Zes en een kwart cent
Wat kon Tabby hier in Salem doen om in het onderhoud van John, Nellie Louise en haarzelf te voorzien? En vooral: wat kon ze doen om niet afhankelijk te blijven van anderen?
De vraag achtervolgde haar, of ze nu de vloer van de familie Roberts boende, Nellie Louises lange haren kamde of luisterde naar de vioolmuziek van John.
Vandaag bestormde de kwestie haar terwijl ze op weg was naar een blokhut die volgens dominee Roberts als winkeltje dienstdeed, ‘hoewel er weinig op de schappen staat,’ had de predikant gezegd.
Ze vond het fijn om langs de rivier te wandelen. Tijdens de tocht oefende ze zichzelf om niet gebogen te gaan lopen vanwege de zachte regen. Dat bezorgde haar alleen maar een natte nek en maakte haar uiteindelijk toch niet minder nat. De druppels hechtten zich aan de bontmutsen van de mannen die ze tegenkwam; ze kleefden aan haar eigen wollen sjaal. Op de oever van het water staken kleurige wilde bloemen door de zwarte aarde.
Ze passeerde een groep indianenvrouwen, die langs de rivier huiden aan het looien waren. Iets verderop kwaakten eenden verontwaardigd naar de indringer die zij was. Ze vroeg zich af of sommige van de vrouwen misschien bij de groep hoorden die hun de paarden hadden verhuurd.
Virgil en zijn zonen waren teruggegaan om de huifkarren op te halen die ze destijds hadden moeten achterlaten. Ze keek naar de vrouwen en glimlachte, maar ze kon het ene ronde gezicht niet eens van het andere onderscheiden. Ze zou meer tijd nodig hebben om de verschillen te ontdekken. Het was niet echt een respectvolle vergelijking, maar voor haar waren deze vreemden net kippen: ze leken allemaal op elkaar totdat je ze leerde kennen.
Welke baantjes zouden er hier eigenlijk zijn voor een vrouw die op 1 mei zevenenzestig werd? Een krant met de naam Spectator voorzag het territorium van nieuws. Ze zou aan de uitgever kunnen vragen of ze misschien letters mocht zetten of zelfs een stukje mocht schrijven, zo nu en dan.
Maar kranten hadden het lastig in dit nieuwe land, dat wist ze heel goed. Ze zouden hun medewerkers slechts weinig kunnen betalen. Bovendien werd de krant gedrukt in een plaats die een eind verderop lag, en ze was niet van plan om weer te verhuizen nu ze deze plek van vrede en rust gevonden had.
Misschien kon ze lesgeven deze lente. Maar er waren veel jonge mannen en vrouwen, vaak voormalige zendelingen, die daarvoor ook opgeleid waren. In haar gebeden vroeg ze de Heer voortdurend wat ze moest doen. De geschiedenis van de Hebreeërs en hun manna hield haar dagelijks bezig. Zij hadden destijds precies genoeg manna gekregen. Als iemand het wilde bewaren, bedierf het. Ze ontvingen voedsel voor één dag, zodat ze hun vertrouwen op God zouden blijven stellen. Ze zuchtte.
Ze had al voorgesteld het huishouden van de familie Roberts draaiende te houden door te koken en schoon te maken in ruil voor kost en inwoning. Ze had echter ook iets nodig dat geld in het laatje bracht zodat ze verder konden op weg naar… Ja, naar wat eigenlijk? Ze wist het niet.
Bij het winkeltje wachtte ze op de eigenaar. Ze wilde een beetje maïsmeel dat dominee Roberts van iemand had gekregen ruilen voor bloem. Dat betekende dat ze zouden onderhandelen over wat de waarde was van maïsmeel en bloem. Het loven en bieden, dat veel voorkwam hier in Oregon, beviel haar niet. Irritant, vond ze het, en tijdrovend.
Het duurde lang voordat de winkelier Tabby hielp. Kalm bond hij zijn schort vast op zijn rug. Op zijn gemak stofte hij een plank af.
