gegeven moment vroeg hij zelfs ronduit of hij niet nog ‘wat langer kon blijven’, terwijl Lisette toch opzichtig zat te gapen. Muisstil, maar vol spanning en klaar om in te grijpen, keken we achter het bordkartonnen nepafscheidingswandje toe. Het leek alsof de man zijn kansen woog, alsof hij in dubio was. Hij monsterde Lisette soms nadrukkelijk. Toen hij eindelijk toch opstond, hielden we onze adem in. En ja hoor... hij pakte Lisette beet, gaf haar drie zoenen en... verdween in de nacht. Dat was alles. Ik had het gevoel dat het allemaal weinig had gescheeld, dat het ook anders had kunnen lopen, maar daar koop je niets voor. En dus baalden we allemaal. Of nee, de enige die opgelucht was, was Lisette.
– 166 –
Miss Marple in Apeldoorn
Mijn tv-programma bestaat nu zeven jaar en veel van mijn medewerkers zijn er al jaren aan verbonden. Dat is erg prettig, want als je een gemeenschappelijke journalistieke achtergrond hebt, is tijdens onderwerpbesprekingen vaak een half woord genoeg. Je hoeft niet telkens het wiel uit te vinden. Onlangs zat ik bij een cameraman in de auto die naar zijn zeggen nog helemaal nooit van de Puttense moordzaak had gehoord. ‘Waar gaat dat eigenlijk over?’ vroeg hij onbevangen. Op zo’n moment zucht ik eens diep en antwoord: ‘Waar ben jij de afgelopen zes jaar begraven geweest?’ Ik kan het dan niet meer opbrengen alles nog eens te gaan uitleggen.
Doordat mijn medewerkers al zo lang meedraaien kennen ze de zaken op hun duimpje en weten ze wie er voor het programma belangrijk is of niet. Mijn secretaresse weet welke relaties er altijd direct met mij moeten worden doorverbonden, wie wel even kan wachten en wie kan wachten tot hij een ons weegt... Zij zit een paar meter van mij vandaan en een blik van verstandhouding is meestal voldoende. Vorige week keek ze me echter vragend aan, de telefoonhoorn tussen haar kaak en schouder geklemd: ‘Iemand die zegt dat ze je kent... ene mevrouw Stolk uit Apeldoorn.’ Het klonk alsof ze eraan twijfelde dat de opbelster mij inderdaad kende en dit dus een verzinsel was om mij sneller aan de lijn te krijgen. Maar het was geen smoesje. Mevrouw Greetje Stolk is iemand die ik inderdaad al heel lang ken, al voordat mijn tv-programma bestond. Ik heb haar leren kennen toen haar nichtje Mieke Guliën eind 1989 spoorloos verdween. Mieke was toen 27 jaar, vijf maanden zwanger en woonde samen met haar vriend Peter W. op een woonboot bij Muiden. Mevrouw Stolk heeft zich het lot van Mieke altijd aangetrokken en benaderde mij toen met een verzoek om hulp. De verdwijning van Mieke was destijds het eerste onderwerp dat ik – als schrijvend misdaadjournalist – voor de televisie maakte als verslaggever-op-locatie. Het was een onderwerp in het
– 167 –
Tros-programma Crime Time, dat ik samen met Jaap Jongbloed op poten had gezet, het eerste misdaadprogramma op de Nederlandse televisie. En zo’n eerste onderwerp blijft je natuurlijk altijd scherp bij. En zo niet, dan zorgde mevrouw Stolk daar wel voor. Zij bestookte me constant met nieuwe tips en informatie. Omdat ze al behoorlijk op leeftijd was, maar wel gedreven elk spoortje natrok, vergeleek ik haar wel eens met miss Marple, de beroemde creatie van Agatha Christie. Op aangeven van mevrouw Stolk hebben we duikers te water gestuurd, hebben we paragnosten geconsulteerd, hoewel ik daar zelf helemaal niet in geloof, maar Miekes tante kon volhardend zijn... We zijn samen met tipgevers wezen praten op obscure plaatsen, maar zij deinsde nergens voor terug in haar streven de verdwijning op te lossen. We hebben beloningen uitgeloofd en jaren later is ook de tuin nog eens afgegraven waar Mieke destijds woonde. Helaas allemaal zonder resultaat. Mieke was weg en bleef weg. Mevrouw Stolk meende dat de ex-vriend van Mieke, ene Peter W., er meer van moest weten. Dit was een man met criminele antecedenten en na de verdwijning van Mieke had hij zich inderdaad nogal merkwaardig gedragen. Ik heb hem een paar keer gesproken en met name de keer dat hij op de Crime Time-redactie in Hilversum kwam, zal ik nooit vergeten. W. raakte tijdens ons gesprek in een emotionele crisis en leek te breken. Hij bonkte met zijn hoofd tegen de muur, balde zijn vuisten totdat ze afwisselend donkerpaars en spierwit werden en hij huilde zonder tranen. Het leek alsof hij iets ging zeggen, maar er kwamen geen woorden. Vol spanning keek ik hem aan en ik weet nog dat ik dacht: Nog even en hij gaat bekennen... Maar even plotseling als het was opgekomen, herstelde W. zich en zei niets meer. Sindsdien is de zaak onopgelost en allengs verwaterde het contact tussen mij en de Apeldoornse miss Marple, want tja, alles was geprobeerd en gedaan. En nu, nu belde ze dus weer op. Ik glimlachte en maakte een armgebaar naar mijn secretaresse: ‘Verbind maar direct door!’ Mevrouw Stolk klonk nog precies hetzelfde en het ging – uiteraard – weer over Mieke Guliën. Ze wist wel dat er niet veel meer mogelijk was, maar ze kon het mysterie toch niet loslaten. Iemand kan toch niet zomaar spoorloos verdwijnen? Haar vraag was of ik er, nu er weer een paar jaar om was, niet toch nog een keertje aandacht aan kon besteden. Natuurlijk, mevrouw Stolk, voor u altijd...
– 168 –
Gerechtelijke dwaling 2
Een paar maanden geleden schreef ik een column over Theo P., een Haagse junk die acht jaar cel had opgeknapt voor de roofmoord op antiquair Paul Beelen (51), op 3 november 1994. Ik schreef toen dat het dossier over deze zaak mij ‘niet lekker zat’. Ik twijfelde aan P.’s daderschap en stelde dat hij wel eens slachtoffer van een gerechtelijke dwaling kon zijn. De Hagenaar was veroordeeld op basis van verklaringen van een medeverdachte, ene René V., die op ontelbare aantoonbare leugens is betrapt. Er was geen snipper technisch bewijs tegen P. Niemand had hem op de plaats delict gezien en hij had een aardig alibi, maar toch werd hij veroordeeld. Een vonnis dat hoofdzakelijk was gebaseerd op die – telkens bijgestelde – verklaringen van René V., die zelf bekende de dodelijke klap te hebben uitgedeeld en wiens rammelende verklaringen daarom kennelijk heilig waren verklaard. Theo P. had een andere kwalificatie voor V. en noemde hem treffend ‘een verbale spookrijder die met zijn leugens boven op mij is geklapt’. Na het uitzitten van zijn straf kwam P. bij mij op kantoor. Of er nog wat aan zijn zaak gedaan kon worden... Ik had wel met hem te doen. Hij was geen heilsoldaat en had een strafblad zo lang als een traploper, maar zijn relaas kwam oprecht en overtuigend over. Ik zei hem dat het moeilijk zou zijn om nu nog zijn gelijk te halen. De moord had zich afgespeeld in het junkenmilieu en er was een bijna onontwarbare kluwen van verklaringen en moordscenario’s ontstaan, waarbij betrokkenen elkaar over en weer beschuldigden. ‘Ik zal eens kijken wat ik kan doen,’ zei ik tegen Theo P. en ik schreef niet veel later een column over deze zaak, waarin ik grote vraagtekens bij zijn veroordeling plaatste. Daar bleef het echter bij en mijn aandacht werd algauw weer opgeslorpt door andere beslommeringen. Maar toen lag er ineens weer een brief van Theo P. op mijn bureau. Een boze brief.
‘Ik ben inmiddels zes maanden in vrijheid en het onrecht wat mij is aangedaan is nog niet aan de kaak gesteld. Ik kan hier absoluut niet
– 169 –
mee leven. Ik ben bovendien alles kwijt, zelfs mijn huis en huisraad.’
Maar dat laatste was het ergste niet, vervolgde Theo. ‘Waar het mij om gaat is dat ik 8 jaar gevangenisstraf voor een ander heb opgeknapt. En wat ik onbegrijpelijk vind is dat iedereen dat maar best vindt. Dat neem ik de mensen die hiervan af weten ontzettend kwalijk.’ En bij die mensen hoor ik ook, schrijft P. ‘Jij, die altijd zo hoog van de toren blaast over misstanden, doet naar mijn gevoel ook veel te weinig en dat begrijp ik niet. Oké, ik ben niet de ideale schoonzoon, maar acht jaar onschuldig zitten heb ik ook niet verdiend.’ De Hagenaar vond dat ik wel meer had kunnen doen behalve ‘zo’n een stukkie’ schrijven.
‘Die column heb je gedaan om je geweten te sussen, want als jij echt zo’n fatsoensrakker bent, is het beschamend dat je hier niet induikt.’
P. kondigt aan dat hij het allemaal niet pikt. ‘Ik weet dat het nog een lange weg is, maar ik zal aan de boom schudden tot er iets uitvalt, want dit vonnis mag niet in stand blijven. Zelfs nu, zes maanden na mijn vrijlating, ben ik nog niet aan de beurt voor een huis en krijg ik geen bankrekening, maar ik zal dit gevecht wel winnen! Ik kap nu met schrijven.’ En om misverstanden te voorkomen benadrukt hij nog: ‘Ik zoek hulp en geen correspondentievriend, dus alleen bericht terug als je iets wilt ondernemen, want anders word ik te veel afgeleid. Vriendelijke groeten, Theo P.’
Ik moet u eerlijk zeggen dat ik in een opwelling eerst even bij mezelf dacht: wat denkt ie wel! Ik vond zijn brief nogal ondankbaar en onbeschaamd van toon, terwijl ik toch als een van de weinigen – misschien wel de enige – het publiekelijk voor hem had opgenomen. Maar toen ik er iets langer over nadacht, schoot ik toch in de lach. Die dekselse Theo... eigenlijk heeft hij gewoon gelijk. Ik hou er toch altijd van als mensen zeggen waar het op staat? Nou, dat had P. gedaan, in duidelijk Haags! Zijn boosheid, frustratie en teleurstelling zijn bovendien zeer begrijpelijk als hij inderdaad acht jaar voor de kat z’n geslachtsdelen heeft opgeknapt. Laten we wel zijn, dan heeft hij het zelfs nog heel netjes verwoord.
