HOOFDSTUK IV

,De Vrolijke Bende' krijgt een mascotte... en wat voor eentje! — We maken kennis met ,Eetje' — Een ietwat rumoerig einde van een toneelrepetitie en Drogist Geelman gaat letterlijk en figuurlijk ,op de kast' — Een brèf beest!

Ik heb je nog niet voorgesteld aan Eduard Pijpers. Eduard, bij al zijn kennissen beter bekend onder de naam van ,Eetje' was een bijzonder type! Hij kleedde zich altijd zeer zorgvuldig en verzorgde zijn haren met buitengewone zorgvuldigheid. Kortom, hij was een fatje van zijn voetzolen tot zijn hevig gebrillantineerde kruintje. Die naam ,Eetje' hoorde, op de een of andere manier, écht bij hem. Hoe zorgvuldig hij was, bleek wel uit het feit, dat hij de eerste klas van de h.b.s. beslist driemaal achter elkaar wilde meemaken, om toch maar vooral niets over te slaan. Toen hij ook voor de derde keer zakte als een baksteen, moest hij wel van de h.b.s. af en kwam toen, op een volkomen onverklaarbare wijze, plotseling in de fruithandel terecht. Maar aangezien hij méér vruchten zelf opat dan verkocht, besloot zijn papa hem bij zich in de kleermakerszaak te nemen. Per slot van rekening zijn jassen en broeken niet te verorberen. Behalve voor eigenwijze motten natuurlijk. Eetje was de enige onder Piets kennissen, die rookte. Amerikaanse sigaretten, of zelfs een uiterst licht sigaartje. Zodoende was hij klant van Flip Buitenhuis geworden, die immers de sigarenzaak van zijn vader met succes had overgenomen. Eduard Pijpers deed altijd voornaam. Hij had een bijzondere hoge dunk van zichzelf en sprak een beetje ,gemaakt'. Dat was overigens alleen maar een gek aanwendsel, want verder was het tóch een aardige knul. Eetje stapte net de sigarenwinkel van Flip Buitenhuis binnen. „Ha, die Eetje! " zei Flip opgewekt. „Een bijzonder goeien évend, zég. Flip, hab jij nog van die verrukkelijke kleine Hèvènnètjes veur me, die ik verleden week had? Wérkelijk voortráffelijk, zág Flip." „Oh kerel, nog genoeg voor je hele leven, hoor! Hoeveel moet ik er voor je inpakken? Tien, twintig, honderd, of meteen maar een paar duizend? Je zegt 't maar, hoor! " „Neen, neen, zag, merci... geef me er mèr vèf! " Op dat moment kwam er een man de sigarenwinkel binnen met een kolossaal grote hond. Een soort Engelse buldog, door een vergrootglas gezien. Het ding stond zowat een meter hoog op zijn poten. Een borstkast als een stoomketel, en zo echt op elke hoek een poot. Daarbij had die buldog een kop als een tijger. Een buldog kijkt in het algemeen met zo'n snoet van alle dagen regen en wind, maar dit prachtexemplaar hield er bovendien nog een gemeen-loerende blik op na, die je door merg en been ging. Nu kan je van Eduard Pijpers zeggen, wat je maar wilt, hij is en blijft een groot dierenvriend. En dat vind ik altijd een mooi trekje in een mens. Iets anders was, dat Eetje meende, héél veel verstand van honden te bezitten. De eigenaar van de hond kocht wat sigaren en intussen bestudeerde Eduard de kolossale hond met échte kennersblik. Hij deed tenminste een stapje achteruit, hield zijn hoofd een beetje schuin, tuitte de lippen, zei eens ,hum', en ,zo, zo'... en dan sprak hij pardoes de eigenaar van de hond aan. ,,'n Prèchtdier, meneer! " „Tja, zégt u dat wel, meneer," zei de man, een sigaar aanstekend. ,,'t Is echt iets voor liefhebbers. U hebt zeker kijk op honden, dat u dat er direct van af ziet. 