Geduld was de stem van de rede, volgens het klassieke gedicht When I Consider How My Light Is Spent van John Milton. Ze had in geen jaren meer aan dat vers gedacht. Milton had het volle vertrouwen van zijn werkgever gehad, wist Tabby. Hij had zich een heel eind op weten te werken op de maatschappelijke ladder. Toen was hij zijn gezichtsvermogen kwijtgeraakt en had hij zich afgevraagd wat hij nog waard was. Hoe kon hij zijn werkgever en God nog dienen zonder te kunnen zien? Geduld, een personage in het gedicht, herinnerde Milton eraan dat ‘Wie zijn zachte juk het beste draagt, het best Hem dienen kan.’ Het gedicht eindigde met de regels ‘Dienen doen ook zij, die standhouden en geduldig wachten.’ Tabby vreesde dat het voor haar al heel wat was om stand te houden. Ze zou Geduld in gedachten moeten houden. Net als Clark, voor wie het gedicht, en de wijsheid van Geduld, belangrijk waren geweest.
Ze tikte met een vinger op de toonbank, de lessen van Geduld alweer vergetend. Toen voelde ze opnieuw het steentje in haar handschoen. Dat zou ze er nu eerst maar eens uithalen, ze had er nu toch tijd genoeg voor. Ze trok de handschoen uit en keerde hem binnenstebuiten. Toen begon ze het kiezelsteentje of wat het ook was eruit te wurmen. Met moeite kreeg ze het irritante ding eruit. Rinkelend viel het op de houten toonbank.
Tabby drukte de bril steviger op haar neus. Een munt? Ja, echt! Een munt van zes en een kwart cent. Hij was zo klein en verweerd dat ze de afbeelding die in het koper stond gedrukt niet eens meer kon onderscheiden. Geld. Hoe lang had de munt in haar handschoen gezeten? Jaren? Wie weet was hij er al in terechtgekomen voordat ze met Clark trouwde. Wat zou hij lachen als hij wist dat ze iets uit haar vorige leven – levens – had meegedragen naar dit nieuwe land. Een geschenk uit het verleden, maar ook een geschenk van de Voorzienigheid.
‘Is dat een munt?’ De winkelier boog zich voorover. ‘Die zie je hier maar weinig.
Wij doen zaken met zalm, tarwe, paarden en soms wat goudstof of bevervellen. Zacht goud, noemen wij dat. En maïsmeel voor bloem. Maar dit…’ Hij maakte een gebaar alsof hij de munt wilde aanraken. ‘Dit is een echte munt. Dit geld hoop ik op een dag ook gebruikt te zien worden in dit oord. Ik ben het zat om steeds maar te moeten bakkeleien over de waarde van van alles en nog wat.’
‘Kan ik hier zes naalden voor krijgen?’
Hij knipperde met zijn ogen. ‘Zes? Wat dacht u van eentje?’
‘Vijf?’ bood Tabby.
‘Twee.’
‘Vier.’
Hij trok aan zijn baard. ‘Drie.’
‘Verkocht.’
Met de naalden en de bloem verliet Tabby de zaak. Ze hield even halt bij de plek waar de indianenvrouwen aan het werk waren en kreeg een ingeving. Ze hadden ongetwijfeld nog meer van die vachten, zachte vellen die klaar waren om in elkaar genaaid te worden. Ze haastte zich naar de pastorie.
‘Nellie, laten we een paar oude kleren opzoeken waar we van af willen.’
‘U hebt niet veel, moeder Brown.’ Maar ze vonden twee katoenen jurken, verschoten en versleten, een kanten kraag, een gebreide sjaal en haar mooiste zwarte jurk waarvan ze geen afscheid had kunnen nemen toen ze nog onderweg waren. Ze had hem gedragen nadat Clark overleden was. Nu werd het tijd dat hij haar een betere dienst ging bewijzen. Samen stopten ze de kleren in een van Mary’s mandjes.
‘Kom mee.’
Het was verbazingwekkend hoe de menselijke geest werkte. Vanuit het donker bevond ze zich ineens in het licht.
‘Spreekt er hier iemand Engels?’
‘A-me-ri-kaans,’ antwoordde een van de vrouwen. Haar donkere ogen glinsterden als fijn kristal.