– 170 –
De zaak Bolhaar 3
Toen ik op vrijdagmiddag 22 februari 2002 van een afspraak terugkeerde op de redactie, werd ik enigszins opgewonden gewenkt door collega Kees van der Spek, die met een telefoon in zijn handen zat. ‘Ik wilde je juist bellen,’ zei hij, ‘er is op de fax een persbericht van de Amsterdamse politie binnengekomen... moet je kijken!’ Mijn ogen vlogen over het papier dat hij aanreikte. Het waren ongeveer tien regels en de kop luidde: ‘HEROPENING ONDERZOEK DRIEVOUDIGE MOORD MAART ’84 / ARGONAUTENSTRAAT’. En er onder stond: ‘De Centrale Recherche heeft, onder supervisie van de officier van justitie van het parket Amsterdam, het onderzoek heropend naar een drievoudige moord uit 1984. Het betreft de gewelddadige dood van de destijds 33-jarige Corrina Bolhaar en twee van haar kinderen, een meisje van negen jaar en een jongen van zes jaar. De slachtoffers werden dood aangetroffen op 5 maart 1984 in hun woning aan de Argonautenstraat in de Stadionbuurt. Zij bleken door grof geweld om het leven gebracht. Een baby van anderhalf jaar werd levend bij de slachtoffers aangetroffen. Nieuwe aanwijzingen hebben aanleiding gegeven dit ‘cold case onderzoek’ te heropenen. Hierdoor wordt voorkomen dat de zaak in 2002 verjaart. Het onderzoeksteam bestaat uit zeven rechercheurs’. Het zinnetje: ‘Hierdoor wordt voorkomen dat de zaak in 2002 verjaart’, las ik twee keer. Van der Spek en ik keken elkaar veelbetekenend aan en maakten daarna een ‘high-five’. Een lange, spannende race tegen de klok was met dit persbericht voorlopig winnend afgesloten! Potverdomme wat mooi! Beter nieuws kon ik voor het weekend niet krijgen.
Vanaf augustus 2001 heb ik me voor deze zaak hard gemaakt. Maandenlang ben ik bezig geweest om politie en justitie op de op handen zijnde verjaring te attenderen en een laatste poging te doen de zaak alsnog op te lossen. In mijn column heb ik daar twee keer verslag over gedaan. Aanvankelijk liep ik tegen een muur op. Justitie en poli–171 –
tie bleken doofstom voor mijn verzoeken. Ze kenden de zaak niet, ze wilden er niets aan doen, ze hadden andere prioriteiten, onwil was troef. Politiewoordvoerster Elly Florax kwam afspraken niet na en wist niet waar het over ging en de Amsterdamse hoofdofficier mr. L. de Wit was even inschikkelijk als een blok gewapend beton. Het leek wel alsof de drievoudige moord hen koud liet, terwijl ik toch aangrijpende verklaringen op tafel had gelegd van de nabestaanden, waaronder een van de destijds anderhalf jaar oude Bryan, die in 1984 naast zijn vermoorde gezinsleden in zijn wiegje lag te huilen. Hij wilde niets liever dan dat er voor de fatale datum nog eens goed naar het onopgehelderde misdrijf werd gekeken. De gang van zaken met politie en justitie maakte me woedend. In de 23 jaar dat ik in dit vak bezig ben geweest, heb ik uiteraard vele staaltjes van horkerig politie-en justitiegedrag meegemaakt, maar zelden ben ik zo boos en gefrustreerd geweest als in deze kwestie. Het heeft mijn verhouding met de politievoorlichting en de hoofdofficier de afgelopen maanden tot ver onder het nulpunt gebracht. Het enige wat ze waarschijnlijk niet hebben beseft, is dat hun gebrek aan medewerking en het niet nakomen van afspraken mij alleen maar meer brandstof hebben gegeven om door te gaan met de zaak. Nooit heb ik eraan gedacht om maar af te haken. Dat kon ook niet, want ik hoorde en zag de teleurstelling van de nu negentienjarige Bryan, van zijn pleegouders Riki en Fred, als ik hun verslag uitbracht van de moeizame pogingen de zaak heropend te krijgen.
Maar de tijd begon te dringen, op 5 maart zou de zaak juridisch gezien verjaren. En als misdaadverslaggever boek ik wel eens een succes, maar ijzer met handen breken kan ik natuurlijk nog steeds niet. Na mijn tweede column, waar de vlammen van ergernis bijna uitsloegen, kreeg ik echter weer wat hoop. Ik werd uitgenodigd op het parket van de officier van justitie, waar we – in aanwezigheid van een recherchechef – een gesprek over de zaak hadden en men toegaf dat het allemaal niet zo ‘soepeltjes’ was verlopen. Het ging er warempel op lijken dat politie en justitie toch in beweging waren gekomen. En nu, nu lag dat persbericht voor me...‘Hierdoor wordt voorkomen dat de zaak in 2002 verjaart’. Even later rinkelde achter elkaar de telefoon: Riki, Bryan en Fred. Opluchting en blijdschap klonken door. Pfff... net op tijd, zeg! Wat fantastisch dat alle inspanningen niet voor niets zijn
– 172 –
geweest.
Of deze gruwelijke drievoudige moord op de valreep nog opgelost gaat worden, weten we natuurlijk niet, maar wat ik wel weet is dat teleurstelling heeft plaatsgemaakt voor hoop. Wordt vervolgd.
– 173 –
Een eerlijke zaak?
De laatste jaren heeft veelvuldig het volgende advertentietje in de krant gestaan:
‘GEVRAAGD. Fl. 50.000. Voor EERLIJKE zaak. Investering binnen vier maanden terug. Vervolgens netto te verdienen winst fl. 60.000
per maand, gedurende minimaal 3 jaar. Gegarandeerde nettowinst na drie jaar fl. 2.000.000. Discretie en geheimhouding verzekerd. Brieven onder nummer xxxxxx of fax xxxx–xxxxxx’. Ik weet niet hoe het u vergaat, maar volgens mij hoef je geen doorgewinterde misdaadverslaggever te zijn om te vermoeden dat hier een luchtje aan zit. Als je iemand in drie jaar tijd een winst van veertig keer (!) de inleg kan beloven, hoef je natuurlijk niet te adverteren. Als dat echt waar is, wordt er voor je deur gevochten om als eerste binnen te komen. En toch zijn er altijd mensen die hier weer intrappen, zo leert de misdaadgeschiedenis. Bij onze redactie meldden zich jaar ruim een dozijn gedupeerden die op de advertentie hadden gereageerd. Ze waren hun inleg kwijt en hadden in plaats van dat duizelingwekkende rendement louter mooie praatjes gehad en in een enkel geval zelfs alleen maar dreigementen. Achter de advertentie bleken twee zakenlieden schuil te gaan, ene Johannes V. en Willem F. De eerste is een soort financieel adviseur en de laatste een gesjeesde sekslijnenexploitant, een 06-boer. Willem F. hield de geïnteresseerde beleggers voor dat hij ooit een succesvol ondernemer was. Hij exploiteerde sekslijnen in Zwitserland en Spanje, maar was in moeilijkheden geraakt omdat de overheid plotseling ‘de stekkers eruit had getrokken’, omdat sekslijnen daar wettelijk verboden zijn. In de tussentijd was echter wel een miljoenenomzet gedraaid en daar was beslag op gelegd. Maar, zo benadrukte F., over dat geld werd geprocedeerd en dat zou ‘spoedig’ los komen. En ook
– 174 –
hier ging het niet om lullige bedragen: wel 51 miljoen gulden. Johannes V., van de ‘Administratie en Adviesdiensten’, bevestigde in een officieel rapport dat hij de vorderingen van F. in Spanje en Zwitserland ter plekke had onderzocht en dat hij kon verklaren dat het allemaal snor zat. De gelden zouden op korte termijn worden vrijgegeven. Maar tot deze zilvervloot binnenvoer had F. eenmalig wat geld nodig voor een nieuw briljant concept: ‘satelliet 06-sekslijnen’ in Duitsland. Johannes V. beveelt in zijn rapport de investering ‘van harte’ aan en schrijft zwart op wit: ‘de geprognosticeerde winsten zullen zeker worden gehaald’. Vrijwel alle gedupeerden hadden zo’n rapport gehad. Maar wat bleek toen collega Marc Belinfante deze rapporten – van het eerste en het laatste slachtoffer – eens naast elkaar legde? In de loop der tijd was het in beslag genomen bedrag geruisloos gegroeid van zes miljoen gulden naar 51 miljoen gulden! En telkens – als de tijd verstreek –
schoof de datum waarop de in beslag genomen gelden vrij zouden komen een jaartje op. Ook het tijdstip waarop V. zijn onderzoek in Spanje en Zwitserland had gedaan, wisselde van rapport tot rapport. Dan weer in 1997, dan weer in 1999. Verder waren de rapporten exact, tot en met de punten en komma’s, hetzelfde en dus had het er erg veel van weg dat er fiks werd gefraudeerd. We besloten om zelf ook eens op zo’n advertentietje te schrijven. Collega Belinfante deed zich voor als een belangstellende belegger en V. en F. reageerden gretig. Nee, het kon niet misgaan, de winst was gegarandeerd, ja, alles
‘zwart’ natuurlijk, dat begrijpt u. Maarre... wanneer kan u die vijftig mille overmaken, vroeg Willem F. hongerig. Onlangs kwam onze undercoveractie tot een openlijke confrontatie op het kantoor van financieel adviseur V. Door duw-en trekwerk van hemzelf ging het er nogal heftig aan toe en sneed F. zich letterlijk lelijk in de vingers aan het glas van een kunstwerk dat bij de kantoordeur hing en onder zijn geduw bezweek. Een paar simpele vragen beantwoorden over hun activiteiten en dan met name over de dubieuze aanbevelingsrapporten wilde men niet. Wel werd er twee weken later een kort geding aan mij betekend. Hans V. wilde onze voorgenomen uitzending verbieden, die zou zijn goede naam schaden. Tijdens de rechtszitting beschuldigde hij mij van poging tot uitlokking, huisvredebreuk en geweldpleging. Hijzelf was een bonafide zakenman en had, heus waar, edel–175 –
achtbare, niets verkeerds gedaan. Over de valse rapporten met de steeds wisselende data en bedragen zweeg hij wijselijk. De president hoorde het stoïcijns aan en vroeg op een gegeven moment, een beetje terloops bijna: ‘Mag ik eens vragen meneer V., hebben bepaalde beleggers die beloofde twee miljoen gulden winst eigenlijk ooit ontvangen?’
