HOOFDSTUK X
Piet naar de kapper en meteen naar een vijftigjarige bruiloftl — Vreemdsoortige opvattingen over feestvreugde — Doortastend optreden van een der ,Omes' — Piet vindt het nijlpaardenleer uit en vader Bell doet een reuzezaak!
Piet werkte hard bij de krant! Al spoedig bepaalde hij zich niet uitsluitend meer tot het maken van verslagen voor het stadsnieuws, maar hij begreep, daar hij veel contact met het Rotterdamse straatleven hadl, dat hij die stof uitstekend kon gebruiken voor aardige schetsjes. Vrolijke brokjes stadsleven en humoristische straattoneeltjes. Dat lag hem buitengewoon! En als er dan 's zaterdagsavonds zo'n vrolijk stukje straatleven, ondertekend met P. B., in de krant stond, dan glimlachten de lezers al bij vqprbaat en gingen er eens extra op hun gemak voor zitten. „Aha," zeiden ze dan, „daar heb je er weer eentje! " En toen volgde Piets eerste bezoek aan de kapper. Waarom? Wel, om zich te laten scheren natuurlijk! Wat had je dan gedacht? Piets bovenlip ging angstig-verdacht doen in de laatste tijd en Piet meende ernstig, dat hij zich niet beter van die hinderlijke ,haardos' — het waren precies zestien zwarte onnozele donsvezeltjes — kon ontdoen, dan er manmoedig het mes in te laten zetten. Al verscheidene keren had hij voor de spiegel getracht een puntje aan die dreigend-opkomende knevel te draaien, maar dat wilde nog niet lukken. Hij aarzelde wel even toen hij de kruk van de winkeldeur van de kapper in de hand nam. Hij bofte, want er was niemand in de winkel. Piet zette zich zo nonchalant mogelijk in de scheerstoel. Net alsof-ie dat al jarenlang achtereen zo gewend was geweest. De kapper stoof direct op hem af. „Haarknippen, meneer? " „Scheren! " commandeerde Piet. „Sche...? " De barbier keek naar de zestien onschuldige vlashaartjes. „Wat is er? " vroeg Piet. „Oh eh... niets meneer... absoluut niets... ik zal u direct scheren! " Piet werd stevig ingezeept en dan begon de barbier met zijn gebruikelijke praatje: „Mes goed, meneer? " „Merci, uitstekend! " „U zult een zware baard krijgen, meneer! Poeder, meneer? Haar even opmaken, meneer? " De barbier spoot een geurig watertje over Piets haardos. „Tjonge," zei Piet, „dat ruikt best." „Prima Franse haarlotion, meneer. Fleurs Sélectes. Vijf gulden een flesje. Eentje meenemen, meneer? " „Dank u. Ik ben geen jongejuffrouw! " ,,'t Is uitstekend voor het haar, meneer. Heerlijk van geur... en ik verkoop er heel veel van! " „Dat kan best wezen, maar ik houd niet van die rommel..." De barbier zweeg beledigd. Even later stapte Piet naar buiten... geschoren... voor de eerste maal van zijn leven geschoren! " En dat lekkere geurtje dwarrelde almaar om zijn hoofd... hij snoof 't af en toe op... lekker hoor. Weet je wat, zonde om direct naar huis te gaan. Even een straatje om en dan bij Flip Buitenhuis sigaretten kopen. „Ha, die Piet! " groette Flip Buitenhuis. „Nog nieuws? " „Niet dat ik weet." „Zeg, ik heb gelezen in de krant van die detective, die de gestolen buit van Voorschoten teruggebracht heeft. Was dat artikel van jou? " „Nee, van onze stadsredacteur, meneer Van Dalen," antwoordde Piet. „Handige vent, die detective. Daar moet je je petje voor afnemen." „Niets houd je tegen," zei Piet droogjes. „Niet soms? Ik vind het een prachtvak. Je ziet nog eens wat van je leven en je maakt nog eens wat mee ook! " meende Flip driftig. „Maar er is ook gevaar aan verbonden," zei Piet, die zijn avontuur zo veel mogelijk geheim wilde houden. „Daar zou ik geen snars om geven," beweerde Flip boud. „Ik zou best eens een tijdje onder die lui willen leven en hun doen en laten eens bekijken, weet je! " „Welke lui? " „Nou, die inbrekers en dieven natuurlijk en dat soort." ,,'t Zou je misschien tegenvallen, Flip. Geloof me, ik ken die heren, want ik zie ze elke week voor 't gerecht