15. Busselinck & Waterman
Hier in onze straat, op de Lauriergracht, staat een groot pand; het is de koffievennootschap van Busselinck & Waterman. Ze zitten al vierhonderd jaar in de koffiehandel en hoewel ik geen bedreiging voor de firma ben, negeren ze me.
Op de beurs gedragen hun medewerkers zich haast onbeschoft. Ze doen alsof ik niet besta.
Een van hen had een obsessie met oosterse vrouwen. Iedere keer als wij elkaar tegenkwamen, maakte hij smakeloze opmerkingen.
‘Gaan moslimvrouwen gesluierd onder de douche staan?’
‘Lekkere vrouwtjes met zo’n deken over hun hoofd.’
‘Je bent een bofkont. Straks staat thuis het eten voor je klaar, maar ik moet altijd een schort voordoen om voor mijn vrouw te gaan koken.’
Ondanks het feit dat ik met niet meer dan een flauwe glimlach reageerde, hield hij nooit op. Tot vorige week. Het werd zijn laatste grappig bedoelde opmerking.
Op de beurs stapte hij bij me in de lift.
‘Je bent zeker op reis geweest?’
‘Ja, naar Duitsland’, zei ik.
‘Als je vrouw in de winkel staat, stijgt de omzet. De koffie die zij verkoopt, is lekkerder’, zei hij met een gemene glimlach.
Misschien had hij geen kwade bedoelingen, maar voor mij was het de druppel. Het bloed steeg naar mijn hoofd. Ik verloor mijn zelfbeheersing en met een hand op mijn rug en een wijsvinger dreigend in de lucht, riep ik: ‘Saul, Saul, Saul, moest ik zuchten als David zal ik vluchten dan ben ik verheven, maar ik zal je niet vergeven wat jij tiran aan mij hebt gegeven uit nood, nood, nood, nood!’
Hij wist niet hoe gauw hij de lift moest verlaten.
Er was eigenlijk niets bijzonders gebeurd, ik had alleen een couplet van het Nederlandse volkslied, het Wilhelmus, in een rommelige volgorde hardop gezegd, het couplet dat over het geklaag van prins Willem van Oranje ging, die op de vlucht was:
Als David eh … vluchten
Voor Saul den Tyran:
Soo heb ick voor Saul
Met menich Edelman:
Maer Godt, maer Godt
Verlost uit alder noot,
Een Coninckrijk (…)
In Israel seer groot.
Volgens Nederlandse maatstaven ben ik wellicht een geslaagd handelaar, anders had geen enkele bank me het krediet gegeven waarmee ik dit kleine pand kon verwerven. Toch heb ik vanaf het begin geweten dat Nederland mij niet nodig had als koffiehandelaar. Dat was alleen een tussenstap.
De koffievennootschap van Busselinck & Waterman gaf laatst een groot feest ter gelegenheid van het vierhonderdjarig jubileum. Ze hadden alle koffiehandelaren van Amsterdam uitgenodigd, behalve mij.
Ik zag hoe de concurrenten zich met hun echtgenoten in feestelijk kostuum naar het feest begaven. Mijn mond viel open toen de koningin passeerde. Ze droeg een geweldige oranje hoed, wierp een korte blik naar binnen en zette haar wandeling voort naar Busselinck & Waterman.
Ik heb een stapel manuscripten in mijn winkel liggen, maar het is me niet gelukt om ook maar een van mijn romans in Nederland uit te geven. Daarom zit ik nog altijd in de koffiehandel.
Enkele van die boeken zijn even belangrijk als de Max Havelaar. Op zoek naar een kraai herlees ik dat meesterwerk van Multatuli.
Het kan me niet veel schelen hoe de medewerkers van Busselinck & Waterman over mij denken.
Ik kijk uit naar de dag dat die vervelende medewerker een gloednieuw boek op het bureau van zijn baas legt.
‘Wat is dit?’ zal de man vragen.
‘Het debuut van die Pers! Van Lauriergracht 37.’