V. keek hem een moment verward aan en mompelde toen: ‘Eh... eh... dat weet ik niet... Ik was niet bij alle contracten betrokken...’ Achter me hoorde ik hier en daar zacht gegniffel. Say no more, zeggen we dan. Naschrift: De eis van Hans V. werd begin april 2002 door de president afgewezen. De reportage is in mei 2002 alsnog uitgezonden. Willem F., die zich opvallend genoeg niet gevoegd had in het kort geding, liet na het geding in een open brief aan de beleggers weten dat hij inderdaad op een aantal punten onwaarheid had gesproken en de investeerders een verhaal had voorgespiegeld dat niet conform de werkelijkheid was.
– 176 –
Noodlot & toeval
Hoewel ik bijna altijd alles in de misdaad ‘logisch’ probeer te verklaren, word ik tegelijkertijd ook zeer geboeid door het ongrijpbare begrip ‘toeval’. Gelooft u daar in, of is alles voorzienigheid in het leven? Ik ben daar zelf niet uit. Bij misdrijven heb ik dikwijls gedacht: waarom nou precies dat kind, waarom kruisten de dader en het slachtoffer elkaar nou juist op die donkere, stille plek en niet 150 meter verderop waar talloze andere mensen waren? Waarom is het slachtoffer niet dertig seconden later of eerder van huis gegaan? Waarom heeft ze nou precies deze keer de fiets gepakt, in plaats van de taxi? Is dat toeval, of moest het soms zo zijn? Hebben noodlot en toeval onzichtbare, fatale afspraken met elkaar? Stelt u zich dat soort vragen ook wel eens? Het is een ongelooflijk interessant onderwerp, maar je komt er niet uit. Oud-hoofdcommissaris Jan Blaauw vertelde mij eens dat hij in een moordzaak de vermoedelijke dader verhoorde. De man bekende dat hij zijn slachtoffer met een hamer de schedel had ingeslagen en dat hij het moordwapen daarna in een kanaal had gegooid. Enfin, duikers ernaartoe... en binnen een mum van tijd kwamen ze triomfantelijk boven met een hamer. De verdachte schudde echter zijn hoofd: nee hoor, dat was ’m niet! Blaauws gezicht betrok. Hij was bang dat de man zijn bekentenis introk door te ontkennen dat dit het moordwapen was. Voor de zekerheid gingen de duikers nog een keer naar beneden en troffen er vervolgens nog een hamer aan: Ja, dit was ’m, knikte de verdachte nu. ‘Toevallig’ lagen er op die plek in het kanaal twee hamers bij elkaar die niks met elkaar te maken hadden. Als je een kansberekening maakt om zo’n toeval te verklaren, is een Aviertje te klein om de uitkomst op te schrijven. En iedere politieman kent wel zo’n waargebeurd staaltje toeval om van te smullen. Ik was onlangs een keertje laat thuis, at aan de keukentafel gauw een paar broodjes en bladerde een beetje gedachteloos in de avondkrant. Ineens viel mijn oog ‘toevallig’ op een bericht met de kop ‘tweeling sterft identiek’. Ik las dat twee Finse tweelingbroers van 71 jaar met
– 177 –
slechts een paar uur verschil op dezelfde weg een zelfde soort dodelijk ongeluk hadden gekregen. Het eerste slachtoffer werd ’s morgens op de fiets aangereden door een vrachtauto en zijn broer werd een paar uur later, op dezelfde weg, anderhalve kilometer van de onheilsplek door een andere vrachtwagen geschept terwijl hij ook met de fiets overstak. Hij was er toen nog niet van op de hoogte gebracht dat zijn broer eerder die dag daar was verongelukt. Een bizar, haast ongelooflijk verhaal, maar het werd gebracht door de BBC en gepubliceerd in de nrc en dus zal het wel waar zijn. Overigens ken ik in Nederland een geval waarbij een tweeling met slechts enkele seconden verschil op dezelfde plek kwam te overlijden. Dat betrof de 44-jarige tweelingbroers Rob en Eric Driessen, die op 20 mei 2001 in Breda om het leven kwamen. Al kun je dat misschien bezwaarlijk ‘toeval’ noemen, want de 32-jarige Ron N. haalde daarvoor doelbewust een aantal keren de trekker van zijn vuurwapen over om de broers voorgoed uit te schakelen. Toch kan ik een geval noemen dat nóg sterker en nóg toevalliger is. Ook dat stond in de krant, al is het inmiddels 35 jaar geleden. Het had als kopje TOEVAL... en er stond:
HAMILTON, dinsdag
De zeventienjarige Erskine Ebbin uit Hamilton op de Bermuda-eilanden verloor gisteren het leven op vrijwel dezelfde wijze als zijn broer vorig jaar juli. Hij werd namelijk overreden door dezelfde taxi, met dezelfde chauffeur en dezelfde passagier. Bovendien reed hij op de fiets waarmee ook zijn broer verongelukte. Tenslotte vond het verkeersongeluk nog in dezelfde straat plaats. (Reuter) Fabelachtig, niet!? Ik las het als tienjarige jongen en knipte het uit. Ik gebruikte het als boekenleggertje in de Pennings Avonturenomnibus die ik toen las. Pas 25 jaar later, tijdens een verhuizing, dwarrelde het er
‘toevallig’ uit toen ik een doos met jeugdboeken door mijn handen liet gaan. Sindsdien – al tien jaar dus – draag ik het vergeelde knipseltje altijd bij me in mijn agenda. Waarom? Ik weet het niet, het is wonderlijk. Maar ik zal het doodsbericht van Erskine Ebbin nooit meer weggooien, dat zou ik als het tarten van het noodlot voelen. Misschien is het door een duistere macht of kracht zo voorbeschikt, maar het kan natuurlijk ook gewoon, wat het krantenkopje aangeeft, ‘toeval’ zijn...
– 178 –
De beroepsdeformatie van een
uitvaartverzorger
Op 21 november 1995 glijdt er van de Govert van Wijnkade in het plaatsje Maassluis een oude Ford Escort langzaam het water in. Een getuige ziet hoe een man op de kant passief toekijkt hoe de auto onder water verdwijnt. Pas als hij een poosje later door de toevallig passerende politie wordt aangesproken, toont hij zich geëmotioneerd. Als de auto op de kant wordt getakeld, vindt men op de achterbank het stoffelijk overschot van een – zwaarlijvige – vrouw. Ze zat min of meer klem door een eetkamerstoel die ook achterin was geplaatst. De vrouw is de 45-jarige Thea van der Mast en zij was de echtgenote van de man die toekeek, de toen 46-jarige Dirk V. Deze verklaart dat hij met zijn vrouw – met wie hij in echtscheiding lag – meubels was wezen kijken in Maassluis en dat hij, toen de auto het water inreed, een stukje verderop juist even een plas deed. Ogenschijnlijk een tragisch ongeluk, maar waarom was Dirk V. zijn vrouw eigenlijk niet nagesprongen? En hoe kon de auto spontaan zijn gaan rijden als V. de automaat naar zijn zeggen in de P-stand (van parkeren) had gezet? En hoe was het te verklaren dat de duikers het bestuurdersportier op slot hadden aangetroffen? Het waren vragen die ervoor zorgden dat V. niet zozeer als slachtoffer of weduwnaar werd gezien, maar als verdachte van moord. En die verdenking nam toe, toen bij huiszoeking een concept rouwkaart werd aangetroffen, bestemd voor de nabestaanden van Thea. Ook vond men een compleet draaiboek voor de begrafenis, met toespraak, gebeden, bijbelteksten en uitvaartmuziek. Wist hij soms dat Thea zou gaan sterven? Verder trof men een lijstje aan met allerlei dure goederen die V. wilde aanschaffen en de polissen van drie levensverzekeringen van drieënhalve ton die hij op het leven van Thea had afgesloten. Het leek er erg op dat hij de polissen had ingevuld en ondertekend en niet zijn vrouw. En bij een berekening van zijn toekomstige inkomsten had hij met een vooruitziende blik ook maar vast ‘weduwnaarspensioen’ vermeld. Je zou zeggen: aan aanwijzingen en motief geen gebrek. V. werd aanvankelijk dan
– 179 –
ook veroordeeld tot twaalf jaar cel wegens een ‘koelbloedige en lugubere moord’. Maar toen hij voor zijn cassatie de Amsterdamse topadvocaat Gerard Spong in de arm nam, keerden de kansen. De begrafenispaperassen zijn voor iemand die twintig jaar uitvaartverzorger is geweest niet vreemd, betoogde Spong: gewoon beroepsdeformatie. En toen hij nader onderzoek naar de technische staat van de auto wilde laten doen, bleek deze per abuis vernietigd. En zo waren er nog een paar onvolkomenheden. Spong wreef vergenoegd in zijn handen, speelde zijn troeven bekwaam uit en V. werd alsnog vrijgesproken. Inmiddels is bijna zesenhalf jaar verstreken sinds de moord en afgelopen maand werd ik ineens gebeld door Lida van der Mast, de toen vijftienjarige dochter van Thea. Zij was na de moord van tehuis naar tehuis gegaan en de rechtszaak was toen aan haar voorbijgegaan. Ze wilde nu wel eens precies weten wat er allemaal was gebeurd. Toen was ze nog kind en weerloos, nu volwassen en strijdbaar. Haar vader had op tal van punten gelogen tijdens het proces, stelde ze resoluut. Bij bepaalde gebeurtenissen was ze zelf aanwezig geweest en die had hij voor de rechtbank en het gerechtshof volkomen verdraaid. Dat wilde ze nu wel eens rechtzetten! En hoe was het in hemelsnaam mogelijk dat hij volop de gelegenheid had gekregen haar moeder zwart te maken, vroeg ze, terwijl Thea zich niet meer kon verdedigen. En waarom werd hij in de kranten en in mijn tv-programma steeds met zijn initialen genoemd en haar moeder voluit? Als ik er nu een uitzending over zou maken, zou ze al zijn leugens tegenspreken en wie weet, kon hij dan alsnog de bak in. Ik legde haar uit dat de vrijspraak onherroepelijk was en dat haar vader zelfs bij een bekentenis niet meer zou worden veroordeeld, volgens ons rechtssysteem. En dat hij als verdachte nu eenmaal het recht had om te liegen en haar moeder slecht af te schilderen. En dat met die initialen, tja, dat is gebruikelijk in Nederland. Lida hoorde het met toenemende ontzetting aan: ‘Wat!?? Kan er niks meer aan worden gedaan, zelfs niet als hij bekent?’ vroeg ze met licht overslaande stem. ‘Dat is toch belachelijk! Is Nederland helemaal krankzinnig geworden?’ Ze keek me ongelovig aan en ik had met haar te doen, maar slaagde er niet zo snel in haar duidelijk te maken waarom het juridisch allemaal zo werkt. En dus vatte ik het uiteindelijk maar samen met het – treffende –
Latijnse gezegde: ‘Summum ius, summa iniuria’ – Het hoogste recht, is soms het grootste onrecht.