't Spijt me, dat ik er afstand van moet doen! " „Afstènd? " informeerde Eetje verbaasd, „hoe dèt zo? " „Kijkt u eens hier, de zaak zit zó: zélf ben ik erg aan die hond gehecht, maar mijn ouwelui zijn niet bijster op honden gesteld. Nu ben ik wel genoodzaakt hem te verkopen." „Hum," zei Eetje, „en hoeveel vrègt u voor 'm? " „Oh, ik kan direct 75 gulden voor hem krijgen van iemand. Maar die vent behandelt zijn dieren niet goed en daarom verkoop ik hem liever voor wat minder geld aan een dierenvriend. Het is een alleraardigst beest, en heel vertrouwd met kinderen." „Nou, meneer, hij ziet er niet direct vertrouwenwekkend uit. Als u 't mij vrègt is-ie zo bloeddorstig, dat-ie zijn eigen zieke grootmoeder nog zou opeten." „Dat is alleen maar zijn grimmige kop. Hij ziet er veel kwader uit dan hij in werkelijkheid is. Nero is braaf, hè. Nero? " Nero hief zijn bloeddorstige kop op en 't gromde ergens diep in zijn ingewanden, alsof er een zware donder in de verte rolde, en hij keek zijn baas met een paar ogen aan die wilden zeggen: „Nou geen woord meer, of ik vreet je op! " „Inderdèd... inderdèd, 'n alleraardigst diertje," zei Eetje vertederd, „geef me eens een pootje, Nero...! " „Gggggggg rrrrrrhh..." gromde de hond dreigend en toonde zijn geweldige scheurkiezen. „Kèlm mèr, kèlm mèr, menneke! " deinsde Eetje een beetje terug. „Weet u misschien een goed tehuis voor hem? " informeerde de eigenaar, die plotseling bijzonder veel haast scheen te krijgen om van het dier af te komen. „Als hij maar een goed tehuis krijgt, anders verkoop ik hem beslist niet..." zei de man nog eens met grote nadruk. „Och, ik ben zelf een goed hondenkenner," zei- Eetje, niet zonder trots, „hij zal het bij mij prima krijgen. Hoeveel moet ik voor die hond geven? " „Vijftig gulden, omdat u het bent." „Jae, dèt kan ik niet betèlen, wèrde heer! " „Wat had u dan gedacht? " „Ik zal u een tientje geven." De man scheen heel even diep na te denken en zei dan snel: „Tien gulden is natuurlijk een spotkoopje voor zo'n préchthond. Maar, als u mij belooft, goed voor hem te zorgen, zal ik u hem voor een tientje geven. Alleen omdat u een dierenvriend bent..." „Dèt is verduveld èrdig van u. Hier hebt u een tientje." Het scheen bij Nero's vroegere baas niet zo heel diep te zitten, want hij nam zich niet eens de moeite om even afscheid van het dier te nemen. Ook de hond zelf leek niet zoveel spijt Van het plotselinge vertrek te zullen hebben. De baas spoedde zich de deur uit, tien gulden zwaarder dan hij was binnengekomen, en Eetje voelde zich opeens de trotse eigenaar van de meest bloeddorstig uitziende hond van heel Rotterdam. „Nou," zei Flip Buitenhuis, „wel gefeliciteerd met 't koopje, en wat ga je nu met die leeuw uitvoeren? " Maar Eetje had 't veel te druk om zich de vriendschap van zijn nieuwe huisdier te verwerven. En 't zag er naar uit, dat hij hiervoor wel enige tijd nodig zou hebben. „Is 't geen prèchtexemplèr? " zei hij, verheugd naar de gemene kop van Nero kijkend. „Gè je mee. Nero, brève hond... kom! " „Gggggrrrhhhh..." gromde Nero onheilspellend...

