HOOFDSTUK VIII

Piet begint een veelbewogen leven als verslaggever — Hij maakt zijn eerste reportage, maar vindt er niet veel van terug... - De gevolgen van ernstige plichtsverzaking — Piet krijgt een lesje voor zijn hele leven!

Het anders zo kalme en vredige huishoudentje van de familie Bell stond er min of meer van overeind, dat Piet ,aan de krant' was gegaan. Moeder Bell was 't er eigenlijk niet helemaal mee eens. 't Was allemaal een beetje griezelig, vond ze, en hoe moeilijk zou 't wel niet zijn om elke dag maar weer die krant vol te pennen. De goede vrouw wist natuurlijk niet, dat 't bij een krant veel moeilijker is om uit te zoeken wat allemaal niet in de krant komt dan wèl. Er blijven dagelijks hopen berichten over, waar eenvoudig geen plaats meer voor is. Als een krant werkelijk alles zou opnemen wat via de telex komt binnenrollen, dan zou die krant wel dubbel zo dik moeten zijn! En, wéér zou die jongen als verslaggever niet overal verzeild raken? Of dat niet gevaarlijk was? Vader Bell daarentegen vond 't eigenlijk maar wat prachtig, dat Piet bij ,De Morgenpost' zou gaan werken. Tjonge, daar kon hij tenminste eens fijn over opscheppen bij zijn vrienden! „Mijn zoon Piet, weet je wel, nou, die werkt tegenwoordig bij de pers! " Klonk dat, of klonk dat niet? Oh zo... Daar zou die uitgedroogde drogist Geelman toch maar eventjes van opkijken! Hoofdredacteur van ,De Morgenpost' (vader Bell begon maar meteen bij de bovenste plank, zoals je ziet), of onderwijzertje op een lagere school, zoals de brave Jozef Geelman. Je zou nog eens zien hoe vèr die Piet 't in 't leven zou schoppen! 't Was overheerlijk nazomerweer toen Piet om kwart over acht de ouderlijke woning verliet en tien minuten later had hij al de kantoren van ,De Morgenpost' bereikt. Jongen, jongen, wat voelde Pietje Bell zich opeens gewichtig! Ja, ja, hij wist maar al te goed, dat zijn nieuwe betrekking heel wat grotere verantwoordelijkheid met zich zou brengen dan wanneer hij, bijvoorbeeld, naar een gewoon handelskantoor zou zijn gegaan. Pietje Bell werd een persoon van betekenis, daaraan viel niet meer te twijfelen. Stel je voor, al die mensen, die hij hier op straat tegenkwam, stuk voor stuk kon hij ze in de krant zetten met naam en toenaam, als hij dat verkoos. Hij zou grote artikelen schrijven, reportages van gewichtige gebeurtenissen maken, vooraanstaande personen interviewen, misschien wel ministers, grote artiesten... En, als de mensen Piet op straat tegenkwamen, zouden ze zeggen: „Kijk, daar heb je 'm nou! Pieter Bell, die journalist van ,De Morgenpost'. Een fantastisch schrijver! " Zo, daar was-ie dan. Piet stapte het hoge bordes op en liep door de vestibule met een houding alsof hij al jarenlang aan ,De Morgenpost' verbonden was. „Wèl," vroeg de portier, die meende, dat Piet maar zo'n doodgewone bezoeker was. „Zéér wel, dank u beleefd, en hoe maakt u het? " informeerde Piet en wilde meteen verder lopen. „Hela, waar gaat dat heen? " „Naar boven, zoals u ziet! " „Ja, maar er is hier geen vrije toegang! " Dat scheen Piet toch te verbazen. „Sinds wanneer moet het personeel hier entreegeld betalen om naar kantoor te gaan? Dat is wel héél erg nieuw voor mij! " „Nee, 't personeel heeft hier natuurlijk vrije toegang. Maar u behoort niet tot het personeel en daarom..." „Zo, zo, durf je daar honderd gulden om te verwedden? " „Maar verleden week kwam je nog hier om de hoofdredacteur te spreken..." zei de portier stomverbaasd. „Heel juist, zéér goed onthouden," prees Piet, „maar... die hoofdredacteur is een man met een bijzonder fijne neus voor een groot talent, zoals ik, en zodoende heeft hij mij onmiddellijk als journalist geëngageerd. Vat u wel? " „Ik heb hier in huis al heel wat opscheppers meegemaakt, maar jij spant de kroon! Waar moet je wezen? " „Bij de stadsredactie." „Oh, dat dacht ik wel... de afdeling ,Schaar en Lijmpot...' dat is kamer 15. Tweede trap op..." Afdeling ,Schaar en Lijmpot', dacht Piet, toen hij de trap beklom. Hum... dat klonk niet erg indrukwekkend. Afijn, maar eens kijken...

