2
Puppet on a string: de man met bindingsproblemen
Ik heb veel en veel minder vriendinnen gekend dan prostituees; de ervaringen met betaalde vrouwen staan stuk voor stuk duidelijker in mijn geheugen gegrift dan die met eerzame meisjes, wier liefde ogenschijnlijk belangeloos verleend werd. Misschien klinkt hier een onbedoelde bitterheid in door; het is alleen zo met mij gesteld geweest, dat ik de persoonlijk door mij veroverde vrouw na verloop van tijd als regel begon te haten – al haar charme die mij in het begin aangelokt had, bleek te berusten op een met eentonige regelmaat weerkerend misverstand.7
Ischa Meijer, de man van wie bovenstaand citaat afkomstig is, had last van een bindingsprobleem.
Een man die zich niet kan binden is ongeschikt als echtgenoot, een zwerver op je liefdespad. Je kunt niet van hem op aan; je denkt dat je samen op reis bent, hij belooft je eeuwige trouw en vervolgens is hij ineens verdwenen – om een paar weken later doodleuk voor je de deur te staan met de mededeling dat hij weer met je verder wil. Vervolgens vertrekt hij een paar weken later weer met hetzelfde gemak als waarmee hij de vorige keer teruggekomen is. Er zijn vrouwen bij wie deze man niet meer aan hoeft te komen: eenmaal vertrokken, voorgoed vertrokken is hun motto. Er zijn echter ook vrouwen die hun zwerver elke keer opnieuw weer binnenlaten in de – vaak ijdele – hoop dat hij deze keer zal blijven.
Mannen met bindingsproblemen zijn voor sommige vrouwen zeer aantrekkelijk. Je hebt ze namelijk nooit helemaal. Dat wat je niet volledig kan bezitten blijft spannend, je blijft erachteraan jagen en soms lijkt de begeerde man steeds belangrijker te worden. Hij kan bovendien uiterst charmant zijn, hij verstaat de versierkunst als geen ander. Soms geeft hij je het gevoel dat jij echt voor hem de enige vrouw op de wereld bent, maar dat ben je vrijwel nooit.
Wanneer je een stabiele relatie wilt met een man die blijft, wanneer je jezelf niet elke dag af wilt vragen of hij er morgen nog zal zijn, wanneer je enige vanzelfsprekendheid in een relatie prettig vindt… dan kun je toch beter de o zo aantrekkelijke man met bindingsangst laten lopen, want hij zal je nooit de zekerheid geven die je wenst. Hij zal je laten bungelen als een marionet aan een touwtje. Maar… ben jij zelf wel toe aan een man die echt voor je wil gaan? Want wie valt er op een man met een bindingsprobleem? Juist! De vrouw met een bindingsprobleem.
Sandra (26)
Ik ben helemaal in de ban van Marcel. Ik heb nog nooit zo’n aantrekkelijke en bijzondere man ontmoet. Ik ken hem nu een jaar. Ik durf niet te zeggen dat we een relatie hebben, want ik weet eigenlijk niet hoe ik dat wat wij samen hebben moet noemen. We vrijen wel eens, maar tot mijn grote spijt meestal niet. Marcel neemt wel eens initiatief tot contact, maar in het algemeen ben ik degene die hem belt om weer wat af te spreken. Ik draag mijn mobieltje de hele dag bij me in de hoop dat hij zal bellen. Ik heb me regelmatig afgevraagd waarom ik hem niet los kan laten, maar wanneer hij er is, is het altijd geweldig, ook al blijft hij maar kort. Dan kan ik ontzettend met hem lachen en een enkele keer kan hij ook zeggen dat hij om mij geeft. Wanneer ik hem vraag waarom hij dan zo weinig contact zoekt, zegt hij dat hij van zijn vrijheid houdt, het druk heeft enzovoort. Meestal gaat hij overigens dat soort gesprekken uit de weg.