‘Zou u misschien willen overwegen of u deze kleren wilt ruilen tegen drie van uw gelooide huiden?’ Ze wees op de mand die Nellie Louise droeg en toen op de vellen waar de vrouwen mee bezig waren.
De vrouw schudde haar hoofd. Tabby wachtte even. Toen stak ze twee vingers op.
‘Twee?’
De vrouw zei iets tegen de anderen, die opstonden en zich rondom de mand verzamelden. Ze trokken de kledingstukken eruit en hielden ze giechelend onder hun kin.
‘Twee.’
‘Verkocht!’
Tabby nam haar kostbare aankoop op. In gedachten zag ze duizend mogelijkheden. En haar zwarte jurk? Die zou ze wellicht nog eens in reepjes terugzien als versiering in de manen van een paard of op een kinderjurkje genaaid.
Nellie Louise droeg de mand met vachten. Ze waren zacht als boter. Vertrouw op het manna. Hoe had ze ooit kunnen twijfelen?
Een thuis moet beschermd worden tegen allerlei bedreigingen, wist Pherne. Onkruid moet gewied en wilde wingerd moet regelmatig teruggesnoeid worden.
In het huis van een ander wonen, bleek ontmoedigend te zijn. Er waren dingen die ze zou veranderen, als het haar eigen huis was geweest. Hier liet ze alles zoals het was; ze zou maar opdringerig lijken.
Zeker, de familie Matthews was buitengewoon vriendelijk. Pherne en de meisjes hielpen goed mee, maar Sarelia liet een theekopje met gouden rand kapot vallen en Emma at het laatste stuk van een koek op, die Mrs. Matthews had willen gebruiken voor de gevulde kip bij het avondeten. ‘Nu zal ik eerst een nieuwe moeten bakken,’ zei Mrs. Matthews met opeengeklemde kaken.
Ze maakten de zeep van de familie Matthews op bij het doen van de was en hadden niets waarmee ze het goed konden maken.
Iemand die kost en inwoning kreeg, had iets nodig om mee terug te betalen. Niemand leefde tenslotte graag op de zak van een ander. Eten koken en op de kleine kinderen passen kon je nauwelijks een redelijke vergoeding noemen.
Het leven vol welvaart, dat Virgil had aangekondigd voordat ze naar het westen vertrokken, was nog geen realiteit. Ja, ze had er vrede mee dat ze alles in Missouri hadden achtergelaten. Maar ze had het gevoel dat ze met één voet vastzat in de teer. Alles wat ze doen kon, was rondjes draaien op dezelfde plek. Ze zag hoe Virgilia verliefd werd en hoorde hoe haar jongens plannen maakten om hun eigen stukje grond te verkrijgen.
Zelfs de dertienjarige Albro deed eraan mee, al ging hij nog niet altijd met zijn vader en broers op pad. Liever hielp hij in de paardenstalling van Salem.
Hij werkte niet alleen voor zijn eigen eten en plek om te slapen; hij werkte ook voor de kost en inwoning van zijn broers tot het moment dat ze een huis hadden.
Het werd vroeg voorjaar in Salem. Pherne zwaaide Virgil, kapitein John en de jongens na als ze ’s ochtends vroeg vertrokken, nog altijd op zoek naar een geschikt stuk grond.
Tweehonderdvijftig hectare konden ze krijgen. Dat was te veel om te onderhouden. Virgil hoopte dat hij een perceel kon krijgen dat deels uit struikgewas en deels uit grasland bestond. Op het land met struikgewas kon gebouwd worden; het kon eventueel ook worden verkocht. Op het grasland konden hun koeien en schapen grazen; het kon ook worden omgeploegd om er gewassen op te laten groeien.
Ze hadden al zaad, geruild voor hun gestrande huifkar, die ze enkele weken geleden hadden opgehaald. Dat zaad wilde Virgil zo snel mogelijk in ‘hun grond’ zien te krijgen.
Het was eind maart en het weer was heerlijk. ’s Nachts had het nog geregend, maar nu was de hemel gevuld met wolkjes die als witte vlekken over een blauw schetsblok verspreid lagen.
