DE FONTEIN
Van Peter R. de Vries verschenen bij De Fontein:
Uit de dossiers van commissaris Toorenaar
Beroep: misdaadverslaggever
Cipier, mag ik een pistool van u?
De ontvoering van Alfred Heineken
Een moord kost meer levens
Een crimineel liegt niet altijd...
De moord die nooit mag verjaren
Alleen huilebalken hebben spijt
Het merendeel van deze columns/verhalen is eerder gepubliceerd in het weekblad Panorama.
Eerste druk 2002
Zesde druk 2007
isbn 978 90 261 2448 8
nur 330/402
© 2002 Uitgeverij De Fontein bv, Postbus 1, 3740 aa Baarn/
Peter R. de Vries, Postbus 5182, 1410 ad Naarden
Ontwerp omslag: Wil Immink
Typografie: V3-Services, Baarn
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever én van de auteur. Inhoud
De moord die nooit mag verjaren
11
Een moeder die vecht voor haar vermoorde dochter
14
De moord op Petra: na 18 jaar de gouden tip?
16
Misstand of misdaad?
18
Moord of zelfmoord 1
21
De mooiste primeurs zijn meestal een cadeautje
24
Een gok met andermans kinderen
27
Schuldig of onschuldig?
30
Een verdwaalde kogel
33
Oorlog aan het persfront
35
Moord of zelfmoord 2
37
‘Mijn vader is een moordenaar’ 40
Een dure huiszoeking
42
De moordenaar is dichtbij
44
Achter de schermen van een misdaadprogramma 47
De bittere waarheid
49
Een kennelijke leugen
51
De slapende rechter
54
De geur van de dood
57
Wie vermoordde J.F.K. 1 59
Het dossier van dokter O
61
Wanhoop en waardigheid
64
Brief aan de persoon die meer weet
67
Moord en brand
70
Terug naar Aalsmeer
73
‘Hier achter mij...’ 76
Wie vermoordde J.F.K. 2
78
Van onze speciale verslaggever
80
Rechters komen nooit te laat, maar later
82
Getuigen kunnen hun ogen niet geloven! 84
De Puttense moordzaak 1
86
– 5 –
Alcoholvergiftiging of een verkreukelde borstkas?
88
Een mobiele telefoon als peilzender
90
De perfecte moord... (bij de dood van een gifmenger) 93
Thuis, bij een voortvluchtige kidnapper...
95
De stem spreekt 98
Bewustzijnsvernauwing
1101
Feiten en fictie, research en goedgelovigheid
104
26-06-2001 – De Puttense moordzaak 2
106
Klein bericht, groot leed 108
De allesoverheersende vraag
110
Bekennen is om straf vragen 112
Balpenmoord of balpenzaak?
114
De schatkamer van een misdaadjournalist 1
116
De schatkamer van een misdaadjournalist 2
118
De Delftse wurgmoord
120
Mijn eerste moordzaak 122
Drank en drugs 124
Gerechtelijke dwaling 1
126
De nasleep van een doodschop
128
De zaak Bolhaar 1 130
Antwoord op niet-gestelde vragen
133
Dat doet mijn kind niet! 135
Menselijkheid in de bajes bestaat niet
137
‘Dat kutprogramma is er ook weer!’ 139
Journalistieke affaires: een kwestie van lange adem 142
Klassenjustitie
145
De ezeltjesman uit Harkstede
147
De nalatenschap van Gonda Smit 149
Verklikker op de vlucht 151
Nummer 1 op de dodenlijst 154
De ‘misdaden’ van Oranje
156
De dood van een tipgever
158
De Puttense moordzaak 3
160
De zaak Bolhaar 2 163
Zoenen voor de verborgen camera 165
Miss Marple in Apeldoorn
167
Gerechtelijke dwaling 2 169
De zaak Bolhaar 3
171
– 6 –
Een eerlijke zaak?
174
Noodlot & toeval
177
De beroepsdeformatie van een uitvaartverzorger
179
De zaak Bolhaar 4
181
Het mysterieuze fotootje van Germa van den Boom
183
De Puttense moordzaak 4
186
De onbekende kindermoord in Millingen
189
24-04-2002 – De Puttense moordzaak 5
192
De klager heeft niet altijd gelijk 195
‘Ik Peter R. de Vries verklaar...’
198
Nood breekt soms een autoruitje
200
Requiem voor een bloedbroeder
203
Nieuwe informatie in oude moordzaken
205
– 7 –
Deze bladzijde is met opzet leeg gelaten
Voorwoord
Hoewel ik voor de jongste generatie Nederlanders vooral ‘tv-detective’
ben, beschouw ik mezelf toch in de eerste plaats als schrijver. En ook als ik nog tien jaar op de buis ben, zal dat niet veranderen. Ik ben een schrijvend journalist die toevallig zijn kunstje op tv doet. Zo voel ik dat. Maar een ‘stukkie schrijven’ blijft absoluut het leukste en mooiste journalistieke handwerk, al ben ik de eerste om toe te geven dat fraai
‘beeld’ soms meer zegt dan duizend woorden. Televisiemaken is teamwork. Het resultaat is een optelsom van talloze factoren, waardoor je oorspronkelijke idee soms een beetje verwatert – maar ook verbetert! – door de vele gangen in het ingewikkelde productieproces. Schrijven daarentegen doe je helemaal zelf, alleen: elke letter, ieder woord. Een mooi stuk is helemaal je eigen verdienste, voor een minder geslaagd artikel kun je alleen je zelf iets verwijten. Ik sta op het standpunt – dat mij trouwens niet door iedereen in Hilversum in dank wordt afgenomen – dat de allerbeste televisiemensen altijd als schrijvend journalist zijn begonnen. En omgekeerd, televisiemakers die tot de top van de schrijvende media zijn gaan behoren, heb ik nog niet veel gezien, of liever gezegd: nooit. De reden dat de schrijvende pers het bij de televisie goed doet, is dat er achter de schermen ‘ongemerkt’ toch altijd veel wordt geschreven, ook al lijkt het alsof de presentator alles zo uit zijn mouw schudt: studioteksten (een reportage in drieënhalve zin pakkend neerzetten) standuppers op locatie (‘hier achter mij…’), maar natuurlijk ook scenario’s en voice-overteksten (de stem die het verhaal bij de reportagebeelden vertelt). Allemaal teksten waar eindeloos aan wordt geschaafd. En dus is een vaardige pen een fantastisch breekijzer om de televisiewereld binnen te komen. Nu ik dit gezegd heb, zal het niemand verbazen dat ik graag tijd maak om te schrijven, hoe druk ik het ook heb met mijn televisiewerk. Ik
– 9 –
schrijf op gezette tijden een reportage of een interview, maar in ieder geval elke week een column over misdaad. Korte verhalen van 750 afgepaste woorden, zeg maar minireportages, die hoofdzaken maar vaak ook de boeiende randverschijnselen van mijn vak belichten: tragedies, anekdotes, gebeurtenissen die mij ontroeren of juist opwinden, verhalen die het tv-scherm niet halen, maar niet verloren mogen gaan, noemt u maar op. In dit boek leest u over mijn eerste moordzaak, ruim 23 jaar geleden, over mijn onvolprezen misdaadarchief, over mijn contacten met criminelen en nabestaanden, mijn drijfveren, mijn onhebbelijkheden, mijn stokpaardjes, mijn bemoeienissen met de Puttense moordzaak, Nicky Verstappen, Marianne Vaatstra, Corrina Bolhaar en haar kinderen, mijn voor-en afkeuren, mijn bemoeienissen bij verdwijningen, dwalingen en machtsmisbruik, mijn zesde zintuig voor toeval en noodlot, recht en onrecht, list en bedrog, mijn oog voor politieblunders, advocatenpraatjes, bajestaal, mijn omgang met tipgevers, bedreigingen, klassenjustitie en al die andere onderwerpen die ervoor zorgen dat ik dit vak – the noble art of crime-reporting – al bijna een kwart eeuw beoefen. In woord en beeld.
Peter R. de Vries
2002
– 10 –
De moord die nooit mag verjaren
De moord op Petertje Oort... Als er één zaak is die mij als misdaadverslaggever lang heeft beziggehouden, is het deze wel. Al bijna achttien jaar vraag ik me af wie in hemelsnaam dit vijfdeklasscholiertje heeft misbruikt en vermoord. Ik kan moeilijk in woorden uitdrukken wat ik ervoor over zou hebben om de dader van dit misdrijf te ontmaskeren. De moord op Petertje is om een of andere reden nooit uit mijn gedachten verdwenen, misschien wel omdat het de eerste kindermoord was die ik als verslaggever van dichtbij meemaakte. Maar als het aan justitie ligt, zou ik de zaak nu moeten laten rusten, want de gewelddadige dood van de nog maar tienjarige Petertje is afgelopen maand juridisch verjaard. Dit betekent in de praktijk dat als de onbekende dader deze moord nu alsnog opbiecht, hij daarna gewoon een lange neus naar justitie kan maken.
Het was in de zomer van 1982 dat ik, als jong Telegraaf-journalist, een brief kreeg van Cor en Sientje Oort uit Purmerend. Hun jongste zoontje Peter was op 15 augustus van dat jaar, toen hij na een verjaardagsvisite terug naar huis wandelde, spoorloos verdwenen. Een paniekerige, nachtelijke zoektocht haalde niets uit. Pas de volgende dag was hij, even na het middaguur, vermoord teruggevonden in de Purmerringvaart, hemelsbreed een kilometer of vier van zijn ouderlijk huis. Het leed geen twijfel of het jongetje was slachtoffer geworden van een zedendelict. ‘En alsof dat nog niet genoeg is,’ schreven de ouders mij, ‘worden wij nu geconfronteerd met een afschuwelijke geruchtenstroom. Volgens veel inwoners zouden onze twee andere zoons de moord hebben gepleegd. We gaan aan die roddels kapot. Kunt u ons alstublieft helpen?’
Kort daarna zat ik bij Cor en Sientje Oort thuis op de bank en tekende hun schokkende relaas op. In de krant schreef ik een paginagroot artikel over de zaak, waarin ik met nauwelijks ingehouden boosheid kor–11 –
te metten maakte met alle lasterverhalen. Peters broers konden het eenvoudig niet gedaan hebben, dat had de recherche onomstotelijk vastgesteld. Het interview was het begin van een langdurig contact met de ouders van Petertje. De jaren verstreken, maar de moord bleef onopgelost en dat heeft me altijd dwarsgezeten, vooral ook omdat ik getuige was van wat de moord op hun kind met de ouders deed. Hun huwelijk hield geen stand. Verdriet om een verloren kind kun je bijna niet delen. De florerende rijschool van Cor Oort ging teloor. Hij kon het niet verdragen dat hij acht jaar later les moest geven aan kinderen die bij zijn Petertje in de klas hadden gezeten. Cor junior, een van hun twee andere kinderen, kreeg – ingezet door de onterechte verdachtmakingen – psychische problemen, ontspoorde en werd een bijkomende grote zorg. Sien Oort zocht vaak hulp voor haar zoon, maar werd veelal van het kastje naar de muur gestuurd. Als het weer eens helemaal mis ging, belde ze ook mij. Maar na veel toestanden en ontelbare slapeloze nachten van Sien, kwam Cor junior niet in een kliniek terecht, maar in een huis van bewaring. Het was zijn eindstation: hij stierf er begin dit jaar door een overdosis pillen. De last van het leven was hem te zwaar geworden. Hij ligt nu in hetzelfde graf als zijn broertje Peter. Twee jongens uit een ‘gewoon’ gezin van drie kinderen, die echter geen aanspraak konden maken op een ‘normaal’ leven... Juist in die periode had ik met Sien afgesproken dat ik een ultieme poging zou doen om licht te brengen in de moord op Petertje, nu de verjaring van dit misdrijf met rasse schreden naderde. In augustus 2000 zou de zaak verjaren en ik vond dat dit niet geruisloos mocht gebeuren. Ik vroeg daarom bij de hoofdofficier van justitie in Haarlem via een zogenaamde ‘Wet Openbaarheid van Bestuur-procedure’
het politiedossier van de moordzaak op en kreeg toestemming dit in te zien. Zodoende kon ik bestuderen wat er in de loop der jaren allemaal is gedaan. Ik verzeker u: het was een speciaal moment om de vergeelde processen-verbaal, de foto’s van de plaats delict en de verhoren van bepaalde verdachten door mijn handen te laten gaan. Het leidde tot een aangrijpend, extra lang dossier in mijn tv-programma, dat ik per se wilde maken, of nee, per se van mezelf moest maken. Het is twee keer uitgezonden en er werd door de gescheiden ouders van Petertje gezamenlijk aan meegewerkt. Gevolg van de uitzending waren tientallen hoopgevende tips, maar een laatste krachtsinspan–12 –
ning van de recherche mocht niet baten. Er werden weliswaar nog drie arrestaties verricht, maar deze mannen moesten al snel weer op vrije voeten worden gesteld. De zaak bleef onopgelost en verjaarde definitief op 18 augustus 2000. Dossier gesloten dus? Nee, niet voor mij, want – verjaring of niet – ik moet weten wie de dader is. Ik moet weten wie het heeft geflikt om dit tienjarige knulletje op een zomerse zondagavond zo maar van zijn leven te beroven. Ik moet weten wie het leven van zijn ouders zo heeft geruïneerd. Ik moet weten wie Peters broer Cor geestelijk zo de vernieling in heeft geholpen dat de dood er bijna onvermijdelijk op volgde.
Waar dat verlangen, die drijfveer, precies vandaan komt, kan ik niet helemaal verklaren, want ik heb nadien wel andere moorden onderzocht waarbij ik minder obsessief was en me meer kon neerleggen bij het feit dat er alles aan was gedaan om de zaak op te lossen. Maar misschien komt het wel omdat ik acht jaar geleden, toen ik op een regenachtige middag voor een heel andere zaak in Purmerend moest zijn, spontaan een bloemenzaak binnenliep. Ik had een halfuurtje over en ik kocht een mooie plant. Daarmee liep ik naar het graf van Petertje Oort op de Algemene Begraafplaats. Ik zette de pot op de grafsteen, deed er een kaartje aan en schreef: ‘Petertje, weet dat ik altijd zal blijven zoeken naar de man die dit heeft gedaan’. Inderdaad, er stond altijd. En dat verjaart dus nooit...
– 13 –
Een moeder die vecht voor haar
vermoorde dochter
Begin augustus 1996 vond een Franse wegwerker, achter een vangrail in de buurt van Parijs, bij toeval het stoffelijk overschot van de toen 25-jarige Caroline Pino uit Beuningen. Haar lichaam zat in een slaapzak en kon maar met moeite worden geïdentificeerd. Uit sectie bleek dat ze was gewurgd, waarschijnlijk slachtoffer van een zedendelict. Ze was op vakantie geweest in Portugal en zou in Frankrijk haar ouders en zusjes op een camping ontmoeten. Daar kwam ze echter nooit aan. De moord op de goedlachse, roodharige Caroline is nooit opgelost en dat houdt mijns inziens nauw verband met de soms hemeltergende wijze waarop de Franse justitie deze zaak heeft aangepakt, of liever gezegd aanvankelijk heeft laten liggen. En u zou vermoedelijk nooit meer van deze zaak hebben gehoord als Caroline niet toevallig Wil Vreeburg als moeder had gehad. Want direct na de moord op haar dochter begon zij een onvermoeibare speurtocht naar de dader, die tot op de dag van vandaag voortduurt, en telkens jut zij politiefunctionarissen, instanties en journalisten op om achter de oplossing aan te blijven jagen. Kort na de moord heb ik Wil leren kennen en sindsdien is er een bijzonder contact gegroeid. Caroline behoort al jarenlang tot de zaken die ik in mijn programma niet loslaat: een bijzondere ‘familie’ waar bijvoorbeeld ook Marianne Vaatstra, Nicky Verstappen, Marion en Romy van Buuren, Christel Ambrosius, Jessica Richel, Gonda Smit en Andrea Luten deel van uitmaken. Samen met mijn collega Kees van der Spek ben ik er zodoende getuige van geweest hoe Wil Vreeburg in Frankrijk door de justitieautoriteiten niet als een mens, maar als een dossier met een nummer werd behandeld. We hebben gezien hoe ze heeft moeten vechten om Caroline überhaupt in Nederland te kunnen begraven. We hebben geconstateerd dat de Franse recherche aanvankelijk weinig wist, nog minder deed en Wil volkomen in het ongewisse liet. We stuitten op een contactgestoorde, krijsende onderzoeksrechter die Wil behandelde
– 14 –
alsof ze een verdachte was. We zagen diplomaten die niets mogen en ambtenaren die niets willen. We legden de vinger op grove blunders. We merkten dat bewijsmateriaal door laksheid was verdwenen, dat er in de onderlinge communicatie continu een spraakverwarring heerste. Het was om gek van te worden. En bij wie kon Wil haar beklag daarover doen, haar teleurstelling kwijt of haar woede uiten? Eigenlijk bij niemand. Misschien is het wel daarom geweest dat Wil zich aan het schrijven zette en haar verdriet en machteloosheid aan het papier toevertrouwde. Daar is een mooi, aangrijpend boek uit ontstaan onder de titel Caroline. En toen Wil mij vroeg of ik bij de presentatie daarvan een toespraak wilde houden, aarzelde ik geen moment. Het boek is een aangrijpend, tastbaar monumentje, een indrukwekkende getuigenis van echte moederliefde, waarin Wil treffend onder woorden heeft gebracht waar wij met z’n allen eigenlijk niet aan durven denken: wat er allemaal gebeurt als je kind wordt vermoord.
Bij de presentatie bleek overigens wel dat Wils bittere ervaringen niet beperkt blijven tot tekortschietende rechercheurs, diplomaten of ambtenaren. Ook journalisten kunnen er wat van. Vele media vonden het boek van Wil een ‘aardig item’ waar ze wel wat mee wilden. En zonder dat zij de afgelopen vier jaar ook maar één keer een poot hebben uitgestoken in deze zaak, claimden zij nu ongegeneerd dat zij de
‘primeur’ van het boek moesten hebben, want anders zouden zij er geen aandacht aan besteden! Of dat maar even door de uitgever zwart op wit kon worden gezet. Ook tegen een moeder die op de barricaden staat omdat haar dochter is vermoord, moet je je als journalist natuurlijk ferm opstellen! U kent ze vast wel, het zijn dezelfde omroepen en media die in hun programma’s mij altijd misprijzend voorhouden dat ik bij een commerciële zender werk en suggereren dat ik dus alles alleen voor de kijkcijfers doe. Nooit zie of hoor je ze als onderzoeken zijn vastgelopen, of als ouders zich geen raad meer weten. Alleen als er weer een nieuwtje is dat niet te veel tijd en energie vraagt, duiken ze uit het niets op en storten zich hongerig op het onderwerp. Inderdaad, journalistieke aasgieren...
– 15 –
De moord op Petra:
na 18 jaar de gouden tip?