De drogist Geelman gunde zichzelf maar heel weinig pleziertjes. Daar was hij veel te gierig voor. Maar eens in de week ging hij toch al sedert jaren met eriige winkeliers uit de Breestraat kaarten in het café ,De Kroon'. Het is waar, dat als 't op afrekenen met de kelner aankwam. Geelman heel wat moeite had om zijn portemonnee te vinden. Dan keek hij een beetje hulpeloos rond, in de stille hoop, dat een van zijn kaartvrienden wel de gulheid zou hebben om voor zijn vertering op te draaien. Een trucje, dat nogal eens succes had. Zo was de brave Geelman op die donderdagavond weer present op de wekelijkse kaartavond in de benedenzaal van café ,De Kroon'. Meestal was 't er vrij rustig. Ze zaten achter in de zaal, in een voor hen gereserveerd hoekje. Alleen tegen elf uur als de schouwburg en de bioscopen uitgingen, wilden er nog wel wat bezoekers komen. Dan nam Geelman echter snel de benen. Maar op deze bijzondere donderdagavond scheen 't allemaal een beetje anders te lopen. „Wat is dat toch voor een kabaal boven ons hoofd? " had Geelman aan de kelner gevraagd. „Och meneer, 't is niets. Een clubje jongelui. U weet wel hoe dat gaat met die jonge spring-in-'t-velds! Zo lang ze de boel niet afbreken, is er nog geen man overboord, zeg ik maar..." Geelman had nijdig iets gemompeld over ongemanierde, verwende jeugd', en had toen een verkeerde kaart gespeeld, hetgeen hem een dubbeltje aan de pot kostte. Twee minuten later werd Geelman ongeveer bedolven door een kalkregen. „Gossiemoppie," schrok hij, en dook met zijn kale knikker onder de tafel. Een paar elektrische peertjes lieten het afweten, zodat de kaartclub meteen in 't halfdonker zat. „Nu wordt 't toch wel een beetje al te gortig," meende de kelner, die overigens een redelijk man was. „Wattisser, wattisser, wattisser? " kreet Geelman met de vasthoudendheid van een koekoeksklok, die persé 12 wil slaan. „Die jongelui boven, meneer. Ze worden een beetje onstuimig," zei de kelner vergoelijkend. ,,'t Is een schande, een schande, wie zijn die vandalen? " zei Geelman kordaat onder de tafel vandaan kruipend. Nu er blijkbaar toch geen bombardement of vulkanische uitbarsting aan de gang bleek te zijn, bracht hij de moed op, weer boven de tafel uit te komen. „Och," zei de kelner, „ze noemen zich ,De Vrolijke Bende' en ze doen hun naam alle eer aan. Een zekere Pieter Bell schijnt de voorzitter te zijn." „Pieter Bell! " kreet Geelman, alsof hij door een wesp werd gestoken. „Pietje Bell, ik had 't kunnen weten. Alleen die nietsnut, die raddraaier kan ergens zo'n tumult teweeg brengen. Wacht, ik zal die kwaje aap mores leren...." En de daad bij het woord voegend, smeet hij zijn spel kaarten op tafel (hij had niets te verliezen, want hij had tóch een slechte kaart) en liep dan met grote, kordate stappen naar de slecht verlichte trap, die naar de bovenverdieping leidde...

 Pietje Bell had een plan. Een fantastisch plan zelfs! Hij wilde met de leden van ,De Vrolijke Bende' een cabaretgroepje vormen. Ze zouden leuke liedjes en een paar vrolijke, korte toneelstukjes instuderen en ze wilden dan gratis opvoeringen geven in enkele ziekenhuizen, sanatoria, in tehuizen voor ouden van dagen, enz. In Rotterdam en omgeving. Inderdaad, helemaal geen gek plan, want er waren heel wat talenten onder de ijverige clubleden. Piet kon bijvoorbeeld aardig voordragen en wist zoveel grappen te bedenken, dat hij een uitstekend ,conferencier' was. Zoals je misschien weet, is een conferencier een meneer, die de verschillende artiesten en nummers aankondigt en de voorstelling opent en sluit. Hij spreekt ook de zogenaamde verbindende teksten tussen de verschillende nummers. Kortom hij moet een welbespraakt iemand zijn, die ook allerlei onverwachte situaties weet te redden