17 De dood van een straatjongen
Plaats: een schip op de Atlantische Oceaan.
Tijd: omstreeks 1940.
Slachtoffer: Ketelbinkie, een straatjongen uit Rotterdam (ketelbinkie is jargon voor ‘scheepsknecht’).
Doodsoorzaak: schurft en grote heimwee.
Een goede smartlap bezingt de dood. Het bekendste sterfgeval van een Rotterdammer moet wel de veelbezongen dood van ‘ketelbinkie’ zijn, een schuchtere straatjongen die aan boord van een schip van schurft en heimwee wegkwijnt en sterft.
Elke Rotterdammer kent Ketelbinkie, maar weet iedereen ook wie hij was? Of waar hij per boot naartoe ging? Het lied De straatjongen van Rotterdam gaat als volgt:
Toen wij van Rotterdam vertrokken
Met de Edam, een oude schuit
Met kakkerlakken in de midscheeps
En rattennesten in het vooruit
Toen hadden wij een kleine jongen
Als ketelbinkie bij ons aan boord
Die voor de eerste keer naar zee ging
En nooit van haaien had gehoord
Die van zijn moeder op de kade
Wat schuchter lachend afscheid nam
Omdat hij haar niet durfde zoenen
Die straatjongen uit Rotterdam
Hij werd gescholden door de stoker
Omdat hij al de eerste dag
Toen wij net de pier uit waren
Al zeeziek in de foc’sle lag
En met jenever en citroenen
Werd hij weer op de been gebracht
Want zieke zeelui zijn nadelig
En brengen schade aan de vracht
Als-ie dan sjouwend met zijn ketels
Uit de kombuis naar voren kwam
Dan was het net een brokje wanhoop
Die straatjongen uit Rotterdam
En als-ie ’s avonds in zijn kooi lag
En moe van ’t sjouwen eind’lijk sliep
Dan schold de man die wacht te kooi had
Omdat-ie om zijn moeder riep
Toen is-ie op een mooie morgen
’t Was in de Stille Oceaan
Terwijl ze brulden om hun koffie
Niet van zijn kooi goed opgestaan
En toen de stuurman met kinine
En wonderolie bij hem kwam
Vroeg hij een voorschot op zijn gage
Voor ’t ouwe mens uit Rotterdam
In zeildoek en op rooster baren
Werd hij die dag op ’t luik gezet
De kapitein lichtte zijn petje
En sprak met grafstem een gebed
En met een één twee drie in Godsnaam
Ging ’t ketelbinkie overboord
Die ’t ouwetje niet dorst te zoenen
Omdat hij niet bij zeelui hoort
De man een extra mokkie schoot an
En ’t ouwe mens een telegram
Dat was het einde van een zeeman
Die straatjongen uit Rotterdam
Het bekende lied werd geschreven door Anton Beuving (1902 – 1977). Hij schreef het in 1940 voor het muzikale hoorspel Vrouw aan boord.
Beuving vertelde later dat de straatjongen die zo dramatisch de dood vond, gebaseerd was op hemzelf, toen hij tegen de zin van zijn ouders aanmonsterde voor de grote vaart. Het leven aan boord viel hem erg tegen: ‘Ik kon mijn werk niet langer verrichten en ruilde van baantje met het ketelbinkie aan boord. Maar die huidziekte [hij had schurft] werd erger. Ik kreeg er ook heimwee bij. Enfin, ik was er op een gegeven ogenblik zo beroerd aan toe, dat ik het liefst van alles dood gegaan was. Maar de bootsman en de 1e stuurman hebben mijn leven gered: ze bonden me in m’n kooi in het vooruit vast en onder dreiging van een flink pak slaag met het bootsmaneindje moest ik eten of ik wilde of niet. Als ze zich niet over mij ontfermd hadden, was het gegaan als in het lied.’
Beuving stierf in werkelijkheid in een verzorgingstehuis op 29 januari 1977.
Aan de Wilhelminakade staat sinds 1973 een beeld van Ketelbinkie. Toen bestond de Holland-Amerika Lijn honderd jaar, en als geschenk aan de gemeente Rotterdam werd een beeld van Ketelbinkie van Huib Noorlander geplaatst.