De heer Van Dalen, de stadsredacteur van ,De Morgenpost', was een zeer beminnelijk mens. Een harde werker, die zichzelf niet spaarde, maar ook van zijn medewerkers veel eiste. Van veel praten en omhaal hield hij helemaal niet en wie op zijn afdeling kwam om te werken, werd verondersteld dat werk te kénnen. „Zo, jonge vriend," sprak hij tot Piet, „d'r is hier werk van 's morgens vroeg tot diep in de nacht als 't moet, en zelfs de kleinste man moet hier leren gróót werk te verrichten. Dat is nu eenmaal zo in 't krantenvak, en daar zal je drommels gauw aan moeten wennen ook! De verslaggever van de rechtbank is ziek geworden en ik denk erover om jou maar eens naar de rechtbank te sturen voor de strafzitting. Maak, dat je er om tien uur bent. Je kunt toch stenograferen, nietwaar? " „Natuurlijk, meneer! " „Mooi zo, je neemt de tram maar, en dan kun je in het blad van gisteren lezen hoe je voorganger 't deed. Tijdens de lunchpauze telefoneer je je verslag naar de krant en als je meent, dat 't nog lang zal duren, dan zeg je dat meteen maar, dan stuur ik om drie uur een jongen om kopij te halen. Na de zitting kom je hier meteen terug, dan ligt er ander werk op je te wachten. Je had toch niet gedacht vanavond voor elf uur thuis te zijn, nietwaar? Prachtig, dat is dan in orde! " Die orders waren tenminste duidelijk, kort en krachtig. „Begrepen, meneer," zei Piet, die van aanpakken hield. „Het is nu half negen, ik heb een half uurtje tijd voordat ik naar het gerechtsgebouw moet. Wat kan ik intussen doen? " „Ik zal een perskaart voor je klaarmaken," zei de heer Van Dalen. „Hoe is je naam ook al weer? " „Bell, meneer... Pieter Bell. Ze noemen me meestal Pietje Bell! " „Pietje Bell... Pietje Bell... Wáár heb ik die naam toch méér gehoord? Dïe komt me zo bekend voor... Nèt, alsof ik die jaren geleden... wacht eens eventjes. Ik ben er! Ja, dat is 't! Voor jaren geleden stuurde iemand mij geregeld berichten over een zekere Pietje Bell, een kwaaie aap van een jongen, die steeds de hele buurt op stelten zette... Verhip... ben jij dat misschien? " „Was 't een zekere Pietje Bell uit de Breestraat? " „Juist, die wés 't. Pietje Bell uit de Breestraat! " „Klopt, meneer, dat ben ik. Maar... als ik u eens vragen mag: wie stuurde u toch altijd die berichtjes over mij? " „Laat ik eens even nadenken. Als ik me goed herinner was dat een jongmens, genaamd Geelman, of zoiets. Hij schreef die berichtjes in een soort schoonschrift, je weet wel, dun op, dik neer, op een blaadje, gescheurd uit een schoolschrift." „Jozef Geelman, de zoon van de drogist Geelman! Dat lieve jongetje, zo, zo, was dat de klikspaan. Uit die hoek waaide de wind dus. Dat heb ik nooit geweten, zo, zo! " „Tja, Bell, we hebben nu al genoeg gebabbeld en we zitten hier, zoals gewoonlijk, tot over onze oren in het werk. Je kunt hier, wat mij betreft, de boel opvrolijken, zoveel je maar wilt. Maar denk er vooral aan: praatjes vullen geen gaatjes, en we zitten hier echt niet om duimen te draaien! Hier is je bureau en duik maar eens in de laden om te kijken of er wat van je gading is." 