als er iets mis gaat. Het toneelgordijn kan bijvoorbeeld weigeren open of dicht te gaan. Er kan plotseling kortsluiting optreden of een artiest kan te laat zijn of zelfs helemaal wegblijven. Dat alles moet een goede conferencier met een paar leuke en goedgeplaatste grapjes weten op te vangen, zodat het publiek niet kwaad wordt, en zo. Dat Pietje Bell goed van de tongriem was gesneden, wie twijfelde daar nog aan? Peentje en Sproet maakten een prachtig acrobatennummer. Een levende ,piramide' zouden ze vormen, als ze maar een derde man konden vinden. Een stérke, want die moest twee man kunnen houden... Op die donderdagavond vond de eerste repetitie plaats. En, 't ging alles volkomen naar wens. Ze hadden zich blauw gelachen over de inleiding die Pietje Bell had gegeven en er was heel wat plezier geweest om een kort schetsje, dat Flip Buitenhuis had gegeven samen met Jacob Mantel en Harry de Groot, getiteld ,De Vlieg'. Veel decor was er niet voor nodig geweest. Twee tafeltjes en twee stoeltjes, en het toneel moest een restaurant voorstellen. Aan het ene tafeltje had Harry de Groot gezeten, geheel schuil gaande achter een opengeslagen krant. Het andere tafeltje was aanvankelijk nog niet bezet Dan was opeens Jacob Mantel met grote stappen binnengekomen. Vreselijk gehaast en drukdoenerig. Hij ging aan het vrije tafeltje zitten, gooide zijn hoed in een hoek en begon met zijn vuisten op het tafeltje te trommelen en bevelen te roepen: „Ober... Ober... Ober..,! " Flip Buitenhuis, met een servet over de arm, was haastig toegeschoten en had gevraagd: „Meneer, wat mag ik u brengen? Een heerlijke kalfskotelet met verse spinazie en pudding na? Of eh..." „Hum, hoeveel kost dat? " „Kotelet met verse spinazie, even kijken meneer, dat is 5 gulden en 75 cent" „Och neen, ik heb niet zo'n grote honger." „Wat denkt u dan van een heerlijke, malse biefstuk van de haas met doperwtjes, en vanille-ijs na? " „Hoeveel kost dat? " „Dat is 4 gulden en 25 cent, meneer." „Och neen, die hoeveelheid is me veel te groot. Ik ben een kleine eter..." „Uitstekend meneer, mag ik u dan onze Omelette Spéciale aanbevelen, meneer. Heel erg lekker. Prijs 2 gulden en 25 cent" „Och neen, heb je niet wat kleiners, een bord soep of zo? " „Zeker meneer, met alle plezier: kippesoep, groentesoep, erwtensoep, tomatensoep, vermicellisoep, koninginnesoep..." „Wat kost dat? " „Kippesoep ƒ 1,35, groentesoep ƒ 1,25, erwtensoep ƒ 1,10, tomatensoep ƒ1,— en vermicellisoep ƒ 0,80 per portie." „Goed, eh... breng me dan maar een bord vermicellisoep. Maar niet helemaal vol, en dan zal ik je daarvoor ƒ 0,50 betalen." „Eh... ah... uitstekend meneer," had de kelner gezegd en was hoofdschuddend over zoveel krenterigheid en dikdoenerij verdwenen om even later terug te komen met een bord. „Alstublieft, meneer, één bord vermicellisoep a 50 cent." „Dat kun je zo weer meenemen, ober, want die soep is me veel te koud! " „Maar meneer, hoe komt u daar nu bij? De soep komt zó van 't vuur... enne... meneer... neemt u me niet kwalijk, maar hoe weet u nu, dat die soep te koud is. U hebt er nog helemaal niet van geproefd! " „Ik zie, dat je je duim erin kunt houden. Dan is die soep dus niet warm genoeg. Terug met die soep..." „Pardon meneer, jawel meneer! " En, de kelner weer af met zijn soep, om enkele tellen later terug te komen met hetzelfde bord natuurlijk. „Alstublieft meneer, eet u smakelijk meneer! " „Dat kost toch 50 cent, nietwaar ober? " „Jawel meneer, twee kwartjes, eet u smakelijk." „Mooi zo, en verdwijn nu maar! " „Zeker meneer, dank u wel, meneer! " Een minuut lang zat de meneer gretig de denkbeeldige soep op te lepelen en dan gooide hij plotseling, met een spinnijdig gezicht, zijn lepel met een harde klap op de tafel en schreeuwde met een van woede overslaande stem: „Ober... ober! ! ! " De kelner kwam ontsteld aanhollen op die herrie en informeerde bezorgd: „Is er iets meneer, is er iets niet in orde? " „Iets niet in orde, iets niet in orde... wat een vraag aan iemand, die op het punt staat vergiftigd te worden! " „Vergiftigd te worden, meneer? " „Jawel, vergiftigd te worden! Hier, kijkt u zelf, wat ik in mijn soep vind, een vieze, dikke bromvlieg, tot aan zijn kruin geladen met levensgevaarlijke bacteriën natuurlijk...! " „Pardon meneer!"  „Pardon, wàt pardon, wat koop ik voor pardon? Ik wens de directeur van dit restaurant te spreken, en dirèct! Ik zal vanavond nog een ingezonden stuk in de krant zetten om de mensen te waarschuwen hier niet te gaan eten, omdat ze meer dooie bromvliegen in hun soep vinden dan balletjes, 't Is een regelrecht schandaal...! Vooruit, ga de directeur halen, en gauw een beet-je! " „Zeker meneer, pardon meneer, ik ben al weg, meneer! " De meneer aan 't tafeltje speelde zijn rol prima, want hij zat tenminste te mopperen en vies naar die denkbeeldige, dikke bromvlieg te kijken, dat je 't ding gewoonweg vóór je zag. Zó echt! De kelner kwam zo snel mogelijk terug. ,,'t Spijt me verschrikkelijk meneer, maar meneer de directeur kan onmogelijk zelf komen..." „Wel alle drommels, ga die vent halen, direct, versta je..." „Maar meneer, de directeur heeft gezegd..." „Wat heeft meneer de directeur gezegd, voor den dag ermee, man! " „Meneer de directeur heeft gezegd, dat u gratis alles mag eten wat u maar wilt. Alles gratis, meneer! " „Gratis, zei je, nietwaar? " „Ja zeker meneer, helemaal gratis, voor niks niemendal! " „Ik kan uitzoeken, wat ik maar wil, nietwaar? " „Wat u maar wilt, meneer. Hier is de spijskaart, meneer. Mag ik u aanbevelen..." „Jij hebt niets aan te bevelen. Ik zal zelf wel uitzoeken, wat ik eten zal, begrijp je goed? " „Zeker meneer." „En pak nou maar een ongemakkelijk groot potlood, en een flink stuk papier, en noteer... Om te beginnen, eens even kijken... aha, ja, daar heb ik al wat... om te beginnen, een huzaren-slaatje, en dan een toostje met gerookte zalm, en..." „Ik zal 't direct voor u halen, meneer, ogenblikje, meneer! " „Man, sta alsjeblieft niet zo zenuwachtig op je tenen te wippen! Blijf rustig staan. Ik zei: om te.... beginnen, nietwaar? " „Jazeker, meneer! " „Goed, dan gaan we weer rustig verder met een portie ganzelever. En, niet zo'n kleine portie ook! Je zei toch, dat alles gratis was, nietwaar? " „Zeker, meneer, alles gratis, alles wét u maar wenst! " „Goed, goed, ober. Breng me dan na een dubbele portie ganzelever nog een behoorlijk soepje..." „Na die ganzelever nog soep, meneer? " „Natuurlijk ober. Soep wil ik, goeie stevige soep! Niet van dat kinderachtige. Wat heb je? Kippesoep, tomatensoep, erwtensoep, enfin breng ze me alle drie maar..." „Dus, dat is, meneer, een huzarenslaatje, een sneetje gerookte zalm, een dubbele portie ganzelever, een bord kippesoep, een bord tomatensoep, en een bord erwtensoep. Zeker meneer, komt in orde meneer, ik ga 't onmiddellijk halen, meneer... ogenblikje, meneer! " „Ho, ho, man, waar hol je nu weer naar toe? Ik ben nog làng niet klaar. Ik ben nog maar met de voorspijzen bezig. Hierzo, na die soep wil ik eerst nog een stukje vis. Geef maar een gebakken tongetje a la meunière. En, niet zo'n stukje platgeslagen voorn, maar een behoorlijke tong van een pond of zo. En, doe er wat verse sla en gebakken aardappelen bij, en dan, eens even rustig studeren... juist, hier heb ik 't al: iets van gevogelte. Patrijs met compote van rode bessen, dat lijkt me zo gek nog niet. En breng me dan dat piepkuiken met ananas ook meteen maar, dat gaat in één moeite door! " „Zeker meneer, patrijs, piepkuiken... ik zal 't allemaal onmiddellijk