Nieuwe paden
Ze waren per boot op weg naar de Grote Oceaan, Tabby, de familie Roberts en Nellie Louise. Op het laatste moment had Tabby besloten om Beatrice thuis te laten. Ze had het geld dat ze met haar handschoenen had verdiend, ingeruild voor een plek op een schip dat eerst over de Willamette naar het noorden en vervolgens over de Columbia River voer, de rivier die ze twee jaar eerder vermeden hadden toen ze het noodlottige pad van de Applegate’s namen.
De tocht was prachtig. Het land was getooid in de kleuren van augustus; overal groeiden wilde rozen en bessen.
Tabby had over het vlakke strand gelopen. Ze had de plek gezien waar Lewis en Clark inmiddels met het zout aan het werk waren. Ze had haar tenen in de koude oceaan gestoken. Ondertussen bleef ze zich afvragen hoe zij gedurende de rest van haar leven haar licht kon laten stralen.
Ze bleven een maand en besloten toen naar Salem terug te gaan. Dominee Roberts opperde dat ze best over de Tualatin Plains konden gaan, langs Forest Grove dat maar dertig kilometer zuidelijker lag.
‘Forest Grove? Waar Orus Brown woont?’
Die kans greep ze met beide handen aan. Ze zou haar zoon zien! En de kleinkinderen. En Judson.
‘Nellie? Zullen we een uitstapje maken naar Forest Grove? We zijn nu vlakbij.’
‘Echt? O ja, graag.’ Het meisje beet op haar lip. ‘Ik weet niet wat me precies te wachten staat, maar…’
‘Het wordt tijd dat wij allebei de scherven in ons leven onder ogen zien. Misschien valt er iets te lijmen.’
Opnieuw gingen ze aan boord van een open boot, maar dit keer hadden ze de wind en het tij tegen. Het duurde dertien dagen voordat ze in Oregon City aankwamen. Daar huurden ze een wagen van iemand die een buurman van Orus bleek te zijn. Tabby betaalde twee dollar voor de reis en beloofde zichzelf dat ze niet meer dan twee weken bij Orus zouden blijven. Dan zouden ze in het vredige Salem terug zijn, voordat de winterregens begonnen te vallen.
Vol verwachting en opwinding nam ze het landschap in zich op, anders en toch hetzelfde als de omgeving rond Salem.
Groepjes bomen bedekten hier en daar de prairie die bruin geworden was door de zomerzon, maar die dankzij de komende regens spoedig weer groen zou zijn. Het land was verder zo vlak als een tafelblad. Het bracht goede oogsten op zonder dat er bomen gerooid hoefden te worden.
Kriskras door het gebied liepen diverse paden. Ze werden gebruikt door de indianen, vertelde hun koetsier. De Atfalati, zoals de indianen hier heetten, waren heel vriendelijke mensen, zo verzekerde hij hun. De wilde aardbeien groeiden hier uitbundig, al waren hun vruchtjes al lang door de vogels opgegeten. Ganzen vlogen luidkeels gakkend over, hen eraan herinnerend dat de winter in aantocht was. Nellie Louise beet op haar lip.
‘Het kan best zijn dat hij graag had willen schrijven,’ opperde Tabby.
‘Ik weet het.’ Het meisje droeg een strohoed die Tabby voor haar had gekocht. Haar nieuwe jurk had ze zelf genaaid van stof die Tabby eveneens had aangeschaft.
Er stonden slechts weinig huizen in het dorpje. Ze zagen er minder welvarend uit dan de woningen in Salem. Maar elke blokhut keek uit op de spectaculaire berg Mount Hood, met zijn schitterende sneeuwwitte top. Ze reden heuvelopwaarts.
‘Orus heeft de beste stukken land,’ zei de koetsier. ‘Zijn grond ligt hoog, zodat hij geen last van overstromingen heeft.’
Hij liet zijn paarden halt houden voor een blokhut waar een uitgestrekt veld vol hooistaken achter lag. Tussen de zwartebessenstruiken en stokrozen stonden enkele schuurtjes. Orus kwam hun tegemoet.