– 180 –
De zaak Bolhaar 4
Al ruim een halfjaar ben ik intensief bezig met de drievoudige moord op Corrina Bolhaar en haar twee kinderen Sharon en Donna, in maart 1984 in Amsterdam-Zuid. Het gezinnetje woonde op een etagewoning in de Argonautenstraat toen buurman Rob op maandagavond 5
maart eens ging kijken waar ze bleven, omdat ze gezamenlijk naar een concert van de Dolly Dots zouden gaan. Het was stil gebleven die dag in de woning onder Rob en zijn vrouw. Zij hadden alleen af en toe zacht gehuil gehoord van Bryan, het éénjarig zoontje van Corrina, maar daar hadden ze geen aandacht aan besteed. Toen Rob een etage naar beneden ging, bemerkte hij tot zijn verrassing dat de deur van Corrina’s woning open was en toen hij aarzelend naar binnen liep, zag hij een tafereel dat nooit meer van zijn netvlies zou verdwijnen: twee kinderen en een vrouw gruwelijk vermoord, een éénjarig kind huilend en overstuur in zijn ledikantje. De zaak is nooit opgelost en stond op punt om na achttien jaar te verjaren. Dat mocht, vond ik, niet gebeuren voordat nog een ultieme poging was gedaan de moordenaar te pakken. Ik heb zelf kort voor de moord enkele jaren om de hoek van de Argonautenstraat gewoond en ben mede daarom altijd zeer gespitst op de zaak gebleven. In drie eerdere columns heb ik beschreven welke strijd ik met justitie moest leveren om de zaak weer op de agenda te krijgen. Desinteresse, onwetendheid en onwil voerden de boventoon, totdat men op de valreep de zaak toch weer op het prioriteitenlijstje zette. Het onderzoek is nu in volle gang en wordt –
gelukkig – gedaan door gedreven rechercheurs, zo heb ik inmiddels ervaren en dus zeggen we maar: beter laat dan nooit. Ondertussen ben ik echter ook doorgegaan met mijn eigen onderzoek, voor een extra lange uitzending van mijn programma. In de laatste week van maart 2002 hebben we opnamen gemaakt met de meeste betrokkenen en dat was zeer aangrijpend. Uit ervaring weet ik wel dat het verdriet van nabestaanden bij levensdelicten niet snel ver–181 –
vaagt, maar in deze zaak is het voor alle betrokkenen nog steeds alsof de drievoudige moord gisteren plaatsvond in plaats van achttien jaar geleden. In de voorgesprekken met hen is menige traan gevloeid. Aan een kant waren ze dolblij dat de zaak nu heropend is, maar het oprakelen van de gebeurtenissen veroorzaakte ook weer heftige emoties. De twee buren, Rob en Eva, zijn kort na de moord verhuisd, zij konden de dagelijkse aanblik van de woning van Corrina niet meer aan. Eva heeft lichamelijke klachten overgehouden aan het drama, de gebeurtenissen hebben haar nooit meer losgelaten. Rob, die de slachtoffers vond, is onder psychiatrische behandeling geweest en heeft jarenlang verschrikkelijke nachtmerries gehad. Het beeld van de vermoorde Corrina en haar kinderen kan hij niet vergeten. Voor het interview ging ik met hem terug naar de Argonautenstraat. Hij was er in al die jaren één keer eerder teruggeweest, maar was er toen snel doorheen gereden, zijn gezicht afgewend van de woning op nummer 20. En nu stond hij er weer. Het was moeilijk, heel moeilijk... En terwijl hij zijn tranen afveegde zei hij: ‘Ik dacht dat ik sterk was en er inmiddels over kon praten, maar ik kan het nog steeds niet...’ En zo ging het ook bij de anderen. Ik ben met Bryan, de enige overlevende, die nu 19 jaar is, naar de plek geweest waar zijn moeder, broer en zusje begraven zijn. Door welke speling van het lot had de dader hem laten leven, waardoor wij nu op deze plaats konden staan? Ik interviewde Riki, de zus van Corrina, die zich vanaf de eerste dag over Bryan heeft ontfermd. Ze was in één klap haar zus, neef en nichtje kwijt, maar kreeg er een kindje bij. Bryan beschouwt haar als zijn moeder, terwijl ze eigenlijk zijn tante had moeten zijn. Ik sprak met Fred, de man die Bryan nu als zijn vader ziet. De moord in de Argonautenstraat heeft zijn leven ingrijpend veranderd, het drama speelt elke dag in zijn gedachten. Op een bepaalde manier heeft de tijd in al deze getraumatiseerde levens stilgestaan. Je ziet dat, je voelt dat, je merkt het aan kleine dingen. Joke, de vrouw van Rob, haalde tijdens de opnamen in de Argonautenstraat haar portemonnee tevoorschijn. Ze pakte er een paar papiertjes uit en liet die aan me zien. Het waren de toegangskaartjes voor het Dolly Dots-concert dat achttien jaar geleden op die horroravond zou plaatsvinden. De geperforeerde controlestrookjes zaten er nog keurig aan. ‘Die heb ik altijd bij me,’ zei ze. Als een symbool van leuke dingen die nooit meer zijn doorgegaan, omdat een laffe moordenaar hun levens op z’n kop heeft gezet. Tot op de dag van vandaag.
– 182 –
Het mysterieuze fotootje van
Germa van den Boom
Op maandagochtend 13 juni 1983 – bijna achttien jaar geleden dus –
verdween in Den Haag Ingrid Akkerman, een toen 32-jarige doktersassistente. Ze stond op een keerpunt in haar leven en die dag zou ze een forse stap zetten naar een nieuwe toekomst. Althans, dat was haar bedoeling. Na een ontwricht huwelijk, waarin ze een aantal jaren had doorgemodderd, zou Ingrid die dag naar haar advocaat gaan om de details van de scheiding rond te maken met haar man Abdullah. Ze bracht haar vierjarige dochtertje Nadia naar een paar kennissen, zodat ze haar handen vrij had om alles goed te regelen. Ingrid is echter nooit bij de advocaat op kantoor aangekomen. Erger nog, ze kwam ook niet meer thuis en haalde ook haar dochtertje niet meer op. En haar man Abdullah deed merkwaardig genoeg niet direct aangifte van haar vermissing, maar wachtte daar een week mee.
Vrijwel gelijktijdig met zijn aangifte werd door wegwerkers langs de A12 tussen Antwerpen en Brussel een aantal lichaamsdelen aangetroffen van een onbekende vrouw. Hoofd en vingertoppen ontbraken, kennelijk in een opzettelijke poging identificatie onmogelijk te maken. Het spoor leidde uiteindelijk echter toch naar Den Haag, toen bleek dat een halsketting van het slachtoffer bij een Haagse juwelier moest zijn gekocht. De onbekende lijkdelen zouden wel eens van Ingrid Akkerman kunnen zijn, zo werd door rechercheurs geopperd. Onderzoek wees uit dat het lichaam vakkundig was ontleed, waarschijnlijk met behulp van een speciale zaagmachine. Een stuk gereedschap waar haar man Abdullah op de kippenslachterij waar hij werkte de beschikking over had. Toch kon niet onomstotelijk worden vastgesteld dat het inderdaad om Ingrid Akkerman ging en de lichaamsdelen werden in het Belgische plaatsje Meise daarom in een naamloos graf geplaatst. En daarna werd het jarenlang stil. Abdullah bouwde een nieuw leven op en niemand had het eigenlijk meer over de zaak.
– 183 –
Totdat Nadia, de vierjarige dochter van Ingrid, inmiddels volwassen is en meer wil weten over het mogelijke lot van haar verdwenen moeder. Zij schrijft een brief aan justitie met de – terechte – vraag waarom er geen dna-onderzoek op de stoffelijke resten wordt gedaan. Als dat vervolgens gebeurt, blijkt dat het inderdaad om Ingrid Akkerman gaat. Het graf van Meise krijgt eindelijk een naam. En, sterker nog, Abdullah wordt alsnog gearresteerd op verdenking van moord en wordt waarschijnlijk achttien jaar na dato berecht. Een prachtige ontwikkeling natuurlijk, maar wat was er nou gebeurd als Nadia niks had ondernomen? Dan was de zaak gewoon in alle stilte verjaard en had er niemand meer naar omgekeken. Ik vind het dan ook godgeklaagd dat de oplossing van zoiets afhangt van de toevallige omstandigheid dat een kind van het slachtoffer zich niet bij deze passiviteit neerlegt en aan de bel trekt. Waarom is er niemand bij de politie op dat idee van een dna-test gekomen? Waar zijn al die rechercheurs van destijds gebleven? Inmiddels met pensioen, overgeplaatst naar de verkeersdienst of zijn ze het dossier van Ingrid Akkerman soms gewoon ‘vergeten’? Ik vrees dat het een combinatie van de drie is. Een jaar geleden maakte ik in een andere zaak ook zoiets mee. Het betrof de verdwijning van de negentienjarige Germa van den Boom, die in de nacht van zaterdag op zondag 28 juli 1984 uit haar ouderlijke woning in Nieuwendijk verdween, nadat ze een avondje was wezen stappen. De zaak is altijd onopgelost gebleven en de zaak behoort tot de grootste verdwijningsmysteries van ons land. Er zijn duizenden recherche-uren aan de zaak besteed en talloze tv-uitzendingen en publicaties. Je had het idee dat er alles aan was gedaan om de zaak op te lossen. Alles? Nee, toch niet, dat bleek in mei van vorig jaar. De politie kwam toen, in een ultieme poging nog iets aan de zaak te doen, ineens op de proppen met een fotootje van een man dat op de slaapkamer van Germa was gevonden. Niemand uit haar naaste omgeving wist wie het was. Zeventien jaar lang had men het bestaan van dat –
vage – fotootje geheimgehouden en nu werd via Opsporing Verzocht ineens gevraagd wie de man erop herkende. Na zeventien jaar! Ik rolde bijna van mijn stoel toen ik dat zag en vloekte vol onbegrip waarom men daar nu pas mee kwam! Oké, in het begin van een opsporingsonderzoek moet je niet meteen al je troeven uitspelen, maar als je na twee jaar niet verder bent, is er geen reden meer om terughou–184 –
dend te zijn. En na zeventien jaar loop je achter de feiten aan. Het fotootje is dan ook door niemand meer herkend. Als ik dit soort dingen meemaak, denk ik altijd: de politie moet eens ophouden zich te beklagen over overuren, personeelstekort, financiën en juridische mogelijkheden waardoor ze zogenaamd hun werk niet goed kunnen doen. Ze moeten potverdomme eerst eens de kansen grijpen die gewoon voor het oprapen liggen, dan zou er al een hoop gewonnen zijn!