serveren..." „Ho nou man, sta stil in vredesnaam. Je maakt me ziek met dat heen en weer gewiebel, ik begin pas! Sta stil kerel, je maakt me tureluurs! " „Ja meneer, ik sta alweer stil." „En houdt je mond dicht! " „Ja meneer, ik houd mijn mond dicht." „Dat doe je niet, want je kletst nog. Enfin, laat ik me niet laten afleiden... Na 't piepkuiken iets van vlees. Aaha, blinde vinken, dat lijkt me wel wat. Breng er maar vier, en dan nog iets hartigs na. Gebakken lever met spek en uien." „Juist meneer! " „En dan gaan we zo langzamerhand aan 't dessert beginnen, ober. Wat hebben we in huis? Chocolade-ijs met slagroom, zie ik. Dat is natuurlijk zo'n beroerd klein portie ijs, met een likje slagroom er bovenop. Breng me daar maar meteen een stuk of drie tegelijk van. En dan vruchtensalade met likeur, véél vruchten, véél likeur natuurlijk! En dan, om de zaak een beetje af te ronden, een portie gember met dunne room, en een kop koffie. Of neen, breng me maar een hele pot koffie en een flinke schaal suikerklontjes. Niet van dat benauwde gedoe, ober... en smeer 'm nou maar, en breng de boel op tafel. Mocht ik nog wat hebben vergeten, dan zeg ik je dat nog wel even...! Man, gaap me niet zo aan, en verdwijn. Ik rammel van de honger! " De kelner hoofdschuddend af. Dan ging de krant, die de eerste klant steeds voor zijn gezicht gehouden had, langzaam naar beneden, en dan klonk een stem: „Meneer, mag ik u eens wat vragen? " , „Eh, watte... nou ja, vooruit dan maar! " „Wat ik u vragen wilde, meneer, eh... is die vlieg vrij? " Béng, doek naar beneden. Ze lachten zich slap om de scène. Hetgeen natuurlijk met het nodige voetgetrappel gepaard ging. Met het gevolg, dat de kalk van het plafond van de benedenzaal als een fijne stofsneeuw naar beneden dwarrelde... Maar 't hoogtepunt was toch bereikt toen Peentje en Sproet hun levende piramide wilden demonstreren! Bij gebrek aan een derde, sterke man, die zich nog maar steeds niet vrijwillig had aangemeld, besloten ze de piano maar als steun te gebruiken. Dan stonden ze tenminste lekker hoog, zeiden ze, want dat maakte op de toeschouwers altijd de grootste indruk. Peentje klom op de piano, die tijdens die bestijging hartverscheurend kraakte. „Pas op. Peentje, dat gammele ding houdt 't niet! " riep Flip Buitenhuis waarschuwend. „Och jò, dat ding is van oerdegelijke, ouderwetse makelij, allemaal echt handwerk. Die houdt nog wel een volwassen olifant! " lachte Peentje onbezorgd. Dan maakte Peentje een handstandje als een volleerde acrobaat. En toen moest Sproet naar boven. Weer kraakte de piano onheilspellend, maar die ouwe pianomakers verstonden blijkbaar hun vak, want al waren de voorspellingen van Flip Buitenhuis niet zo erg rooskleurig, de piano deed zijn uiterste best en was zeker van plan tot de laatste noot stand te houden... Toen pakte Sproet Peentjes voeten vast, trok zich omhoog en stond dan op zijn handen op de voetzolen van Peentje. Dat viel niet mee en Sproet had het daarboven zwaar te verduren om zijn evenwicht te bewaren. Zijn lange benen aaiden langs het plafond. En, toen plotseling gebeurde 't... Of dat Sproet te veel uitboog, óf dat Peentje een beetje doorzakte op zijn handen, óf dat het blokje hout onder de vjerde gelijmde poot van de piano verschoof. Dit alles is niet meer na te gaan... want plotseling werd de levende piramide springlevend... Sproet, Peentje èn de piano kapseisden en daverden met een slag tegen de vloer... De piano was meteen grondig aan diggelen. Peen en Sproet stonden hun armen en benen met pijnlijke gezichten te wrijven. Maar gebroken hadden ze gelukkig niets. „Gossiemikkie," schrok de hele ,Vrolijke Bende'. „Daar komt bonje van, jongens," voorspelde Flip Buitenhuis somber. En, ditmaal kreeg hij gelijk... en hoe!