‘Moe? Nou, nou! De wonderen zijn de wereld niet uit.’
‘Ik moet zeggen dat jouw Forest Grove niet… niet zo groot is als ik had verwacht.’ Op hetzelfde moment wist ze dat ze een vergissing maakte. Hoe kon ze dat nou doen: kritiek leveren nog voordat ze een opmerking had gemaakt over het schitterende uitzicht en vooral: over haar vreugde vanwege het weerzien met haar zoon.
‘Uit de overvloed van het hart spreekt de mond, moe.’
O, die tong van mij.
Ze zei: ‘En: Wie zijn mond en zijn tong bewaart, bewaart zichzelf voor benauwdheden. Je citeert terecht uit de Schrift, mijn zoon. Ik schaam me. Geef me een nieuwe kans.’
Met behulp van haar stok klom ze van de wagen.
‘Kom hier, laat me je omhelzen, Orus. Het is al veel te lang geleden.’
Heel even aarzelde Orus. Toen tilde hij haar op en zwaaide haar heen en weer als een metronoom, zodat de linten van haar mutsje opwaaiden. Dat was genoeg om hen beiden terug te brengen in een gesynchroniseerd ritme.
‘De meisjes zullen blij zijn hun grootmoeder weer te zien. En Lavina ook. Ze is weer in verwachting. Nellie Louise.’ Hij tikte tegen zijn hoed en knikte. Het meisje maakte een kniebuiging.
Tabby zei niets over Lavina’s toestand en ging de blokhut binnen. Meteen viel haar de warmte van deze plek op. Het was er gezellig. Een grote schare kinderen deed spelletjes en Lavina begroette haar met een knuffel.
De hut zelf stond stampvol meubels en spullen. De mannen in haar familie waren goede kostwinners. Ze droomden van grote dingen, maar bleven tegelijkertijd met beide benen op de grond staan. Dat kon dus: op de grond blijven staan en toch je vleugels uitslaan.
Orus vertelde dat hij een deel van zijn grond hier verkocht had aan een zekere Mr. Clark. Die bouwde er een school ‘voor voornamelijk kinderen van zendelingen’ en een kerk. Orus mocht dan zelf niet vaak naar de kerk gaan, iets van zijn vaders invloed bleef kennelijk zichtbaar in zijn leven.
Tabby besefte dat ze, zelfs als ze slechts twee weken bleven, het gezin van Orus tot last zouden zijn. Wat nu? Ze wist niet wat ze doen moest. Ze wilde hem niet nogmaals beledigen door te zeggen dat dit huis te klein voor hen was.
Nellie Louise keek om zich heen. Orus zei: ‘Jij zoekt Judson.’ Hij schraapte zijn keel.
‘Nellie… Er is een ongeluk gebeurd.’
Alle kleur verdween uit het gezicht van het meisje. Haar rode wangen werden spierwit.
‘Is hij…’
‘In zijn kamer, boven de schuur hierachter.’
Nellie Louise klom de ladder op die naar de zolder voerde. Haar hart ging tekeer. Binnen enkele ogenblikken zou ze na al die tijd Judson terugzien. Wat zou hij mankeren? Zou het ernstig zijn? Ze noemde zijn naam, stak toen haar hoofd boven het trapgat uit. Ze meende een kreun te horen, voordat hij riep: ‘Daar blijven, Nellie!’
‘Dat kan ik niet.’
Nellie zag een matras, ernaast een veldfles met water. Haar ogen namen de ruimte op.
Een hommel zoemde over de zolder en verdween even later door het kleine raam.
Judson stond tegen de zijwand, de schouders gebogen.
‘O.’ Nellie Louise hapte naar adem en hoopte dat hij het niet merkte.
‘Ja, o!’
‘Wat… wat is er gebeurd?’
‘Ik wil het er liever niet over hebben, als je het niet erg vindt.’
‘Ik vind het niet erg. Ik bedoel, wel erg dat dit gebeurd is, maar ik begrijp niet…’
‘…dat ik verminkt ben?’ Beschuldigend hield hij zijn elleboog omhoog.
