6. Koerdistan

Waar Ispahan magisch is, is Koerdistan mysterieus. Je moet door de heuvels, de dorpen en over de wegen van Koerdistan lopen om te begrijpen waarom de Koerden zo trots zijn op hun land en op hun tradities. Ispahan is magisch door het samenspel van kunst, architectuur en religie. Koerdistan is mysterieus door de natuur, de eenvoud van het leven en de eerlijkheid van de Koerden. Je moet er nooit naartoe gaan om iemand te vergeten, want de kraaien zullen de herinneringen oproepen. De Koerdische volksdichter Baba wist dat:

 

Wanneer de kraaien over ons huis vliegen en krassen

Geven ze te kennen dat jij achter je raam staat

Wanneer de duiven vlucht na vlucht naar jouw huis

vliegen

Brengen ze mijn brieven naar jou

Mijn lief, blijf achter je raam staan

Op een dag zal ik met honderden vogels komen

Om jou mee naar huis te nemen.

Tijdens de machtswisseling in het vaderland grepen de Koerden de onstabiele situatie aan om hun onafhankelijkheid op te eisen.

Als antwoord viel de revolutionaire garde van het nieuwe bewind Koerdistan binnen en brak er oorlog uit tussen de gewapende Koerden en het regime van de geestelijken.

Toen ik terug in Teheran was, pakte ik een rugzak en trok in het geheim via de bergen naar Koerdistan. Als verslaggever van onze ondergrondse krant ging ik naar het front om niet meer aan Ispahan te hoeven denken.

Het was de officiële kranten verboden over de oorlog te schrijven. Daarom wist niemand wat er werkelijk in Koerdistan aan de hand was. Koerdistan is een land met veel geheimen en verrassingen. Ik praatte met de Koerden en schreef over hun leven en over hun dromen. Ik noteerde de liedjes die ze met een geweer over hun schouders voor hun Koerdistan zongen. En ik ging bij mensen langs. In het dorp Bardarash betrad ik de werkplaats van een oude ijzersmid. Je kunt zeggen dat je in de ruimte van die smid zo de Middeleeuwen binnenstapte. Het was er donker. Er brandde geen enkel lampje. In het schijnsel van het gloeiende vuur zag je vaag de contouren van wat de man gemaakt had. Spijkers, hoefijzers en ploegbladen. In de werkplaats smeedde de man een sikkel. Hij hield hem in de vlammen en het vuur werd aangeblazen. Daarna legde hij de sikkel op het aambeeld en bewerkte het ding met zijn hamer. Ik vroeg: ‘Werkt u hier alleen?’

‘Nee, we zijn met tweeën’, zei de man.

Terwijl hij de sikkel weer in het vuur hield, werd het weer aangeblazen. Ik keek, maar zag niemand. Het was donker, er werd geblazen en de sikkel werd witheet in de oven. Wie blies dat vuur aan? Waar was die tweede persoon? Een gat in de muur trok mijn aandacht . Ik dacht het zuchtende geluid van een blaasbalg te horen. Ik keek door het gat. Ik zag niemand, maar ik hoorde de ademhaling van een kind.

‘Wie is daar?’ Er kwam geen reactie.

‘Is er iemand?’ riep ik.

Een zachte meisjesstem zei: ‘Ja, ik, Zahra.’

Ik schrok en zei: ‘Mag ik je zien?’ Uit het donker, vanachter de middeleeuwse blaasbalg, schitterden twee bange ogen. De ogen van Zahra, de kleindochter van de smid.

Zes maanden later had ik een volledig manuscript met dergelijke verhalen.

Ik stuurde het boek naar verschillende uitgeverijen in Teheran, maar niemand durfde het in die tijd uit te geven. Uit pure wanhoop ging ik naar de grootste uitgeverij. De uitgever pakte mijn manuscript, bladerde het door en zei: ‘Kom over een uurtje maar terug.’

In een theehuis bestelde ik een hapje te eten en een paar glaasjes thee om de tijd te overbruggen.

‘Het is een stevig verslag, een literair manifest. Ik zou het graag willen uitgeven, maar helaas kan het niet’, zei de uitgever toen ik weer aan zijn bureau stond.

Het was mijn laatste kans geweest, ik stond weer op straat en wist niet waar ik heen zou gaan.

De drukte stoorde me. Ik sloeg een rustige steeg in. Achter me riep iemand: ‘Wacht!’

Ik keek om, het was een jongeman, ik herkende de conciërge van de uitgeverij. Ik hoopte dat de uitgever hem gestuurd had omdat hij zich had bedacht. De man pakte me bij mijn arm en fluisterde: ‘Ik publiceer je boek clandestien als je wilt. Ik kan je geen geld beloven en nadat je me je manuscript hebt gegeven, zullen we elkaar niet meer ontmoeten. Jij kent mij niet, ik ken jou niet. Akkoord?’

Het was de tijd van revolutie en oorlog, en een tijd waarin je geliefde van het ene op het andere ogenblik de vrouw van een ander werd. Ik moest snel beslissen. ‘Akkoord.’

Ik overhandigde hem mijn manuscript, we schudden elkaar de hand en onze wegen zouden zich voor altijd scheiden.

‘Wacht even!’ riep de man, ‘ik heb een naam nodig, de naam van de schrijver. Ik kan die van jou natuurlijk niet op de kaft zetten. Heb je een schuilnaam?’

Voor de tweede keer in mijn leven werd mij die vraag gesteld. Ook nu hoefde ik niet lang na te denken: ‘Refiq Foad!’

Foad, een dokter, die later vermoord werd, had ik leren kennen in mijn studententijd. Daarna werd hij bekend en geliefd in Koerdistan. Hij had geen praktijk aan huis, maar reed met een oude jeep door de heuvels naar zijn patiënten.

Tijdens mijn bezoek aan Koerdistan logeerde ik een week bij hem. Hij woonde bij zijn ouders in een groot, oud huis. Het was bijzonder om hem na zo veel tijd weer terug te zien en ik mocht met hem mee als hij op ziekenbezoek ging bij zijn patiënten.

Toen ik wat later door wilde reizen, haalde hij een paard voor mij uit de stal, gaf me een geweer en zei: ‘Reis met dit ervaren paard door mijn Koerdistan en beschrijf onze pijn.’

Kort daarna werd hij gearresteerd. Terug in Teheran hoorde ik van zijn executie.

De conciërge had woord gehouden. Mijn eerste Perzische boek werd uitgegeven en op straat verkocht. De naam Refiq Foad stond duidelijk op de kaft.

Ik kocht een exemplaar, rook er snel in en verborg het achter mijn broekriem. Mijn hart ging tekeer van geluk.