Als een aanvoerder aan het hoofd van een woeste bende, daverde de drogist Geelman het bovenzaaltje binnen, gevolgd door een paar gasten, de eigenaar en een stuk of wat zéér geschrokken kelners. „Ha," riep Geelman triomfantelijk en er blonk iets als moordlust in zijn anders zo flets-blauwe ogen. „Als ik 't niet gedacht had! Natuurlijk, meneer Pietje Bell weer aan 't werk! Raddraaier, dat je daar staat, natuurlijk allemaal jouw schuld! " „Wat is er gebeurd... wat is er gebeurd? " wilden de ontstelde cafébezoekers allemaal tegelijk weten, toen zij de ravage hadden bekeken. „Hij... hij... Pietje Bell...! " Dreigend liep de anders zo sullige drogist Geelman op Pietje Bell af, die zelf, heus wel een beetje geschrokken, zich zoveel mogelijk op de achtergrond trachtte te houden. „Hij heeft 't... oeioeioei.! Hellup... hellup! " gilde Geelman opeens. Hij maakte een luchtsprong en klom met aapachtige behendigheid, die men de stramme, uitgedroogde drogist niet zou hebben aangezien, in een gordijn, en net op 't moment, dat dit met koperen roede en al naar beneden dreigde te vallen, sprong Geelman op een ouderwetse buffetkast, die daar nog als een herinnering aan vroegere tijden in 't zaaltje was achtergebleven. Die buffetkast was wel 150 jaren oud, maar lang niet gék! Die kast bedankte er feestelijk voor om het gewicht van een levensgrote drogist te dragen op zijn oude dag. Krak, zei het dekblad beledigd, en Geelman zakte langzaam maar zeker door de dekplank en stond tot aan zijn middel in de kast. Muurvast... als een enorme Jan Klaassen in de poppenkast. „Grr... Grr... Grr..." klonk 't als een donder in de diepste ingewanden der aarde. Met zijn vier sterke poten breed uit op de grond geplant, de dikke lippen teruggetrokken en zijn korte oren in de nek, sprong daar plotseling Nero, de formidabele buldog van ,Eetje', op Geelman af. De hele avond had het reusachtige dier rustig onder Eetjes tafel liggen maffen en zelfs toen de ,levende piramide', plus de aftandse piano met een daverende klap en een laatste muzikale doodskreet tegen de grond sloegen, had dit geen gevolgen gehad voor de stemming van Nero. Daar waren nog heel andere dingen voor nodig, blijkbaar! Hij had even één lodderoog opengedaan, gekeken of zijn baas er nog zat, en was toen prompt weer ingemaft. Om de een of andere reden had de buldog echter blijkbaar, sympathie voor Pietje Bell opgevat. Hoe zoiets precies gaat, is bij dieren niet gemakkelijk vast te stellen. Bij de een gaat dat door middel van snoepjes, die het dier van iemand krijgt, maar soms is 't alleen maar de stem, of misschien ook de reuk. Misschien rook Piet wel aantrekkelijk voor een buldog! In elk geval, toen Geelman zijn lange, benige wijsvinger naar Pietje Bell uitstak, liep ergens in Nero's dikke, vette hondekop een alarmschei af, en onmiddellijk kwam hij in actie. Floep, overeind, één reusachtige sprong in de richting van Geelman. En even bliksemsnel zat de drogist boven op de kast en even later er half in weggezakt. Geelman had meteen al schoon genoeg van zijn heldenmoed. Hij zou niets liever hebben gedaan dan zo vlug mogelijk weer naar beneden te snellen. Maar voorlopig stond daar, vierkant op de grond, de krachtpatser Nero, en Geelman kon diens vervaarlijke tanden zien blikkeren. Geelman probeerde zich even te