staan. Het zijn heus geen doetjes, hoor! " „Ik zou toch best willen! " „En ik verwed er een rijksdaalder om, dat je 't niet aandurft, om als schooier verkleed met mij de achterbuurten in te gaan." „Om een rijksdaalder? Top, ik doe mee! " „Reken erop, mannetje, dat ik je in de verschrikkelijkste stegen en sloppen breng. Daar kan je heus wel eens een fiks pak slaag oplopen. Vooral wanneer ze merken, dat je niet tot hun slag behoort! " „Ik ga toch met je mee... wanneer gaan we? " „Maandagavond dan maar meteen! " „Oké, na het sluiten van de winkel ben ik je man! " Piet verliet de sigarenwinkel en kuierde verder. Ha, ha, hij was toch benieuwd, hoe Flip zich zou houden! O ja, allemaal wilden ze wel iets meemaken, maar voordat het zover kwam, trokken ze zich meestal vlug terug. Dan hadden ze allerlei uitvluchten, zo maar voor het grijpen. Nou, hij zou Flip er eens van laten lusten! Flip was best een aardige vent, hoor. Een goeie vriend en een leuk type bovendien, 't Was alleen maar de vraag, of hij moed genoeg in zijn botten had voor wat Piet een liefhebberij noemde. Goed, maandag zou Piet hem op de proef stellen, en niet zo'n beetje ook...
Als jong verslaggevertje kreeg Piet natuurlijk allerlei karweitjes op te knappen. Daartoe behoorde ook het bezoeken van de oudste inwoners van de stad en altijd lag het zinnetje op de zetterij al klaar: Opa Jansen leest nog zonder bril en was op het feest de opgewektheid zelve! In werkelijkheid had Piet echter nooit anders gezien dan mummelende, slaperige oude mannetjes en vrouwtjes. Maar vooruit maar. De krantenlezers wilden het altijd zo hebben. Op zekere dag moest Piet een verslagje maken van een 50-jari-ge bruiloft, die ergens in een achterbuurt gevierd zou worden. Bij aankomst zag Piet al hoe vriendelijke buren het straatje hadden versierd met papieren slingers en lampions. Een groot draaiorgel dreunde aan één stuk door van ,Lang zullen ze leven'. Piet keek lachend naar de versierde woningen en vond het aardig, dat de buren zo meehielpen om de feestvierende oudjes een .onvergetelijke dag' te bezorgen, zoals dat in de krant altijd heet. Maar om de voertaal in die achterbuurt te verstaan, had je feitelijk een tolk nodig! „Hai, mot je hier weese, meister? " „Jongens, kaik d'er es effe, wat een faine knopehaak! " ,,'t Lijkent Peik en Clompenburreg zellevers wel! " „Mot je bai 't bruidspaar weese, meheir? " Piet zag zich al spoedig door de steegbewoners omstuwd. Het draaiorgel jengelde zonder ophouden, dat ze maar lang zouden leven. Piet kon zich haast niet verstaanbaar maken. Een dikke, schommelende dame, die haar eerlijke boterham verdiende met de verkoop van vis, was buitengewoon lollig: „Hai, kom je om een pierenverschrikkertje? Lussieook koekies, mauie kanebraaier? " Piet had altijd gevoel voor humor. Hij schoot in een lach. Hij keek naar de opgewekte spreekster, die haar tong naar hem uitstak en een lange neus tegen hem trok. „Nou, waar woont 't bruidspaar nu? " wilde Piet weten. „Linksom, en je neus achterna! " Piet wendde zich links en zag een versierde deur, waarop een verguld schild getimmerd was, waarop te lezen stond:
,Hulde aan bruid en bruidegom'
Hij trok aan een totaal verroeste trekbel, die hij zowat in de hand hield. Een meisje van een jaar of tien in een stijfgestreken witte jurk, opende de deur en vroeg: „Mot je hier weese? " „Ik denk 't wel," zei Piet. „Ik ben van de krant." Het kind deed een paar stappen in de richting van de trap, zette beide handen aan de mond en schreeuwde: „Omèèè! „Wat mot je? " klonk 't van boven. „Ome, hier is een man voor krante! " „Krante? Me hebbe geen ouwe krante... laat die vent ophoepelen..." Piet deed ook een stap in de richting van de trap: „Ik ben van ,De Morgenpost'," riep hij naar boven. „Oh... dat is andere koffie... ik doch, dat je om ouwe