Het eerste wat ik altijd doe als ik op de redactie kom, is de post bekijken. Mijn medewerkers weten inmiddels dat ik tijdens dat werkje beter niet gestoord kan worden, omdat ik dan toch maar half luister. Ik moet eerst weten wat er allemaal op mijn bureau ligt. De ongeopende brieven oefenen een magnetische aantrekkingskracht op me uit, waarvan de betovering pas verbroken wordt als ik ze geopend en gelezen heb. Vaak zie ik al aan de envelop en het handschrift wat voor soort brief het is. Voor het openen kijk ik ook altijd even snel naar het poststempel en denk dan bij mezelf: hmmm... Heythuysen... Limburg... dat kon wel eens een tip in de zaak van Nicky Verstappen uit Heibloem zijn. En als ik als poststempel Veenhuizen, Alphen aan den Rijn, Grave, Vught, Heerhugowaard of Hoogeveen zie, verwacht ik dat de brief uit een penitentiaire inrichting komt. En meestal klopt dat dan ook. De beste brieven, zo weet ik uit ervaring, zijn niet de dozijn tweezijdig handgeschreven schoolschriftblaadjes met veel doorhalingen en verwijzingen in de kantlijn, maar de korte getypte van nog geen eens één A-viertje. Pasgeleden zat er weer zo een tussen, die direct mijn aandacht trok. Hij was anoniem. Het was een brief van een vrouw, die informatie had over een onopgeloste moord. Goed en helder geformuleerd. De naam van het slachtoffer werd niet genoemd, maar was voor mij in de archieven makkelijk traceerbaar. De brief ging over de Rotterdamse ‘nieuwjaarsnachtmoord’ in de eerste uren van 1982. Het slachtoffer was de knappe zeventienjarige havo-scholiere Petra van de Berg. Een paar minuten na drie uur
’s nachts werd zij, op weg naar een nieuwjaarsfeestje, in de buurt van haar ouderlijk huis aan de Oostzeedijk in de Maasstad doodgestoken door een onbekende jongeman. Een gruwelijke moord, ogenschijnlijk zonder motief. En ondanks enorme inspanningen van de Rotterdamse recherche is de zaak nooit opgelost. Jammer genoeg is hij begin dit jaar juridisch verjaard. Het is zo’n moord die de rechercheurs
– 16 –
echter levenslang bijblijft. Voor de oplossing mag je ze ’s nachts ook nu nog wakker maken.
Maar kennelijk is er nog iemand die de moord op Petra niet kan vergeten, want de briefschrijfster liet mij weten dat haar geweten nog steeds knaagde. Zij schreef mij dat ‘een vriendin’ haar jaren geleden ooit iets had opgebiecht over de moord. Die bewuste nacht vierde zij met een andere vriendin en een paar vrienden oud en nieuw, schuin tegenover de plek waar Petra later die nacht werd doodgestoken. De briefschrijfster stelt nu: ‘Op het moment dat ze die nacht met z’n allen buiten stonden, misten ze ineens een van hun vrienden. En toen iedereen weer naar binnen kwam, omdat het nieuws van de moord zich verspreidde en de politie arriveerde, was hij er nog steeds niet. Kort daarna kwam hij ineens binnen. Smerig en verward. Op vragen waar hij was geweest en hoe hij binnen was gekomen, antwoordde hij dat ze zijn gebel niet hadden gehoord en dus had hij via de achterkant door een steeg over hekken en door tuinen zijn weg naar binnen gevonden. Hoe, was een raadsel.’ Maar daar bleef het niet bij, aldus de anonieme briefschrijfster. De politie begon een buurtonderzoek. Moesten zij iets vertellen over hun vriend? Nee, luidde het besluit.
‘Het was immers een goede vriend en die verraad je niet. Mede omdat je je niet kunt voorstellen dat hij tot iets dergelijks in staat zou zijn. Bang om een onschuldige te beschuldigen en om een flater te slaan. Hij had het immers al zo moeilijk, de relatie met zijn vriendin was verbroken. En ach, zij hadden natuurlijk allemaal ook een slok op.’
Maar toen zij weer nuchter waren, kwam de schok. De schok der herkenning, mag ik wel zeggen, want: ‘het vermoorde meisje leek sprekend op zijn ex-vriendin, die de relatie met hem kort daarvoor had verbroken.’
De brief besluit met: ‘Ik wil het u toch laten weten.’ Dat is mooi, beste briefschrijfster – en ik wil er graag meer van weten. Ik verzoek u daarom dringend opnieuw contact met mij op te nemen. U blijft anoniem, dat garandeer ik, maar ik wil graag meer informatie over de identiteit van de ‘dader’. Laat van u horen, mevrouw: ik herken de envelop en het poststempel wel...
– 17 –
Misstand of misdaad?
In mijn tv-uitzendingen komen alleen misdaadonderwerpen aan bod. Nu klinkt dat als een open deur als je programma Peter R. de Vries, misdaadverslaggever heet. Toch blijkt in de praktijk dat kijkers zaken algauw misdadig vinden, zonder dat de kwestie werkelijk aan de eisen van het wetboek van strafrecht voldoet. Ik krijg veel post over zakelijke conflicten, geruzie over erfenissen, onbetaalde geldvorderingen, touwtrekkerijen met de kinderbescherming en andere instanties, en niet te vergeten haarkloverijen met verzekeringsmaatschappijen. In mijn afwijzingsbrief schrijf ik dan meestal dat het hier wellicht een misstand betreft, maar geen misdaad. En toen redactrice Lisette Knoop een jaar geleden mijn aandacht vroeg voor de dood van de zestienjarige Johnny Verkerk uit Maarssen, die bij een brommercrash om het leven was gekomen, was mijn eerste impuls dan ook: dat is niks voor ons, want verkeersslachtoffers halen onze uitzending doorgaans niet.
Het stoffelijk overschot van Johnny wordt op zondagochtend 5 april 1998 in het water van de Maarsseveensevaart gevonden. Op het fietspad, dat naast de vaart loopt, vindt de politie een aantal brommerbrokstukken, maar verder is er niemand te bekennen. De politie staat voor een raadsel, maar komt via een tip terecht bij ene D., bij wie een gehavende scooter in de schuur staat, terwijl hij zelf met een gebroken been op de bank zit. De zeventienjarige D. bevestigt schoorvoetend dat hij langs de vaart een ongeluk heeft gehad: hij is met zijn scooter tegen een liggende bromfiets aangereden, die onbemand op het fietspad lag. Van Johnny Verkerk heeft hij helemaal niets gezien of gehoord en daarom was hij maar gewoon naar huis gegaan. Een bizar verhaal, dat al snel onderuit wordt gehaald als op D.’s scooter weefselsporen worden aangetroffen die van Johnny zijn. Uit technisch onderzoek blijkt voorts dat de brommer van Johnny in verticale
– 18 –
positie verkeerde toen deze werd geraakt en dus helemaal niet op de grond lag. Het kan dus niet anders of Johnny is na de klap in het water gerold en daar vervolgens gestorven aan zijn verwondingen, dan wel verdronken omdat hij geen hulp kreeg. Bij Jan en Joke Verkerk, Johnny’s wanhopige ouders, rees de terechte vraag waarom hun oogappel in hemelsnaam aan zijn lot was overgelaten? Had hij nog gered kunnen worden? Zij jutten de recherche op tot nader onderzoek, met onthutsende resultaten. D. was die avond in gezelschap van zeven brommervrienden, die allemaal min of meer getuige waren geweest van de crash. D. reed op een sterk opgevoerde scooter, een motor eigenlijk, waarvan de remmen volkomen ondeugdelijk waren en ook de verlichting werkte niet. Hij was die week nog gewaarschuwd door een reparateur, dat het vehikel ‘levensgevaarlijk’
was. De scooter was bovendien onverzekerd. En D. loog tegen de politie ook nog eens over het feit dat hij twee personen achterop had op het moment van de botsing. Na het ongeluk wilde hij ondanks een flinke beenbreuk niet dat de alarmlijn werd gebeld en liet hij zich door een kennis naar het ziekenhuis brengen. Overigens bleek later ook dat agenten in een surveillanceauto de meute die nacht bij de disco hadden zien wegrijden, zonder in te grijpen, terwijl er tal van overtredingen werden gepleegd. En Johnny? Had nou werkelijk niemand hem opgemerkt, of was dat een grove leugen? Een vriend van D. verklaart tijdens de verhoren dat hij nog aan de uitlaat van Johnny’s brommer had gevoeld en dat deze warm was. Toch een teken dat er zojuist nog op was gereden, zou je zeggen. Een ander had in het donkere water een helm, een jas en een paar schoenen zien drijven, ‘op lichaamslengte’ van elkaar af... Hij had daar anderen op geattendeerd, maar nee, niemand had een vinger uitgestoken. ‘Ik had die dag net nieuwe schoenen en een nieuwe broek...’ verklaart een van hen. En weer anderen verklaren dat het onmogelijk was iets in het donker te zien. Toen de ouders van Johnny mij hadden ingeschakeld, heb ik daar de proef op de som genomen. Toevallig bleek vlak bij de onheilsplek een lantaarnpaal te staan en hoewel de poldervaart inderdaad flink donker was, was het goed mogelijk iets in het water te zien, constateerde ik. Om het allemaal zo echt mogelijk te maken hadden wij een aangeklede pop in het water gelegd. Als je ogen eenmaal een beetje aan het duister waren gewend,
– 19 –
kon je die niet missen, zeker niet als je kon vermoeden dat er iets in het water moest liggen, zoals deze jongens.
Hoewel het drama inmiddels tweeënhalf jaar geleden is, zijn de betrokkenen nog niet berecht. Jan en Joke Verkerk voeren daarvoor een moeizame strijd. Justitie heeft eigenlijk niet veel zin, afspraken worden niet nagekomen en aanvankelijk wilde men de vrienden van D. zelfs helemaal niet vervolgen. En omdat D. zelf minderjarig was, mogen Joke en Jan niet eens bij de rechtszitting aanwezig zijn. Zo zal altijd de twijfel blijven knagen: had Johnny misschien gered kunnen worden? Voor mijn programma hebben we alsnog een uitvoerige reconstructie ‘gedraaid’ van het drama, want ja, voor mij is er geen twijfel: dit is misdadig...
– 20 –
Moord of zelfmoord 1
Minstens een keer per maand krijg ik op de redactie een dossier binnen van een ‘verdacht’ zelfmoordgeval. En met verdacht wordt bedoeld dat de nabestaanden de overtuiging hebben dat het eigenlijk om moord gaat en dat deze op slinkse wijze door de dader is gecamoufleerd. De politie is er met open ogen ingetuind en heeft meestal vooringenomen, onvoldoende en slecht onderzoek verricht, aldus de familieleden. Als dit allemaal waar zou zijn, geven de moordstatistieken in ons land een flink vertekend beeld en zouden er enkele tientallen moorden per jaar bij opgeteld moeten worden. Het aantal geregistreerde zelfmoorden zou overigens met eenzelfde aantal dalen in dat geval. Vaak proberen de nabestaanden mij met nogal triviale argumenten te overtuigen: ‘Kees had ’s morgens nog geld van de bank gehaald. Dat doe je toch niet als je ’s middags zelfmoord gaat plegen?’
Of: ‘Hij heeft gisteren nog kaartjes voor de voetbalwedstrijd van volgende week gekocht... en dan vandaag ineens een eind aan zijn leven maken? Nee, dat gaat er bij ons niet in.’
Het is niet logisch, inderdaad. Maar zelfmoorden zijn ook niet logisch. Mensen die zelfmoord plegen zijn geestelijk vaak ontredderd en hebben een vernauwde blik. De dunne grens tussen een ogenschijnlijk gelukkig leven en een tragische dood wordt door hen soms bijna impulsief overschreden. Ik ken een suïcidepleger die vijf minuten voor hij zich ophing nog met veel moeite de band van zijn fiets had geplakt... Vaak willen nabestaanden gewoon niet in een zelfgekozen einde geloven en is een misdrijf voor hen – hoe erg ook – beter te verteren. Het voorkomt, denk ik, een schuldgevoel, dat men de zelfmoord niet heeft zien aankomen of heeft kunnen voorkomen. Toch krijg ik ook dossiers onder ogen waarin daadwerkelijk sprake is van raadselachtige omstandigheden en het politieonderzoek wel iets uitvoeriger en nauwkeurig had gekund. Moord of zelfmoord? Het is erg als je met die twijfels blijft zitten. Zo heb ik mij verdiept in de
– 21 –
vermeende zelfmoord van een nog maar twaalfjarige jongen, Werner van Delft uit Hontenisse. Ik moet zeggen dat deze kwestie mij, nadat ik zijn moeder heb gesproken en het dossier heb gelezen, zeer bevreemdt. Werner, een leerling van de tuinbouwschool, was in maart 1990 op de fiets naar school gereden, een flinke tocht, waarbij hij gebruik moest maken van de veerdienst Perkpolder-Kruiningen. Op de boot zaten ook nog enkele medescholieren. Werner stond buiten alleen over het water te kijken toen een van hen vanuit de salon zag dat hij ineens op de reling klom en vervolgens voorover duikelde. De veertienjarige jongen reageerde verbaasd: ‘Hé, was dat nu Werner die daar overboord sprong?’ Maar de anderen wezen op hun voorhoofd: natuurlijk niet! Kom nou... En toen ze even aan dek gingen kijken, zagen ze ook niets bijzonders. Maar toen de veerboot aanlegde, bleef Werners fiets met schooltas aan dek staan. De jongens dachten vreemd genoeg dat hij misschien ziek was geworden en met dezelfde boot terug naar huis zou varen. Zij ondernamen geen actie. Toen Werners ouders later die dag wel alarm sloegen, reageerde de politie traag. Drie weken later pas werd zijn lichaam in het water gevonden. Zonder schoenen, maar met sokken... Waarschijnlijk verdrinking, zegt het sectierapport. Het woordje ‘waarschijnlijk’ laat echter veel ruimte voor twijfel en die is er dan ook volop bij de ouders van Werner. Wat is er gebeurd? De politie vindt geen sporen van een misdrijf, maar heeft daar volgens zijn moeder Elly ook niet echt naar gezocht, voorzover je die na drie weken nog kunt vinden natuurlijk. In verklaringen wordt erop gewezen dat Werner die dag een slecht schoolrapport zou krijgen, wat achteraf trouwens helemaal zo beroerd nog niet was. En dan nog, is dat een motief voor zelfmoord voor een nog maar twaalfjarig knulletje? Dat zou zeer, zeer uitzonderlijk zijn. Een kind springt toch niet zomaar over boord? Er was niets met Werner aan de hand, hij was niet depressief of ongelukkig. Maar ja, anderzijds, een motief voor een moord is er al helemaal niet. De verklaringen van de medescholieren komen bovendien wel geloofwaardig over, hoe merkwaardig en passief ze ook gereageerd hebben. De uitroep: ‘Hé, was dat Werner die daar overboord sprong’ is door hen bevestigd. Zoiets verzin je niet, zeker niet op die leeftijd. Verder heeft ook niemand iets vreemds of verdachts gezien aan boord.
– 22 –
Zijn moeder Elly van Delft heeft het na tien jaar nog niet losgelaten en riep daarom mijn hulp in. Zij is ervan overtuigd dat we slechts één kant van het verhaal kennen, maar dat er meer moet zijn. Het is een drama waarvan je geneigd bent te denken: het moet zelfmoord of een bizar ongeluk zijn. Maar een stemmetje roept ergens in mijn hoofd: of is er toch iets anders gebeurd...?
– 23 –
De mooiste primeurs zijn
meestal een cadeautje
De meest spraakmakende onderwerpen die je als misdaadjournalist kunt maken, zijn niet zelden de verhalen die je ‘zo’ in je schoot geworpen krijgt en waar je ogenschijnlijk niets voor hebt hoeven doen. Een simpel telefoontje is meestal de aanleiding. Toen in februari 1993 het Auschwitz-monument in Amsterdam kort voor de onthulling werd stukgeslagen, was dit een paar dagen wereldnieuws, waar elke journalist achteraan jaagde. Iedereen verdacht neonazi’s en fascisten van deze daad, maar na een week kreeg ik een belletje van ene Ruud S., die vroeg of hij mij met spoed kon spreken. Waar het over ging wilde hij niet zeggen, maar mijn intuïtie zei me gelukkig dat ik hem niet af moest poeieren. Een uurtje later zat ik in een net restaurant tegenover een nogal haveloze man, die mij vertelde dat hij glazenier was bij het bedrijf dat het monument had gemaakt en dat hij het zelf had stukgeslagen om zodoende een constructiefout te verdoezelen. Zo’n primeur noemen wij in ons vak een scoop. Een paar jaar geleden overkwam me zoiets ook toen een tbs-patiënt was ontsnapt, wat tot een golf van verontwaardiging leidde. Twee dagen later hing hij aan de telefoon en een paar uur later had ik een geruchtmakend televisie-interview met hem, waar een spoeddebat in de Tweede Kamer over werd gehouden en waar in de pers dagenlang over werd nagepraat. En wat dacht u van de primeur die ik in 1983 had, enkele dagen na de ontknoping van de Heineken-ontvoering, toen een man – die ik helemaal niet kende – mij ongevraagd de onthullende en supergeheime processen-verbaal met de bekentenissen van een van de vijf kidnappers toespeelde? Een dijk van een pagina in de krant en vragen in de Tweede Kamer waren het gevolg. Dat is natuurlijk smullen voor een journalist. En ook mijn mooiste ‘scoop-aller-tijden’, de vondst van de al tien jaar voortvluchtige Heineken-ontvoerder Frans Meijer in Paraguay, in 1994, begon met een telefoontje van iemand die ‘meer wist’ en die ik helemaal nog nooit had ontmoet. Nog weer later zijn mij tot twee keer toe gestolen justitie-computerfloppy’s toegespeeld die een schat aan
– 24 –
geheime en onthullende informatie bevatten. Ook hiervan stond het land een paar dagen op stelten en was de alom gestelde vraag hoe ik hier in hemelsnaam aan gekomen was. Ook deze journalistieke ‘pareltjes’ waren mij gewoon toegeworpen en ondanks de soms vuige speculaties en insinuaties van jaloerse collega-journalisten heb ik hiervoor niets hoeven doen en/of laten.
Ik moest even aan deze zaken denken toen wij op de redactie werden gebeld door een mevrouw uit Nijmegen, die meldde dat zij – abusievelijk – een heel merkwaardige fax had binnengekregen. Het ging om een epistel van ruim twintig kantjes, dat afkomstig was van een vertaalbureau dat voor politie en justitie werkt. Het was een zogenaamd rechtshulpverzoek aan een ander land, dat handelde over een in Brabant gepleegde liquidatie in dit voorjaar. De fax stond bol van de vertrouwelijke informatie over motief en toedracht van de moord en zelfs de vermoedelijke daders werden met naam en toenaam genoemd. Ook bevatte het document allerlei criminele achtergrondinformatie – hypotheses en speculaties van het rechercheteam – die als zeer geheim moet worden beschouwd. De vrouw belde daarom geschrokken het vertaalbureau, dat echter nogal laconiek reageerde en zei: ‘O, sorry mevrouw... ja, dat is een vergissing. Zeker het verkeerde nummer ingetoetst... Weet u wat, gooit u de fax maar gewoon weg!’ Dat vond de vrouw echter – terecht – een net iets te makkelijke afhandeling van zo’n flater en dus gooide zij de fax helemaal niet weg. In plaats daarvan belde ze mij... verreweg het beste wat je in zo’n situatie kunt doen! Even later las ik het complete document met rode oren. Tjonge jonge, wat een verhaal!
Ongelooflijk dat dit door een ‘foutje’ zomaar bij een wildvreemde de huiskamer was binnengerold. Stel je voor dat dit in een of andere obscure kroeg was binnengekomen, of in handen was gevallen van iemand met connecties in de onderwereld... We hoefden uiteraard niet lang na te denken of dit een onderwerp was voor mijn programma, dat begrijpt u. Een mooi verhaal waar we niet veel moeite voor hoefden te doen, het werd ons ‘zo’ aangereikt. Maar toen een van mijn collega’s zei: ‘Wat een toevalstreffer dat dit bij ons terecht is gekomen,’
veroorloofde ik me toch enige arrogantie door hem direct tegen te spreken. ‘Dat is geen toeval,’ antwoordde ik, ‘hier wordt uitbetaald waar ik inmiddels bijna 25 jaar dag in dag uit in geïnvesteerd heb...’
– 25 –
Naschrift: Justitie heeft naar aanleiding van dit incident maatregelen genomen om herhaling te voorkomen. Te vertalen stukken mogen niet meer per fax van of naar de vertaalbureaus worden gezonden, maar moeten door een justitiekoerier worden gebracht en gehaald. Een flinke kostenpost, maar deze weegt volgens justitie niet op tegen de schade die kan ontstaan als zo’n document in verkeerde handen komt.