Virgilia zorgde voor de meisjes; haar zonen gingen met hun vader op pad. Dus Pherne had tijd om op ontdekkingstocht te gaan. Tijdens de wandelingen bad ze vaak. Vandaag liep Buddy met haar mee. Dankzij zijn slechte poot bleef hij nu veel vaker bij haar in de buurt dan vroeger. Zijn lange oren sleepten bijna over de grond. Al snuffelend verkende hij het nieuwe land. Ze was blij met zijn gezelschap.
Aanvankelijk zag ze de oude blokhut aan de rand van het dorp niet eens, zo diep was hij begraven onder een wirwar van bramen en ander struikgewas. Buddy was een konijn achternagegaan en ze had het pad verlaten om hem te volgen. Daardoor stuitte ze op een terrein met dicht gebladerte. Dat betekende dat er ergens een stroom of een bron in de buurt was. Ze had Buddy teruggefloten en, terwijl hij aan haar voeten lag te hijgen, de takjes en dode bladeren uit zijn vacht gepulkt. Iets verderop stond de blokhut.
Thuis maakte ze een tekening van het huis, voor zover ze het had kunnen zien tussen het loof. Af en toe bekeek ze de schets. Dan vroeg ze zich af wat de geschiedenis van deze blokhut zou zijn.
Tijdens een maaltijd vroeg ze aan Mr. Matthews of hij het huis kende. Hij knikte en zei dat er mensen in gewoond hadden, nog voordat hij hier in 1843 kwam. Het huisje was van niemand, dacht hij.
‘Het kan zijn dat iemand die met Hudson’s Bay meekwam het heeft gebouwd om er te overwinteren. Of misschien een van de methodistenzendelingen die per schip hier kwamen en inmiddels naar huis zijn teruggekeerd.’
De volgende dag nam ze een groot mes mee, dat Mr. Matthews in zijn schuur had liggen. Ze begon op het taaie struikgewas in te hakken. Buddy stak kwispelend zijn neus tussen de takken en probeerde te helpen.
Ze zweette van het zware werk. Toch deed deze fysieke inspanning haar goed. De was doen en zeep maken vergde weliswaar ook lichamelijke krachten, maar dit werk bracht opwinding en gaf voldoening.
Het was een beetje spannend. Wat zou er tevoorschijn komen? Misschien was dit het gevoel waardoor Virgil met zoveel plezier zocht naar ‘hun land’. Hij hield van ontdekkingen en nu kwam ze erachter dat zij er ook van hield. Hij lette er altijd op dat hij haar betrok bij zijn plannen en had het regelmatig over ‘wij’ en ‘ons’. Daar was ze dankbaar voor. Het zou ‘hun’ land zijn als hij eenmaal een aanvraag had ingediend. Maar deze ontdekking voelde anders.
Dit was ‘haar’ hut. Althans voor dit moment.
Met een arm veegde ze haar voorhoofd af. Had ze maar handschoenen. Door het hakken en snijden in het oerwoud rondom de hut liep ze verscheidene wondjes op. Maar handschoenen waren een luxe in dit land; onbetaalbaar als je ze al vinden kon.
Was dat de deur? Ze had het voor een raam aangezien. Takken striemden langs haar kaken toen ze naar binnen stapte. Het was er donker. Het stonk er naar mest en dode bladeren.
Haar ogen moesten wennen aan het zwakke licht dat door het gebladerte voor de twee ramen viel. Het glas was nog heel. De planken vloer kraakte toen ze erover liep. Het mooie hout, de fijne afwerking, betekende dat iemand hier zorg aan had besteed. Ze vroeg zich af waarom de mensen die deze hut gebouwd hadden, waren vertrokken.
Haar ogen waren nu aan het schemerlicht gewend. Er hing niets aan de wanden. Ze waren niet overhaast weggegaan, want de blokhut was leeg op een stuk doek na dat enkele voorwerpen bedekte in het midden van het vertrek.