Pieter Bell zat even later achter zijn bureau met de gewichtigheid van een minister-president. Naar de rechtbank, een verslag maken van een geweldige strafzaak! Geen gek begin, Pietertje Bell! Straks zou hij plaats nemen aan de perstafel in de rechtszaal. Nu zou hij in aanraking komen met de zelfkant van de maatschappij, met misdadigers en hun duistere achtergronden. Hij zou 't leven leren kennen van de mensen, die op nachtelijke avonturen en rooftochten gingen. Ha, wat zou hij gepeperde verhalen kunnen schrijven over gemaskerde inbrekers, bankrovers, revolverschoten in de nacht... vluchten over de daken... Dan... de arrestatie... de rechtszaal... en hij. Pietje Bell, die eenmaal als kleine jongen om de haverklap door de politie werd nagezeten, zou daar nu zitten als Man van de Pers. Die machtige, allesziende, alleswetende Pers, die men wel eens eerbiedig ,de Koningin der Aarde' noemde... Pietjes diepe overpeinzingen werden gestoord door de directeur van de krant Die was altijd vroeg aanwezig, controleerde dan alle afdelingen in het gebouw van ,De Morgenpost' en had dan voor al zijn medewerkers, van de krantenbezorgers tot de hoofdredacteur, een vriendelijke groet of een bemoedigend woord. Toen hij Piet achter zijn lessenaar zag tronen, knipoogde de directeur eens tegen de heer Van Dalen. Piet stond meteen op en maakte een lichte buiging. „Zo, jongeman," sprak de directeur, „ik heb hier, om te beginnen, een prachtig mooi werkje voor je. Aan de Hoogstraat nummer 186 wordt een nieuwe fietsenwinkel geopend. Ga jij daar maar eens even heen en draai een behoorlijk stukje in elkaar." „En de rechtbank dan? " vroeg Piet. „De rechtbank? Gaat hij naar de rechtbank? " vroeg de directeur een beetje ongelovig. „Ik had hem er wel voor aangewezen," zei de heer Van Dalen, „omdat Konijn ziek is geworden." „Laat dan liever Willemsen vandaag naar de rechtbank gaan. Het lijkt me beter onze jonge vriend hier eerst eens een beetje aan zijn nieuwe omgeving te laten wennen! " „Zoals u wilt, meneer," zei de heer Van Dalen. „Mooi zo, Bell, hier is 't adres. Ga je gang! " Vijf minuten later was Piet al op weg naar zijn eerste .reportage'. De winkelier was natuurlijk verrukt en ontving Piet met de nodige strijkages. „U ziet wel meneer, dat we kosten noch moeite hebben gespaard. Die betimmering alleen heeft reeds f 10.000,— gekost! En u vindt hier alle bekende merken rijwielen en bromfietsen, een magazijn vol met reserve-onderdelen, zó bij de hand. Vijf volleerde monteurs, enfin, u ziet 't wel, 't is af! " zei de winkelier, blijkbaar nogal tevreden met zichzelf. , Piet zat ijverig aantekeningen te pennen en de winkelier deed alle mogelijke moeite om hem een sigaar, een sigaret, een glas portwijn, een glas sherry, of wat hij maar wilde, op te dringen. Maar Piet was als jong persman absoluut onomkoopbaar! Hij ging terug naar de redactie en zette zich meteen aan 't schrijven. Maar ja... dat moet je gewend zijn en vooral moet je daarin de nodige ervaring bezitten! En dat miste onze Piet natuurlijk volkomen. In de eerste plaats moet zo'n berichtje uiterst beknopt blijven en toch de noodzakelijkste informatie bevatten. Dáár komt 't op aan! Dat is het hele eieren eten... Wat Pietje van zijn eerste krantebericht maakte was eigenlijk maar een soort vervolgroman. En dan nog een heel slechte ver-volgroman ook. 't Geheel werd nogal hutspotachtig. Toen hij eenmaal klaar was, stond er op het papier:

Nieuw rijwielmagazijn in de Hoogstraat.