– 185 –
De Puttense moordzaak 4
Heeft u wel eens gehoord van het Stockholmsyndroom? Dat is in het strafrecht een bekend fenomeen, dat zijn naam dankt aan een bankroof met gijzeling in Stockholm, waar na verloop van tijd een merkwaardige band ontstond tussen de daders en de gegijzelden. Vijandschap, dreiging en angst maakten er langzaam plaats voor sympathie, begrip en vertrouwen. Het Stockholmsyndroom is een nooit vermoede symbiose tussen, laten we het noemen, goed en kwaad, een onverwachte samensmelting tussen twee onverenigbaar geachte grootheden. Iets dergelijks heb ik begin 2002 ook meegemaakt in het paleis van justitie in Leeuwarden, waar ik wekenlang voor het herzieningsproces van de Puttense moordzaak heb gebivakkeerd. Het was heel bijzonder om te ervaren hoe er in de loop der tijd tussen alle procesdeelnemers – voor-en tegenstanders – iets ‘groeide’. Normaal gesproken zijn rechtszaken nogal plechtstatige gebeurtenissen, waarbij iedereen zich strikt aan zijn rol houdt. De zaak gaat daardoor nogal eens over de hoofden van de aanwezigen heen, alsof ze er helemaal niet zijn. De regie wordt streng bewaakt en vaak in ambtelijke en in staccato uitgesproken termen opgelegd zonder dat enige discussie mogelijk is, laat staan overleg.
In Leeuwarden begon het aanvankelijk ook zo. De deurwaarder, die de zaak uitroept, en de parketwachten lieten met Friese gedecideerdheid weten welke regels er golden. Toch bleek algauw dat het er in Leeuwarden anders dan anders aan toe zou gaan. En dat werd in gang gezet door de aanklager in de zaak, advocaat-generaal mr. Van der Neut. Daar waar zijn collega’s zich meestal overtuigd van het eigen gelijk tonen en verdachten nauwelijks een blik waardig keuren, stapte hij voor de eerste zitting met uitgestoken hand op Wilco Viets en Herman Dubois en hun vrouwen af en zei, heel gewoon: ‘Hallo, mag ik me even voorstellen... Ik ben Hans van der Neut.’ Niet mr. Van der Neut-met-een-aardappel-in-de-keel, nee, gewoon Hans van der Neut.
– 186 –
Daarna groette hij de verdachten elke morgen even als hij binnenkwam. Gewoon menselijk gedrag, zonder magistratelijke arrogantie of afstandelijkheid. Het zette de toon. Ogenschijnlijk een klein gebaar, maar het was in werkelijkheid een grote stap in een omstreden zaak die de rechtspraak toch behoorlijk heeft verdeeld. Het duurde niet lang of de hele behandeling werd gekenmerkt door deze sfeer. En hoewel de zaak natuurlijk heel veel gevoeligheden, emoties en tegenstrijdige belangen kent, bleek in Leeuwarden dat alle partijen elkaar, gaandeweg, met respect bejegenden. IJzige blikken smolten tijdens de schorsingen om tot voorzichtige knikjes en zelfs voorzichtige dialoogjes. En de doorgaans toch wat koele contacten met rechtbankpersoneel werden al snel warmer en leidden tot een ontspannen bejegening, met over en weer een lach en een kwinkslag, zonder dat wie dan ook een loopje nam met de regels. Grappig vond ik ook dat in al die weken iedereen zijn ‘eigen’ plaatsje had in de rechtszaal. Ook als de zitting meer dan een maand was verdaagd, zat iedereen weer precies in dezelfde formatie: pers, nabestaanden, familie van de verdachten en andere belangstellenden, zonder dat dit was voorgeschreven.
Oké, de sfeer was dus goed, maar hoe was de rechtszaak zelf? Want daar ging het natuurlijk om. Welnu, daar waar ik meestal nogal kritisch ben over het optreden van de rechterlijke macht, kan ik zonder enige terughoudendheid zeggen dat de wijze waarop het hof in Leeuwarden de zaak heeft behandeld, één grote reclame voor het recht is geweest. En dat zeg ik nadrukkelijk voordat het hof uitspraak doet in deze zaak en dat zal ik trouwens ook zeggen nadat er uitspraak is gedaan, ongeacht tot welk oordeel men is gekomen. President mr. W.H. Vellinga en zijn beide raadsheren mr. H.M. Poelman en mr. G.M. van der Meer gaven blijk van een fenomenale dossierkennis, zij kenden ieder detail, ja letterlijk iedere vezel en elke haar. Ingewikkelde kwesties wisten zij helder en compact te presenteren. En in getuigenverhoren waren zij zo scherpzinnig als de beste strafpleiters van ons land zichzelf zouden wensen. Bij vriend en vijand maakte dit indruk en dit zorgt ervoor dat volgens mij iedereen de uitspraak van het hof met respect zal ontvangen. Zelden, of nee, eigenlijk nooit heb ik een beter hof gezien in Nederland. Bij alle eerdere
– 187 –
rechtszittingen in de Puttense moordzaak heb ik dat gevoel bepaald niet gehad, maar nu zeg ik: ja, in Leeuwarden heeft het recht zijn loop gehad. Als ik na al die weken één minpuntje van het hof moet opnoemen, kan ik alleen maar zeggen dat hofpresident mr. Vellinga kennelijk niet kan klokkijken, want elke schorsing van ‘precies tien minuten!’ duurde bij hem uiteindelijk altijd ruim twintig minuten, maar meer kan ik ook echt niet bedenken!
– 188 –
De onbekende kindermoord in
Millingen
In mijn eerdere artikelen heb ik u wel eens uitgelegd dat ik een rijk archief heb aan moordzaken. Niet alleen van levensdelicten die ik zelf heb onderzocht of van dichtbij heb meegemaakt, maar ook van misdrijven uit het verre verleden. Ik verzamel daar gegevens over, leg er dossiers van aan en beschik over een flinke true crime-bibliotheek, waar alle misdaadklassiekers in beschreven staan. Zodoende weet ik alles van de geruchtmakende zaak Giessen-Nieuwkerk (1923), De Baarnse moord (1961), de delicten van de Berkelse gifarts dr. O. (1952), de moord op P.C. Lans in 1928 in Rotterdam, maar zelfs geruchtmakende moorden uit de vorige eeuw zijn niet aan mijn aandacht ontsnapt. Ik heb documentatie over de moord op Leentje Beelo en haar meesteres M. van der Kouwen in 1872 in Den Haag door Hendrik Jut (daar komt de uitdrukking ‘De kop van Jut’ vandaan), maar bijvoorbeeld ook van de gifmoorden van Maria Swanenburg (Goeie Mie) in 1883 in Leiden, en zo kan ik nog wel even doorgaan. Op die manier heb ik gegevens over duizenden moorden verzameld en met name wat in Nederland betreft, verkeerde ik altijd in de veronderstelling dat er geen moord van enige betekenis gepleegd is, zonder dat ik er ‘iets’ van in mijn archief moet hebben. Ik schrijf dit met nadruk in de verleden tijd, omdat er onlangs iets gebeurde dat het vertrouwen in mijn onvolprezen moordarchief toch even aan het wankelen bracht. Ik kreeg een mailtje van een man die als puber in de Prinses Irenestraat in Millingen aan de Rijn had gewoond. Daar was naar zijn zeggen in 1965 of 1966 een verschrikkelijk misdrijf gebeurd. Zijn vijf (!) buurkinderen waren door hun moeder met een bijl om het leven gebracht. De zaak had een onuitwisbare indruk op hem gemaakt. ‘Ik kwam die avond thuis en in onze straat stonden allemaal ambulances. De slachtoffertjes werden naar buiten gebracht en ik hoorde wat er die nacht was gebeurd. Het was voor de deur een drukte van belang. Ook het journaal was aanwezig.’ En verderop schreef hij: ‘Ik
– 189 –
herinner me dat twee van de vijf kinderen de avond voor de moord nog bij ons thuis tv zaten te kijken en een van de jongetjes nog op mijn blauwe skelter speelde...’
De man vroeg mij of ik misschien meer van dit drama afwist. Hij was destijds zelf maar twaalf jaar geweest en veel was daarom aan hem voorbijgegaan. ‘Dat kan niet kloppen!’ zei ik resoluut nadat ik zijn verhaal had gelezen. ‘Ik ken helemaal geen moordzaak waarbij vijf kinderen om het leven zijn gebracht...’ Ik ging er in alle arrogantie vanuit dat als ik de zaak niet kende, de moord dus ook niet was gepleegd. Eerlijk gezegd vermoedde ik dat de schrijver bepaalde gebeurtenissen door elkaar haalde en in zijn verbeelding het aantal slachtoffers had vermenigvuldigd. Ik heb nooit in enig moordoverzicht de zaak-Millingen genoemd gezien, in geen enkel misdaadboek dat ik heb komt hij voor. Nooit heb ik iemand gesproken die eraan refereerde en dus had ik weinig twijfel: een vijfvoudige kindermoord was er volgens mij nooit gepleegd. Maar omdat de schrijver nogal beslist overkwam en ook wel gedetailleerd was in zijn informatie, vroeg ik onze documentalist Klaas Bulder om toch eens in de archieven te duiken. Toen hij een paar dagen later met een flinke stapel krantenartikelen terugkwam waarin de zaak in chocoladeletters werd beschreven, wreef ik toch – enigszins beschaamd – mijn ogen even uit. Want, inderdaad, begin november 1966 zijn in Millingen vijf kinderen door hun toen 35-jarige moeder Wendeline O. vermoord: Clementine (7), Lucie (5), Johannes (4), Thomas (4) en Theresia (2). Een drama dat werkelijk zijn weerga niet kent in Nederland.
Het motief van de moorden lag besloten in een voorgenomen emigratie naar Zuid-Afrika, waar haar echtgenoot een schoenenfabriekje had opgezet. De vrouw was in Nederland achtergebleven, maar kon het hoofd maar net boven water houden. Ze leefde in armoede en de zorg om vijf kleine kinderen was haar volkomen boven het hoofd gegroeid. In die overspannenheid beeldde ze zich in dat de kinderen in ZuidAfrika een verschrikkelijk lot stond te wachten. Om hen dat te ‘besparen’, had ze de kinderen zelf met een bijl gedood. De gestoorde vrouw, die eigenlijk zielsveel van haar kroost hield, werd in 1967 door de rechtbank in Arnhem veroordeeld tot tbs en ontslagen van rechtsvervolging. Daar hielden de knipsels op, maar omdat mijn nieuwsgierig–190 –
heid was gewekt, zocht ik nog uit hoe het met de daderes, die nu in de zeventig zou zijn, is afgelopen. Welnu, dat is eveneens een triest verhaal: al snel na haar vrijlating zocht zij de hereniging met haar vijf kindertjes, het leven had voor haar geen betekenis meer... Het is een tragedie die uiteraard niet in mijn archief mocht ontbreken. Dat verzuim is nu goedgemaakt.