‘Ik zie dat je gewond bent geraakt. Hoe is dat gekomen?’
Ze staarde naar zijn linkerarm, die bij zijn elleboog eindigde.
‘Wat doe je hier, Nellie?’
‘Ik ben gewoon met moeder Brown meegekomen. We zijn naar de oceaan geweest. Op de terugweg besloten we hier langs te gaan. Het spijt me als ik je lastigval.’
Maar dat speet haar helemaal niet.
‘Je hebt me gezien, dus nu kun je weer terug naar Salem.’
‘Is dat wat je wilt?’
Hij zakte in kleermakerszit op zijn matras en zei: ‘O, Nellie, alles is voorbij. Ik zit in de ellende. Ik zal nooit smid worden. Tussen ons wordt het niks. Jij kunt geen… gebroken man gebruiken.’
‘En als ik daar zelf voor kies?’
‘Dan kies je ervoor om je leven lang voor mij te zorgen.’
‘Toen ik in Illinois was, heb ik oorlogsveteranen gezien, sommigen zonder ledematen. Ze leefden verder, bleven bezig. Dat ging gemakkelijker als ze iemand hadden die hen droeg, letterlijk of in het hart. Dat kan ik voor jou ook doen: je in mijn hart dragen. Dat heb ik de voorbije maanden ook gedaan.’
‘Jij had daarbij een complete persoon in gedachten, niet eentje aan wie wat ontbrak.’
‘Ik wen er wel aan.’
‘Ga terug naar Salem. Maak een nieuwe start!’
‘Ik bepaal zelf waar en hoe ik mijn leven leef.’
Hij zat vol zelfbeklag, maar het had geen zin hem daarop te wijzen. Nee, de beste manier om Judson Morrow te overtuigen van haar liefde, was niet die met woorden, maar met daden. Ze zou met hem verdergaan en zijn gebrek gewoon als een van de vele hindernissen beschouwen die ze moest nemen. Daar had ze al een ruime ervaring mee…
‘Ik zie je wel bij het avondeten. Ik ga Lavina helpen, in elk geval tot de baby er is.’ Hij keek op. ‘Ja, ik blijf. Ik weet niet of moeder Brown hier ook blijft, maar ik kwam hier met een speciale reden en daar is niets aan veranderd. Slaap niet te lang, anders loop je allerlei lekkers van Lavina mis.’
Op zondag bezochten Orus en zijn gezin een presbyteriaanse bijeenkomst. Orus stelde Tabby voor aan de Clarks, Harvey en Emeline, ook afkomstig uit het oosten. ‘Wilt u misschien bij ons logeren?’ vroeg Emeline. ‘Wij hebben ruimte genoeg en Orus en Lavina hebben hun huis al vol.’
Tabby keek naar Orus. Ze meende opluchting van zijn gezicht af te lezen en knikte. Ze had in elk geval toch een nacht bij hem en de zijnen doorgebracht.
‘Nellie Louise ook?’ vroeg Tabby.
‘Ja, natuurlijk. Als ze wil.’
Tabby’s leven kreeg een nieuw ritme bij de Clarks. Vanuit Fort Vancouver arriveerde er een schip met christelijke boeken. De Clarks waren fervente lezers; ze genoten ervan de dunne bladzijden te lezen. Samen met Tabby lazen ze avond aan avond totdat het donker werd.
Er logeerden nog meer mensen bij de Clarks, emigranten die nog bezig waren met de bouw van een huis. Het leek erop dat de meeste mensen die de Columbia River kwamen afzakken een plekje kregen in het huis en de harten van deze vriendelijke gastheer en -vrouw.
Mr. Clark had zijn huis van twee verdiepingen zelf gebouwd. Ook de meubels had hij met eigen handen gemaakt. Hij had veel talenten, en die gebruikte hij volop.
Tabby beschouwde de Clarks als een verlengstuk van haar eigen familie. Hopelijk was het geen verraad aan haar kinderen dat ze hun familie op deze manier uitbreidde.