Nieuwsgierig liep ze ernaartoe. ‘Hopelijk zitten er geen muizen of slangen onder,’ dacht ze. Ze trok aan het kleed. Toen het doek op de vloer gleed, deed ze een stap achteruit en hapte naar adem. Haar handen grepen naar het verdwenen medaillon.
‘Het is voor ons bestemd,’ zei ze die avond tegen Virgil. ‘Je moet komen kijken.’
‘We zullen snel genoeg een stuk land hebben, Phernie. Kun je niet nog even geduldig afwachten bij de Matthews’? Ik moet er niet aan denken dat we daar vertrekken om naar een hut aan de rand van het dorp te verhuizen, zonder meubels, zonder welke spullen dan ook.’
‘Je moet het eerst zien. Ik weet zeker dat ik er een thuis van kan maken. Dat geeft jou de gelegenheid om op het land te werken zonder je druk te maken over onderdak. Het is voor ons bestemd, echt.’
‘Hoe weet je dat zo zeker?’
‘Ga morgen met me mee, dan laat ik het je zien.’
‘Heb het er nog maar niet over waar de kinderen bij zijn. De grond die ik op het oog heb, ligt een flink stuk hiervandaan. Het is veel verstandiger om daar een nieuw huis te bouwen.’
‘Ja. Maar dat zal niet dit jaar gebeuren. En dat hoeft ook niet. Je zult het zien.’
Uiteindelijk namen ze de kinderen toch mee.
‘Ogen dicht, Virgil. Kinderen, jullie wachten buiten.’
Ze voerde haar man mee door de deur die ze inmiddels nog verder had ontdaan van takken en bladeren. Midden in het vertrek liet ze hem stilstaan.
‘Klaar?’
Virgil knikte. Toen trok ze het doek weg.
‘Doe je ogen maar open.’
Even knipperde hij. Verrast zakte zijn mond open van verbazing.
‘En? Twijfel je er nu nog aan dat dit huis bij ons hoort?’
Voor hen stonden vier harpvormige stoelen rond een tafel. De meubels leken tot in detail op de stoelen en tafel die zij hadden moeten achterlaten.
Oma naaide handschoenen. Op welk moment van de dag Virgilia en haar zussen en moeder ook langskwamen, altijd zat Tabby gebogen over haar naaiwerk. Toen Virgilia erover nadacht, kon ze zich niet herinneren dat haar grootmoeder ooit niets had gedaan. Altijd was ze bezig, behalve wanneer ze haar dutje deed.
Hier in Oregon had ze haar grootmoeder trouwens lang niet zoveel zien dutten als in Missouri.
‘Ik heb een paar pezen gekregen van een van de herten die je vader geschoten heeft,’ zei haar grootmoeder. ‘Je kunt die prima als naaigaren gebruiken. Het is sterk, een beetje grof voor zomen, maar goed voor handschoenen. De winkelier zegt dat hij alles opkoopt wat ik maak. Ga zitten, je kunt best helpen. Zo bouwen we weer een bestaan op. Als ik deze verkocht heb, heb ik dertig dollar spaargeld, terwijl ik kost en inwoning al betaald heb. Stel je voor: dertig dollar!’
‘Ik dacht dat u het huishouden voor de familie Roberts deed in ruil voor kost en inwoning?’ vroeg Virgilia’s moeder, terwijl ze een naald van de grond raapte.
Grootmoeder tuitte haar lippen. ‘Wij wilden graag goede vrienden blijven. Daarom leek het ons allemaal het beste dat ik een kosthuis zocht. Het was met instemming van beide kanten dat we uit elkaar gingen, al vond ik het geen kleinigheid om Beatrice bij hen achter te laten. Het kosthuis stond helaas niet open voor mijn kip.’
Ze slikte, vermande zich en stapte op een ander onderwerp over. ‘We zijn van plan gezamenlijk een uitstapje te maken, naar de oceaan. De familie Roberts gaat mee, Nellie Louise, Beatrice en ik.