Hoe wonderlijk schoon is het toch, wanneer men 's zomers vroeg opstaat en zijn fonkelnieuwe fiets uit het rijwielmagazijn van de heer Wielerman aan de Hoogstraat nr. 186 pakt. Hoe heerlijk als men rustig voortsuizelt door Neerlands schone dreven... Men hoort 't lieflijk gezang der vogelkens en geniet van het frisse groen der eeuwig zingende bossen. Helaas... zo menigmaal wordt zulk een heerlijk natuurtafereel niet naar de volle waarde genoten, omdat men vaak rijdt op een hard zadel of op slechte banden... Doch wanneer men een rijwiel of bromfiets berijdt uit het, naar de hoogste eisen des tijds ingerichte, magazijn van de heer Wielerman aan de Hoogstraat nr. 186, dan pas kan men de schoonste panorama's ongestoord genieten, zonder het hinderlijk geplof van een slecht lopende motor of een ongemakkelijk zittend zadel. De winkel zelf reeds geeft u een voorproefje van al deze geneugten. Langs een der muren is namelijk een wandschildering aangebracht, voorstellend een gezelschap dames en heren op bromfietsen. Zij glijden als 't ware over een fraaie landweg, te midden van rijk natuurschoon. Zij rijden langs wèlvarende boerderijen op hun tocht, en men ziet aan de opgeruimde gezichten, hoe zij genieten van de heerlijke rit op de fonkelnieuwe bromfietsen uit het magazijn van de heer Wielerman aan de Hoogstraat 186, waar ook alle onderdelen voor bromfietsen en rijwielen verkrijgbaar zijn en deskundige monteurs altijd voor u klaar staan. Licht, lucht en ruimte schijnt het oogmerk van de heer Wielerman te zijn geweest bij de verbouwing. De winkel maakt dan ook een prettige, royale indruk. En des avonds, wanneer alle lichten zijn ontstoken en de blinkende rijwielen schitteren in een gouden lichtglans, is het dan een wonder, dat tienduizenden voorbijgangers zich verdringen voor die prachtige etalage? Ik wens de heer Wielerman van harte veel succes toe met zijn nieuwe zaak aan de Hoogstraat nr. 186 en ik hoop, dat hij tot in lengte van dagen aan onze stadsgenoten zeer vele rijwielen en bromfietsen moge verkopen, opdat steeds meer mensen de gelegenheid zullen hebben, voortsnellende op de stalen rossen, de schoonheid van onze vaderlandse dreven te leren kennen en waarderen en de heerlijke woorden zullen beseffen van de grote dichter Poot:

„Hoe genoeglijk rolt het leven Des genisten landmans heen Die zijn zalig lot... hoe kleen...Voor geen koningskroon zou geven! "

P.BELL

Niet zonder trots leverde Piet zijn eerste verslag bij de stadsredacteur in, die het meteen even vlug doorlas en weldra in een schaterlach uitbarstte. „Sapperdekriek, Piet! Dat is gewoonweg je reinste letterkunde! " „Is 't niet goed, meneer? " „Niet goed kerel, 't is in één woord machtig! " De heer Van Dalen sloeg bijna dubbel van het lachen. „Ha, ha, ha... zeg Piet, hoe wil je hebben, dat we dit stuk proza van je brengen? Als hoofdartikel, of direct maar als feuilleton? " „Tja," zei Piet, een beetje weifelend, „kijkt u maar eens. Het blijft mij 't zelfde. Doet u maar wat u 't beste vindt! " „Je laat het dus helemaal aan mij over? " „Ja, dat lijkt me wel 't beste." „Dank je voor het vertrouwen, Piet! " grinnikte de heer Van Dalen. Piet, die brave borst, had nog helemaal niet in de gaten, dat hij op een daverende manier voor 't lapje werd gehouden. Hij verkeerde in de steevaste overtuiging, dat zijn ingeleverd verslag volkomen in de haak was en dat het 's avonds als een der voornaamste artikelen in ,De Morgenpost' zou prijken. Maar wie schilderde zijn verbazing en... teleurstelling, toen hij die namiddag bij het verschijnen van de krant zijn epistel, ergens weggedrukt, in deze vorm terugvond:

Nieuw Rijwielmagazijn

Aan de Hoogstraat nr. 186 heeft de heer Wielerman een, geheel naar de eisen van de tegenwoordige tijd ingericht, rijwielmagazijn geopend. Alle bekende merken fietsen en bromfietsen zijn verkrijgbaar. Wij wensen de heer Wielerman veel succes met zijn nieuwe zaak.