krante kwam! Kom maar naar bove... ken je de trap zien? " „Neen," zei Piet, „maar dat zal wel wennen! " Op de tast zocht hij de eerste trede. „Neen," klonk het weer van boven. „Daar is de trap niet... Je mot nog een beetje verder doorlopen...! " „Juist," zei Piet, die een beetje hulpeloos in het pikdonkere portaal met zijn rechterbeen stond te zwaaien om de eerste traptrede te vinden. Dan klom hij naar boven, een vettig traptouw als leuning gebruikend. Boven, waar het lichter was, zag hij een klein kamertje, versierd met schreeuwend-helle kleuren, en benauwd., benauwd! Je kon de tabaksrook wel aan plakjes snijden en het kamertje stond bol van de mensen! Flessen, glazen en kopjes... de tafel was propvol. Twee oude mensjes — beduusd door de ongewone herrie — stilletjes in een groen gemaakt hoekje, waarboven alweer zo'n vreselijk verguld schild prijkte, dat almaar hulde wilde brengen. Nu eenvoudigweg aan het ,Bruispaar'. De ,d' had de artiest in zijn ijver vergeten. Maar dat hinderde niet, omdat opa en oma toch niet meer zo best van gezicht waren. Trouwens, iedereen begreep de bedoeling toch allang. „Kom d'r in, meheer," noodde dezelfde stem, die Piet aan de trap reeds verteld had, dat ze geen ouwe kranten hadden. „Goeiemiddag allemaal," zei Piet vriendelijk, „en is déar het bruidspaar? " „Ja, meheer, dat benne me vader en me moeder. Vijftig jaar getrouwd. Hoe hebben ze 't uitgehouwe, hè? Hier vader, die man is van de krant! " Deze laatste woorden schreeuwde hij de oude baas toe, die onnoemlijk doof bleek te zijn. Piet drukte de slappe handjes van de oudjes en kreeg een stoel naast ze. De beide halfverschrikte ouwetjes zeiden niets en keken naar de rumoerige familieleden, die kris kras door elkaar redeneerden en daarbij de inhoud van de flessen in de glazen, en dan in hun grote monden lieten verdwijnen. De heren zaten in hun hemdsmouwen en rookten zware sigaren of stinkende sigaretten en de dames bespraken de familiezaken en haalden de afwezigen over de hekel. Een lastige baby gilde onverdroten en buiten wilde dat vermaledijde draaiorgel maar, met opdringerige heftigheid, dat ze allemaal maar zo lang mogelijk zouden leven! „Nou, dat is een hele feestdag voor u, mijnheer! " zei Piet opgewekt tegen de stokoude bruigom. Hij moest toch wèt zeggen. „Zowat twee uur, denk ik," was het antwoord van de oude man, die hem natuurlijk helemaal niet had verstaan. „Ik zeg..." herhaalde Piet, ongeveer schreeuwend, „het is een héél feest! " „Zo, kom je van Weesp. Dat is ook niet naast de deur," meende de bruigom. Piet gaf het op. Bovendien werd zijn aandacht afgeleid door een der ooms, die al een opvallend aantal malen zijn glas gevuld en weer geleegd had (en dat zeker niet in de prullenbak) en die nu met luide stem opmerkte: „Nou... en jullie magge 't allemaal best hoore... ik ben van geen mens bang... Ome Tinus heit ze allemaal praatjes waisge-moakt... jullie net zo goed... en z'n cente... z'n cente heit-ie netjes zellevers gehouwe..." „Wat wait jai nau van Ome Tinus z'n cente? " wilde een krijsende tante weten, met welgevallen en. daarbij krachtdadig geholpen door haar enorme tong, een glaasje uitlikkend. „Hou jai d'r nauw heilemaol buite, Knelia! " raadde haar buurvrouw. Maar de kordate oom, die van niemand bang was, sloeg zo hard op de tafel, dat de glazen en kopjes rinkelden. „En ik seg je asdat Tinus..." „Nauw ja, we weite wel, dat jai en Tinus... jai en Tinus... dronke benne... anders hep jai auk soveil lef nietl " „Seg dat nòggeris! " daagde de oom uit. „Seg dat nòggeris, dan sel ik je effe in me knuiste neime en niet so suinig auk..." „Dronke ben jai, dronke... Hai je me nauw goed verstoan. Ik seg dronke! " riep de lallende neef uitdagend. Pats! Daar kreeg de neef een labberdoedas op zijn grote oren. En dat was dan meteen het sein tot