Trouwens, het kostte me zoveel tijd om handschoenen te maken, dat ik nauwelijks meer aan het koken en schoonmaken voor de dominee toekwam.’ Ze schudde haar hoofd. ‘O, o, die Mary heeft echt hulp nodig. Ik kan haar niet voor langere tijd helpen. John is op zoek naar land, maar hoe hij ooit een boerderij wil beheren, is mij een raadsel. Hij zou beter rustig aan kunnen doen in een kosthuis of zijn zeemansverhalen gaan vertellen in de saloon waar hij – zo verzekert hij me – uitsluitend het goede water van Oregon drinkt.’
‘Waar zit Nellie?’ Virgilia keek om zich heen.
‘Ze doet de afwas. Ze hoopt zo dat Judson niet al te lang op zich laat wachten. Ze heeft nog geen enkele brief van hem gekregen, maar ik geloof dat hij ook niet echt een schrijver is. Dat is een nalatigheid van mijn kant. Ik had het moeten weten. Ik had hem les moeten geven toen we nog onderweg waren hiernaartoe. Maar hoe maken jij en Mr. Smith het eigenlijk?’
‘Ze is zóóó verliefd!’ kraaide Emma. Sarelia giechelde. Virgilia voelde dat ze een kleur kreeg. ‘Naar buiten, jullie tweeën!’ Ze giechelden des te harder, maar gehoorzaamden wel.
Virgilia had geen zin om over Fabritus te praten in het bijzijn van haar zusjes. Ze wilde eigenlijk ook niet over hem praten met haar moeder of grootmoeder. Maar tegelijk wilde ze de hele wereld wel over hem vertellen.
Dit was de meest wonderlijke periode die ze ooit had meegemaakt. Of ze over hem sprak of niet, iedereen scheen te merken hoeveel hij voor haar betekende. En iedereen plaagde haar, zoals Emma zojuist.
‘Ze heeft de goedkeuring van haar vader en mij,’ zei haar moeder. ‘Hij weet wat hij doet, die jongeman. En iemand die naar een kunstschilder is vernoemd, moet wel deugen.’ Ze wreef Virgilia over haar hand. Maar Virgilia had ogenschijnlijk alleen maar aandacht voor de handschoen waaraan ze zat te naaien.
‘Bah, naaktslakken,’ riepen Emma en Sarelia luidkeels. De meisjes zaten op een boomstronk naast de deur van het kosthuis. Virgilia’s moeder en grootmoeder kletsten over het aanstaande uitje naar de zee.
Ja, Fabritus wist wat hij wilde. Hij was die week vertrokken om aanspraak te maken op een perceel in Oregon City en hij had haar gezegd dat hij zo gauw mogelijk wilde beginnen de grond te bewerken. Het planten ging nu vóór alles. Fabritus had ook jonge appelboompjes die hij moest verzorgen. Hij zou maar één dag over hebben voor werk om haar te onderhouden. Een echt aanzoek had hij haar niet gedaan; hij had haar alleen op de hoogte gebracht van zijn plannen.
Tot ze aan de reis naar het westen begon, had ze niet veel nagedacht over wat het inhield een ander te onderhouden. Het betekende: de ander in leven houden, manieren vinden om een gezin draaiende te houden en wellicht op een dag welvarend te zijn.
Ze kon er niks aan doen dat ze vol heimwee terugdacht aan hun comfortabele leventje in Missouri. Daar ontbrak het hun aan niets. Daar konden ze volop boeken lenen en lezen. Daar kon je krijgen wat je wilde, desnoods brachten ze het per schip.
Het had geen zin om in het verleden te blijven hangen. Oma had haar dat ook geleerd. Ze prikte in haar vinger en zoog het bloed op.
Gelukkig had haar moeder het porseleinen vingerhoedje met de kleine blauwe asters weten te redden. Ze pakte het en gebruikte het om de naald door het leer te drukken. Zo ongeveer moest ze zichzelf door de tijd heen duwen, bedacht ze. Ze hoopte dat Fabritus vrienden had die hem hielpen planten. Des te eerder kon het werk aan de blokhut beginnen. Vrienden? Natuurlijk had hij die. Maar waarom zou zij hem zelf niet helpen? Het idee vrolijkte haar op. Er zou wat overredingskracht voor nodig zijn, want Fabritus behandelde haar het liefst als porselein. Hij zou haar hand pakken, zijn wenkbrauwen fronsen en zeggen dat een vrouw voor wie gezorgd werd geen eelt op haar handen hoefde te hebben en niets hoefde te dragen dat zwaarder was dan een kind. Ik heb nog wat van die lotion van Nellie nodig. Ze zou hem laten zien hoe stoer ze was. Ze had immers het drama van de Applegate-tocht meegemaakt! Had ze niet naast een ratelslang gelegen en het overleefd? Ze hielp haar zusje grootbrengen. Haar moeder mocht dan niet achter een os of een ezel gaan lopen, dat betekende nog niet dat Virgilia het niet kon doen.