– 26 –
Een gok met andermans kinderen
Amper twee weken nadat Marianne Vaatstra in de nacht van 30 april –
Koninginnedag – op 1 mei 1999 in een weiland bij Veenklooster bruut was verkracht en vermoord, kreeg ik een telefoontje van Bauke, haar vader. Of ik hem wilde helpen om de gruwelijke moord op te lossen. Samen met redactrice Samantha Minne toog ik naar Leeuwarden, vooral uit respect voor Bauke Vaatstra, maar niet omdat ik toen het idee had dat mijn programma van veel nut zou kunnen zijn. In principe bemoei ik me nooit met recent gepleegde misdrijven. De recherche is dan druk bezig en je loopt ze alleen maar voor de voeten. Ik legde dat aan Bauke uit en zei: ‘Geef het rechercheteam eerst een kans. Wie weet, is de zaak over een paar weken opgelost...’ Hij schudde mismoedig het hoofd en antwoordde: ‘Daar geloof ik niets van.’ Ik meende toen dat zijn pessimisme vooral werd ingegeven door verdriet, maar zijn voorgevoel bleek juist. Er is sindsdien ruim anderhalf jaar verstreken en de moord is nog steeds onopgelost. Maar inmiddels bemoei ik me wel met de zaak, volop eigenlijk. We hebben vele uitzendingen aan de moord gewijd en Samantha Minne en ik zijn talloze keren naar Friesland gereden om tips na te trekken, getuigen te horen, onderzoek te doen, de familie te spreken en reportages te maken. Bestudering van de plaats delict en andere bekend geworden feiten van de moord gaven mij al snel de overtuiging dat de moordenaar in de buurt bekend moest zijn en ruim een half jaar geleden sprak ik
– in het programma van ‘Het Elfde Uur’ van Andries Knevel – dan ook het vermoeden uit dat de dader binnen een straal van vijftien kilometer van de plaats delict moest wonen. En toen enkele maanden later zes deskundigen op verzoek van justitie een zogenaamd ‘daderprofiel’ maakten, kwamen ze tot dezelfde conclusie. De dader was tussen de 20 en 45 jaar oud, hij woonde in de naaste omgeving, hij had alles goed voorbereid en er is een gerede kans dat hij opnieuw een slachtoffer zal maken, aldus de experts. Toen Bauke Vaatstra en ik de uitkomsten bespraken, waren we het snel eens: er moet direct een
– 27 –
groot dna-onderzoek komen, waarbij alle mannen tussen de 20 en 45
jaar in een straal van vijftien kilometer om medewerking wordt gevraagd. Klassiek recherchewerk had niets opgeleverd, nu was het de beurt aan de witte jassen. In het buitenland had dit al enkele keren spectaculair succes opgeleverd en was een brute seriemoordenaar gepakt. In tegenstelling tot een grote stad, waar dagelijks veel buitenstaanders komen, leende het plattelandsgebied zich uitstekend voor zo’n onderzoek. De grote sociale controle zou er ongetwijfeld voor zorgen dat iedereen ‘vrijwillig’ meedeed, redeneerden wij. Tot onze verbazing bleek justitie in Leeuwarden hier ‘om principiële redenen’ niets voor te voelen. Dat staat nogal haaks op de aanpak in bijvoorbeeld drugszaken, waarin steevast met de nieuwste methoden en technieken – waarvan sommige verboden zijn! – wordt gewerkt en er soms tientallen miljoenen worden uitgegeven voor onderzoeken die niet zelden tot vrijspraak of een minieme veroordeling leiden. ‘In dit soort zaken dienen alle beschikbare middelen te worden aangewend,’ spreekt justitie dan altijd ferm. Maar nu het om de moord op een zestienjarig meisje gaat, zijn er ineens ‘principiële bezwaren’, terwijl een dna-onderzoek nota bene wettelijk gewoon is toegestaan! Op de persconferentie kwam het hierover tot een pittige aanvaring tussen mij en de persofficier, die het kromme justitiebeleid probeerde recht te praten. Van de succesvol verlopen dna-operatie in Duitsland wist hij niets af. En hij loog dat het rechercheteam dat de moord op Marianne onderzoekt, ook niets in zo’n grootschalig dna-onderzoek zag. Na de persconferentie schoot ik de toevallig aanwezige onderzoeksleider hierover aan, die zich met een rood hoofd in allerlei bochten wrong om mijn vraag of hij inderdaad tegen zo’n onderzoek was, niet te hoeven beantwoorden.
Normaal gesproken trek je als journalist in zo’n situatie altijd aan het kortste eind, want: justitie beslist. Maar nu vond ik dat er een daad moest worden gesteld. Waarom kan in de ene zaak alles en in de andere veel minder? De moordenaar van Marianne Vaatstra kan worden gepakt, liefst voordat hij weer toeslaat, dus waarom doen we dat niet?
Als je deze man de kans geeft opnieuw toe te slaan, neem je een gok met het leven van andermans kinderen. Gevolg is dat ik – als misdaadverslaggever – namens de ouders van Marianne een kort geding heb aangespannen tegen de Staat der Nederlanden, met als eis dat het
– 28 –
Openbaar Ministerie wordt bevolen alsnog een grootscheeps dna-onderzoek te houden. Mr. Abraham Moszkowicz, de bekende Amsterdamse strafpleiter, verklaarde zich bereid dit geding voor ons te voeren. ‘Winnen we dat?’ vroeg Bauke Vaatstra toen ik hem van dit voornemen vertelde. ‘Dat weet ik niet zeker,’ zei ik, ‘maar in dit soort zaken dienen alle beschikbare middelen te worden aangewend.’
Naschrift: Het kort geding werd inderdaad verloren. De rechter oordeelde – kort samengevat – dat het aan justitie is om te bepalen welke opsporingsmiddelen wel of niet en in welk stadium worden ingezet en dat dit niet door nabestaanden of buitenstaanders kan worden afgedwongen. Het kort geding, dat veel aandacht trok, heeft er overigens wel toe geleid dat de maatschappelijke discussie over de mogelijkheden van dna in het strafrecht in een stroomversnelling kwam. Thans is er in een flink aantal zaken al op grotere schaal dna-vergelijkend onderzoek gedaan dan voorheen gebruikelijk was. En ook in de politiek gaan steeds meer stemmen op om bij ernstige delicten wel degelijk een grootschalig dna-onderzoek als opsporingsmiddel te gebruiken.
– 29 –
Schuldig of onschuldig?
Het is een vast ritueel. Als ik met collega Kees van der Spek op reportage bij iemand ben geweest, zijn de autodeuren nog niet dichtgeslagen of een van ons zegt: ‘Wat denk jij?’ En vervolgens wisselen we de hele weg terug observaties uit, van pietluttig tot essentieel. Tijdens onze researchgesprekken letten we op alles. ‘Zag je hoe hij wegkeek?’
‘Merkte je hoe zenuwachtig hij was?’ ‘Merkwaardig dat zij daar niet op inging,’ en nog duizend andere varianten. Van der Spek en ik voelen elkaar daarbij feilloos aan. We werken inmiddels ruim vijf jaar samen en hebben zij aan zij de research gedaan in bijvoorbeeld de Puttense moordzaak, de dossiers van Nicky Verstappen uit Heibloem, Jessica Richel uit Etten-Leur, Ran Biemans uit Rijen, Petertje Oort uit Purmerend en Caroline Pino uit Beuningen, maar ook in het verdwijningsmysterie van Marion en Romy van Buuren uit het Noord-Hollandse Bergen. We hebben samen bovendien enkele spannende buitenlandse trips gemaakt, die de ‘chemie’ tussen ons heeft versterkt. Oogcontact van een tiende seconde heeft voor ons inmiddels een scala van betekenissen. Bij belangrijke gesprekken geven we elkaar over en weer ‘voorzetjes’ die de ander kan inkoppen, zonder dat we daar vooraf afspraken over hoeven te maken.
Met Kees heb ik ook een aantal dossiers onderzocht waarbij de kernvraag was of een verdachte de moord wel of niet had gedaan en dat leidde natuurlijk tot het onvermijdelijke: ‘Wat denk jij? Schuldig of niet?’ En als gehaaide advocaten probeerden we elkaar dan onderweg te overtuigen, dan wel met gedetailleerde dossierkennis af te troeven, want we zijn het bijna altijd eens, maar niet altijd. Het afgelopen halfjaar hebben we samen heel veel tijd gestopt in een gruwelijke dubbele moord in Amsterdam-Noord. Twee bejaarde mensen, Henk Opentij (79) en zijn vriendin Mary Run (73), werden daar in november 1997
in hun woning aan de Noorderbreedte op zo’n brute wijze afgeslacht dat zelfs de meest geharde rechercheurs op de plaats delict onpasse–30 –
lijk werden. De zaak is nog steeds onopgelost, maar justitie heeft wel een serieuze verdachte op de korrel gehad. Slachtoffer Mary Run was tamelijk vermogend en er was al jarenlang getouwtrek om dat kapitaal. Meer motief heb je in veel moordzaken niet nodig. Henk Opentij was een gepensioneerde ambtenaar, van wie niemand zich kon voorstellen dat hij vijanden had. De man leefde sober en stil en was eigenlijk pas wat opgefleurd toen hij Mary had leren kennen. Men ging er algauw vanuit dat de aanleiding voor het misdrijf aan haar kant moest liggen.
De weerzinwekkende wijze – tientallen messteken – waarop de twee oudjes waren vermoord, gaf aan dat er sprake moest zijn van haat of van wrok, want een ‘gewone’ inbreker of overvaller doet zoiets niet. Justitie verdacht mede daarom de dochter van Mary Run met wie ze al jarenlang zwaar in onmin leefde. En het is waar: er leek veel in haar richting te wijzen, waaronder een zeer beschuldigend dagboek van het vermoorde slachtoffer zelf, waarin werd gemeld dat de dochter steeds op haar geld uit was. Moeder en dochter hadden al vele jaren geen contact meer gehad en in de ogen van het rechercheteam kon dat de haat en wrok bij de dochter hebben opgeroepen die de gepleegde gewelddadigheden verklaarde. Maar dat was allemaal getheoretiseer en uiteindelijk kreeg justitie de zaak in de praktijk niet rond en de dochter werd dan ook niet vervolgd. Maar had ze het ook echt niet gedaan? Kees en ik hebben uitputtende research gedaan, met alle betrokkenen gesproken, niet in de laatste plaats met de voormalige verdachte. En telkens als we wegreden, klonk het bijna gelijktijdig: ‘En... wat denk jij?’ Veel mensen geloven dat als de politie eenmaal iemand heeft verdacht, dat deze persoon het dan ook wel zal hebben gedaan. Maar het kan natuurlijk ook zijn dat men de zaak niet rond kreeg omdat de verdachte gewoon onschuldig is! In deze zaak merkten we dat een aantal aanvankelijke verdachtmakingen niet klopten. De volgens velen door de dochter en haar man na de moord aangeschafte Mercedes en een vakantiehuis bleken in werkelijkheid van voor de moord te zijn. En de huizen in het centrum van Amsterdam waren natuurlijk wel wat waard, maar de tonnen aan achterstallig onderhoud waarvan sprake was, maakte het toch wat minder aantrekkelijk dan iedereen eerst gedacht had. En zo waren er meer dingen. Na maanden van research en nadat we het laatste interview met de ver–31 –
dachte en haar echtgenoot hadden opgenomen, reden Van der Spek en ik samen weg. ‘Wat denk jij?’ vroeg Kees. En weer vlogen de voors en tegens langdurig door de auto. En hoewel ik eigenlijk liever niet mijn oordeel over schuldvragen geef – ik was er immers niet bij –
hadden we uiteindelijk allebei het gevoel dat de verdachte dochter inderdaad wel eens onschuldig zou kunnen zijn. Maar terwijl ik dit optik, voel ik me toch een beetje onbehaaglijk, want ik weet als geen ander dat ‘een gevoel’ zo zacht als boter is en in de misdaadpraktijk van alle dag regelmatig wordt platgewalst door de harde werkelijkheid... Naschrift: De moord op Mary Run en Henk Opentij is nog steeds onopgelost. De uitzending leverde een flink aantal nieuwe tips op, maar niet de ‘gouden’.
– 32 –
Een verdwaalde kogel
In de vroege zondagochtend van 20 april 1998 werd er bij Adri en Jan den Haan, middenstanders in Tiel, aangebeld. Twee politieagenten. Doorgaans betekent dat maar één ding: er is iets verschrikkelijks gebeurd. En dat was er ook, zo bleek wel toen Jan en Adri haastig een ochtendjas hadden aangeschoten. Hun enige zoon Erik-Jan was enkele uren daarvoor doodgeschoten. De jonge Betuwenaar was die avond nog een afzakkertje gaan halen in het Tielse swingcafé Nikita’s, toen hij pardoes in een volkomen absurd schietfestijn verzeild raakte. Twee groepjes amokmakers kregen het in het café om niets met elkaar aan de stok en voor iemand er erg in had vlogen de kogels in het rond of het een westernfilm was. De 27-jarige Erik-Jan, die part noch deel had aan de gebeurtenissen en de ruziezoekers ook helemaal niet kende, werd door een 9mm kogel in zijn borst getroffen en stierf bijna direct ter plekke. Als je kind overlijdt is dat het ergste wat kan gebeuren, maar als je oogappel het leven verliest omdat een stelletje geflipte imbecielen van een disco een schiettent maakt, is dat gewoonweg niet te bevatten. Dat is zinloos geweld in het kwadraat. De wereld van Erik-Jans ouders Jan en Adri stortte volledig in. Hun meubelzaak werd na verloop van tijd opgedoekt, ze konden hun hoofd er niet meer bij houden. Wat had het allemaal nog voor zin? De betrokkenen en met name de schutter, de toen 25-jarige Robert F., werden na een woeste achtervolging gearresteerd. F. ontkende dat hij de dodelijke kogel had afgevuurd, maar ballistisch onderzoek wees het tegendeel uit. Jan en Adri waren niet bij het proces aanwezig. ‘Wij wilden het gezicht van de dader niet zien,’ zo vertelde Jan den Haan mij. ‘Dat konden we niet verdragen. De man heeft nooit een seconde spijt betuigd.’ In een gesprek met de officier van justitie werd wel besloten dat de ouders een schadeclaim zouden indienen tegen de schutter. Na de dood van hun zoon was de winkel drie weken dicht geweest en er waren natuurlijk ook andere kosten. Het is nieuw justitiebeleid dat
– 33 –
daaraan meer aandacht wordt besteed. De filosofie is dat het slachtoffers enige genoegdoening geeft wanneer zij iets kunnen verhalen op de daders die hun zoveel leed hebben toegebracht. Schutter Robert F. werd na een eis van acht jaar veroordeeld tot vijf jaar cel, een straf die zo mild is, dat ik het me veroorloof te schrijven dat de rechters een behoorlijke black-out moeten hebben gehad. Iemand die met een vuurwapen naar een discotheek gaat en daar lukraak begint te schieten – en een volkomen onschuldige bezoeker van het leven berooft – als er onenigheid is, mag van mij wel wat langer worden opgeborgen. De door Jan en Adri ingediende schadeclaim van vijftienduizend gulden werd bovendien maar voor iets minder dan de helft toegewezen, omdat deze ‘te ingewikkeld’ zou zijn. Goed, bleef nog ruim zes mille over, waarover de aanklager in een officiële brief aan Jan schreef: ‘Belangrijk! U wordt geadviseerd vooralsnog zelf geen stappen te ondernemen om uw vordering te innen. Het wordt geregeld door het Centraal Justitieel Incassobureau.’ Mooi, denk je dan, fijn dat justitie dat verzorgt en je daar als nabestaande niet achteraan hoeft. Terecht ook natuurlijk. Maar niets bleek minder waar. Er werd geen cent betaald door schutter Robert F., die überhaupt nooit iets aan de ouders heeft laten horen. En toen Jan bij justitie reclameerde over het uitblijven van de betaling, zei men: ‘Het is spijtig, maar van een kale kikker kunnen wij niet plukken. U moet het maar zelf proberen en naar een deurwaarder gaan, voor de rechter is de kous af.’ Met andere woorden: slachtoffer ga je recht maar zelf bij de moordenaar van je zoon halen! Jan den Haan: ‘We zijn bewust niet naar het proces geweest omdat wij de confrontatie met de dader niet aankonden... denkt justitie nu echt dat ik dan wel met een deurwaarder bij de gevangenis op de stoep ga staan?’
Mensen vragen dikwijls wat mij na 23 jaar misdaadverslaggeving nog steeds drijft. Welnu, het zijn de (nood)lotgevallen van mensen als Jan en Adri den Haan, waarvan er in ons land helaas te veel zijn... Naschrift: Jan en Adri den Haan hebben nooit de betaling ontvangen waarvoor de dader door de rechter veroordeeld is.
– 34 –
Oorlog aan het persfront
Afgelopen vrijdag deed de rechter uitspraak in het kort geding dat ik tegen de staat had aangespannen in de zaak van Marianne Vaatstra. U
heeft het waarschijnlijk wel gelezen dat mijn eis is afgewezen: er komt geen grootschalig vrijwillig dna-onderzoek onder vijftienduizend inwoners in de buurt van de plaats delict, zoals ik had bepleit. De rechtszaal zal bomvol bij de uitspraak en ik werd door veel dnavoorstanders aangesproken omdat ik toch maar ‘het lef’ had gehad om de staat aan te klagen. Daar is echter weinig lef voor nodig, vind ik. Het vereist meer lef om tegen het dna-onderzoek te zijn terwijl er een gerede kans is dat de moordenaar opnieuw toeslaat. Dat is iets wat ik weer niet zou aandurven, maar dat terzijde. Naast de strijd in de rechtszaal, woedde er de afgelopen weken ook nog een minioorlogje met de regionale Friese pers. In 23 jaar misdaadverslaggeving heb ik in alle uithoeken van het land gewerkt en het is me opgevallen dat de lokale/regionale pers dat altijd maar ‘zo zo’ vindt. Ze willen hun eigen tuintje wieden en willen niet dat buitenstaanders daarin komen ‘spitten’. Gevolg is dat als je toevallig een primeur of onthulling hebt, de provinciale pers deze uit een soort van natuurlijk afweermechanisme meestal tot de grond probeert af te breken. Toen ik in de zaak Vaatstra aankondigde dat ik namens de ouders een kort geding zou aanspannen, verschenen er de week daarop grote, bijna triomfantelijke koppen in de Friese kranten: ‘dna-eis peter r. de vries kansloos’. Dit werd gesteld door twee strafrechtprofessoren die gretig werden geciteerd. Aangezien ik ‘geen direct belanghebbende’ was, zou het kort geding niet eens behandeld worden, was hun betoog. De zitting zou nog niet eens vijf minuten duren. Uit het artikel bleek zonneklaar dat de journalist die het geschreven had mijn uitzending niet had gezien en dus had gemist dat ik uitdrukkelijk was gemachtigd door de familie Vaatstra. Ook de professoren hadden niet
– 35 –
gekeken en waren volkomen onkundig van die machtiging, bekende een van hen, prof. dr. Theo de Roos, mij achteraf toen ik hem daarover belde. De Roos bekende dat hij slechts was afgegaan op wat de journalist – die dus ook slecht was geïnformeerd – hem had verteld. Berichten uit de derde hand dus. Wat je noemt kwaliteitsjournalistiek. Zelf was ik uiteraard niet gebeld, want men bijt zich liever de tong af dan gegevens even feitelijk te checken bij de bron: I already made up my mind, so don’t mix me up with facts! Het waren niet geheel toevallig dezelfde journalisten die tijdens de persconferenties van het Openbaar Ministerie in deze zaak als makke schapen in de zaal zaten en gedwee zwegen toen de officier van justitie evidente onjuistheden uitkraamde. Want gezagsgetrouw – lees: onderdanig –
zijn ze natuurlijk wel...