Punt, uit! Piet zat een hele tijd over dit geval na te denken. Hij vond zijn eigen stuk natuurlijk veel mooier. Meneer Van Dalen had dat wel in de gaten en legde Piet rustig uit, dat berichten, die om de een of andere reden niet buitengewoon belangrijk waren, altijd in uiterst beknopte vorm, korten krachtig moesten worden gebracht. Wanneer iedere verslaggever zijn berichten zou inzenden op zo uitgebreide wijze als onze Piet had gedaan, zou ,De Morgenpost' wel uit tien pagina's en minstens 5 bijbladen moeten bestaan en zouden de abonnementsprijzen veel te hoog worden. Bovendien zou zo'n krant vrijwel onleesbaar worden! Wij hebben in Nederland weekbladen, die zo dik zijn, dat praktisch geen mens ze doorworstelt. Je krijgt op 't laatst een lamme duim van het omslaan. Piet was echter vlug van begrip! Elke dag leerde hij er weer wat bij en na een week of twee was de jongste verslaggever van ,De Morgenpost' al heel aardig bruikbaar geworden. Het was lang en hard werken. En als hij 's avonds om zes uur de redactie verliet, dan was hij heus niet altijd vrij tot de volgende morgen. Dan moest hij 's avonds nog vaak naar een of andere vereniging, die een vergadering hield of naar een uitvoering van een toneelclub of verslag maken van de een of andere droge vak bondsvergadering. Elke avond was er weer wat anders! In het begin vond Piet dat bijwonen van al die uitvoeringen en gezellige avondjes wel leuk. Maar daar ging de aardigheid al heel gauw af en over bleef de ,droeve plicht', zoals hij 't zelf wel eens uitdrukte, Maar Piet dééd die plicht altijd met grote nauwgezetheid en vaak zat hij lang na middernacht nog op zijn kamertje om verslagen te schrijven. Op één enkele keer na! Dat was op een zaterdagavond. 's Middags was het werk om vijf uur afgelopen. Juist wilde Piet naar huis gaan, toen Konijn, een der,andere jonge verslaggevers, hem op de schouder tikte. „Zeg Piet," sprak Konijn, „heb jij vanavond iets bijzonders? " „Nee," zei Piet, „ik ben vrij vanavond." „Geluksvogel," zuchtte Konijn. „Hoe zo? " „Och, ik moet vanavond verslag maken van die uitvoering van ,De Oranjevlag'. Ze hebben vanavond de een of andere feestelijke jaarvergadering en ik was juist van plan tot morgenavond naar Den Haag te gaan op familiebezoek. Enfin, niks aan te doen. Pech gehad! " „Heb je een programma en een entreekaart? " vroeg Piet. „Jawel, hoezo, waarom? " „Geef maar op. Ik zal dat verslagje wel even voor je waarnemen vanavond. Piep jij 'm maar! " „Bell, je bent een geschikte knul! Bedankt en steeds tot wederdienst bereid natuurlijk! " „Oké. Knaagdier, amuseer je!" Blij van 't kluifje af te zijn, gaf Konijn Pieter Bell een dankbare slag op de rug. Die Bell was een reuzekerel. Die dééd altijd iets voor een ander. Lollig type ook bovendien. Geen wonder, dat-ie vrienden bij de vleet maakte! Diezelfde avond begaf Piet zich op weg naar de feestelijke jaarvergadering van de vereniging ,De Oranjevlag'. Maar nauwelijks had hij enkele minuten gelopen, toen hij een tot in de puntjes gekleed jongmens ontmoette, dat hem