‘Hoe kwam het, Judson?’ Tabby keek naar de mouw die bij de elleboog afgebonden was.
‘Ik heb liever niet dat u dat weet, Mrs. Brown. Het is nu eenmaal gebeurd. Een stomme fout van mij, al had ik er de beste bedoelingen mee.’
Ze stonden in de kleine handelspost, waar Judson als bediende was ingehuurd. Hij was lang geworden. De spanning van het ongeluk had groeven aangebracht in zijn voorhoofd en rond zijn ogen. Nog steeds prijkten er sproeten rondom zijn neus. Zijn rode haar zag er gezond uit.
‘Orus heeft allemaal aardige dingen over me verteld. Nu mag ik hier de kas beheren.’
‘Je zult het ook wel fijn vinden dat Nellie nu bij je in de buurt is.’
Hij keek de andere kant op. ‘Kan ik u iets aangeven van een schap? Ik heb deze stok gemaakt; het is mijn nieuwe linkerarm. Ik kan er de dozen mee pakken die op de hoge schappen staan.’ Hij liet haar zien hoe het werkte.
‘Sjonge, dat zou ook handig zijn voor mensen zoals Nellie Louise en ik, klein als we zijn. Je hoeft alleen maar aan dat touwtje te trekken om iets te pakken? Wat slim!’
‘Het is voor mij bittere noodzaak.’
‘Plato schreef dat elke behoefte en elk probleem je vindingrijkheid stimuleert.’
‘Wie is Plato?’
‘Een wijze, oude man. En jij hebt laten zien dat hij een profeet is.’ Ze glimlachte.
‘Ik vind het erg voor je dat dit je overkomen is, Judson. Ik ben in gebreke gebleven door je niet wat dichter bij me te houden. Ik was verantwoordelijk voor je. Ik had beter mijn best moeten doen om je in Salem te houden. Dan was dit misschien niet gebeurd.’
Judson kreeg een kleur. ‘Een man moet zelf keuzes maken, Mrs. Brown. U heeft zich er niet mee bemoeid en daar ben ik dankbaar voor.’
‘Fijn om te zien dat je de moed erin houdt, Judson, en dat je niet bij de pakken neer gaat zitten. Hoe gaat het tussen Nellie Louise en jou?’
Hij slikte. Zijn adamsappel ging op en neer. ‘Ik kan haar niet tot last zijn, Mrs. Brown. Een man met één arm? Daar heeft ze niks aan. Dat heb ik haar ook gezegd.’
‘Onzin. Hoe bestaat het dat een slim iemand als jij niet inziet hoeveel dat meisje van je houdt?’
‘Ze vindt wel iemand anders, net zoals ze ook haar familie op een dag zal terugvinden.’
Voordat Tabby er goed over nagedacht had, flapte ze eruit: ‘Haar familie is niet hier in Oregon, daar kunnen we nu wel van uitgaan. Waarom gaan jullie niet samen naar Californië om haar familie daar te zoeken? Het kan nog wel voordat het winter wordt. Alle reizigers melden zich bij de posten onderweg. Vraag overal of er een familie Blodgett is gepasseerd.’ Tabby zou de reis wel kunnen betalen van het geld dat ze nog had. Desnoods maakte ze nog wat meer handschoenen.
‘Het zou een mooie taak zijn voor je. Alleen zou je dan wel voor de vorm moeten willen trouwen.’
Judson lachte bitter. ‘Orus vertelde me al dat u niet voor één gat te vangen bent.’
‘O ja? Nou, dat klopt. Ik wil je laten inzien dat je je niet uit het veld moet laten slaan door een arm die er af is en dat een toekomst met een vrouw die van je houdt van onschatbare waarde is. Nellie Louise Blodgett houdt zielsveel van jou, neem dat van mij aan.’
Haar grootmoeder had beloofd vóór september naar Salem terug te keren, maar in plaats daarvan had ze een omweg naar Forest Grove gemaakt.
‘Straks mist ze de bruiloft nog,’ pruilde Virgilia.
‘Je zou het kunnen uitstellen,’ antwoordde haar moeder. ‘Er is geen reden om te haasten.’