Toen de president uitspraak deed na een zitting die een hele middag had geduurd in plaats van de voorspelde vijf minuten, waren ze er allemaal weer. Tot nu toe waren ze altijd op afstand gebleven, maar nu konden ze er na afloop niet meer onderuit om schoorvoetend een vraag te stellen: ging ik in hoger beroep? ‘Bel je professor maar,’ antwoordde ik. ‘Die weet het toch zo goed?’ Als blikken konden doden, was dit stukje nooit meer geschreven. Even later vroeg een journalist van Omroep Fryslan mij voor de camera een reactie. Ik had geen slechte ervaringen met hen en stemde toe. Maar bij de tweede vraag kwam de aap al uit de mouw: ‘U doet dit kort geding toch alleen maar ter meerdere eer en glorie van uzelf?’ zei hij serieus. Ik haalde al adem om dit tegen te spreken, maar bedacht me en zei: ‘Uiteraard!
Natuurlijk doe ik dit puur uit eigenbelang. De moord op Marianne interesseert me helemaal niets en haar familie nog veel minder. Ik doe dit kort geding om de officier van justitie te pesten en de president een beetje bezig te houden.’ De verslaggever keek me onzeker aan: ‘O, dus dat vindt u niet?’ Op dat moment liep ik echter al weg. Op stomme vragen komt een stom antwoord! Een paar minuten later klonterden enkele van deze ‘journalisten’ verontwaardigd samen en hoorde mijn collega Samantha Minne hen hun gal spuwen: ‘Wat een ontzettende lul zeg, die De Vries!’ Heerlijk, dat werk in de provincie...
– 36 –
Moord of zelfmoord 2
Als misdaadverslaggever word je soms geconfronteerd met merkwaardige doodsoorzaken. In de 23 jaar dat ik in dit vak actief ben heb ik heel wat lugubere verhalen gehoord. Raadselachtige zelfmoorden, fatale seksgerelateerde ongelukken, maar natuurlijk ook geraffineerde moorden, die er soms uitzagen als een natuurlijke dood of als een suïcide. De dood heeft vele gedaanten, zo weet ik, maar is wel onherroepelijk. Dat geldt echter niet altijd voor de doodsoorzaak. Die wordt soms, lang nadat de overledene ten grave is gedragen, nog bijgesteld. Wist u bijvoorbeeld dat er mensen zijn die zelfmoord plegen, maar de politie in de waan willen brengen dat zij zijn vermoord? Zelf zien ze niets meer in het leven, maar ze scheppen er wel behagen in de nabestaanden op te zadelen met een ‘moordmysterie’ waar nog lang over gepraat zal worden. En, wie weet, dat is helemaal het summum, wordt een van de familieleden van dit nooit gepleegde misdrijf nog wel verdacht... Het is een gedachte waarbij de zelfmoordenaar zich in zijn laatste momenten misschien nog verkneukelt.
Zo ken ik het verhaal van een man die dit heel sluw had gedaan. Hij woonde in een huis met een vliering, die je door een luik via een vlizotrap kon bereiken, u kent dat misschien wel. Aan dat luik zat een veer en als je het losliet klapte het vanzelf dicht. Welnu, de man beschikte over een revolver en had die vastgemaakt aan een lang stuk elastiek, dat hij boven op de vliering aan een verwarmingspijp knoopte. Op de gang hield hij met één hand het luik open, in de andere hand hield hij het wapen en schoot zich daarmee door het hoofd. Een omslachtige manier van zelfmoord plegen, maar wat gebeurde er?
Hij viel dood neer, het vuurwapen schoot uit zijn hand en vloog door het uitgetrokken elastiek de vliering op, juist voordat het luik met een klap dichtsloeg en alle sporen onzichtbaar maakte. De man werd dood op de grond aangetroffen, zonder wapen en dus zonder spoor dat hij de hand aan zichzelf had geslagen. Er was geen enkele aanleiding om een blik op zolder te werpen, want het luik zat keurig dicht.
– 37 –
Moord, concludeerde de politie! Toen nabestaanden later het huis ontruimden vond men pas de revolver met het elastiek – plus vingerafdrukken van het slachtoffer – op zolder en werd alles duidelijk. Dat laatste kan ik niet zeggen van de volgende zaak waar ik mee bezig ben geweest. Het gaat om de raadselachtige dood van de 33-jarige Jude Egeonu op 11 juni 1996 in een vreemdelingencentrum in Ter Apel. Jude werd ’s morgens dood op zijn kamer B-212 gevonden toen een medebewoner een flinke plas bloed onder zijn deur vandaan zag komen. De Nigeriaan, zoon van een dorpshoofd, lag op de grond met doorgesneden keel en drie messteken in zijn buik. Een gekarteld broodmes lag vlak naast hem. Nu hoef je geen Sherlock Holmes te zijn om hier aan moord te denken. Maar ik zal u verrassen door te zeggen dat de gealarmeerde recherche de zaak binnen twee uur af deed als zelfmoord en een sectie niet eens nodig achtte. Aan een stevige snelheidsovertreding wordt meer tijd besteed. Waarom zelfmoord? De kamerdeur bleek op slot te zitten en de sleutel zat in de broek van Jude, die over een stoel hing. Op tafel lag een bijbel open en men las op die twee pagina’s een tekst die volgens de rechercheurs op zelfmoord wees: ‘Geef mij genade, o, God, hoewel ik dat niet heb verdiend. Reinig mij toch van deze zonde, die een smet op mij werpt.’
Bovendien werden er geen sporen van een worsteling gevonden. Later bleek dat behoorlijk wat mensen in het centrum over een loper beschikten en dat Jude nota bene een dag tevoren bij de politie de vrees had uitgesproken te zullen worden vermoord omdat hij tijdens een verhoor de verblijfplaats van een mensensmokkelorganisatie had prijsgegeven. En er waren nog wel meer merkwaardigheden, nog afgezien van de even ongebruikelijke als weerzinwekkende methode om je zo van het leven te beroven. Justitie blijft echter vasthouden aan zelfmoord en omdat er geen sectie is gepleegd, is het tegendeel vrijwel niet aan te tonen. Zeker niet, omdat justitie ook verzuimd heeft om in eerste instantie het gebruikte mes op vingerafdrukken te onderzoeken. Voorts heeft men in het asielzoekerscentrum niet of nauwelijks een ‘buurtonderzoek’ gedaan – want binnen twee uur was men reeds tot de zelfmoordconclusie gekomen – en de bewoners gevraagd of zij iets verdachts hebben gezien of gehoord die nacht. En tja, als je nergens naar kijkt of naar vraagt, zal je natuurlijk ook geen sporen vinden. En die bijbeltekst dan? Mij zegt dat niet zoveel. Vol–38 –
gens mij kan je op elke willekeurige bladzijde van de bijbel wel een regel vinden die refereert aan boetedoening, zonden, berouw en vergiffenis. Maar los van de discussie over dit soort vragen, zeg ik wel: het was een blunder om geen sectie te verrichten. Met een obductie kun je ook bepaalde doodsoorzaken uitsluiten. Mijn credo is in dit soort gevallen daarom ook altijd: ‘Liever tien onterechte secties, dan één perfecte moord!’
Naschrift: De officier van Justitie in Groningen bleef in onze uitzending over deze zaak achter de zelfmoordconclusie staan, maar beaamde wel dat justitie er beter aan zou hebben gedaan om wel sectie te laten verrichten. Hij kondigde aan dat dit in de toekomst in dit soort zaken ‘standaard’ zou worden gedaan, juist ook om doodsoorzaken uit te kunnen sluiten.
– 39 –
‘Mijn vader is een moordenaar’
Er kwam een e-mailtje binnen met de kop ‘Alstublieft help me...’ Het was afkomstig van een 23-jarige vrouw uit een plaatsje bij Arnhem, die meldde dat zij mij snel en in het diepste geheim moest spreken. Het ging om haar vader, schreef ze, een drugsbaron, die ook in wapens handelt en forse belangen in de prostitutie heeft. De vrouw stelde dat zij aangifte tegen hem wilde doen, maar dat zij dit niet durfde omdat een omgekocht familielid bij de recherche werkt en haar ogenblikkelijk zou verraden, met voor haar fatale gevolgen. Ook wist zij meer van enkele moorden waar hij bij betrokken was geweest. ‘Als mijn vader te weten komt dat ik u om hulp heb gevraagd, weet ik niet of ik nog lang zal leven,’ zo eindigde haar boodschap. Ik keek direct in mijn agenda of ik nog een gaatje kon vinden, want dit soort post krijgt zelfs een misdaadverslaggever niet elke dag...
Reeds de volgende dag ontving ik haar samen met collega Kees van der Spek op mijn kantoor. Er stapte een niet onaantrekkelijke brunette binnen, gevolgd door een ongeveer dertigjarige man. De vrouw stond stijf van de spanning, merkte ik, en ze ging zitten zonder ook maar een woord te zeggen. Haar vriend had een merkwaardige, verdwaasde blik in zijn ogen, zoals je wel eens bij sekteleden ziet. Ik stelde wat inleidende vragen, waarop de vrouw een paar keer knikte, maar niet sprak. Toen ik vroeg wie haar vader eigenlijk is, zag ik regelrechte paniek in haar ogen en het bleef een poosje stil. Uiteindelijk fluisterde ze: ‘Ik kan niks zeggen, want we worden afgeluisterd! Hij hoort alles.’ Haar vriend keek ondertussen steeds schichtig uit het raam naar alle bewegingen op de parkeerplaats en knikte bevestigend: ‘Ja, via een zender of zo... hij hoort alles. We worden constant gevolgd.’ Kees en ik trokken onzichtbaar onze wenkbrauw op en bromden inwendig even: hmmmm... Gaandeweg kwam de vrouw toch een beetje los en schetste een angstaanjagend beeld van haar vader. Ze vertelde dat ze zich niet naar zijn
– 40 –
‘wetten’ had willen schikken en door hem werd geterroriseerd. Elke week werd ze een aantal keren verkracht door zijn handlangers. Ze werd dan gewoon ergens opgewacht of klemgereden. Ik keek haar vriend aan en vroeg of hij daar wel eens iets van had gezien. Hij schudde het hoofd: ‘Ze doen het steeds als ik er net niet bij ben. Dat bewijst wel hoe goed ze mij in de gaten houden...’ Toen ik vroeg of haar vader wel eens was gearresteerd, zei de vrouw dat hij een celstraf van twaalf jaar had uitgezeten voor moord. Moord? Ja, op haar broertje Tommie van vijf jaar. Ze was er – gedwongen – zelf getuige van geweest. Ze hadden eerst zijn ledematen afgehakt en hem vervolgens in de tuin begraven. ‘Dan weet u waar hij toe in staat is,’ zei ze met een veelbetekenende blik. Ik vroeg in welke gevangenis haar vader had gezeten. Dat wist ze niet, want ‘in opdracht van de politie’ had ze nooit meer over de moord mogen praten. Wist ze dan wel waar Tommie nu begraven ligt? ‘Ja, in de tuin, dat zei ik toch,’ klonk het. Toen ik antwoordde dat dit niet kon, omdat het lichaampje na de ontdekking van de moord natuurlijk was opgegraven en daarna echt niet in de tuin was teruggelegd, vernauwde haar blik zich een moment: ‘Gelooft u mij soms niet?’ vroeg ze met hoorbare argwaan. Ik aarzelde even, maar zei toen: ‘Nee, eerlijk gezegd niet... Ik ken alle kindermoorden en ik heb nog nooit gehoord dat een kind door zijn vader in het bijzijn van getuigen in stukken is gehakt. Kun je me één krantenknipseltje tonen waar dat in staat?’ Ik zag aan haar blik dat ze dacht: Och Jezus, hij is ook omgekocht! Hij hoort ook bij het complot. Ze zweeg een poosje, kennelijk om na te denken. Vervolgens stelde ze dat de zaak nooit in de krant heeft gestaan, wat natuurlijk bij zo’n ernstig misdrijf onvoorstelbaar is. Toen ik zei dat ze dan maar een overlijdensbericht moest tonen of een ander bewijs dat ze een broertje had gehad dat was overleden, zweeg ze nog langer. Het gesprek was daarna snel afgelopen. Ik wist dat we nooit een dergelijk bewijs te zien zouden krijgen, eenvoudigweg omdat het niet bestaat. Kees en ik lachten weliswaar even toen ze weg waren, maar we waren tegelijkertijd verbluft en onder de indruk dat jonge mensenlevens zó de vernieling in kunnen gaan... En wie kan ze helpen?
– 41 –
Een dure huiszoeking
In december 1994, op de kop af zes jaar geleden, werd ik ’s morgens ruw uit mijn slaap gewekt door een pelotonnetje rechercheurs, dat onder aanvoering van een rechter-commissaris voor mijn deur stond. De heren kwamen huiszoeking doen. Ik werd in een badjas aan de keukentafel gezet en ondertussen haalden de heren mijn huis overhoop en snuffelden in mijn dossiers met de gretigheid alsof het een goudmijn was. Misschien kunt u het zich herinneren, want huiszoeking bij een journalist was toen – en nu – geen alledaagse zaak en het veroorzaakte dan ook flink wat rumoer. Het ging om de zogenaamde
‘floppy-zaak’. Bij een Amsterdamse officier van justitie waren bij een inbraak in zijn woning computerfloppy’s buitgemaakt, die heel wat geheimen bevatten. De schijfjes waren na een poosje in mijn postbus terechtgekomen en vervolgens had ik de inhoud daarvan – tot woede van justitie – onthuld in de krant en op televisie. Gevolg was dus die huiszoeking en uiteindelijk zelfs een heuse rechtszaak. Ik werd ervan beschuldigd de geheime informatie openbaar te hebben gemaakt, terwijl deze ‘wederrechtelijk’ in mijn bezit was gekomen, een soort informatieheling dus. Het was een prestigezaak voor justitie, die volgens kenners juridisch overigens niet haalbaar was. Maar men wilde kennelijk een keer terugmeppen naar de journalistiek, die Vrouwe Justitia keer op keer in d’r hemd had gezet. De reden dat ik dit alles nu weer meld, is dat de kwestie zich tot deze maand – eind 2000 – heeft voortgesleept en de gang van zaken wel heel treffend illustreert hoe langzaam de ambtelijke molens draaien en hoe ontzettend veel gemeenschapsgeld daarmee verloren gaat. Ik zal de gebeurtenissen in vogelvlucht met u langsgaan.
Een jaar na de huiszoeking diende de rechtszaak, waarin ik inderdaad op alle punten van de tenlastelegging werd vrijgesproken. De officier van justitie tekende echter hoger beroep aan, wat inhield dat de zaak ook door het gerechtshof moest worden behandeld. Dat moet binnen
– 42 –
een redelijke termijn gebeuren, zo bepaalt de wet. Maar in 1996 gebeurde er niets. In 1997 hoorde ik evenmin wat. En ook in 1998 verstreken de maanden zonder dat ik enig bericht van justitie kreeg, laat staan een dagvaarding. In 1999 werd het mij te gortig en mijn advocaat schreef de procureur-generaal aan met de vraag wat deze nou eigenlijk van plan was. Wilde hij de zaak nog doorzetten of niet? De magistraat liet opnieuw de nodige tijd verstrijken, maar toen kwam eindelijk het hoge woord eruit: men trok het beroep in, de zaak werd niet doorgezet. Het realisme won het van het prestige. Leuk, daarmee werd de vrijspraak definitief, voor de geschiedenisboeken niet onbelangrijk. Maar ik had natuurlijk al die jaren wel (advocaten)kosten gemaakt en dus diende ik een schadeclaim in. Deze zou eind december 1999 behandeld worden, vijf jaar na de huiszoeking. Twee uur voor het begin daarvan – ik stond al met mijn jas aan – kreeg ik echter een telefoontje van de rechtbank: sorry, het dossier is zoekgeraakt, de zitting gaat niet door. Lekker, daar had ik een kerstvakantie in het buitenland voor laten schieten...! Eind januari 2000 was het dossier weer gevonden en een nieuwe datum geprikt, maar toen begon de zitting ruim twee uur te laat. En na de behandeling liet de rechter droog weten dat hij zich ‘niet bevoegd’ achtte. Weer een middag verspeeld. De claim moest worden behandeld door het gerechtshof, de instantie die zich het laatst met de zaak had ingelaten. Dat kostte weer een halfjaartje. Eind augustus stond het hele circus – advocaat, aanklager, rechters, ondergetekende – weer bij het hof. Maar ook daar werden we teruggestuurd. ‘Wij zijn niet bevoegd, u moet wel degelijk bij de rechtbank zijn die u heeft vrijgesproken,’ oordeelde het hof. Van het kastje naar de muur heet zoiets. En dus maakten we onze opwachting weer bij de rechtbank, die opnieuw uren te laat begon. Als elk zaakje zo gaat, is het geen wonder dat de rechtspraak stokt. Hoe dan ook, deze keer werd de claim eindelijk, eindelijk behandeld en bleek dat de kosten door het hele gedoe en het nodeloze heen en weer geschuif met een klein kapitaal waren opgelopen, want mijn advocaat zit natuurlijk ook niet al die uren voor niks te wachten. Enfin, precies zes jaar na de huiszoeking is er nu officieel een punt achter de zaak gezet en heb ik mijn recht gekregen. Nu nog zien dat ik ook daadwerkelijk mijn geld krijg...
– 43 –
De moordenaar is dichtbij
Omdat ik vanaf het begin van mijn carrière een archief heb bijgehouden, dat inmiddels een zolder en twintig meter ordners op mijn werkkamer beslaat, weet ik dat ik inmiddels ruim driehonderd moorden heb onderzocht. Sommige kort en krachtig, maar vele andere lang en intensief. En omdat ik gezegend ben met een goed geheugen, weet ik van al deze moorden de belangrijkste kenmerken, overeenkomsten, verschillen, eigenaardigheden, ongerijmdheden, twijfels en zekerheden. Bij nieuwe moorden die ik onder handen neem ‘scan’ ik altijd automatisch mijn geheugen af om te zien of ik bepaalde feiten, achtergronden en omstandigheden al eens eerder ben tegengekomen. Dat zorgt ervoor dat je sommige misdrijven beter leert ‘zien’. En omdat ik, schat ik, over wel een kleine duizend moorden in de loop der jaren in non-fictieboeken heb gelezen en/of daarover met deskundigen heb gesproken, ben ik ongemerkt een aardige ‘profiler’ geworden, als u mij deze zelfingenomenheid voor een keertje toestaat. Een
‘profiler’ is iemand die – kort samengevat – aan de hand van de wijze waarop en waar een moord is gepleegd iets kan zeggen over de vermoedelijke dader. Dit is natuurlijk een gevaarlijke bezigheid, want juist als je gaat denken dat je er iets van weet, sla je de plank gruwelijk mis. Berucht is het geval van de ontvoering van Ahold-topman Gerrit Jan Heijn. De daderprofilering was toen iets nieuws en dus trok het veel aandacht toen de deskundigen met hun ‘voorspelling’ kwamen. Uit de brieven, de werkwijze en een enkel telefoongesprek had men gedistilleerd dat de ontvoerders uit een bende van vier mannen met mogelijk een vrouw zou bestaan en dat de daders mavo-niveau hadden. Welnu, toen de zaak werd opgelost, bleek dat Ferdi E. het allemaal in zijn eentje had gedaan en hij afgestudeerd ingenieur was. Het heeft jaren geduurd eer men bij de recherche weer durfde te opperen om eens een profiler in te schakelen. Mede daarom houd ik meestal mijn indrukken maar voor me en uit mij slechts in algemene termen. Een van de dingen die ik inmiddels heb geleerd, is dat levens–44 –
delicten over het algemeen tamelijk ‘simpel’ in elkaar steken en dat moorden soms niet worden opgelost omdat we onze veronderstellingen over de toedracht te ingewikkeld maken. De dader is vaak dichterbij dan we denken en het motief voor een halsmisdrijf meestal simpel en platvloers. Ingewikkelde, geraffineerde moordcomplotten komen vrijwel niet voor.