– 191 –
24-04-2002 – De Puttense moordzaak 5
De nacht van dinsdag 24 april 2002 heb ik elk uur op de wekker gezien. Tijdens het ontbijt kon ik nauwelijks iets weg krijgen en onderweg naar Leeuwarden had ik het gevoel alsof er een baksteen in mijn maag lag. Het was de dag van de waarheid, de dag dat het gerechtshof in Leeuwarden uitspraak zou doen in de Puttense moordzaak. Mijn vrouw reed mee, ze wilde getuige zijn van het langverwachte slotstuk van de zaak die de laatste zeven jaar deel van mijn leven is geworden. Als ik tijdens de rit van toch 140 kilometer tien woorden heb gezegd, is het veel. Ik was dik op tijd, maar reed constant veel te hard, alsof de uitspraak daarmee dichterbij zou komen. Ondertussen maalde door mijn hoofd wat er komen ging, om klokslag halftien. Wat de uitspraak ook zijn mocht: ik wist dat het een heksenketel zou worden. Tijdens het marathonproces had ik geconcludeerd dat het absoluut op een vrijspraak moest uitdraaien, maar niets is zo hachelijk als op dit punt, in deze zaak, aan voorspellingen te doen. Vandaar dus die baksteen in mijn maag.
De president had twee uur nodig om het arrest voor te lezen, maar al na dik tien minuten sijpelde in zijn tekst door dat het inderdaad vrijspraak zou worden. Ik moest echter tot bijna halftwaalf wachten voordat er met het laatste woord van de president werkelijk misdaadgeschiedenis werd gesproken. Terwijl in de zaal er een schuchter applaus opklonk van de meegereisde familieleden van de Twee van Putten, viel Herman Dubois mij ontroerd om de hals: een moment dat heel veel symboliseerde. Na zeven jaar van onderzoek, na bijna veertig uitzendingen, tienduizenden kilometers, duizenden manuren, honderden getuigenverhoren, tientallen reconstructies, nieuw laboratoriumonderzoek, stapels faxen, brieven en ontelbare telefoontjes, hadden we eindelijk ons doel bereikt! Gevolg was een stormloop van een compleet persleger dat in Leeuwarden z’n kamp had opgeslagen en dat van commentaren en interviews voorzien moest worden.
– 192 –
Het was natuurlijk een glorieuze dag, daar kunnen we kort over zijn. Er is voor een misdaadjournalist niets mooiers dan na een strijd van zeven jaar en een recordaantal uitzendingen een gerechtelijke dwaling aan het licht te brengen die zijn weerga in de Nederlandse misdaadhistorie niet kent. We hadden gewonnen, maar ik gaf mij er gelukkig direct rekenschap van wat er gebeurd zou zijn als de Twee van Putten onverhoopt toch waren veroordeeld door het Leeuwardense hof. Nu werd ik in de kranten geprezen om mijn misdaadinzicht, omdat ik de dwaling direct had onderkend, men was onder de indruk van mijn volharding om zeven jaar aan de zaak te werken en dat ik de kijker had opgezadeld met maar liefst bijna veertig uitzendingen over dit onderwerp, werd gezien als zeer te prijzen toewijding. In het Algemeen Dagblad werd ik in het hoofdredactioneel commentaar samen met oud-hoofdcommissaris Jan Blaauw voorgedragen voor een lintje, ja heus. En ook andere media benadrukten dat ik een sleutelrol had gespeeld in deze ontknoping. Ik las het glimlachend, want er is weinig verbeelding voor nodig om te begrijpen wat er gebeurd zou zijn als het op een veroordeling was uitgedraaid. In dat geval zou ik op een verbaal schavot terecht zijn gekomen. Succes zou dan een miskleun zijn. Volharding in het gunstigste geval koppigheid, toewijding een obsessie en mijn zoektocht naar herziening zou worden vergeleken met de activiteiten van Don Quichotte. Grappig vond ik ook dat in allerlei actualiteitenrubrieken aan vermeende strafrechtgeleerden (mensen die een mening hebben, maar meestal het dossier niet kennen) nu kritische vragen werden gesteld: Hoe kan het dat men de Twee van Putten in eerste instantie op dit ‘gebrekkige bewijs’ de gevangenis heeft ingestuurd? De zogenaamde sleeptheorie werd ‘ongeloofwaardig’ genoemd, de veroordelingen ‘lichtvaardig’. Het werd gezegd op een toon alsof men die overtuiging al jaren had uitgedragen. Terwijl de werkelijkheid is dat de pers de eerste vier, vijf jaar van mijn uitzendingen – toen ik al uit den treuren op al deze punten had gewezen – steevast de andere kant op keek. Maar ja, zo werkt het dus... Door menig journalist werd mij gevraagd of de spontane omhelzing van Herman Dubois in die volle rechtszaal mijn mooiste moment van de dag was. Inderdaad, ik zal dat mijn leven lang niet vergeten, geen twijfel over mogelijk. Maar een ogenblik dat daarmee kan wedijveren, vond uren later plaats in de stilte van mijn kantoor in Hilversum. In alle hectiek hadden Jan Blaauw en ik elkaar na de uitspraak nauwe–193 –
lijks gezien en gesproken. In Hilversum troffen we elkaar pas weer op mijn kamer. We waren even alleen en toen de misdaadjournalist en de hoofdcommissaris elkaar lang en stevig de hand schudden en in de ogen keken, als bezegeling van een gezamenlijk gevoerde strijd, trokken er aan ons, in een flits, zeven jaar voorbij. En dat was zeker zo mooi.
– 194 –
De klager heeft niet altijd gelijk
Als er één eigenschap is die ik als misdaadverslaggever nooit zou willen prijsgeven, is het wel onafhankelijkheid – inderdaad met hoofdletters geschreven. Dit betekent in mijn geval dat je alles tegen iedereen moet kunnen zeggen, zonder daarbij uiteraard onafhankelijkheid te verwarren met onbeschoftheid. Wat ik ermee bedoel is dat je eerlijk zegt waar het op staat, ook al zou het soms misschien handiger en verstandiger zijn om te zwijgen. Ik moet me onbevooroordeeld en onpartijdig kunnen bewegen tussen partijen die eigenlijk elkaars tegenpolen zijn: nabestaanden, criminelen, politie, justitie en advocatuur. Ik moet een contact met hen opbouwen zonder dat de een me ervan kan beschuldigen te heulen met de ander. Ik moet de ene week met ze kunnen werken, maar ze de andere week kritisch kunnen aanpakken. Het klinkt allemaal logisch, maar ik zie veel media die kritiekloos achter een ‘klager’ gaan staan, louter omdat deze hen benaderd heeft. Alsof je dan meer gelijk hebt. Bij mijn tv-programma komen ook heel wat klachten en verzoeken om hulp binnen. Maar het feit dat iemand bij ons aanklopt, wil voor mij nooit zeggen dat hij of zij het daarom ook bij voorbaat bij het rechte eind heeft. Integendeel, mijn ervaring is dat veel klagers een loopje met de waarheid nemen, belangrijke, maar onwelgevallige details weglaten en dikwijls vervelende bijbedoelingen hebben als ze iemand beschuldigen of juist iemand willen ontlasten. Zo kreeg ik onlangs een dossier opgestuurd van een vrouw wier man was veroordeeld wegens seksueel misbruik van een minderjarig meisje. Hij was echter onschuldig, stelde zijn echtgenote. Kon ik daar met mijn ‘deskundigheid’ niet eens naar kijken, vroeg ze. Het kwam erop neer dat haar man ‘onder druk van de politieverhoren’ en omdat hij ‘graag naar huis’ wilde, maar een bekentenis had afgelegd. Hij had die na zijn vrijlating weer ingetrokken, maar de rechters hadden hem toch veroordeeld. Ze begreep niet hoe dat in een rechtstaat als Neder–195 –
land mogelijk was. Leest u de stukken maar, dan zult u het zelf zien, zei ze vol zelfvertrouwen.
Ik bestudeerde het dossier en las dat het om een buurmeisje van dertien jaar ging met wie gedurende een paar jaar – tot haar zestiende –
ontucht was gepleegd als zij met de man alleen was. Als oppas voor de baby was zij het gezin binnengekomen, maar allengs had zich een vriendschappelijk contact ontwikkeld en kwam zij soms zomaar langs, voor een kopje thee of een boodschap. De man was toen handtastelijk geworden en uiteindelijk had dat zelfs in seksueel contact geresulteerd. Uit schaamte had het meisje dit niet eerder verteld en durfde zij ook als oppas niet weg te blijven, legde ze in de aangifte uit. Daardoor was de ontucht langdurig doorgegaan. Uit de processenverbaal bleek dat de man op de dag van zijn aanhouding alles pertinent had ontkend: de beschuldigingen waren uit de lucht gegrepen. Reeds de volgende dag werd dat echter iets bijgesteld: nou ja, hij had haar inderdaad wel eens betast... en eh... gevingerd, ja. Om weer een dag later te bekennen dat er ‘bij nader inzien’ ook ‘wel eens’ penetratie had plaatsgevonden. Hij gaf het niet alleen toe, maar vertelde ook bijzonderheden over de omstandigheden waaronder het was gebeurd. Onder alle verklaringen prijkte zijn handtekening. Dat iemand na wekenlang tot diep in de nacht verhoord te zijn als het ware bezwijkt voor de druk en iets bekent wat hij niet heeft gedaan, komt absoluut voor, al kunnen veel mensen zich dat niet voorstellen. Dat iemand binnen drie dagen in een opbouwende reeks tot een volledige bekentenis komt, is echter een heel ander verhaal. Opvallend bij afgedwongen bekentenissen is meestal dat de verdachte verder geen
‘verhaal’ heeft en alleen maar het blote feit toegeeft, zonder over echte
‘daderwetenschap’ te beschikken. Deze man gaf echter niet alleen toe, maar vertelde ook vele aanvullende bijzonderheden. En in tegenstelling tot valse bekenners had hij ook niet daags erna zijn verklaring weer snel ingetrokken, maar deze zelfs nog uitgebreid. Ook had hij het misbruik later nog eens toegegeven bij de reclassering, van wie hij niets te vrezen had en die zeker geen druk uitoefenen. ‘Ik ben er natuurlijk niet bij geweest, maar gezien de korte tijd en de volledigheid waarin de verklaringen zijn afgelegd, ben ik geneigd deze geloofwaardig te vinden. Ik zie dat vaker in zedenzaken: eerst ontkennen, dan
– 196 –
een klein dingetje toegeven en vervolgens met het hele verhaal komen. Ik vind absoluut onvoldoende – of liever gezegd: geen – aanwijzingen voor een afgedwongen bekentenis,’ schreef ik de vrouw toen ik mijn conclusie gereed had. Het viel niet in goede aarde. Van de mij toegeschreven ‘deskundigheid’ was op slag weinig meer over. Ik kon niet goed lezen, repliceerde ze kwaad en ze was zeer teleurgesteld in mijn analyse. Alleen als je met de klager meepraat heeft je oordeel kennelijk gewicht. Het zij zo, het is de prijs van de onafhankelijkheid.