Virgilia schudde haar hoofd. ‘Zodra we getrouwd zijn, hoeven jullie één persoon minder te voeden en onderdak te geven.’
‘Zo, dus je gaat trouwen om ons te ontlasten?’
Virgilia lachte. Haar vingers borduurden een rode roos op het lijfje van haar gele, met bloemen bedrukte jurk. Voor de stof had ze de vloeren van de handelspost geveegd en de schappen gevuld. Ze liet de lap op haar schoot zakken.
‘Oma zou niet willen dat ik het uitstelde of de dag liet bederven door haar afwezigheid. Zij zou zeggen: “Kies gewoon of je wilt gaan of blijven.” Ik ga.’
‘Jij hebt meer dan genoeg voor ons gedaan, dochter van me. Het is goed. Maar ik zal je wel missen.’
‘Niet huilen, mama. We wonen nog geen dag rijden hiervandaan.’
In juli had Fabritus om Virgilia’s hand gevraagd. Ze hadden de vijftiende augustus als trouwdatum gekozen in de veronderstelling dat haar grootmoeder dan wel terug zou zijn. En Nellie Louise ook.
Maar grootmoeder was nog altijd niet komen opdagen en Virgilia had ten slotte besloten dat ze nu toch echt wilde trouwen. Dan moest oma later maar van anderen horen hoe het was geweest. Gelukkig was oom John er nog. Die kon ook voor de muziek zorgen.
Nellie Louise zou ook schitteren door afwezigheid, maar zij vond dat misschien juist fijn.
Virgilia’s doortastendheid op de dag dat ze Fabritus ontmoette, verbaasde haar zelf nog steeds. Was het egoïstisch van haar geweest dat ze toen alleen aan haar eigen belang had gedacht?
Nee, het was prima om toe te geven aan een wens. Dat hoefde niet te betekenen dat ze geen rekening hield met de gevoelens van anderen. Nellie Louises belangstelling voor Fabritus Smith was getaand. Het meisje was voortdurend met haar gedachten bij haar oude liefde, Judson, die ergens op de Tualatin Plains zat. Hij zou naar haar terugkeren, had hij beloofd.
Dat hij dat nog niet gedaan had, verontrustte iedereen. Nu was Nellie Louise naar hem toegegaan. Hopelijk hadden ze elkaar weer gevonden.
De rest van Virgilia’s familie kon haar trouwdag gelukkig bijwonen. En ze had de handschoenen die oma gedragen had toen zij met opa Brown trouwde. Virgilia had grootvader nooit gekend. Oma had altijd veel van hem gehouden. En hij van oma. Die twee hadden een heel gelukkig huwelijk. Virgilia hoopte dat zo’n liefde en zo’n huwelijk ook voor haar weggelegd was.
Dominee Roberts verrichtte de plechtigheid in de kerk. De dag was zonovergoten, een zacht briesje tilde de twijgjes in haar haren op. Haar moeder had enkele groene takjes met paars appeltjesblad en witte sneeuwbessen tussen haar vlechten gestoken; het leek alsof ze een kroon droeg.
Ze zou de takjes drogen en in het boek met preken van haar grootvader bewaren. Haar zusjes strooiden wilde bloemen toen zij met Fabritus achter haar ouders aan door het gangpad liep.
Fabritus’ stem daverde door de kerk toen hij de trouwbelofte na zei en Virgilia hoorde gegiechel onder de toehoorders die genoten van zijn uitbundigheid.
Het was woensdag 1 september 1847, een datum die vanaf nu een nieuwe betekenis voor haar zou krijgen. Na afloop dronken ze liters sassafrasthee. Ze aten biefstuk en uienpastei, koude aardappelschijfjes, maïsbrood en een van Virgilia’s eigen taarten. Ze besloten de maaltijd met fruit en frambozenpudding. Het fruit werd geserveerd in tinnen kopjes die Fabritus als trouwcadeau van zijn vrienden had gekregen. Het recept voor de frambozenpudding, afkomstig uit New England, had ze van haar grootmoeder gekregen. Virgilia had de bessen zelf gekookt en licht gezouten. Suiker hoefde er niet in, want de frambozen hier in Oregon waren klein, maar zoet.