Ik kan me nog goed herinneren dat ik vorig jaar bezig was met de onopgeloste moord op Anne de Ruyter de Wildt uit Groningen. De achttienjarige studente was in mei 1997 naakt langs de spoorrails bij het Noorderstation in Groningen gevonden: gewurgd. Het misdrijf veroorzaakte veel beroering. Er waren in de regio al meer vrouwen vermoord en toen de zaak onopgelost bleef, namen de theorieën en speculaties een behoorlijke vlucht. Toen ik me op verzoek van de ouders van Anne met de zaak ging bezighouden, het dossier las, overal ging kijken en praten, kon ik na enige tijd de meeste daarvan in gedachten wegwuiven. En aan mijn toenmalige medewerker Koen Scharrenberg met wie ik menige rit naar Groningen heb gemaakt, voorspelde ik onderweg dat als de zaak zou worden opgelost, zou blijken dat het misdrijf eigenlijk ‘eenvoudig’ in elkaar stak en dat de dader waarschijnlijk een paar keer onder ‘handbereik’ van de recherche was geweest. Na onze speciale uitzending – in mei 2000 – over de moord op Anne werd de zaak inderdaad opgehelderd en bleek dat de dader, ene Henk S., ook nog een andere moord had gepleegd, op Annet van Reen uit Utrecht in 1994. De afgelopen tijd heb ik me verdiept in de wijze waarop S. te werk is gegaan en bleek dat mijn ‘daderprofiel’ er heel dichtbij zat. De dertigjarige S. was een net weer vrijgelaten junk met een behoorlijk strafblad, die – op zoek naar geld en gedreven door lust – totaal ondoordacht en impulsief te werk was gegaan. Zonder onderdak en met alleen een treinkaartje en zestig gulden was hij door justitie op straat gezet na het uitzitten van zijn straf. Het was vragen om nieuwe moeilijkheden. En die kwamen er dan ook pijlsnel. Anne was een volkomen toevallig en willekeurig slachtoffer geweest, ze was op de verkeerde tijd op de verkeerde plaats. Noodlot en toeval hadden die nacht een fataal verbond gesloten. En enkele andere slachtoffers die door S. rond de datum van de moord waren lastiggevallen of door hem waren beroofd en overvallen, hadden hun verhaal bij de politie gemeld, maar door inschattingsfouten, communicatie–45 –
stoornissen en vergissingen was daar niets mee gedaan en bleef S. drie jaar lang uit beeld voor de moord op Anne: hij was letterlijk onder handbereik geweest. Achteraf kreeg ik bijna het gevoel dat deze tragedie voorkomen had kunnen worden als iedereen maar een fractie alerter was geweest. En terwijl ik dit optik, vloek ik... Naschrift: Henk S. is veroordeeld tot acht jaar cel en tbs. De kans op herhaling van een dergelijk misdrijf werd groot geacht in het psychiatrisch rapport dat over hem is uitgebracht. Overigens stond er in totaal nog twaalf jaar ‘open’ van andere (gewelds)delicten die S. eerder had gepleegd. In totaal moet hij dus een gevangenisstraf van twintig jaar uitzitten. Tijdens deze detentie zal hij waarschijnlijk worden overgeplaatst naar een tbs-inrichting. Het is afhankelijk van de resultaten hoe lang deze behandeling zal duren.
– 46 –
Achter de schermen van
een misdaadprogramma
Zo af en toe neem ik wel eens gasten mee naar de set of naar de studio en altijd gebeurt er hetzelfde: ze staan met open mond te kijken hoe er ‘televisie wordt gemaakt’. Steevast verzuchten ze: tjonge, ik wist niet dat er zoveel bij kwam kijken! En vanaf dat moment spreken ze met meer respect over tv-programma’s en wordt er nooit meer achteloos weggezapt. En ik beaam het natuurlijk: televisie maken is een heidens werk, waarvoor je engelengeduld aan het incasseringsvermogen van een bokser moet paren. Een dag werk voor een paar minuten
‘beeld’ is bij mijn programma heel gewoon. Ik ben nu tien jaar op tv bezig en nog steeds heb ik wel eens heimwee naar de tijd dat ik als schrijvend journalist fluitend met m’n kladblokje ergens binnenstapte, zonder gevolgd te worden door een circus van regisseurs, belichters, camera-en geluidsmensen, die de zin ‘dat doen we nog even over’ voor in de mond bestorven ligt.
Hoewel velen denken dat ik mijn programma alleen maak, is er bijna twintig man aan verbonden. Redacteuren, regisseurs, een secretaresse en documentalisten maken daar deel vanuit, maar een groot deel van die twintig man wordt gevormd door onze productieafdeling. Dat is een benaming die nogal vaag klinkt en de buitenwacht heeft er vaak geen benul van wat men daar precies doet. De meeste aandacht gaat doorgaans uit naar de presentator, de redacteuren en de regisseurs, die immers ‘beeld’ scheppen. En ja, wat doet ‘productie’ eigenlijk?
Welnu, misschien kun je beter zeggen wat doet productie eigenlijk niet? Bij productie zitten de tovenaars van mijn programma, levende smeermiddelen, handige duizendpoten, zonder wie er geen programma op de buis zou komen. Geen reconstructie zou lijken op de werkelijkheid. Als ik, om een heel simpel voorbeeld te noemen, een grijze Volvo uit 1984 nodig heb, waarin een dikke man met een paardenstaart tegen een vangrail moet rijden, dan is het aan productie om ervoor te zorgen dat de Volvo niet toevallig uit 1985 komt en wit is en
– 47 –
dat de dikke man geen stekeltjeshaar heeft en een mager scharminkel is, om het maar een beetje gechargeerd weer te geven. Een reconstructie moet tot op de kleinste details kloppen en redacteuren zijn onverbiddelijk in hun eisen en weinig scrupuleus in hun kritiek, zeker als de deadlines naderen. Ook zorgt productie ervoor dat er een wapenvergunning is, een schietinstructeur, dat er door rijkswaterstaat een stuk weg en vangrail wordt afgezet, dat de figuranten er zijn (en te eten en te drinken hebben), de cameramensen, de belichting, noem het maar op. Ze moeten zorgen dat de opnamen op tijd beginnen, het vervoer en eventuele overnachtingen geregeld zijn, locaties beschikbaar zijn en – niet te vergeten – de kosten en de begroting bewaken. Productie zorgt voor de rekwisieten, wat met name bij historische dossiers one hell of a job is. En het moet altijd eerder, sneller, goedkoper en beter dan eigenlijk mogelijk is. Niet zelden leveren redacteuren hun lijstje voor een aangeklede set in op een tijdstip dat je nog geen poppenkast meer zou kunnen ‘dressen’, maar productie verkoopt nooit ‘nee’. En hoewel we met z’n allen aan hetzelfde product werken, heerst er regelmatig een soort van spanningsveld tussen de redactie en de productie. De redactie verandert draaiboeken op het laatste moment, laat opnamen verschrikkelijk uitlopen voor dat ene mooie shot (dat later in de montage niet eens gebruikt wordt!), overschrijdt budgetten alsof geld niets meer dan oud papier is en strijkt vervolgens met veel van de eer, terwijl productie ondertussen alweer tot diep in de nacht met de voorbereidingen van de volgende reconstructie bezig is. Soms komt het wel eens tot een botsing, waarbij productie en redactie elkaar in belangrijkheid proberen te overtroeven en de vraag is dan: wie heeft het voor het zeggen? De redacteur of de producent... Roemrucht is het verhaal van de over zijn toeren geraakte productiemedewerker, die een zeurende redacteur naar buiten sleurde en daar, terwijl hij naar de neonletters op de gevel van ons pand wees, schreeuwde: ‘Kijk dan, hufter... Wat staat daar??? Nou?
Leeeees wat daar staat! Juist ja... John de Mol producties en niet John de Mol redacties!!
En nou houd je verder je kop dicht, ja!!!’
– 48 –
De bittere waarheid
In de zomer van 1971 werd het stoffelijk overschot van de nog maar negenjarige Basje Bloemena bij een recreatieterrein in Wilnis gevonden. Het Amsterdamse jongetje was kort daarvoor bij zijn ouderlijke woning in Amsterdam-Zuid verdwenen. Hij was seksueel misbruikt en gewurgd. Zijn lichaampje was door de dader gewikkeld in een deken, een soort sprei, met streepmotief, waarvan er maar enkele in Nederland waren verkocht, zo bleek na onderzoek. De Amsterdamse recherche dacht de zaak daarom snel te kunnen oplossen en schakelde de televisie in, wat toen uniek was. In miljoenen huiskamers werd de deken getoond. Achteraf is komen vast te staan dat de vrouw van de moordenaar het kleed in een van de uitzendingen had herkend en haar man daarop had aangesproken. Deze had haar opmerkingen echter achteloos weggewuifd en gezegd dat hij het kleed een halfjaar daarvoor al bij de vuilnis had gezet. ‘Nee, bel de politie maar niet, daar komt alleen maar gezeur van,’ had hij gezegd. En hoewel er een kind was vermoord en er een beloning van twintigduizend gulden was uitgeloofd voor degene die kon melden waar het kleed vandaan kwam, zweeg de vrouw... Pas drie jaar later, in augustus 1974, werd de moordenaar – een pedofiele tijdschriftenverkoper, die bekend werd als de Donald Duckcolporteur – gearresteerd, maar toen had hij inmiddels wel nóg een kind vermoord, de tienjarige Heleentje Isaac. Toen in 1987 Ahold-topman Gerrit Jan Heijn werd ontvoerd en vermoord, volgde ik deze zaak op de voet. Het was een grote verrassing dat ir. Ferdi E. uit Landsmeer het hele plan alleen had beraamd en uitgevoerd. En toen ik later, in 1988, in de rechtszaal een paar banken voor zijn echtgenote, de beeldend kunstenares Els Hupkes, zat en haar observeerde, dacht ik bij mezelf: zou ze daar nou echt niks van hebben geweten, niets van hebben gemerkt? Dat kan toch bijna niet?
Je man kan toch niet maanden met een ontvoering bezig zijn zonder dat je iets in de gaten hebt? Ik kreeg pas antwoord op die vraag toen ik
– 49 –
het door haar geschreven boek (De kleine Britt) over de lotgevallen van haar en haar gezin na de ontknoping van de ontvoering las. Het is een fascinerend relaas, dat voor mij tal van nieuwtjes bevatte. Maar het belangrijkste was wel haar ‘bekentenis’ dat zij destijds inderdaad argwaan, ja, een voorgevoel had gehad – zelfs een aantal concrete aanwijzingen! – dat haar man wel eens betrokken kon zijn bij de verdwijning van Gerrit Jan Heijn en de daaropvolgende afpersing die Nederland maandenlang in de ban hield. Ferdi E. was op de dag en nacht van de ontvoering compleet spoorloos geweest en was met een rammelende smoes ’s morgens vroeg uitgeput thuisgekomen. Toen Els Hupkes die dag bezorgd in zijn paperassen snuffelde vond ze een soort boodschappenlijstje in code, allemaal niet alledaagse spullen voor een werkloze ingenieur. Ze had hem twee dagen voor de ontvoering betrapt in de garage, toen hij daar snel een (gestolen) kentekenplaat wegmoffelde. Ze verzuimde E. echter te vragen wat dit te betekenen had. Ook overliep ze hem eens toen hij juist een zelfgemaakt schouderholster stond te passen, maar riep hem niet ter verantwoording. E. had ook wel eens hardop zitten mijmeren over de mogelijkheden van een ontvoering, en toen de verwarming het plotseling begaf, bleek de berooide ingenieur ineens over een geheim spaarpotje te beschikken waarmee zomaar een gloednieuwe ketel kon worden gekocht. De herkomst van dat geld – en waarom hij het bestaan daarvan voor haar had verzwegen – had hij niet geloofwaardig kunnen uitleggen. En toen hij dat geld voor de cv-ketel zogenaamd bij de bank ging ophalen, maar lang wegbleef, schoot er door haar hoofd dat E. waarschijnlijk ‘losgeld’ aan het wisselen was. Bij terugkeer vroeg ze: ‘Zeg, Ferdi, heb jij iets met die Heijn-zaak te maken?’ E. kletste zich er weer behendig uit en in haar boek schrijft Els Hupkes:
‘Ik liet het daarbij, stelde mijn vragen zo dat Ferdi nooit echt in het nauw kwam. Ik had maar één keer alle toevalligheden bij elkaar hoeven optellen. Ik deed het niet.’
Ik heb het inmiddels vaker meegemaakt, het is in feite een bekend fenomeen. De waarheid, de werkelijkheid is soms zo bitter, zo bedreigend, dat je die niet wílt weten...
– 50 –
Een kennelijke leugen
Als getuige in een proces moet je de waarheid en niets dan de waarheid spreken. Daarvoor sta je onder ede. Wie desondanks toch aantoonbaar en opzettelijk liegt, loopt de kans wegens meineed te worden veroordeeld tot een bepaald niet zuinige gevangenisstraf. Als verdachte sta je echter nooit onder ede en dat is niet onlogisch, want anders hoefde de aanklager maar een simpele vraag te stellen: bent u de dader? Velen denken daardoor dat je als verdachte ongestraft mag liegen dat het gedrukt staat. Dat is echter maar ten dele waar, want er bestaat in ons strafrecht wel een begrip als kennelijke leugenachtigheid. Hiervan is sprake als de verdachte liegt in een poging zijn betrokkenheid bij een misdrijf te maskeren. Deze leugen kan dan op zich als bewijs worden gebruikt, ook al is verder niet spijkerhard aangetoond dat de verdachte werkelijk de dader is. Een praktijkvoorbeeld is een moord, waarvoor een verdachte was aangehouden die bij hoog en bij laag ontkende dat hij ooit bij de woning was geweest van het slachtoffer. Sterker, hij was zelfs nooit in de straat geweest, zei hij. Uit rechercheonderzoek bleek echter dat zijn vingerafdruk nota bene op het knopje van de deurbel stond. Dat de verdachte de moord daadwerkelijk had gepleegd, kon op basis van technische sporen niet worden bewezen, maar de gelogenstrafte ontkenning over zijn aanwezigheid leverde ‘kennelijke leugenachtigheid’ op en dat deed hem de das om. Soms kun je als dader ook te veel ontkennen. Als de man gewoon had toegegeven dat hij inderdaad bij de woning had aangebeld, maar dat er niet was opengedaan, had de aanklager in een lastig parket gezeten, want dan was er geen bewijs geweest. Een dergelijke zaak heb ik onlangs ook in mijn programma behandeld en ik volgde de afhandeling daarvan voor het Amsterdamse gerechtshof. Het betrof de moord op de 29-jarige Helen Saarloos die in februari 1999 in haar auto in de Haarlemse Slachthuisstraat werd gevonden. Haar echtgenoot Marcel I. was al snel de hoofdverdachte.
– 51 –
Het bleek dat het huwelijk tussen de twee op de klippen was gelopen, dat Helen inmiddels een nieuwe minnaar had en dat Marcel in aanvallen van ziekelijke jaloezie Helen ernstig bedreigde en achtervolgde. De avond van de moord had Helen met haar nieuwe geliefde in een Haarlems hotel doorgebracht. Daar is ze rond middernacht weggereden en vervolgens werd ze de volgende ochtend vermoord teruggevonden op enkele kilometers van het motel in een stille straat. Marcel beweerde niets met het misdrijf te maken te hebben, maar gedroeg zich wel merkwaardig en nerveus. Op vragen van de recherche ontkende hij in alle toonaarden dat hij de avond van de moord in de buurt van het hotel was geweest, waar Helen verbleef. Nee, hij was vanaf halftien thuis geweest en vroeg naar bed gegaan. Hij was de deur niet uit geweest, stelde hij aanvankelijk. Maar de recherche legde slim beslag op de videobeelden van de hotelcamera’s en daaruit bleek onomstotelijk dat dit een klinkklare leugen was. In ieder geval twee keer heeft Marcel I. die avond in twee verschillende auto’s de hotelparkeerplaats – waar Helens autootje stond – afgezocht. Bovendien heeft een buurman hem kort voor één uur die nacht horen thuiskomen, kort na het vermoedelijke tijdstip van de moord. Weer een ander had twee mensen – een man en een vrouw – op straat ruzie zien maken. De auto die hij beschreef voldeed precies aan het vervoermiddel van Marcel I. Er is echter één maar: op de plaats delict en in de auto van Helen is geen spoor van Marcel aangetroffen, geen vinger-of voetafdruk, geen vezeltje, geen bloedspatje, geen geurspoor, niets. En dus was er een bewijsprobleem. Is er sprake van ‘kennelijke leugenachtigheid’ om de moord op Helen te maskeren, of wil het feit dat iemand keihard liegt niet zeggen dat hij ook de dader is, zoals zijn advocaat mr. Max Moszkowicz betoogt? De rechtbank vond eerder van wel en veroordeelde I. tot twaalf jaar cel. Het woord is nu aan het gerechtshof. Samen met collega Lisette Knoop heb ik de zaak onderzocht en de rechtszittingen gevolgd. Ik ben benieuwd naar de uitspraak. Het punt is: Een moord moet wettig en overtuigend worden bewezen, zoals dat heet. Welnu, overtuigd ben ik wel, maar of het bewijs wettig voldoende is... daar ben ik niet zeker van. Rechter: het moeilijkste beroep dat er is.
– 52 –
Naschrift: Marcel I. is later ook door het gerechtshof schuldig bevonden en veroordeeld tot tien jaar gevangenisstraf, twee jaar minder dan de rechtbank hem had opgelegd. Ook bij het gerechtshof speelde de ‘kennelijke leugenachtigheid’ een grote rol.
– 53 –
De slapende rechter
In augustus 1998 werd in haar woning in Lelystad de 89-jarige mevrouw A.J. van Scheppingen-Petrus dood aangetroffen. De gewaarschuwde arts constateerde aanvankelijk een natuurlijke dood, totdat bleek dat er allerlei sieraden uit de woning misten. Niks natuurlijke dood, het was moord. Een half jaar eerder was in de badkamer van haar woning aan het Amsterdamse Kramatplantsoen de 82-jarige Elisabeth Dirksen-van der Laan gevonden. Ook gewelddadig om het leven gebracht. Twee verschillende moorden, maar met als overeenkomst dat beide vrouwen in contact stonden met de veertigjarige Cas S. Voor mevrouw Van Scheppingen-Petrus deed hij wel eens een klusje, terwijl mevrouw Dirksen-Van der Laan de moeder van zijn vriendin was. Hoewel Cas S. op een aantal punten in het rechercheonderzoek door het behang heen loog en ook anderszins de schijn flink tegen had, werd hij na een eis van twintig jaar cel door de rechtbank vrijgesproken. De afgelopen twee jaar hebben wij de zaak gevolgd en toen de laatste zitting in hoger beroep diende bij het hof in Arnhem, zat ik met collega Kees van der Spek dan ook in de rechtszaal. Daar werd weer eens bevestigd dat strafzaken niet zelden een merkwaardig, soms zelfs bizar verloop kunnen hebben. Om te beginnen was de verdachte niet aanwezig. Hij was bij de rechtbank vrijgesproken en durfde nu kennelijk niet op te komen dagen, bang dat zijn arrestatie zou worden bevolen als het hof hem schuldig achtte. ‘Mijn cliënt stelt dat hij onschuldig is en is daarom afwezig,’ sprak de advocaat, alsof je dan niet juist wel aanwezig wilt zijn. En die advocaat was weer de plaatsvervanger van de echte raadsman van de verdachte, toptien-strafpleiter mr. Cees Korvinus. Hoewel de zaak om twee moorden ging en er twintig jaar celstraf in de lucht hing, had de advocaat kennelijk elders een nog belangrijker zaak en was dus afwezig. De technisch-rechercheur die als getuige werd opgeroepen, bleek voor een politieman een wel erg slecht geheugen te hebben en had bovendien in een cruciaal proces-verbaal gegoocheld met data. Als een ver–54 –
dachte de feiten door elkaar haalt liegt hij, als de politie dat doet heet het een vergissing.