het hoofdnummer van het feestprogramma. Men is in die volksbuurten er pas van overtuigd, dat het écht feest is als de dames en heren elkaar flink op d'r tabernakel geven. Dus nam iedereen gretig deel aan het gevecht. De mannen sloegen op elkaar in, de vrouwen bewerkten eikaars aangezichten met nagels en een enkele, achtergebleven haarspeld. Had een van de dames even een halve minuut pauze, dan viel ze meteen maar een der heren aan. De twee oude mensen zaten met strakke angstogen het gevecht gade te slaan en durfden geen woord uit te brengen. Het werd Piet wel een beetje al te gortig en hij wilde ongemerkt vertrekken. Zo'n familie moest je in een gezellig samenzijn niet storen, ook al kwam je van de krant, vond Piet. „Hé, jai! " brulde een der gasten hem toe, wiens linkeroog een opvallende gelijkenis vertoonde met een .Zonsondergang', geschilderd door Picasso in zijn beste jaren, „wat doe jai hier eigenlijk, snuiter? Van de krant bin je, hè? Heb jai 't hart in je falie om ons weer 's in de krant te zette... wéég 't is... dan sla ik je op je auge... kaik so! " Bom! Een krachtige vuist daalde op Piets hoofd neer, zodat hij duizenden sterretjes zag. Hoewel Piet zeker niet bang uitgevallen was en de hardhandige geweldenaar graag van repliek gediend had met een behoorlijke opstopper, vond hij 't toch maar beter te verdwijnen. Hij begreep, dat hij in minder dan geen tijd de gehele familie en de hele buurt tegenover zich zou vinden! En Pietje bedankte er toch feestelijk voor om door deze opgewonden lieden gevierendeeld te worden... Zonder verder een woord te zeggen, verliet hij de vechtende feestelingen en herademde pas weer, toen hij veilig en wel de Hoofdstraat had bereikt. Uit het steegje klonk nog steeds het dreinende draaiorgel, dansten de buren en vocht de familie, en dat alles tot meerdere glorie van bruidegom en bruid!
't Vlotte de laatste tijd niet al te best met Piets vader. De anders zo opgewekte vader Bell zag er een beetje zorgelijk uit. Vaak liep hij zwijgend met grote stappen zijn winkel op en neer. Maar telkens bleef hij peinzend staan voor een grote partij dozen, netjes volgens de maat in de muurkast opgestapeld. Piet kwam fluitend de winkel binnen en zag al heel gauw, dat er met vader Bell iets niet in de haak was. Hij ging naast zijn vader staan, keek eens naar de rijen dozen en merkte dan op: „Ja, pipa, dat zijn er héél wat! " „Tien vakken vol, jongen... elk van honderd paar... duizend paar schoenen, en geen cent waard! " „Geen cent waard? " „Och jongen, dat zijn ouderwetse, grove schoenen... Wel zijn ze ijzersterk, dat wel. Maar wie koopt ze nog? Men koopt tegenwoordig liever een elegante schoen. Die heb ik ook, meer dan genoeg zelfs, maar wie helpt me van die oude partij af? " Piet opende een van de dozen en bekeek het oersolide, sterke schoeisel. „Dat ziet er toch sterk en solide uit! " meende Piet. Dan ging hij uitgebreid op een stoel zitten en dacht, gezien de diepe rimpel, die zich op zijn voorhoofd begon af te tekenen, verschrikkelijk diep na. „Weet jij d'r niet wat op? " vroeg zijn vader hoopvol. „Misschien, maar ik zal erover moeten nadenken..." En steeds keek Pietje maar naar die duizend dozen. Door zijn werk aan ,De Morgenpost' was hij vaak in aanraking gekomen met mensen uit de handel. Zodoende had hij wel wat opgestoken van hun manier van zaken doen. Zijn vader had hij al lange tijd bewezen, dat geregeld adverteren altijd nieuwe klanten aanbrengt en hij begreep, dat er ook een middel moest zijn, om zijn vader van deze partij schoenen af te brengen. En hij was vastbesloten hiervoor een goede oplossing te vinden ook! Op weg naar de krant passeerde Piet een aantal schoenwinkels, maar in geen enkele etalage zag hij feitelijk iets bijzonders. En toen schoot hem opeens een verhaaltje te binnen, dat Flip hem