– 197 –
‘Ik Peter R. de Vries verklaar...’
Als misdaadverslaggever is het lezen van politiedossiers voor mij dagelijkse kost en uit ervaring weet ik wel dat het ene proces-verbaal niet het andere is. Het wordt geacht de waarheid weer te geven, maar niet iedere politieman is even vaardig om ‘de waarheid en niets dan de waarheid’ ook daadwerkelijk op papier te krijgen. Om te beginnen kom ik vaak processen-verbaal tegen met koeien van spelfouten, maar dat is niet onoverkomelijk, al zegt het natuurlijk wel iets. Nee, ik raak meer geïrriteerd door verklaringen waarvan je op je klompen aanvoelt dat de verdachte, de getuige of het slachtoffer dat helemaal niet zo heeft gezegd. Ik heb daarvan ernstige staaltjes meegemaakt: zwakbegaafde stotteraars die op papier ineens in ingewikkelde volzinnen praten. Het is vaak een combinatie van ambtelijke taal en politiejargon: ‘Toen ik mij aldaar begaf, trof ik ter plekke een man aan die opgaf te zijn...’
In de zaak van de van incest verdachte René Lancee, politiechef op Schiermonnikoog, presteerde een rijksrechercheur het om van wat onverstaanbaar ja en nee gemompel van diens dochter een zwaar beschuldigend proces-verbaal van een paar kantjes te brouwen. De manipulatie kwam godzijdank aan het licht doordat alles op de band was opgenomen. Te vaak is wat er in een proces-verbaal staat een samenvatting van de verbaliserende politieman zelf, in diens eigen vocabulaire. Vaak noteert hij ook uitspraken die de betrokkene helemaal nooit heeft gedaan. Ik zal u een onschuldig maar veel voorkomend voorbeeld geven. Ik kom dikwijls zinnen tegen als: ‘U houdt mij twee foto’s voor, genummerd als nummer 16a en 19f en u vraagt mij of ik de twee personen kan identificeren.’ Als ik dat lees kan het procesverbaal van mij zo de kachel in. Waarom? Denkt u nou echt dat als u of ik gehoord wordt en de rechercheur legt twee foto’s op tafel dat we dan spontaan opmerken: ‘Aha, u houdt mij twee foto’s voor... en eens even kijken, wat staan daar voor nummers op? O, ik zie het al, 16a en 19f.’ Het zelfde geldt voor een paar jonge bouwvakkers die in proces–198 –
sen-verbaal ineens reppen over ‘vleselijke gemeenschap’ en ‘volledige penetratie’, als zij worden gehoord over een zedenmisdrijf. Dat gelooft u toch niet? Welnee, dat is een verzinsel van de rechercheur die zijn eigen handelen via u in het vat probeert te gieten. Nu zegt u misschien, ach, wat maakt dat nu uit. Zo erg is dat toch niet? Nou, dat is het toevallig wel. In een ambtsedig (!) proces-verbaal hoort de absolute waarheid te staan en niet wat de betrokken politieman dienstig of handig lijkt. Bovendien, zo vraag ik me dan af, wat is er allemaal nog meer op deze manier ‘geformuleerd’? Als een zakenman zo te werk gaat, heet dat gewoon valsheid in geschrifte. Maar bij justitie zelf komt dat ontelbare keren per dag voor en niemand die zich daar druk om maakt. Integendeel, als een verdachte voor de rechtbank stelt dat hij iets ‘helemaal niet zo gezegd’ heeft, trekt de president een ongelovig gezicht, wappert met het proces-verbaal en roept: ‘Ja maar, het staat hier toch?’
We moeten erop kunnen vertrouwen dat in een proces-verbaal exact wordt weergegeven wat de verdachte of getuige zegt. En laten we wel zijn, het kost natuurlijk ook geen cent meer om te tikken: ‘Ik, verbalisant, houd de getuige twee foto’s voor, genummerd als...’ Het is onbegrijpelijk dat zoiets simpels in de praktijk nog steeds moeilijkheden oplevert. Ik ben zelf in de loop der jaren ook regelmatig gehoord in allerlei affaires en ik weet derhalve uit ervaring dat je soms echt op je strepen moet staan wil er werkelijk geverbaliseerd worden wat je zegt. Mokkend past men dan het proces-verbaal aan, maar niet iedereen is natuurlijk in staat om de politie op die manier op haar plichten te wijzen. Zelfs de rechter-commissaris in strafzaken, die wat verder van het onderzoek af staat, heeft er een handje van om je eerst het hele verhaal te laten vertellen en dan in kernachtige zinnen – geformuleerd in de ik-vorm van de verdachte – daarvan een samenvatting aan zijn griffier te dicteren. Het is goed beschouwd keihard bedrog waar het hele justitieapparaat in meegaat. Sterker nog, ik kan me nog goed herinneren dat toen ik bij een verhoor iets van deze praktijken zei, de verbalisant verstoord opkeek en kribbig zei: ‘O, gaan we bijdehand doen?’ Toen ik antwoordde dat hij in zijn proces-verbaal mij geen uitspraken van zichzelf in de mond moest leggen, haalde hij laconiek zijn schouders op: ‘Zo doen we dat altijd, dat weet u toch ook wel? Wat is daar mis mee?’ ‘Ik, Peter R. de Vries, van beroep misdaadverslaggever, verklaar in antwoord op de mij door verbalisant gestelde vraag dat daar alles mis mee is!’
– 199 –
Nood breekt soms een autoruitje
Als ik een woning van een ander zonder diens toestemming binnentreed, is dat huisvredebreuk en dus strafbaar. Als ik een regenpijp van een openbaar gebouw afbreek, is dat vernieling en op vandalisme staat een behoorlijke boete. Als ik met mijn auto de maximum toegestane snelheid met meer dan dertig kilometer overschrijd, is dat een misdrijf waar vervolging op staat. Heel begrijpelijk allemaal, zult u zeggen, maar toch zijn er uitzonderingen. Als ik uw huis binnendring omdat dit in brand staat en ik red van de zolderverdieping uw twee kinderen, is er natuurlijk geen officier van justitie die mij aanklaagt. Als ik met die regenpijp een door het ijs gezakt kind weer veilig op het droge trek, ontvang ik louter schouderklopjes. En als ik in vliegende vaart mijn buurvrouw met barensweeën naar de kraamkliniek breng, schrijft geen agent een proces-verbaal uit. Voor dit soort situaties is het gezegde
‘nood breekt wet’ uitgevonden. Toch zijn er ook situaties denkbaar waarbij dat minder snel duidelijk is. Ik maakte twee weken geleden zelf zoiets mee. Ik moest bij de rechtbank aan de Parnassusweg in Amsterdam zijn en had mijn auto – conform de regels – op het ernaast gelegen parkeerterrein van justitie gezet. Toen ik een uurtje later terugkwam, had een of andere aso mijn auto klemgeparkeerd. Ik stond zelf met de voorkant tegen een blinde muur aan en hij had zijn auto, een rode Pontiac, pontificaal achter die van mij neergezet – op een plek waar dat dus niet was toegestaan – zodat ik geen kant op kon.
Ik vloekte inwendig om zoveel lompheid, maar verwachtte dat de bestuurder binnen enkele ogenblikken terug zou zijn. Waarschijnlijk moest hij alleen maar wat stukken afgeven en had hij daarom, in alle drukte, zijn auto zo raar neergezet. Nou, vergeet het maar! Na een halfuur ging ik de rechtbank weer in en vroeg of ze de eigenaar van de Pontiac, met kenteken, konden omroepen. Geen reactie. Ik vroeg of de parketdienst van de rechtbank iets kon doen, het was immers hun parkeerterrein. Ze schudden het hoofd. Nee, het parkeerterrein is ge–200 –
huurd van een particulier en die is verantwoordelijk. Via de intercom bij de slagboom legde ik daarop aan de beheerder uit wat er aan de hand was. Hij beloofde te komen, maar toen hij na een halfuur nog niet was geweest en ik reclameerde, werd er gezegd: ‘Sorry, maar wij kunnen daar ook niks aan doen, dus had het ook geen zin om te komen.’ Ik keek verontrust op mijn horloge, er was een uur verstreken en ik had nog menige afspraak. Ik belde de politie. De meldkamer hoorde mijn verhaal begripvol aan, maar zei: ‘Het spijt ons, maar de politie mag niet wegslepen op particuliere terreinen. We kunnen u niet helpen.’ Mijn tegenwerping dat het toch het toppunt was dat ik nota bene op een terrein van justitie, bij de rechtbank, volkomen klem werd gezet en niemand iets kon doen, werd beaamd, maar... ‘regels zijn regels’. De meldkamer was wel zo vriendelijk om te kijken op wiens naam de auto stond en die naam werd vervolgens nog eens drie keer omgeroepen in het gerechtsgebouw. Weer geen reactie en inmiddels stond ik – tot hilariteit van veel rechtbankmedewerkers – al twee uur te wachten. Een parketwacht wees mij erop dat personeel van omliggende kantoren hun auto ook vaak op het relatief goedkope justitieterrein parkeren en dat het dus ‘nog wel tot na zessen’ kon duren. Wat nu? Ik moest dringend weg, maar geen mens of instantie die mij kon helpen. Ik wachtte tandenknarsend nog een halfuur. Maar toen ik bijna drie uur had verspeeld, was mijn geduld op. Ik pakte mijn krik uit de auto en sloeg een zijruitje in om de Pontiac zo van de handrem te kunnen zetten. Een andere oplossing zag ik niet. Omdat ik er uiteraard geen troep van wilde maken, veegde ik met een bezem eerst keurig het glas op en juist op dat moment – dat zul je altijd zien – stond de eigenaar van de Pontiac voor m’n neus. Donkerblauw pak, map onder de arm, type snelle advocaat. Hij kwam uit de rechtbank, maar had alle oproepen niet gehoord, zei hij. En dat hij mijn auto volkomen klem had gezet, ach jee, dat had hij ’s morgens in alle haast niet in de gaten gehad. Hij bood haastig zijn excuus aan, maar verlangde wel dat ik zijn ruitje zou betalen... Nou, nooit van m’n leven! En terwijl we daarover stonden te discussiëren kwamen er drie politiewagens aanrijden, met in totaal zes man! Nu er een ruitje was ingeslagen kon men ineens wel optreden op particulier terrein en kwam men de persoon die dat ruitje had ingeslagen, even oppakken. De mannen bleken overigens de beroerdsten niet toen ik hen vertelde en liet zien wat mij was overkomen.