Het hof werd gevormd door drie heren op leeftijd, waarvan een van de raadsheren hardhorend was. Telkens als een van de getuigen zijn verhaal had gedaan, dat tot in de uithoeken van de zaal goed verstaanbaar was, bracht hij zijn hand naar zijn oorschelp en riep geïrriteerd:
‘Kunt u harder spreken, ik heb er niets van kunnen verstaan!’ De zitting ging dan overigens gewoon door, zonder dat het gesprokene nog eens werd herhaald. Een andere raadsheer zat tijdens de behandeling telkens verveeld op een kladje te tekenen, waarbij hij zijn bankpasje creatief als liniaaltje gebruikte... Ik kon dat goed zien, omdat de perstribune in de rechtszaal op de eerste etage zit. Na de lunch, toen het pleidooi van de waarnemend advocaat kwam, zagen Kees van der Spek en ik tot onze ontsteltenis dat deze raadsheer regelmatig in slaap sukkelde. Als hij zijn glazige ogen dan weer eens opendeed was het volstrekt duidelijk dat hele stukken van het betoog compleet aan hem voorbij waren gegaan. Ik heb geen medelijden met de weggebleven verdachte, maar ik dacht wel bij mezelf: dit is godgeklaagd, je lot zal maar in handen van zo’n trio liggen... Was er dan niets positiefs te melden? Jawel, ik werd aangenaam verrast door aanklaagster mevrouw mr. M. Roessingh, een lichtbaken in de Arnhemse duisternis. Ze was scherpzinnig, formuleerde trefzeker en in helder Nederlands en had een voortreffelijke dossierkennis. En ook toen de plaatsvervangende raadsman een in haar ogen vervelende insinuatie deed, gaf zij hem een aantal verbale zweepslagen zonder dat haar fluwelen glimlach ook maar een moment verstrakte. Zelfkritiek ging ze niet uit de weg en ze trad getuigen wellevend tegemoet. En – zeer belangrijk – ze ging voor de feiten, niet alleen om barbertje te laten hangen. De aanklager was klaarwakker, de rechters niet. Maar zij beslissen wel... Naschrift: Ook bij het gerechtshof werd Cas S. na een eis van twintig jaar vrijgesproken, hoewel dna-onderzoek op een aantal sigarettenpeuken onomstotelijk had uitgewezen dat hij op de plaats delict aan het Kramatplantsoen was geweest. Doordat de recherche de vondst van de sigaretten op een verwarrende wijze had geverbaliseerd, verloor dit bewijs echter aan kracht.
– 55 –
De naam van Cas S. is overigens ook nog bij een derde sterfgeval van een vrouw genoemd. Het betrof hier de onverwachte en raadselachtige dood van de veertigjarige Francien van der Meer in Amsterdam, half augustus 1997. Zij werd dood in haar bad gevonden, zonder dat een directe doodsoorzaak kon worden aangegeven. Zij had wel een aantal onverklaarbare blauwe plekken, die aan geweld deden denken. Pas later werd bekend dat Cas S. bij haar over de vloer kwam en zelfs enige tijd over een sleutel had beschikt. Justitie vond de zaak echter niet sterk genoeg om toe te voegen aan de twee reeds ten laste gelegde zaken.
De slapende raadsheer is enige tijd na de zaak, toen hij het paleis van justitie in Arnhem verliet, voor de camera om commentaar gevraagd. Hij wilde niet op mijn bevindingen reageren. Op de vraag ‘Klopt het dat u sliep?’ antwoordde hij: ‘Ik dacht van niet...’
– 56 –
De geur van de dood
Als je een vriend hebt die op jonge leeftijd onverwachts overlijdt en je wordt in zijn kort tevoren gewijzigde testament als voornaamste begunstigde aangewezen, dan zeggen we: dat kan gebeuren. Maar als er bijna aan de lopende band onverwachte sterfgevallen in je naaste omgeving zijn en telkens duikt jouw naam op in de vers gewijzigde laatste wil, dan wordt het allemaal een beetje verdacht. Zeker als er bij enkelen van hen een onverklaarbare dosis kalmerende middelen in de maag wordt aangetroffen. Je hoeft dan geen commissaris Rex te zijn om te ruiken dat daar een luchtje aan zit.
De nu vijftigjarige verpleger Wim M. is zo’n man om wie ‘de geur van de dood’ heen hangt en om die reden ben ik samen met collega Evert Nijkamp al meer dan drie jaar bezig om zijn gangen na te gaan. Dat heeft tot even verbazingwekkende als verontrustende uitkomsten geleid. M.’s naam valt inmiddels bij zeker vijf dubieuze sterfgevallen. Justitie heeft daar onderzoek naar gedaan en M. heeft daar soms ook voor vastgezeten, maar nimmer heeft dit tot een veroordeling geleid. Geen bewijs. In onze uitzendingen lieten we zien dat M. een verpleger is die het met zijn beroepsopvatting niet te nauw nam. Naast de sterfgevallen waren er ook altijd conflicten met patiënten, hun familie en de instanties waar hij voor werkte. Niet zelden ging dat gepaard met stuitende intimidaties, leugens, bedrog, geestelijke terreur en niet te vergeten onkies gerommel met testamenten. Tijdens onze research ontdekten wij ook dat M. twee jaar geleden met behulp van valse papieren in ziekenhuizen had gewerkt. Hij beweerde onder meer dat hij een intensive care-opleiding had genoten, terwijl dit helemaal niet zo was. Justitie zag hierin een uitgelezen mogelijkheid om M. uit de ziekenzorg te wippen, iets wat tot dusver niet was gelukt. En dus werd hij gedagvaard wegens valsheid in geschrifte en ik volgde die procedure op de voet.
– 57 –
Afgelopen maand was het zo ver, maar Wim M. verscheen zelf niet bij de zitting voor de Amsterdamse rechtbank. De zaak werd daarom bij verstek behandeld. Maar vraag niet hoe, mijn bloeddruk steeg tijdens de zitting met enkele tientallen punten. De officier van justitie bleek zich te ontpoppen als een soort advocaat van M. in plaats van als aanklager. ‘M. heeft weliswaar gezegd dat hij een intensive care-opleiding heeft genoten, maar hij heeft in de ziekenhuizen waar hij werd aangenomen nooit op de intensive care-afdeling gewerkt, dus hij heeft er geen schade kunnen aanrichten,’ zo beweerde ze. ‘En na een goed gesprek heeft hij ook nooit meer gebruikgemaakt van die valse papieren.’ Daarom kon worden volstaan met een milde straf, vond ze, een geldboete en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf. Ik rolde bijna van mijn stoel en siste tegen de aanwezige persofficier, die naast mij zat: ‘Daar klopt niets van... de officier weet niet waar ze het over heeft!’ M. heeft namelijk wel degelijk op een intensive care-afdeling gewerkt, zelfs nog nadat zijn bedrog al aan het licht was gekomen en ook heeft hij nadien nog gebruikgemaakt van zijn valse papieren, bij herhaling zelfs! We hebben dit alles duidelijk in onze uitzendingen laten zien, met de bevestiging van de ziekenhuizen erbij. We hebben justitie dit laten weten, maar kennelijk is alles ze ontgaan. De persofficier ging na afloop licht onbehaaglijk voor de camera staan; ze voelde dat ik nijdig was over deze stommiteit. En het werd inderdaad een voor haar onplezierig interview, waarin ik tot haar ergernis maar bleef hameren op de verkondigde onjuistheden. Uiteindelijk gaf ze toe dat M. inderdaad op de intensive care had gewerkt, maar, zo stelde ze:
‘Hij had er geen handelingen verricht.’ Zo’n taalsluwheid verwacht je van een louche advocaat, maar niet van een magistraat. ‘O, dus hij is op de intensive care aangenomen, werkte daar ook, maar deed daar helemaal niets... gelooft u dat zelf?’ hield ik haar met nauwelijks verholen hoon voor. Zodra de camera werd uitgezet liep de persofficier zonder nog een woord tegen ons te zeggen weg naar haar kantoor: beledigd en boos. Maar op wie eigenlijk? Op haar falende collega-officier, op zichzelf, of op mij?
Ach, in mijn vak maak je niet alleen vrienden en soms... soms ben ik daar ook niet bepaald rouwig om!
– 58 –
Wie vermoordde J.F.K. 1
Al menigmaal heb ik verslag gedaan van merkwaardige, soms haast bizarre ervaringen die ik in de loop der tijd als misdaadverslaggever heb opgedaan. Soms denk ik wel eens dat er geen ander vak is waarin je zoveel vreemde vogels tegenkomt als het mijne, maar een dokter, vertegenwoordiger, caissière, taxichauffeur of kapper zal dat waarschijnlijk ook zeggen. Ik probeer ‘verdachte’ brieven of telefoontjes daarom zoveel mogelijk direct te schiften. Zo langzamerhand heb ik daarvoor een redelijk gevoel; soms kan ik aan de adressering op de envelop al zien of de schrijver ze wel allemaal op een rijtje heeft. Maar regelmatig sla ik de plank mis en zit ik in mijn kantoor tegenover een halvegare, of, erger nog, ben ik half Nederland doorgereden om na een minuut te ontdekken dat ik er toch weer ingetuind ben. Het punt is dat je soms geen risico durft te nemen. Je bent bang dat je iemand afpoeiert die vervolgens met een wereldscoop naar de concurrentie loopt. En dus ga je toch overstag als iemand op een afspraak aandringt ook al heb je in feite bedenkingen. Ik heb er een redelijke oplossing voor gevonden. Twijfelgevallen laat ik altijd op vrijdagmiddag op kantoor komen. Dat is toevallig zo gegroeid. Het is dan bijna weekend, de opnamen zijn achter de rug, op de redactie wordt nog wat gerommeld en dan denk ik, goedgemutst als ik ben: Ach... wie weet.
Niet zo lang geleden ontving ik weer zo’n verdacht e-mailtje. Er stond:
‘Wilt u weten wie de moord op jfk in 1963 heeft gepleegd? Wie het fatale schot heeft gelost? Het antwoord wordt steeds in de doofpot gestopt. Ik heb het antwoord.’ Juist toen ik op ‘delete’ wilde drukken, bedacht ik me. Dit was zo krankzinnig, dat ik ineens nieuwsgierig werd naar wie dit mailtje had gestuurd. Waarschijnlijk zo’n paranoïde gek die overal wereldcomplotten ziet en denkt dat hij via de vullingen in zijn kiezen door de geheime diensten van oost en west wordt afgeluisterd, maar je weet het natuurlijk nooit... In een opwelling nodigde ik hem daarom uit voor het eind van de vrijdagmiddag. Op de redactie
– 59 –
ontstond de nodige voorpret en we bespraken gekscherend wat ik zou zeggen als hij de oplossing van ’s werelds meest geruchtmakende moord zou openbaren: ‘Nee, sorry, daar doen we niks aan, die zaak is inmiddels verjaard...’ En toen de man daadwerkelijk langskwam, stond de redactie door het kleine zijruitje van mijn kantoordeur grimassend naar binnen te loeren. Maar de man die zich meldde was geen warhoofd. Het was een manager die donders goed besefte dat ik vooraf had gedacht dat hij compleet nuts zou zijn. Dit was zijn verhaal: Hij had bij de brt een jaar of zeven geleden toevallig een documentaire gezien over nooit-vertoonde filmbeelden van de aanslag op Kennedy. Deze waren uitvergroot en daarop was te zien dat
– nadat de president voor de eerste keer was geraakt – zijn chauffeur een pistool trok en nog een keer op hem vuurde: als een soort genadeschot. De moord was dus wel degelijk een complot van binnenuit, aldus de reportage. Tot zijn verbazing had mijn bezoeker er nadien nooit meer wat over gehoord, er geen letter over in de krant gelezen. Mijn tegenwerping dat dit een absurd scenario is, omdat de toeschouwers in Dallas destijds bij duizenden op elkaar gepakt stonden en iedereen het gezien moest hebben, beaamde hij. En op de wereldberoemde Zapruder-tape was daar toch ook niets van te zien geweest? En zou Jacky Kennedy, die naast de president zat, dat allemaal hebben meegespeeld?
Kom nou! Die zou onmiddellijk hebben geroepen dat de chauffeur gearresteerd moest worden. ‘Ik ben het met u eens,’ zei de man vriendelijk, om daar heel beslist op te laten volgen: ‘maar toch heb ik die beelden gezien. En het gekke is dat toen ik er later met een bevriende journalist bij de brt over sprak, niemand iets van die reportage afwist. In de doofpot gestopt?’ Volgens de tipgever is een kort fragment echter ook te zien op de beruchte film Faces of Death V, die overigens niet vrij verkrijgbaar is. Het was een curieus gesprek, vooral ook omdat de man geen dwaas was, maar serieus (b)leek. ‘Check het dan,’ daagde hij mij uit, ‘dan zul je het zelf zien.’ Oké, ik houd daar wel van. Daarom hier een oproep aan u, lezer: wie heeft informatie over die vermeende brtdocumentaire en wie kan mij de passage uit Faces of Death V leveren?
Ik wil dat toch wel even bekijken. En, ach wie weet... brengen we op vrijdagmiddag toch even de moord op jfk tot klaarheid!
Wordt vervolgd.
– 60 –
Het dossier van dokter O.
In de loop der jaren heb ik honderden moordzaken onderzocht of belicht: in de krant, in Panorama of in mijn tv-programma. U mag ervan uitgaan dat al die moordzaken iets bijzonders hebben gehad, want anders zou ik er geen aandacht aan hebben besteed. Toch raakt de ene moord mij meer dan de andere. Voor de meeste mensen is ‘een moord een moord’, maar als je, zoals ik, het grootste deel van je leven misdaadverslaggever bent, gaan bepaalde levensdelicten ook een beetje voor je ‘leven’, als u snapt wat ik bedoel. Je krijgt er ‘iets’ mee op de een of andere manier. En het gekke is dat een van de moorden die mij het meest intrigeert, al is gepleegd toen ik letterlijk nog in de wieg lag. Het gaat om de gifmoord op Arnolda van Eijl in 1957. Nu zult u waarschijnlijk zeggen: nooit van gehoord. Maar als ik u zeg dat dit de eerste moord was van ‘de Berkelse gifarts’, beter bekend als dokter O., dan roept u waarschijnlijk ‘O... ja!’ Dokter O. is de enige persoon in ons land die tweemaal (!) tot levenslange gevangenisstraf is veroordeeld. Eén keer voor de genoemde moord op zijn echtgenote en nog een keer voor – alweer – een gifmoord op een celgenoot in de gevangenis, ene Arie Lodder. Zijn zaak is ‘une cause célèbre’, een klassieker. De rechtszittingen tegen dokter O. hebben destijds een tumult veroorzaakt zoals we dat heden ten dage niet meer kennen. Ze kregen het predikaat ‘proces van de eeuw’ en dat was niet ten onrechte. Nederland was verdeeld in twee kampen, hen ene geloofde in zijn schuld, het andere in zijn onschuld. Een tussenweg was er niet. Toen ik een keer door een auto-ongeluk een paar dagen was geveld, heb ik de boeken die over O. zijn verschenen allemaal gelezen en vanaf dat moment was ik door deze zaak gegrepen. De dokter was overigens geen type voor wie je snel sympathie koesterde, integendeel. De officier van justitie karakteriseerde hem in zijn requisitoir ooit als ‘een duivelse sluipmoordenaar die geen criminele fantasie te groot, geen leugen te grof en geen verraad te gemeen is’.
– 61 –
In 1995 schreef ik in Panorama een column met een oproep aan mensen die de illustere dokter gekend hadden. Ik was benieuwd of hij nog leefde en wat er van hem was geworden. Dat leverde een heel interessante reactie op. Er meldde zich een vrouw, Roeltje Kastelijn, die in de tijd dat de dokter zijn levenslange straffen uit zat in de gevangenis van Leeuwarden, jaren met hem had gecorrespondeerd en hem wekelijks had bezocht. Uiteindelijk behartigde zij zelfs al zijn zaken. Ze had een prachtig archief over de dokter in bezit, dat mij destijds deed watertanden: brieven, foto’s en documenten. Via haar kwam ik ook nog in contact met de zoon van dokter O., die – overigens zonder dat ik dat wist – in mijn jeugd op een kilometer afstand van mij had gewoond en bij wiens pleegmoeder ik een poos de krant in de bus had gedaan. En achteraf bleek dat een schoonzus van mij in haar jeugd nog een halfjaartje verkering met de zoon-van had gehad, zonder dat zij overigens van diens verleden wist.
De dokter bleek overigens reeds overleden. Hij was nog wel – door gratie – op vrije voeten gekomen. Hij had enkele jaren onopvallend in Oegstgeest gewoond, waar hij zich bezighield met het vertalen van boeken. Hij was aan het eind van de jaren tachtig uiteindelijk een natuurlijke dood gestorven, iets wat je er bij een man als dr. O. maar even bij zegt.
Voor mijn programma heb ik in 1996 met hulp van Roeltje Kastelijn een historische reconstructie van zijn leven en dan met name van de twee moorden gemaakt. Het is een prachtig dossier geworden dat nog altijd tot mijn all-time-favorites behoort en dat mijn fascinatie alleen maar deed toenemen. In de jaren die volgden sprak ik Roeltje nog af en toe en we stuurden elkaar altijd een kerstkaartje. Deze jaarwisseling kreeg ik echter een brief van haar. Ze schreef dat ze zich was gaan afvragen wat ze met het archief – waaronder enkele honderden handgeschreven brieven van de dokter, die een uniek tijdsbeeld van hem zelf en het gevangenisleven schetsen – moest doen nu ze wat ouder werd. Na lang nadenken had ze de knoop doorgehakt. ‘Ik wil het jou cadeau doen,’ berichtte ze me. ‘Ik weet dat het bij jou in goede handen is...’ En bij een etentje heeft ze alles aan mij overgedragen en liet ik het oude papier voorzichtig door mijn handen gaan. Het bevat vele pronkstukken, zoals de handgeschreven studentenkaart van de dok–62 –
ter. In mijn collectie misdaadmemorabilia krijgt het een ereplaatsje. Dr. O. is al enige tijd dood en ik voel me hiermee een klein beetje de beheerder van zijn papieren nalatenschap, een zeldzaam brievenarchief. Veel dank, Roeltje, ik zal er heel goed voor zorgen!