Fabritus praatte ontspannen met hun gasten. Virgilia keek naar hem. Wat ging hij gemakkelijk met mensen om! Er was enige overredingskracht voor nodig geweest om hem ervan te overtuigen dat zij sterk genoeg was om boomstammen te splijten en van hun bast te ontdoen. Het had haar wel wat moeite gekost om hem te laten inzien dat zij een maatje kon zijn dat hielp, niet alleen een maatje dat hulp nodig had. Het was haar gelukt. Ze had ook meegeholpen met de bouw van hun huis.
Het feit dat hij zich hun namen herinnerde en oprecht aandacht voor hen had, deed mensen glimlachen. Als ze iets zeiden, luisterde hij alsof er niets belangrijkers was. Hij was welbespraakt en had een duidelijke mening over de politiek en de toekomst van Oregon. Terwijl ze hem bewonderde, dacht ze een glimp van haar toekomst te zien. Ze zou hem moeten delen met de wereld rondom hen.
Haar leven nam een nieuwe wending. Was het echt nog maar een jaar geleden dat ze die noodlottige route hadden genomen en de Black Rock Desert overstaken? Wat was er veel veranderd! En er zou nog veel meer veranderen.
‘Mrs. Smith, bent u er klaar voor om de eerste nacht in uw nieuwe huis door te brengen?’ klonk de stem van Fabritus in haar oor. Zijn arm gleed om haar middel. Oom John speelde op zijn viool en de gasten dansten op de wagenplanken die speciaal voor dat doel waren neergelegd. Handen klapten en voeten stampten, maar ze hoorde de woorden van haar echtgenoot en nam zijn uitnodiging aan. De toekomst wenkte.
‘Ik ben er klaar voor zodra jij er klaar voor bent.’
Fabritus en Virgilia betrokken de blokhut die ze samen met haar broers en Fabritus’ vrienden hadden gebouwd.
Ze hadden maar weinig om het huisje mee te meubileren, maar haar vader en broers maakten een tafel voor hen en haar moeder schonk haar twee van de harpvormige stoelen die ze gevonden had in de blokhut waar de Pringles nu woonden.
Albro, de broer met het grote hart voor dieren, had hun een puppy cadeau gedaan. Het beestje was een afstammeling van Buddy, zo verzekerde hij hen.
Toen ze in de armen van haar man lag, voelde Virgilia zich gelukkig. Ze zou iedere dag dankbaar zijn, haar leven lang. Ze zou doen wat in haar vermogen lag om van haar huis een warm plekje te maken voor haar man, en hopelijk voor hun kinderen en anderen. Hoe gelukkig ze zich ook voelde, ze moest aan de grote reis hiernaartoe terugdenken. Ze herinnerde zich degenen die tijdens die barre tocht hun leven hadden verloren. Ze herinnerde zich ook degenen die na een afschuwelijke winter in de wildernis pas in februari waren aangekomen. En ze moest denken aan de gezinnen in de Sierras, die eveneens waren getroffen door de vroeg invallende winter. Ze hoopte dat Nellies ouders zich niet onder hen bevonden. De groep van Donner, zoals het reisgezelschap werd genoemd, zou zo radeloos geweest zijn dat sommigen hun toevlucht hadden genomen tot kannibalisme, zo werd er gezegd. Virgilia huiverde. Wat een akelige gedachte in haar huwelijksnacht!
Als haar vader andere keuzes had gemaakt, als Octavius geen erwten en meel had kunnen krijgen, als oom Orus hun niet tegemoet was gekomen, als volstrekt onbekende mensen geen proviand hadden geschonken, dan zouden zij misschien ook tot zulke dingen in staat zijn geweest.
Oma vroeg haar altijd de les van een beproeving te zoeken. De les die ze had opgestoken van de reis was: ‘Een tragedie ontneemt je soms hoop, maar geeft er vriendschap voor in de plaats.’ ba