– 201 –
De eigenaar van de Pontiac eiste vergoeding van zijn schade, zonder te informeren wat de drie uur wachten mij eigenlijk had gekost. Ik weigerde dus ook maar een cent te vergoeden en zei hem – een advocaat – dat hij maar een proces moest beginnen, maar dat zijn schade volkomen aan zijn eigen asociale, onnadenkende gedrag te wijten was. De politie liet me vervolgens met een knipoog gaan. Want: nood breekt wet... En dus soms een autoruitje!
– 202 –
Requiem voor een bloedbroeder
Op 28 mei 1990 bracht de toen 26-jarige Maarten Geurts uit Breda samen met zijn kameraden Arjan P. en Risto P. een bezoek aan hun vriend Paul D. die in het plaatselijke Ignatiusziekenhuis lag. Daarna zou het trio per trein naar Amsterdam gaan om te stappen. Maar van Maarten Geurts, zoon van een navo-functionaris, is nooit meer iets vernomen en het is onduidelijk of hij ooit in de hoofdstad is aangekomen. Hij is vrijwel zeker vermoord, zijn lichaam ‘weggewerkt’. De vrienden Arjan P. en Risto P. hebben zich nooit meer om hem bekommerd. En dat is vreemd, want toen zij tieners waren, hadden de vrienden door een sneetje in de pols hun bloed vermengd en elkaar eeuwig trouw gezworen.
Dat ziekenhuisbezoek, het laatste levensteken van Maarten, is deze week precies twaalf jaar geleden en onlangs kreeg ik een brief van zijn moeder, Rietje Geurts, die mij vroeg of ze eens over de raadselachtige verdwijning van haar zoon mocht komen praten. ‘Maarten was mijn enig kind. Zijn vader is overleden. Ik ben ook niet meer de jongste en voor ik zelf ga, zou ik zo ontzettend graag willen weten wat er met mijn jongen is gebeurd,’ schreef ze me. Ik nodigde haar uit op mijn kantoor en daar hebben we een ochtend zitten praten. Een verzorgde, aardige vrouw, die vertederd over Maarten sprak en het dan vaak over
‘mijn jongen’ had, ook al was hij een boom van een kerel en 26 jaar toen hij verdween. De afgelopen twaalf jaar zijn een beproeving voor haar geweest. Aanvankelijk besteedde de politie nauwelijks aandacht aan de zaak en moest ze hemel en aarde bewegen om het opsporingsapparaat in actie te krijgen. Het leek wel of men niet zo geïnteresseerd was. Maarten was een goedlachse, sportieve jongen van wie men pleegt te zeggen dat hij ‘ondanks zijn keurige opvoeding niet helemaal goed terecht was gekomen’. Hij had wat antecedenten, rommelde een beetje en had contacten in het onderwereldcircuit. De eerder genoemde ‘bloedgabbers’ Risto P. en Arjan P. zijn bijvoorbeeld
– 203 –
jaren later opgepakt en veroordeeld voor hun betrokkenheid bij de beruchte Juliet-bende in Brabant, een zeer gewelddadig misdaadsyndicaat. En naarmate Rietje Geurts in de zoektocht naar haar zoon meer te weten kwam over de kringen waarin hij verkeerde, rees het vermoeden dat hij wel eens geliquideerd kon zijn omdat hij tegelijkertijd bepaalde contacten met de politie onderhield: Maarten was misschien wel een informant. De politie heeft dit altijd tegengesproken, maar de verhalen die hierover de ronde doen, zijn meer dan een gerucht. En dat verklaart misschien ook wel waarom de recherche zich nooit bovenmatig heeft ingespannen om de zaak op te lossen. Je weet nooit waar je dan op stuit... Veel geloof dat de waarheid nu, na twaalf jaar nog boven water komt, heeft Rietje Geurts niet. Wel belt ze nog altijd direct de politie op als er weer eens ergens een onbekend stoffelijk overschot wordt gevonden: zou dat Maarten kunnen zijn? Maar het levert nooit iets op. Inmiddels is Rietje zover dat ze zich geen illusies meer maakt. Zachtjes zei ze me: ‘De kans is nu wel heel groot dat ik nooit zal weten wat er met Maarten is gebeurd en waar hij is.’ Droevige ogen keken mij aan. Ze beklemtoonde dat ze niet op wraak of veroordeling van de daders uit is. ‘Nee... niet meer. Ik wil nu alleen maar weten waar mijn jongen is, daar gaat het om. Ik wil hem thuis brengen, ik wil hem begraven, zodat ik afscheid kan nemen. Dan kan ik het afsluiten. Ik heb maar één kind en dat is mijn liefste wens.’ De noodkreet van deze wanhopige moeder liet mij niet onberoerd. En daarom vraag ik eenieder die iets weet over het lot van Maarten Geurts, mij in te lichten. Het gaat niet om de daders, maar om de vindplaats van het slachtoffer. Laat me desnoods anoniem weten waar hij is, zodat ik deze moeder haar ‘jongen’ kan teruggeven. Ik garandeer honderd procent discretie, onder alle omstandigheden. En tegen Maartens voormalige vrienden zou ik willen zeggen: ik weet dat jullie kunnen helpen... het heeft nu lang genoeg geduurd. Vervul de wens van Rietje Geurts, zij heeft jullie nooit iets gedaan. En als jullie twijfelen, denk dan nog eens terug aan de tijd dat jullie als zestienjarige knapen elkaars bloed vermengden en eeuwige trouw aan jullie vriendschap zworen. Die belofte is niet verbroken, ook niet als jullie om wat voor reden dan ook zelf teleurgesteld zijn in Maarten. Toon mij één keer dat jullie echte bloedbroeders waren. Dat heeft hij toch wel verdiend?
– 204 –
Nieuwe informatie
in oude moordzaken
Wanneer ik over oude moordzaken schrijf, roept dat veel reacties op. Zo ontving ik diverse mailtjes en brieven van mensen die informatie aandroegen over bijna vergeten, vaak al verjaarde moordzaken, of juist nieuwsgierig waren hoe bepaalde levensdelicten in het verleden door de recherche waren afgehandeld. De afzenders zijn dikwijls nabestaanden die nog kinderen waren toen het delict plaatsvond en nu – jaren later – wel eens willen weten wat er precies is gebeurd. Er zitten tragische, aangrijpende, maar ook curieuze berichten tussen. En om met de laatste categorie te beginnen: er was een mailtje van een man die inmiddels in de Verenigde Staten woont en zich afvroeg of er misschien meer bekend was geworden over een moord die in april 1955 in de bossen bij Harderwijk was gepleegd. Hij wist niet alle details, maar het ging om een verpleegster in opleiding uit Groningen die Dieuwerke van der Vleugel zou heten en meestal ‘Doetie’ werd genoemd. Ze zou begraven zijn in Grijpskerk. De schrijver beweerde dat hij van een betrouwbare politiebron destijds had vernomen dat de moordenaar een vooraanstaande, bekende Nederlander was en dat hij om die reden nooit is gearresteerd. Een soort protectie van bovenaf. Hij wilde weten of daar nog iets van te achterhalen viel. Hoewel ik niks uitsluit, ben ik over dit soort verhalen altijd sceptisch. Het is meestal een ‘broodje-aap’, dat ook in andere onopgeloste moordzaken wel eens de ronde doet. Maar als er iemand meer kan vertellen, laat het mij weten!
Een andere briefschrijver wilde informatie over de gruwelijke moord op de nog maar vijftienjarige Roosje Muller in de bossen van Epe in september 1973. De mavoscholiere was toen zij naar huis fietste bij Heerde van de fiets getrokken en gewurgd. De dader, de toen 38-jarige elektromonteur Albert E. werd snel gepakt omdat getuigen zijn Simca 1100 met bedrijfsreclame bij de plaats delict hadden gezien. Iemand uit de naaste omgeving van Roosje wilde nu weten wat voor straf E. eigenlijk gekregen had, want daar deden wisselende verhalen de ronde over. Het was vrij
– 205 –
gemakkelijk te achterhalen: na een eis van acht jaar en tbs was de elektromonteur veroordeeld tot vier jaar cel en ‘ter beschikking stelling van de regering, teneinde van harentwege te worden verpleegd’. Hoe lang dat heeft geduurd en of E. nog op vrije voeten is gekomen, is echter onbekend. Als de man nog leeft, is hij nu 67 jaar. Weet er iemand meer?
De derde – onopgeloste – zaak die onder mijn aandacht werd gebracht, dateert van juni 1981 en is juridisch gezien verjaard. Het gaat over de schokkende moord op de negentienjarige atheneumleerling Wendy Hart uit Apeldoorn, die na een avondje stappen in de Kruizemuntstraat, vlakbij haar huis, op brute wijze om het leven werd gebracht. Ook Wendy was van haar fiets gesleurd, zo wees het sporenbeeld uit, en daarna afschuwelijk toegetakeld. Diverse getuigen hadden eerst een woordenwisseling gehoord en daarna gesmoord geschreeuw. Wendy leefde nog wel toen de ambulance arriveerde, maar er was geen redden meer aan. Een voormalig klasgenootje en tevens buurmeisje van Wendy schreef mij met de vraag of er nog iets aan de zaak gedaan kon worden. Het drama had haar nooit losgelaten. Het bleek dat de moord formeel als onopgelost te boek stond, maar dat de politie destijds wel degelijk een heel serieuze verdachte had gearresteerd. Het betrof de negentienjarige dienstplichtig soldaat Henk B., die ooit bij Wendy in de klas had gezeten. Het bleek dat B. die avond ook in Apeldoorn uit was geweest en dat hij verwondingen in zijn gezicht had opgelopen. Hij beweerde dat hij ‘zomaar’ was aangevallen door een onbekende fietser en toen flink was mishandeld. Uitgebreid onderzoek wees uit dat niemand daar iets van heeft gezien en op de plek waar dit alles zou hebben plaatsgevonden, werd ook geen spoortje van een vechtpartij gevonden. B. had bovendien direct na thuiskomst zijn – bebloede – kleren door zijn moeder laten wassen waardoor alle sporen waren gewist. Vandaag de dag zou deze moord desondanks door dna-technieken zijn opgelost, maar toen kon dat nog niet. B.’s verhaal rammelde en de recherche ging uit van een fatale ontmoeting met Wendy, die waarschijnlijk niet van zijn avances gediend was, maar justitie moest de soldaat wegens gebrek aan bewijs uiteindelijk toch op vrije voeten stellen. Hij is kort daarop naar het buitenland geëmigreerd, de zaak is onopgelost gebleven en inmiddels dus verjaard. Als er iemand is die er meer van weet en nu, na 21 jaar, wel durft te praten, dan willen het klasgenootje van Wendy en ik dat heel graag horen...
– 206 –