– 63 –
Wanhoop en waardigheid
Als ik eenmaal aan een zaak begin, laat ik ’m niet gauw meer los. Ik heb een hekel aan tv-rubrieken die in 8 minuten en 45 seconden sharp! een onderwerp neerzetten waar je vervolgens nooit meer wat van hoort. In commentaren van collega-verslaggevers word ik daarom vaak ‘vasthoudend’ genoemd. Ik vind dat zelf nogal overdreven, in feite wil ik gewoon weten hoe iets afloopt en dus blijf ik dat volgen, zo simpel is het eigenlijk. En dus ziet u bij ons regelmatig een ‘followup’. Nu geef ik toe dat bij sommige zaken inderdaad wel eens de lange adem moest worden aangesproken om steeds een vinger aan de pols te houden. Met de moeder van Petertje Oort, een tienjarig jongetje uit Purmerend dat in 1982 werd vermoord, heb ik nu al meer dan achttien jaar contact. Achter de Puttense moordzaak zit ik ruim zeven jaar aan. De verdwijning van Marion en Romy van Buuren uit het NoordHollandse Bergen bezorgen me al meer dan vier jaar hoofdbrekens. En hetzelfde geldt voor de moord op Nicky Verstappen uit Heibloem. Er gaat al jaren geen week voorbij zonder dat ik de ouders meermalen spreek. En vele, vele andere zaken volg ik ook al jaren op de voet. De intensieve en niet zelden emotionele contacten zorgen ervoor dat je een nauw contact met de slachtoffers of nabestaanden opbouwt. En als je in ruim 23 jaar misdaadverslaggeving veel zaken hebt behandeld, is het gevolg dat je voor veel van deze mensen een aanspreekpunt bent, of misschien moet ik wel zeggen het aanspreekpunt bent. Ze bellen je met nieuws, hun vragen, hun teleurstellingen, hun (wan)hoop, hun twijfels, of gewoon omdat de muren op hen afkomen. En die gesprekken vinden niet altijd alleen maar tussen negen en vijf plaats. Maar ook in het weekend, ’s avonds als er net een spannende voetbalwedstrijd is en ook in de vakantie. Misdaadverslaggever is geen beroep, zeg ik wel eens, maar een levensstijl. En ik zeg u eerlijk, dat is soms best zwaar. Het zijn immers altijd verhalen waar je niet vrolijk van wordt en die vaak nog lang in je hoofd nagalmen.
– 64 –
Het was weer zo’n week die bijna helemaal in het teken stond van slachtoffers en nabestaanden. Ik was uitgenodigd bij de presentatie van het boek Het oog van de storm van Ingeborg Teeseling, die twintig ‘slachtoffers-in-actie’ had geïnterviewd. Samen met onder andere Jan Kloppenburg – de vader van Joes – zat ik in een forum om de aanwezigen vanuit de praktijk te vertellen wat slachtoffers doormaken, beleven en hoe ze soms de strijd met hun noodlot aanbinden. Ik sprak die avond met Jan en Adri den Haan uit Tiel, die hun zoon Erik-Jan verloren door een ‘verdwaalde’ kogel in een discotheekruzie. Ik kon na afloop bijpraten met Wil en Jos Vreeburg uit Vught, wier dochter Caroline door moordenaarshand in Frankrijk omkwam. Jan Kloppenburg, Wil Vreeburg en Jan den Haan schetsten die avond aangrijpend hoe moeizaam hun leven na de dood van hun kind verloopt. Hoe moeilijk het is om als echtpaar bij elkaar te blijven. Verdriet brengt mensen niet alleen dichterbij elkaar, zoals velen denken, maar drijft ze ook vaak uiteen. Dubbel leed. De put is vaak bodemloos. De dag erna had ik intensief overleg met Berthie Verstappen, de hierboven al genoemde moeder van Nicky. De onzekerheid over de identiteit van de dader heeft haar in een wurgende greep. Weer een dag later had ik in Zwaagwesteinde een lang gesprek met Bauke en Maaike Vaatstra, de ouders van de vermoorde Marianne, ook zo’n zaak die al jaren loopt. Ook bij hen was de machteloosheid bijna tastbaar: wie en waarom, zijn de vragen die hen niet loslaten zolang de dader niet is gepakt. De volgende dag ging ik bij de ouders langs wier kind een paar jaar geleden werd omgebracht; ik noem hun naam opzettelijk niet. Toen ik in hun huiskamer anderhalf uur met hen had gepraat, viel mij ineens op dat hij nog geen sigaret had opgestoken, terwijl normaal de hele asbak vol lag. ‘Hé, rook je niet meer?’ vroeg ik verbaasd. Hij keek me even weifelend aan en zei: ‘Jawel, Peter... Ik rook nog steeds, maar... eh... ik kan het me financieel niet meer veroorloven. Na de moord heb ik vrijwel geen inkomen meer gehad, maar wel veel kosten. We hebben flink ingeteerd. Op alles moet worden bezuinigd... Ik rook nu alleen in het weekend.’ Hij maakte een hulpeloos gebaar. Op het moment dat hij dit zei, voelde ik achter mijn ogen de tranen branden. Van mijn stuk gebracht bood ik hem aan ‘die extraatjes’ voortaan voor hem te betalen, maar op het moment dat ik dit opperde, wist ik al
– 65 –
dat hij vriendelijk maar beslist zou weigeren. Want ik heb dat vaker gezien: nabestaanden zijn weliswaar hun dierbaarste bezit, hun kind, kwijt... maar niet hun waardigheid. Die niet.
– 66 –
Brief aan de persoon die meer weet
Het is nu tweeënhalf jaar geleden, maar nog dagelijks wandelen Peter en Berthie Verstappen uit het Limburgse Heibloem naar de begraafplaats in hun dorp. Soms zelfs twee keer. ’s Morgens en ’s avonds. Daar, aan het graf van hun elfjarig zoontje Nicky, met het in brons gegoten logo van ‘zijn’ Ajax, schikken ze wat bloemen, ze verwijderen wat dorre blaadjes en praten zachtjes tegen hun oogappel, die in augustus 1998 tijdens een jeugdzomerkamp in de bossen bij Brunssum om het leven kwam. Maar bovenal staan ze er altijd in gedachten verzonken. Verdriet, heimwee, woede, onbegrip en frustratie vechten dan om voorrang: waarom Nicky? Waarom ons kind, waaraan we zo oneindig veel plezier beleefden, dat ons zoveel geluk schonk?
Ik ben een paar keer mee geweest met Peter en Berthie naar het graf van Nicky en telkens heb ik dat ervaren als indrukwekkende momenten, pijnlijke bewijzen van de ongeschreven wet dat het leven dikwijls het meest hardvochtig en onrechtvaardig is tegenover mensen die dat niet verdienen. Maar die bezoeken gaven mij ook een stuk verbetenheid om te blijven zoeken naar de dader die dit leed veroorzaakt heeft, al dan niet opzettelijk. De laatste twee jaar heb ik daarom onophoudelijk aandacht voor de zaak gevraagd. Het vastgelopen rechercheonderzoek is heropend, we hebben een recordbeloning van vijfhonderdduizend gulden uitgeloofd en talloze, honderden tips en sporen nagetrokken. En toch, toch is de zaak nog steeds onopgelost. En dat stemt bitter, dat maakt wanhopig, vooral als ik van dichtbij zie en hoor wat dit met Peter, Berthie en hun dochtertje Femke doet. Er gaat geen week voorbij zonder dat ik hen een paar keer spreek en ik kan daardoor aan de toon waarop de telefoon wordt opgenomen bijna afleiden hoe het in huize Verstappen gaat. Of er weer een beetje hoop is, of de recherche hard aan de zaak werkt, of dat het de afgelopen dagen erg stil is geweest. Dat laatste komt overigens steeds vaker voor...
– 67 –
Het verraste mij dan ook niet dat Peter en Berthie een ‘noodkreet’
naar de media stuurden, om hun gevoel van onmacht lucht te geven. Het was een brief recht uit hun hart, gericht aan de persoon die verantwoordelijk is voor hun verdriet en wanhoop:
‘...Voor de meeste mensen is het al 2,5 jaar geleden dat er iets met Nicky is gebeurd, men gaat verder met het normale leven. Voor ons staat de tijd nog steeds stil op 10 augustus 1998. Alles is nog even pijnlijk als toen. De pijn, het gemis, de vragen van: wat is er gebeurd?
Hoe is het gebeurd en waarom is het gebeurd? Waarom Nicky, een onschuldig elfjarig ventje dat niemand kwaad deed en met volle teugen genoot van het leven. Zo kunnen wij niet verder leven!
Zeker ook niet zijn zusje, die ’s avonds nu alleen naar bed moet en dan niet kan slapen van verdriet en eenzaamheid. Voor ons allen is het een droom die niet waar is. Dit is ons toch niet overkomen? Wat is er gebeurd op 10 augustus 1998? Soms denken wij zelf dat het ook niet de bedoeling van de dader is geweest dat Nicky zou overlijden. Wil degene die ons dit kan vertellen – of iemand die er iets vanaf weet
– ons eindelijk de rust geven die wij nodig hebben? Dertien maart wordt Nicky 14 jaar. Wij hopen dat degene die hiervan weet, ons antwoord kan geven op onze vragen zodat wij eindelijk een beetje rust krijgen en ons verdriet en pijn een plaatsje kunnen geven en proberen met Femke verder te gaan, ook al zal dit moeilijk zijn. Wij smeken daarom degene die iets weet dit te melden bij het rechercheteam. Telefoonnummer: 043-400.1575 of 043-400.1577’. Soms moet ik wel eens even nadenken waar ik mijn column over zal schrijven. Deze week kostte me dat nog geen seconde... Naschrift: De brief van Peter en Berthie haalde de landelijke pers en zelfs enkele nieuwsrubrieken op televisie. Ook mijn programma heeft er aandacht aan besteed. Er kwam een behoorlijk aantal tips op binnen, maar de persoon aan wie de brief in feite was gericht, reageerde niet. Dit had er mogelijk mee te maken, zo hebben psychologen later
– 68 –
duidelijk gemaakt, dat in veel kranten de verkeerde kop boven het artikel heeft gestaan. De recherche gaat ervan uit dat de dader nooit de bedoeling heeft gehad Nicky om het leven te brengen, maar dat dit een ongelukkige, fatale samenloop van omstandigheden is geweest. De dader voelt zich daarom ook maar beperkt schuldig. In veel kranten stond echter als kop: ‘ouders nicky schrijven brief aan moordenaar’. En op die wijze had de persoon in kwestie nu juist niet aangeduid moeten worden. Hij voelt zich geen moordenaar, maar iemand die zelf ook slachtoffer is van de omstandigheden. Op die wijze had hij
‘aangeschreven’ moeten worden.
– 69 –
Moord en brand
In alle stilte is een van de meest intrigerende moordzaken van de laatste zes jaar tot een ontknoping gekomen. Daarnaast was het ook nog een van de meest kostbare rechercheonderzoeken dat ooit is gehouden; duizenden manuren en grootscheepse reconstructies zorgden ervoor dat het justitiebudget voor miljoenen moest worden aangesproken. Dat was nodig om de vraag te beantwoorden of het in deze zaak om moord ging of om een noodlottig ongeval. En om aan te geven dat het werkelijk beide kanten op kon gaan: het is een van de weinige rechtszaken waarbij ik mij faliekant heb vergist in de afloop. Waar ging het om? In juli 1995 ontstond in een woning in het Brabantse plaatsje Steensel een korte maar heftige binnenbrand. Toen de brandweer het pand betrad, vond zij in de garderobekamer het lichaam van de 32-jarige Suzanne Davies. Zij was naakt en zat in een vreemde houding, een soort kikkerzit. Haar lichaam was flink verbrand en politie en brandweer vroegen zich direct af waarom de vrouw de ruimte niet ontvlucht was, terwijl daar alle mogelijkheid toe was geweest. In de woning rook het sterk naar terpentine en de man van Suzanne, de ondernemer Kevin S., was kort voor het ontstaan van de brand, in het holst van de nacht, om nogal onduidelijke redenen vertrokken naar hun oude woning. Het was het begin van een omvangrijk politieonderzoek. S. beweerde dat de dood van Suzanne een ongeluk moest zijn. Zij had waarschijnlijk stiekem liggen roken in bed en was in slaap gevallen. In de geblakerde slaapkamer vond de recherche inderdaad een halfverbrand pakje sigaretten en een aansteker naast het bed, maar geen... asbak. En volgens de technische recherche kon het dekbed niet vlamvatten door een sigaret. De politie concludeerde brandstichting en dus moord, die S. volgens hen sluw had geregisseerd. De raadslieden van S., de topstrafpleiters mr. Nico Meijering en mr. Achmed Baaijens, kwamen echter met een contraonderzoek op de proppen waaruit bleek dat het dekbed wel degelijk in
– 70 –
brand kon vliegen door een sigaret. Kevin S. bleek een merwaardige, verdachte figuur tijdens het onderzoek. Er was sprake van dubieuze testamenten, schimmige ondernemingen, twijfelachtige verklaringen en belastende getuigenissen. Maar S. was een tegenstander van formaat voor de recherche. Op alles had hij een weerwoord, hij was een meester in het bijstellen van verklaringen en wees subtiel op getuigenissen die ontlastend of in tegenspraak met elkaar waren. Tijdens de rechtszaak werd vijftien jaar cel geëist tegen S., maar zijn advocaten sleepten vrijspraak uit het vuur, om in termen te blijven. De zaak kwam nu voor bij het gerechtshof in Den Bosch en onderzoek op onderzoek, verhoor op verhoor en deskundige na deskundige volgde. De slaapkameretage werd door tno nagebouwd en in een unieke reconstructie werd deze opnieuw in brand gestoken. Duizenden manuren en miljoenen guldens werden in dit stadium weer aan de zaak gespendeerd. En eindelijk, terwijl de pers de zaak al was vergeten, kwam de zaak weer ter zitting. De uitkomsten waren nogal negatief voor S., maar diens advocaten hadden zich als terriërs in de zaak vastgebeten. Tegenover elke belastende verklaring konden zij een ontlastende leggen, van niet de minste deskundigen. En omdat in strafzaken bij twijfel de verdachte moet worden vrijgesproken, meende ik dat S. de dans zou ontspringen. Tijdens een schorsing van de zitting besprak ik met Nico Meijering de stand van zaken. De presidente had hem – nogal ongebruikelijk – gevraagd of hij niet zijn hele lijvige pleidooi wilde uitspreken, omdat we dan ’s avonds laat nog zouden zitten. Het hof zou alles wel lezen, zei ze. ‘Dit is een geheide vrijspraak, Nico,’ voorspelde ik hem. ‘Zoiets zou ze nooit vragen als ze niet toch al van plan was hem vrij te spreken. Er is te veel twijfel.’
Meijering keek me peinzend aan en vroeg: ‘Ik weet het niet... Wat zet je erop? Een goede fles wijn?’ Tuurlijk! Voor mijn part een hele wijnwinkel, zo overtuigd was ik van de vrijspraak. De advocaat volstond na de schorsing met een beknopte samenvatting van zijn pleidooi en naar mijn overtuiging had de president alle aanwezigen een paar uur op de harde houten banken bespaard met haar verzoek. Twee weken later kwam de uitspraak en die kwam aan als een uppercut van een zwaargewicht bokser: dertien jaar cel voor Kevin S.! Het hof achtte moord wel bewezen en de kans op een noodlottige samenloop van omstandigheden te verwaarlozen. S. verliet ‘groggy’ voortijdig de rechtszaal.
– 71 –
Mr. Meijering hoorde het arrest met een wit weggetrokken gezicht en met gesloten ogen aan. En zelf was ik ook verbluft. Het was tamelijk lang geleden dat ik er zo naast zat. Ik vrees trouwens wel dat de wijn mr. Nico Meijering bitter zal smaken. Ik geef ’m overigens graag, want ondanks dat ik aan vrijspraak dacht, was ik er wel van overtuigd dat S. schuldig is. En in die zin is er dus echt wel recht gedaan...
– 72 –
Terug naar Aalsmeer
Half november verdween in Aalsmeer de dertigjarige Angelique van Osch, moeder van een tweejarig peutertje. Ze werd voor het laatst gezien bij een bankfiliaal in haar woonplaats, op nog geen halve kilometer van haar woning aan de Uiterweg. De verdwijning is nog steeds onopgehelderd, maar de echtgenoot van Angelique, de 37-jarige Paul, is ondertussen wel in hechtenis genomen. Hij had vele en aantoonbare leugens verteld over de verdwijning van Angelique en ook een vals alibi voor zichzelf gefabriceerd. In zijn auto werd bovendien bloed van zijn vrouw gevonden. Hun huwelijk was slecht en stond op springen. Dit zou voor Paul grote financiële gevolgen hebben. Paul gaf uiteindelijk toe dat Angelique de middag van de verdwijning bij hem in de auto had gezeten en dat ze letterlijk slaande ruzie hadden gekregen. Hij had haar vervolgens de auto uitgetrokken en was weggereden. Sindsdien had hij niets meer gehoord. Volgens hem was ze gewoon weggelopen – zonder geld, zonder paspoort en zonder nog naar haar kindje om te kijken waarvan vriend en vijand beaamde dat ze daar stapeldol op was. De recherche vindt de opeenstapeling van leugens en verdraaiingen iets te veel goedgelovigheid vragen en arresteert Paul. Hij wordt ervan verdacht dat hij zijn vrouw heeft vermoord, waarna hij haar lichaam onvindbaar heeft laten verdwijnen. De politie heeft op tal van plaatsen gezocht, onder meer in versgedolven graven op de algemene begraafplaats in Aalsmeer omdat de specifieke grondsamenstelling daarvan onder zijn schoenen kleefde, maar heeft niets gevonden.
In de week dat Angelique verdween werd ik vierenveertig jaar geleden in een woning aan diezelfde Aalsmeerse Uiterweg geboren. Ik ben beroepshalve altijd al zeer geïntrigeerd geweest in spoorloze verdwijningen, maar toen ik in de krant las dat Angelique van Osch een paar woningen van mijn wieg af woonde, sloeg ik geen krantenregel over dit mysterie meer over. En toen haar moeder Hanneke mij onlangs
– 73 –
een mailtje stuurde met de vraag of ik misschien kon helpen, nodigde ik haar nog diezelfde middag bij mij op kantoor uit. De moeder vertelde mij dat de familie wanhopig werd van de onzekerheid en niet meer kon verdragen dat de echtgenoot van Angelique niet de waarheid vertelde over wat er nu was gebeurd. Gevolg van het gesprek was dat wij de zaak met spoed ter hand namen. Het onderzoek maakte het uiteraard noodzakelijk om poolshoogte in Aalsmeer te nemen; mijn geboorteplaats, waar ik allang niet meer geweest was. En tijdens onze research viel ik van de ene aha-erlebnis in de andere. Niet alleen waren Angelique en ik
– met een tussenpoos van enkele tientallen jaren – bijna buren geweest, er waren ook andere frappante raakvlakken. Angelique dreef samen met Paul een modezaak in de Zijdstraat in Aalsmeer en in datzelfde straatje, schuin tegenover haar nering, woonden vroeger mijn moeder en mijn grootouders, die daar een kleding-en manufacturenwinkel hadden. Uiteraard ging ik er even kijken: er was sinds mijn jeugd veel veranderd, maar aan kleine dingen herkende ik het pand van mijn opa en oma waar ik als kind vaak had gespeeld en af en toe had gelogeerd. Er zit nog steeds een kledingzaak in. Tijdens onze speurtocht spraken we veel met kennissen en vrienden van de verdwenen Angelique en zo werden we ook verwezen naar een man op de Oosteinderweg in Aalsmeer. De Oosteinderweg? Daar is mijn vader geboren en ik heb er als tiener veel rondgestruind en gevist op de jachtwerf van mijn opa. En de zoekactie van de recherche in de verse graven vond plaats op de algemene begraafplaats waar sinds enkele jaren ook mijn vader rust. Zo kwamen vader en zoon tijdens de opnamen die we maakten toch weer even bij elkaar. Een speurtocht als sentimental journey... Voor het eerst in mijn carrière had ik trouwens ook enig voordeel van mijn nietige geboorteplaats. Als getuigen weinig spraakzaam waren of niet mee wilden werken, liet ik subtiel vallen dat ik goed wist hoe het in Aalsmeer toeging, omdat ik er zelf vandaan kwam (al ben ik na mijn tweede jaar verhuisd!). Menig maal werd verrast geroepen: ‘O... maar dan ben je een zoon van Wout de Vries!’ Ik knikte... inderdaad. Dat hielp. Deuren gingen open, terughoudendheid verdween. En het duurde niet lang of half Aalsmeer was van mijn ‘terugkeer’ op de hoogte en veel inwoners begonnen er nu zelf over als zij mij zagen. Toen ik een wildvreemde man de weg vroeg, bromde hij: ‘Ik dacht dat jij hier vandaan kwam... dan moet je dat toch weten?’