plotseling beide handen toestak en hartelijk uitriep: „Pietje Bell! Wèl, heb je ooit van je leven! Ben je 't, of ben je 't niet? " „Ik ben 't," zei Piet verbaasd» maar nog zonder de hem zo gul toegestoken handen te grijpen, „maar... eh, wie bent u? " „Nou Pietje, da's ook wat... ken jij Frans Basters niet meer... Weet jij dan niet meer, hoe jij vroeger circusdirecteur speelde in 't straatje en je mij clown wilde maken met een oud karpet om mijn lichaam gebonden? Ik moest toen hard schreeuwen als je mij een imitatie-oorvijg gaf. Maar je gaf me zo'n oorverdovende oplawaai, dat ik vierkant tegen de muur kukelde en ik gilde als een mager varken!" „Ja... verdraaid! Ik weet 't weer! Frans... Frans... beste kerel. We hebben elkaar in eeuwen niet gezien! " Toen greep Piet de twee handen van zijn oude vriend en drukte die hartelijk. Zo hartelijk zelfs, dat Frans een klaaglijk „Au... au... Piet... dank je... au! " liet horen. „Wat ben jij een reus geworden! " vond Piet. „Och ja, we zijn allebei een beetje gegroeid hè, sinds die tijd. Wat doe jij nu voor de kost? " „Journalist," zei Piet, „en wat maak jij voor rommel? " „Prentjes," antwoordde Frans, „illustrator." „Zo, teken jij! Vaste baan? " „Nee, ik studeer nog. Mijn ouders zijn allebei overleden." „Maar..." begon Piet, maar hij maakte de zin niet af, omdat hij niet onbeleefd wilde zijn. Er was namelijk iets raadselachtigs in het geval. De ouders van Frans Basters waren eigenlijk maar arme stumperds geweest. Dat wist Piet nog maar al te goed. Nu waren ze beiden overleden, en hier was nu hun zoon, Nauwelijks zeventien jaar, keurig gekleed, en... hij werkte nog niét eens... Frans keek Piet even aan. „Vooruit jò, zeg 't maar," nodigde Frans lachend uit. „Je wou me zeker vragen hoe het nu we! mogelijk is, dat je mij hier ziet, zwaar als heer vermomd, ziet staan, na al die armoede van vroeger! Luister dan, want 't is gauw verteld. Mijn moeder was afkomstig van een rijke familie, maar trouwde tegen de wil van haar ouders, broers en zusters met mijn vader, die wel arm, maar een knap vakman was. Een ongeluk met zijn been maakte verder werken onmogelijk en van die tijd af ging het met ons snel bergafwaarts. De familie wilde niets meer met moeder te maken hebben, maar toen eerst zij en daarna mijn vader gestorven was, werd ik door mijn grootvader in huis opgenomen. Dat is een fijne vent en hij laat mij studeren. Dat is de reden van de verandering, Piet" „Nou, ik geloof, dat je uiteindelijk toch een geluksvogel bent," vond Piet „Je moet beslist met mij meekomen," inviteerde Frans. „Wij hebben een klein verjaringspartijtje aan huis en ik zal je wel eventjes aan die lui voorstellen." „Ja, zie je," zei Piet, „ik moet vanavond ook nog even naar de vereniging ,De Oranjevlag', die hebben een uitvoering waarvan ik een verslagje moet maken. Dat heb ik een collega beloofd. Maar och... ik kan daar later in de avond nog wel even langs gaan. Die avondjes komen, in grote lijnen toch allemaal op hetzelfde neer." „Oké dan," besloot Frans, „dan nemen we hier de tram." 