bewegen, want zijn dubbelgevouwen benen begonnen te krampen. Maar daar moest Nero niets van hebben... „Grrr... Grrr...," klonk 't dreigend. Geelman schoof zijn pijnlijke been maar weer gauw op de oude plaats. Dan kwam er een klacht over zijn lippen... „Help me dan toch, doet niemand dan iets... haal die hond weg! " Nero keek de kring even rond met een snoet van: „Jongens, zonder onzin, hè, je wilt met je vingers wel van mijn lijf blijven, nietwaar? Ik ben altijd in stemming voor een grapje, maar die Geelman is mijn buit, knoop dat goed in je oren." Eetje was als baas toch verplicht een poging te doen. „Nero hier... kom hier Nero! " riep hij met zijn piepstemmetje. De buldog keek hem even van terzijde aan en 't was, alsof zijn loerende ogen wilden zeggen: „Hé, zeg, melkmuil, bemoei jij je d'r nou helemaal niet mee, hè, jongetje? " „Kom bij de baas, Nero! " Bij het horen van dat woord baas, trok er iets als een scheve glimlach over Nero's in-valse snoetwerk. ,Baas', 't was alsof hij een goede mop hoorde... ,baas'! Hij zou wel eens eventjes demonstreren wie hier wérkelijk de baas was! „Haal de politie! Haal de brandweer! " gilde Geelman. „Doorhalen wat niet verlangd wordt," lachte Pietje Bell, nu voor de eerste keer. Geelman probeerde hem met een vuile blik te doorboren. Maar zoiets lukte nooit zo erg bij Pietje Bell. Toen begon de eigenaar van ,De Kroon' uit te varen: „Mijn mooie piano..', helemaal kapot! 't Is zonde... maar jullie zullen 'm betalen. Helemaal en tot de laatste cent... 400 gulden! " „Ha, ha," lachte Flip Buitenhuis, „laat me niet lachen man, ik heb een scheurtje in mijn lip. Vierhonderd gulden voor die afgerammelde tingeltangel. Man, laat naar je kijken! Die paar toetsen, die er uitgevallen zijn, zaten allang los. We zetten dat ding even overeind, en klaar is Kees." „En klaar is Kees," bauwde de woedende eigenaar van het café Flip Buitenhuis na, „en klaar is Kees... betalen zullen jullie, betalen. En, nou direct! " tierde de verbolgen caféhouder. „Ik heb 35 centen in m'n zak! " riep Sproet, „helpt dat al wat?" „Vierhonderd gulden! " schreeuwde de caféhouder. „Gr... gr..." Nero draaide zich met een ruk om, en viel, woedend blaffend, de caféhouder aan. Deze koos meteen eieren voor zijn geld, en vloog de trap af. De hevig geschrokken kelners dachten aan hun vrouwen en kinderen en aan hun pensioen, en renden achter hun baas aan. Geelman zag kans zich los te wurmen, schoot als een snelle aal van de buffetkast af, en vloog naar de reddende trap. „Jongens, zullen we? " inviteerde Pietje Bell, die wees op 't opengeschoven raam, waardoor je je gemakkelijk op een afdakje kon laten zakken en vandaar op de keien van het straatje ernaast. Dat was nog geen twee meter hoog. Dat zou dus altijd wel snor zitten. „Waar wachten we eigenlijk op? " vroeg Pietje Bell. Stuk voor stuk klommen ze over de vensterbank. Ze hoorden Nero de trap weer ophollen, en even later stond die snuivend achter Eetje. In zijn bek een stuk pantalon van de caféhouder. Eetje keek even gauw: geen vel, alleen textiel gelukkig! „Vooruit, Nero, springen mèr, brèf beest, brèf dier..." „Een pond worst voor Nero, jongens! " riep Pietje Bell van beneden, „die bullebak heeft ons vierhonderd gulden bespaard... om met Eetje te spreken, een brèf beest, een zéér brèf beest! "