‘Oma, kan ik een paar van deze handschoenen van u kopen?’
‘Natuurlijk. Maar je hoeft er niet voor te betalen. Laten we het als een huwelijksgeschenk beschouwen.’
‘O, oma! Mr. Smith heeft me niet eens een aanzoek gedaan.’
‘Dat gaat-ie nog wel doen. Ik heb gezien hoe hij naar je kijkt.’
‘U hebt trouwens al een huwelijkscadeau voor me. Ik mag de handschoenen dragen die u droeg. De handschoenen die u die zes en een kwart cent bezorgden.’
‘Het bedrag dat mij op weg hielp.’ Grootmoeder lachte, zodat haar gelige tanden zichtbaar werden. De handschoen waaraan ze werkte rustte in haar schoot.
‘Het is een goede les voor me geweest om op het plan van de Heer te vertrouwen en niet op dat van mezelf.’
‘U hebt eens gezegd dat het gemakkelijker is een ossenkar van richting te laten veranderen dan een ossenkar in beweging te zetten.’
‘Dat heb ik inderdaad gezegd. Goed, dat je het onthouden hebt, kind. Maar ik heb ook geleerd dat het goed is om af en toe stil te staan. Als je altijd alleen maar druk, druk, druk bent, leer je niet om te luisteren.’
Virgilia’s moeder knikte. Glinsterde er iets in haar ogen? Het leek er wel op. Haar vader had hen verhuisd naar de verlaten blokhut en de stroom erachter ‘Pringle’ gedoopt.
‘Wat ben ik bevoorrecht.’ Virgilia stond op om haar moeder een zoen te geven. Daarna sloeg ze haar armen om de smalle schouders van haar grootmoeder. ‘Twee sterke vrouwen naast me die mij de juiste weg wijzen.’ Ze hield de handschoenen omhoog. ‘Hier heb ik een plannetje mee. Maar ik zal ook tijd nemen om te luisteren, oma. Dat beloof ik.’
Tabby had het gesprek zo lang mogelijk uitgesteld. Ze wilde John niet kwetsen. Maar toen ze hem eindelijk vertelde dat ze hem bewonderde, van hem hield als van een broer, niet als een minnaar, knikte hij. Hij wist het al.
‘Het is niet nodig jezelf op te zadelen met een oude man,’ zei hij. Er twinkelde een lichtje in zijn ogen. Hij zei dat hij op zoek zou gaan naar een schip dat hem naar het oosten kon terugbrengen.
‘Maar ik zou die hele reis naar Oregon voor geen goud hebben willen missen.’
Ze zaten bij elkaar in de woonkamer van het kosthuis, voor zover je van een woonkamer spreken kon. Ze vroeg zich juist af hoe hij aan geld dacht te komen en overwoog het hem te vragen, toen hij aan de ivoren knop van zijn wandelstok begon te draaien. De knop bleek gevuld te zijn.
‘Een paar gouden munten,’ zei John, terwijl hij ze woog in zijn handpalm. Tabby’s ogen werden groot. ‘Die heb je bewaard voor zware tijden?’
‘Ik zou ze gebruikt hebben als we ze nodig hadden gehad, lieve Tabby. Dat was echter nooit het geval. Jij zorgde overal voor. Zoals gewoonlijk.’ Hij knipoogde.
Ze schudde haar hoofd, maar ze was blij dat hij niet had aangeboden haar met zijn geld te helpen. Het was een prettig idee dat ze zichzelf gered had, bijna helemaal alleen.