Over dat fuifje bij Frans Basters kunnen we kort zijn. Het was er erg gezellig en Piet was al heel gauw vergeten, dat er ook nog zoiets als ,De Morgenpost' bestond, waar hij nog een verslag voor moest maken. Om kort te gaan, het was twaalf uur toen Piet in de vrolijkste stemming nog net de laatste tram kon pikken om naar huis te gaan. Maar nèt toen hij zijn jasje over de stoel wilde hangen viel daar het programma van de vereniging ,De Oranjevlag' uit! Hij raapte het op en schrok zich een hoedje! „Sapperjèl... die jaarvergadering... glad vergeten. Veel te laat om er nu nog heen te gaan, dat was toch allang afgelopen. Dat was me eventjes een mooie geschiedenis! Hoe moest-ie dat aan Konijn vertellen, die hem zo uitbundig had bedankt voor de moeite! Had hij die eventjes goed van de wal in de sloot geholpen? En toen schoot hem opeens een plannetje te binnen! Natuurlijk, dat was de oplossing van het hele probleem. Hij had immers het programma van de feestavond voor zich liggen? Koud kunstje om, aan de hand van dat programma, eventjes een verslag te fantaseren Als journalist moest je wel eens over een omvangrijke duim beschikken. Vooruit met de geit dus. Hij pakte zijn schrijfmachientje én hamerde er meteen vlot op los: Feestelijke Jaarvergadering van de Buurtvereniging ,De Oranjevlag'. Opening door de voorzitter... Natuurlijk, daar begon het geleuter altijd mee... Jaarverslag... overzicht van de financiën... de penningmeester werd bedankt voor de bewezen diensten... en dan, even kijken in het programma... oh, vioolsolo... zeer verdienstelijk gebracht... een talent, dat het beste deed verwachten voor de toekomst., een veel gebruikt zinnetje, maar kon nooit kwaad... toneelstukje... iedereen had zijn best gedaan, de kostuums zeer geslaagd... toneelkunst van de beste soort... een stuk of wat gevarieerde artiestennummers. Allemaal prima geslaagd natuurlijk... de goochelaar hield de zaal in ademloze spanning... Dankwoord van de voorzitter, en allemaal naar huis toe... ziezo, dat sloot allemaal als een bus. Met een in slaap gesust geweten ging Pietje Bell een half uur later onder zeil. 's Maandagsavonds lazen de lezers van ,De Morgenpost' dit verhaal en Piet glimlachte, toen hij zijn eigen fantasie nog eens in drukletters terugzag. „Dat is prima afgelopen," feliciteerde hij zichzelf. Maar dinsdagmorgen zag de situatie er toch wel een beetje anders uit. Pietje Bell werd opgetrommeld naar het privékantoor van de directeur. „Zeg eens eventjes, vriend Bell," begon de heer Peters meteen met de deur in huis vallend, „klopt het, dat Konijn je zaterdag heeft gevraagd voor hem naar de vereniging ,De Oranjevlag' te gaan? " „Inderdaad, meneer." „Dus jij hebt dat verslag geschreven? " „Inderdaad, meneer, op Konijns verzoek heb ik die avond bijgewoond." „Hm... bijgewoond, zei je toch? " „Zeker!" „En was 't een geslaagde feestavond, vond je? " „O, jawel, och u kent dat amateursgedoe natuurlijk wel, maar eh..." „Zijn er dan geen bloemen aan de dames gegeven, na afloop van de voorstelling?" „Niet dat ik weet..." „Nou, het is wel een grappige geschiedenis, dat moet ik zeggen! " „Hoe bedoelt u grappig?" „Ik bedoel, vriend Bell, dat je helemaal niet naar die avond bent geweest! Ik bedoel ook, dat die hele feestelijke jaarvergadering helemaal niet is doorgegaan! Er was een sterfgeval bij een der bestuursleden en daarom is het uitgesteld op het laatste moment. Het bestuur heeft mij vanmorgen natuurlijk opgebeld en geïnformeerd, wat die flauwe aardigheid allemaal te betekenen had Nou, wat heb je daarvoor als verontschuldiging aan te voeren? " Pietje Bell wenste zich ergens op de maan. Wat een figuur had hij geslagen. Hij deed 't enige, wat hij onder de omstandigheden kon doen... hij draaide er niet meer omheen, maar bekende alles ruiterlijk aan zijn directeur. De heer Peters hoorde die biecht met een ernstig gezicht aan, maar zat zich inwendig te verkneukelen. Dat liet hij natuurlijk niet blijken. „Jongeman," sprak de heer Peters, toen Piet zijn biecht beëindigd had, „een van de eerste vereisten van een verslaggever is nauwkeurigheid en eerlijkheid. Gelukkig is dit geval nu niet zo heel ernstig, hoewel onze krant door jouw schuld natuurlijk een krankzinnige flater heeft geslagen. Ik zal dat bestuur wel even opbellen en namens jou excuus maken. Maar ik wil er wat om verwedden, dat je zoiets in je hele verdere leven als krantenman niet meer zal overkomen." „Dáár kunt u van op aan, meneer Peters," zei Piet uit de grond van zijn hart.