eens had verteld. Dat was gebeurd in Flips sigarenwinkel. Daar was op zekere dag een meneer binnengekomen met de vraag of Flips vader ook een heel goede manillasigaar verkocht. Flips vader had de beste sigaar gegeven, die er maar te krijgen was in die tijd, namelijk een ,Bouquet'. De klant nam een kistje mee op proef, maar bracht het de volgende dag weer terug met de boodschap, dat ze niet naar genoegen waren. Hij moest per sé nog betere hebben! „Best, meneer," had Flips vader toen geantwoord en had het kistje weer teruggenomen. Maar er wéren eenvoudig geen betere sigaren in de winkel, terwijl Flips vader ook drommels goed wist, dat er elders evenmin betere te koop waren. Daarom pakte Flips vader dezelfde sigaren in een nieuw kistje, waarop een merk ,Perfectos' was ingebrand. Toen de klant dit kistje mee naar huis had genomen, kwam hij diezelfde dag nog terug om te vertellen, dat deze manilla's je van het waren en véél beter dan de eerste sigaren, die hij had meegenomen! Piet dacht, als dat met sigaren mogelijk was, het óók wel met schoenen zou kunnen! En toen bedacht hij een buitengewoon listig plannetje... Wat drommel, zijn vader had duizend paar schoenen, wel niet bijzonder fraai en fijn, maar in elk geval ijzersterk en mooi genoeg voor een dag in de week! En wat je de mensen voorzei, dat zeiden ze na, vooral wanneer het in de krant stond. De krant! Dàt was een idee! Talloze malen had hij al verslagen gemaakt van nieuw geopende zaken of over nieuwe artikelen, die werden gebracht. Een nieuw artikel! Dat was 't! Vaders duizend paar schoenen waren het nieuwe artikel. Veel erger nog, ze waren een geheel nieuwe uitvinding! Een volkomen nieuwe leersoort... Nijlpaardenleer. Pas op de markt, na ik weet niet hoevele jaren zoeken en proberen. En de primeur had Bells Schoenenmagazijn... Piet verhaastte zijn schreden en op de krant aangekomen meldde hij zich direct bij de directeur. „Wel Bell, wat kan ik voor je doen? " „Mijnheer," begon Piet, „mijn vader heeft een zeer belangrijke uitvinding gedaan, die een ware revolutie in de schoenindustrie zal teweeg brengen." „Tjonge, Bell, dàt is niet gering! En waaruit bestaat die uitvinding dan wel? " „Dat zit zo, meneer: verleden jaar bracht een kennis van vader, die op de Middellandse-Zeehavens vaart, een nijlpaardenhuid mee en gaf die aan mijn vader cadeau. Eerst liet vader het ding aan een spijker hangen, maar later kwam hij op 't idee de huid te looien en als leer te bewerken..." „Ja... en toen? " „Het leer viel wel een beetje grof uit, maar door herhaalde bewerkingen, slaagde mijn vader erin, het zacht en buigzaam te maken en tenslotte maakte hij er een paar schoenen van, zó sterk, dat ze jaren gedragen kunnen worden! " „Nou, daar kon wel eens geld in die uitvinding zitten! " meende de heer Peters. „Geld, meneer? Goud? Mijn vader heeft toen direct driehonderd nijlpaarden laten vangen en villen, en uit die driehonderd huiden heeft hij precies duizend paar schoenen gemaakt. Een wonder gewoonweg! " „Piet, jongen, je kunt zo prachtig liegen en verkopen tegelijk, dat 't feitelijk zonde is, dat je aan een krant werkt! Maar, wat wil je nu eigenlijk? Mij soms een paar verkopen? " „O, u kunt er natuurlijk zoveel van kopen als u wilt. Maar dat bedoel ik niet! Kijkt u eens hier, vader adverteert geregeld in ,De Morgenpost' en nu wilde ik graag een stukje over die nieuwe uitvinding in de kolommen zetten."„Nu ja, vooruit dan maar, zou ik zeggen, maar maak 't niet al te lang, wil je? Er zou misschien nog ander belangrijk nieuws vermeld moeten worden, behalve het nijlpaardenleer..." „Vriendelijk bedankt, meneer! " Die avond luidde de advertentie van vader Bell als volgt:
ENORME UITVINDING OP HET GEBIED DER SCHOENINDUSTRIE MACHINAAL BEWERKT NIJLPAARDENLEER
Gegarandeerd de sterkste schoen ter wereld.