– 74 –
Het was een bijzondere gewaarwording om voor deze zaak terug te zijn in de plaats die nog altijd in mijn paspoort staat. Maar waar het om ging en gaat, was natuurlijk de tragische verdwijning van Angelique van Osch. Ondanks alle inzet en alle medewerking is het mysterie nog steeds onopgehelderd. En juist in deze zaak, in deze plaats, is dat mijn eer te na natuurlijk! Dus als er iemand in de relatiekring van Paul en Angelique is, die weet waar zij is of wat er met haar is gebeurd, laat het mij weten! Zeg maar als echte Aalsmeerders onder elkaar... Wordt vervolgd.
– 75 –
‘Hier achter mij...’
Mijn tv-programma is weer begonnen en sinds een aantal weken zijn de opnamen daarvoor in volle gang. Aan mijn agenda is dat goed te merken. We werken doorgaans aan zo’n stuk of acht ‘dossiers’ tegelijk en de opnamen daarvoor lopen kriskras door elkaar. En dus klinkt er vanuit de regie regelmatig de roep of ik in mijn agenda een gaatje vrij wil houden voor een interview, een confrontatie, of een standupper. Dat laatste is een vakterm voor een stukje presentatie-op-locatie. U
kent dat wel, het zijn korte tekstjes die bijvoorbeeld ook journaalverslaggevers vaak uitspreken en waarin altijd wel de zin voorkomt: ‘hier achter mij...’ En vervolgens zien we het decor van een nieuwsgebeurtenis, zoals een ramp, een plaats delict of bijvoorbeeld het Witte Huis. In mijn programma zitten ook altijd veel standuppertjes. Het laat zien dat de presentator op de newsspot is en het dus geen beelden zijn die jan en alleman hadden kunnen maken, althans... dat denken we zelf graag.
De afgelopen weken heb ik weer tientallen van die standuppertjes gedraaid en hoewel dat er op uw tv-scherm uitziet als een fluitje van een cent, is dat in de praktijk dikwijls een heidense klus. De clou van een standupper is dat het eruit moet zien alsof de presentator de bewuste informatie achteloos uit zijn mouw schudt en bijna ter plekke verzint. De werkelijkheid is anders. Een standupper wordt van tevoren geschreven en het luistert buitengewoon nauw wat er in gezegd wordt. Een standupper mag niet te lang zijn, hij moet naadloos aansluiten op wat de kijker tot dusver in de reportage heeft gezien en moet als het ware ook weer aankondigen wat men in de daaropvolgende minuten te zien gaat krijgen: tegelijkertijd terugblikken en vooruitzien dus. Een goede standupper schrijven is een aparte kwaliteit in ons vak. Het schrijven mag dan niet iedereen gegeven zijn, het opnemen van een standupper is nog veel moeilijker. Het gebeurt met regelmaat dat
– 76 –
ik de wanhoop nabij ben als we op locatie zijn. Zeker als een standupper, zoals in mijn programma nogal eens gebeurt, moet overvloeien in een ingewikkelde reconstructie. Er kan tijdens de opnamen zoveel fout gaan, dat het bijna een wonder is dat het goed gaat. Om te beginnen word je gestoord door de toevallige voorbijgangers die menen dat ze op slag gek moeten gaan doen als ze een camera zien. En dus lopen er mensen als een wethouder Hekking dwars door het beeld, of erger nog, blijven als een imbeciel vlak achter je staan kijken en presteren het dan ook nog om te zwaaien, te roepen (‘Komt dit op tv?’) of stompzinnig te lachen. Zo ongeveer één op de tien automobilisten kan het bovendien niet laten om flink te toeteren als hij langsrijdt en dat zorgt er allemaal voor dat je zorgvuldig ingestudeerde tekstje weer helemaal over moet. Grrrrr... Als zoiets een paar keer is gebeurd, kan ik zo’n passerende lolbroek wel wurgen! Van een dagje standuppers opnemen kom ik ’s avonds soms gebroken thuis, terwijl ik goedbeschouwd maar enkele tientallen regels heb hoeven uitspreken. Er zijn trouwens nog veel meer oorzaken waarom de opnamen over moeten. Soms lijkt het wel alsof de duvel ermee speelt, maar altijd als wij standuppers opnemen, komen er net vliegtuigen over, razen er treinen of ronkende motoren voorbij, gaan scholen net uit, of begint men op een nabijgelegen bouwplaats met heien of zagen. Gelooft u mij: Nederland sterft werkelijk van de herrie als je erop let. Maar in de filmpjes op tv hoor je daar bijna nooit iets van omdat cameraploegen er een kunst van hebben gemaakt tussen dat lawaai door te laveren. Maar daarmee ben je er als presentator overigens nog niet, want als al die geluidshindernissen bezworen zijn, dan blijkt dat de geluidsman zijn microfoonhengel in beeld heeft hangen of dat een productiemedewerker zijn mobiele telefoon niet heeft uitgezet, en prompt klinkt er een krankjorum beltoontje over de set als je aan de laatste zin bezig bent. Dan is het beeld weer niet helemaal scherp, is de band net op, geeft de camera-accu de geest, is de belichting niet in orde of begint het net te regen: ‘Stop maar, we doen dit nog een keer over!’ En als dat allemaal eindelijk goed gaat... alles stil en iedereen klaar is, dan ben ik het die zich stom verspreekt, de verkeerde kant op draait of net een kriebel in de keel heeft. Een standupper, dat achteloos ogende presentatietekstje, is in werkelijkheid dus een kunststukje!
– 77 –
Wie vermoordde J.F.K. 2
Een tijdje geleden deed ik een oproep over de moord op John F. Kennedy in 1963. Dit naar aanleiding van een man die bij mij op bezoek was geweest met een nogal buitenissig verhaal. Hij vertelde dat hij ooit een buitenlandse tv-reportage had gezien waarin werd getoond dat de chauffeur van de open auto waarmee Kennedy door Dallas reed, na de eerste schoten een wapen te voorschijn had getrokken en de president een soort genadeschot gaf. Het zou het bewijs zijn dat de dood van Kennedy een zorgvuldig geënsceneerd cia-complot was en niet een eenmansactie van zondebok Lee Harvey Oswald, zoals de staatscommissie Warren altijd heeft willen doen geloven. De man vroeg zich af of deze beelden soms de doofpot in waren gegaan, want hij had er nooit meer iets van gehoord of gezien. Ik vond het een fabelachtig verhaal, met de nadruk op fabel. Wat een onzin dat de chauffeur een wapen zou hebben getrokken! Op Dealey Plaza stonden duizenden toeschouwers te kijken op het moment van de aanslag. Dan waren er warempel wel betere momenten om de president te mollen. En zou de meerijdende Jacky Kennedy dat spelletje zomaar hebben meegespeeld, nee toch? Toch was mijn interesse gewekt en omdat de aanbrenger van dit verhaal volkomen normaal oogde, vroeg ik of u soms iets van deze tv-documentaire afwist. Nou, dat heb ik geweten! De telefoontjes, brieven en e-mails komen nog steeds binnen. Ik had nooit kunnen vermoeden dat zoveel mensen in Nederland – 37
jaar na de aanslag – nog zo gegrepen worden door dit onderwerp en er ook zoveel van afweten. Kranten-en tijdschriftknipsels van bladen over de hele wereld kreeg ik op mijn bureau met daarin de meest uiteenlopende theorieën over complotten en samenzweringen. Maar ook videotapes in allerlei talen met urendurende documentaires met de ene onthulling na de andere. Ik heb dit allemaal doorgenomen en ik heb ook een aantal lezers van de column bij mij op kantoor uitgenodigd om hun videobanden te zien. En ik moet u bekennen: gaandeweg raakte ik meer en meer gefascineerd door ’s werelds beroemdste
– 78 –
onopgeloste moord. Ik las de artikelen en als ik even niets om handen had draaide er een videoband, waar ik verstoord van opkeek als mijn medewerkers aandacht vroegen voor een hedendaags onopgelost misdrijf, waarbij ik opeens een nogal kneuterig gevoel kreeg. En ja hoor, de bewuste documentaire waar mijn gast het over had gehad, kwam ook boven water! Het ging om een reportage die in Zweden (!) is uitgezonden onder de naam ‘Kennedy, the sacrificed King’, ofwel
‘Kennedy de geofferde koning’. En daarin is inderdaad een zesmaal vertraagde en vergrote opname van de wereldberoemde Zaprudertape te zien – het moment van de aanslag – waarop chauffeur en secret-serviceagent William Greer zich na de eerste schoten even naar de geraakte president omdraait. In een fractie van een seconde – je ziet het echt pas na tien keer kijken – lijkt het alsof Greer inderdaad een wapen vasthoudt dat een terugslag krijgt. Of het nou echt een vuurwapen is wat je ziet, betwijfel ik overigens zeer. Ik vond het te wit, te licht, te opvallend van kleur. Mijns inziens kon het ook een weerkaatsing van zonlicht zijn en bovendien gaat de samenzweringsgedachte erachter mij om een aantal andere praktische redenen ook te ver. Maar wat waar is, is waar: het staat op de videotape! Zeer fascinerend, heel interessant! En wat ook waar is, is dat ik sindsdien niet ben afgehaakt, maar steeds meer informatie opslurp over het grootste moordmysterie van de wereld. Een ontwikkeling die de eindredacteur van mijn programma, Simon Vuyk, met gemengde gevoelens gadesloeg. Kennelijk bespeurde hij het onuitgesproken verlangen in mijn enthousiaste verhalen om als misdaadverslaggever, wiens werkterrein immer wordt afgekaderd door de Nederlandse dijken, ook eens met zo’n echte wereldzaak bezig te zijn. Toen hij onlangs mijn kantoor binnenkwam en ik hem voor de derde keer die week begeesterd wees op een onthullend stukje uit zo’n perfect gemaakte jfk-documentaire, fronste hij: ‘Hmm... Ik hoop niet dat ik over een paar jaar moet zeggen: het ging met Peter fout op het moment dat hij die Kennedy-column schreef...’
– 79 –
Van onze speciale verslaggever
Moordenaars doen vaak alles om hun misdrijf te verbergen voor de buitenwereld. Sporen worden zorgvuldig weggewreven, rammelende alibi’s daarentegen opgepoetst. Niemand mag weten dat de moordenaar op de plaats delict is geweest. Er is echter een uitzondering: de moordenaar wil het zelf vaak weten dat hij de moord heeft gepleegd en niet zelden pikt hij daarvoor een ‘aandenken’ mee dat behoort aan het slachtoffer. Dat kan soms een sieraad zijn, maar ook een tasje, een sjaaltje, een slipje, een bh of een pluk (schaam)haar. In de criminologie noemt men dat een beetje oneerbiedig ‘trofeeën’. In moordzaken is de politie zeer gespitst op dit soort relikwieën, omdat het de schuld kan aantonen van een verdachte als er bij een huiszoeking zo’n trofee boven water komt. Men gaat ervan uit dat moordenaars hun daad daarmee nog eens hebben willen ‘herbeleven’. Het is voor hen – maar ook voor de politie! – een tastbaar bewijs dat zij de moord echt hebben gepleegd. Veel misdadigers kunnen trouwens de verleiding niet weerstaan om krantenartikelen over het onopgeloste misdrijf uit te knippen en stiekem te bewaren. Misschien streelt het hun ego wel dat zij die slimme ‘onbekende dader’ zijn waar de artikelen over reppen. Normaal gesproken kunnen zij nooit met iemand over hun misdaden praten en dus lezen en herlezen ze de verhalen erover... Omdat ik van deze fenomenen op de hoogte ben, reageerde ik verrast toen ik een poosje geleden een brief van iemand kreeg, met daar bijgevoegd De Telegraaf van maandag 29 december 1969. De briefschrijfster berichtte me het volgende: eind 1969 had zij in Doetinchem een bankstel gekocht, dat een paar maanden later werd afgeleverd. Zo’n dertig jaar had de schrijfster naar volle tevredenheid op de bank gezeten, maar eind 1999 was hij echt versleten en kocht ze een nieuwe. Het oude meubel sloopte ze om bij de vuilnis te zetten en toen trof zij tot haar verbazing in de rugleuning van de bank, keurig opgevouwen, die bewuste Telegraaf aan.
– 80 –
Op de voorpagina van de krant werd onder meer bericht dat december 1969 een koude maand was geweest en werd gewaarschuwd voor een griepgolf. Ook werd de doop van twee prinsjes in de Domkerk in Utrecht aangekondigd en moest de voetballiefhebber weten dat de geblesseerde Ajacied Henk Groot op de Canarische Eilanden zou gaan revalideren. Aardig nieuws, maar blikvanger op de voorpagina was onbetwist het groot opgemaakte verhaal ‘van onze speciale verslaggever’ dat vossen in de bossen bij het nabijgelegen Renkum in een ondiep graf het lichaam hadden blootgelegd van de twee jaar eerder (op 31 augustus 1967) verdwenen Oosterbeekse Derkje Derksen. Er stond een zwartwitfotootje bij van een licht loensende vrouw met een onregelmatig gebit. Deze 33-jarige moeder van vier kinderen was getrouwd met een fabrieksarbeider en was de ochtend van haar verdwijning boodschappen gaan doen, maar geen winkelier had haar die dag gezien, bleek achteraf. Een dag later werden haar fiets en jas en –
lege – handtas teruggevonden bij een bushalte langs een snelweg –
alsof ze daar was vertrokken – maar de recherche is er altijd vanuit gegaan dat dit een geënsceneerd spoor was. Ook werd in het bos, op tweeënhalve kilometer van haar woning, nog een kleed met wat lege bierflesjes gevonden, dat van haar afkomstig bleek. Kennelijk had zij op deze plek met haar moordenaar een rendez-vous gehad en is er toen iets gebeurd. De recherche heeft sterke vermoedens gehad, zo heeft aanvullende research mij geleerd, dat de als nogal losbandig bekend staande Derkje Derksen, een verhouding heeft gehad met haar eigen schoonvader, een 63-jarige man die bepaald geen waterdicht alibi had. Hij had wel vaker geheime afspraakjes met haar in het bos en het gevonden kleed had hij volgens getuigen ooit uit de schuur van zijn schoondochter meegenomen om gereedschap in te pakken. Maar het zal altijd onopgehelderd blijven of de schoonvader daadwerkelijk de moordenaar is geweest, want in januari 1968, een half jaar na de verdwijning van Derkje, overleed hij zelf aan kanker. Op zijn sterfbed werd hij nog gehoord door de recherche, maar hij ontkende alles. En toen eind december 1969 in De Telegraaf het verhaal verscheen dat het lichaam van Derkje door een paar jagers was gevonden, leefde hij al niet meer. En dus blijft de prikkelende vraag: Wie, o wie verstopte die krant met dat moordverhaal in de rugleuning van de bank, waar hij vervolgens dertig jaar bleef zitten eer hij bij toeval werd gevonden en bij mij terechtkwam? Was dat soms de moordenaar?
– 81 –
Rechters komen nooit te laat,
maar later
Ik ben een man van de klok. Aan te laat komen heb ik een gruwelijke hekel. Afspraak is afspraak en ik overdrijf niet als ik zeg dat de keren in mijn leven dat ik ergens echt te laat kwam, vrij makkelijk zijn te tellen. Neemt u maar van mij aan dat er toen sprake is geweest van lange files, open bruggen, lekke banden, omleggingen en andere tegenvallers, want anders ben ik gewoon op tijd. Of beter gezegd: iets te vroeg. Zelfs als ik maar een paar minuten te laat ben, zit ik mij al te verbijten en bied ik altijd excuus aan, wat meestal verbaasd in ontvangst wordt genomen: ‘Hoezo? Je bent toch keurig op tijd? Het is zes over tien...’ Ja, inderdaad, maar onze afspraak was om tien uur! Met mensen die altijd en eeuwig te laat komen, kan ik niet door een deur. En je zou kunnen zeggen dat het ook een van de redenen is dat ik met de rechterlijke macht op gespannen voet sta. In elke rechtszaal hangt verplicht een portret van de koningin, maar ik zou liever zien dat ze er eens een klok ophingen. In de 23 jaar dat ik nu misdaadverslaggever ben, heb ik, naar schatting, alles bij elkaar wel meer dan een jaar op de gangen van rechtbanken lopen ijsberen tot eindelijk de zitting eens begon, terwijl die al lang bezig had moeten zijn. Een vertraging van een uur is echt doodgewoon. En ondertussen wacht er een circus van journalisten, advocaten, getuigen, nabestaanden, deskundigen, parketwachten en verdachten, alsof het allemaal niets kost. En als de zitting eindelijk begint, denk dan niet dat er ooit een excuus volgt of een toelichting waarom men te laat is. Welnee! De edelachtbare heren komen nooit te laat... zij komen later, als u dat verschil begrijpt. Het punt is dat je niet even ergens een broodje kunt gaan eten, want juist dan zul je zien dat de zaaldeuren eerder dan verwacht openzwiepen en de rechtszitting begint. En als een van de procespartijen er toevallig niet is, wordt deze getrakteerd op de niet misselijke gramschap van de heren rechters. Ik heb advocaten uitgefoeterd zien worden alsof het pubers van een kostschool waren die voor de zoveelste keer
– 82 –
hadden gespijbeld. En als pleiter kun je deze toorn beter deemoedig over je heen laten komen, want anders kun je het verder in het proces wel schudden. Ik heb bij zulke incidenten menigmaal gedacht dat het maar goed is dat ik zelf geen advocaat ben. Ik zou dergelijk horkerig gedrag van rechters niet over mijn kant laten gaan en – met opoffering van de belangen van mijn cliënt – hen waarschijnlijk zelf eens een niet mis te verstaan lesje klokkijken geven.
In Rotterdam diende de zaak tegen de verdachte van de moord op Nienke Kleiss, het tienjarig meisje dat in juni 2000 in het Beatrixpark in Schiedam bruut werd vermoord, toen ze daar met een vriendje aan het spelen was. Zijn keel werd met schoenveters dichtgesnoerd en hij werd met een mes gestoken, maar hij overleefde, ternauwernood. De zitting begon vroeg en omdat de ns staakte en er de volgende ochtend een verkeerschaos werd voorspeld, nam ik geen risico. Ik boekte de avond daarvoor een hotelkamer op loopafstand van de rechtbank. Kost een paar honderd piek, maar dan ben je zeker op tijd. De kost gaat voor de baat uit, zeggen we dan maar. En dus stond ik daar
’s morgens, met tientallen andere belangstellenden – waaronder de ouders van de slachtoffertjes – in de hal van het Rotterdamse paleis van justitie. Maar op het moment dat de zitting moest beginnen, bleven de deuren dicht en begon het ijsberen en het ongewisse wachten. Wachten waarop eigenlijk? Na een poosje stak ik mijn licht eens op bij een justitieambtenaar die belast was met het toewijzen van de plaatsen in de zittingzaal. Het bleek dat de verdachte niet op tijd was aangevoerd. Heel Nederland wist dat er die dag een treinstaking was, maar kennelijk niet de parketwachten die hem uit het huis van bewaring moesten halen: ze stonden in de voorspelde file. Een uur verstreek en ik realiseerde me dat ik die ochtend gewoon op mijn dooie akkertje thuis had kunnen vertrekken en dan dik op tijd aanwezig zou zijn geweest. Uiteindelijk begon de zitting bijna anderhalf uur te laat, zonder een woord van excuus of uitleg. Daarna werd er nog menigmaal geschorst. En telkens gaf de president resoluut een tijdstip aan waarop de zitting weer zou worden hervat. Maar zelfs dat lukte niet. En zo liep de zittingsdag flink uit. Met als gevolg dat ik ’s avonds –
veel – te laat op een afspraak kwam... Grrr!
– 83 –
Getuigen kunnen hun ogen
niet geloven!