Alleen zaterdag a.s. Verkoop begint om 12 uur v.m. f 20,— per paar. — In alle maten, grote en kleine.
Alleen zaterdag — Slechts beperkte voorraad — Haast U!
Laat de kans niet ontsnappen om nu de sterkste schoen ter wereld te kopen!
P. BELL'S SCHOENMAGAZIJN, Herenstraat 234
En onder de rubriek Stadsnieuws schreef Piet een ietwat fantastisch verhaal over vader Bells zogenaamde uitvinding. Dat was op een donderdagavond. Maar reeds op vrijdagmorgen kwamen er al een paar concurrenten van vader Bell informeren naar de nieuwe uitvinding, maar vader Bell zei alleen maar, dat hij van het Patent-bureau opdracht had gekregen, zijn mond stijf dicht te houden tot zaterdagmiddag. Vrijdagsavonds kwam Piet thuis met een pak etiketten, waarop met grote letters gedrukt was:
DE STERKSTE SCHOEN TER WERELD N.P. Leer — Twintig gulden.
Vrijdagavond ging er, voor alle zekerheid, nog een extra grote advertentie in de krant, waar Piet al zijn krachten aan had gegeven. En zaterdagmorgen stond er al een hele rij klanten buiten de deur te wachten en die rij werd maar groter en groter... Om kwart voor twaalf was er bijna geen houden meer aan en vader Bell telefoneerde maar gauw naar het politiebureau om een paar agenten die de orde moesten handhaven. Toen de winkeldeur eenmaal geopend was, was er geen houden meer aan. Vader, moeder, Piet en zijn zuster Martha, met Paul, die onverwachts waren gekomen, hadden handen vol werk om iedereen te bedienen. Het ene paar schoenen na het andere vloog de deur uit. Tijd om iets te eten of te drinken kreeg de familie Bell niet meer... iedereen wilde immers een paar originele nijlpaardenleer schoenen hebben! En de hele dag hield de stroom van klanten maar aan. Toen vader Bell diezelfde avond de winkel om 6 uur sloot, was er van de duizend paar .Nijlpaardenleer schoenen' geen enkel paar meer over. Integendeel, vader Bell had nog een lijstje van tenminste 20 mensen, die op een volgende zending moesten wachten! Zo'n verkoop had vader Bell in zijn hele leven nog niet meegemaakt. „Nou vader," vroeg Piet, „bent u tevreden? Heeft mijn plannetje goed gewerkt? " „Jongen, je bent een genie... het was gewoonweg Amerikaans..... maar zie je, ik heb nog nooit van mijn leven zaken gedaan op die manier... het is toch eigenlijk geen écht nijlpaardenleer, dat ik heb verkocht..." „Wat doet dat er nu eigenlijk toe, vader. Zijn 't geen boven-ste-beste schoenen soms? " „O ja, dat is oké, puikbest zelfs... beter dan menig andere..." „Dus u bent wel met mij eens, dat die mensen tenslotte wéér voor hun geld hebben gekregen? " „O ja, daar ben ik héél zeker van zelfs! " „Wel, wat doet dan de naam ertoe? Olifanten-, buffel-, konijnen-, nijlpaarden- of spinnekoppenleer... als 't maar sterk en goed is! " „En dát is het, Piet," zei vader Bell, vol overtuiging, 't Was een bèste dag geweest!