Marcel (27)
Ik heb min of meer een relatie met Sandra, maar ik denk dat ik er binnenkort maar mee kap. Ze claimt me terwijl ik haar steeds zeg dat ik mijn vrijheid wil behouden. Ik hoop eigenlijk dat ze een keer iemand anders tegenkomt, dan ben ik van haar af. Ik snap mezelf niet. Ik heb best wel eens zin om haar te zien, maar meestal is ze me vóór en belt ze mij. We kunnen het dan wel heel leuk hebben, maar wanneer ik haar een paar keer gezien heb, voel ik niets meer voor haar en wil ik weg. Terwijl het echt wel een aardige meid is. Misschien is ze toch gewoon de ware niet voor mij. Ik ben al heel lang heimelijk wat verliefd op een collega, maar ze is getrouwd en bovendien ziet ze mij helemaal niet staan. Wanneer Sandra begint te zeuren over mijn gedrag stap ik meestal op.
Marcel en Sandra hebben beiden last van een bindingsprobleem, hoewel ze zich dat niet realiseren. Marcel denkt dat het als hij de ware tegenkomt vanzelf wel goed zal komen. Sandra zou maar al te graag haar leven met Marcel willen delen. Ze snapt niet waarom ze steeds mannen treft die op de een of andere manier niet echt voor háár kiezen. Ze lijkt steeds pech te hebben in de liefde.
Wat is een bindingsprobleem? Is het een mooi woord voor wat in feite niets anders is dan promiscue gedrag? Is het een smoes om de verantwoordelijkheden van een vaste relatie te kunnen ontlopen? Beslist niet: een bindingsprobleem is een serieus probleem, waar mensen ernstig onder kunnen lijden.
In damesbladen zien we regelmatig de term bindingsangst opduiken. Er is een sterke behoefte aan intimiteit en binding en tegelijkertijd is er juist een enorme angst voor die binding. Het is echter niet alleen angst die het iemand moeilijk maakt zich te binden, er is ook een sterke wens om zelf te bepalen: ‘Ik bepaal wanneer en hoe ik mijn behoefte aan jou wil bevredigen.’ Een man met dit probleem wil dus alleen maar intimiteit en verbondenheid wanneer het hém uitkomt en op zijn voorwaarden. Maakt zijn vriendin ook haar behoeften kenbaar, dan voelt hij zich onder druk gezet en onvrij en straft hij haar door afstand te nemen. Deze tegenstrijdigheden zijn kenmerkend voor de relatie waarin bindingsangst een rol speelt en resulteren vaak in een uiterst grillig spel van aantrekken en afstoten.
Veel psychologen menen dat de kwaliteit van de band die we vroeger met onze ouders hadden, bepalend is voor de kwaliteit van ons latere liefdesleven. Betekent een problematische relatie met je ouders dan dat je gedoemd bent tot een liefdeloos leven met een foute man? Nee, gelukkig niet altijd. Van roken krijg je niet per definitie kanker, maar je loopt wel een verhoogd risico. Zo is het in de liefde ook: een moeilijke jeugd leidt niet altijd tot een moeizaam liefdesleven, maar vergroot wel de kans op problemen in relaties.
Om het bindingsprobleem – en alle andere problemen die in dit boek worden beschreven – enigszins te kunnen begrijpen, is het van belang inzicht te hebben in wat er zich tussen een kind en zijn ouders afspeelt. De eerste vijf levensjaren zijn daarbij erg belangrijk, omdat in deze periode min of meer het fundament van de persoonlijkheid gevormd wordt. Gaat er in die eerste vijf jaar veel mis dan kan dat ernstige gevolgen hebben voor de persoonlijkheidsvorming en voor de latere relatievorming. De theorie van de persoonlijkheidsontwikkeling is uiteraard vele malen complexer dan in het kader van dit boek beschreven kan worden. De psychologische processen hechten, separeren en identificeren en de ontwikkeling van het driftleven zijn van groot belang voor de persoonlijkheidsvorming en zullen daarom wat verder uitgediept worden.
Psychologisch gezien draait het leven van een kind in de eerste jaren om een aantal essentiële thema’s. De baby moet zich in zijn eerste levensjaar, in de orale fase, aan de moeder hechten, maar ook scheidingsmomenten leren verdragen. Vervolgens moet het kindje loskomen van moeder en autonoom worden. Het moet zijn eigen macht, wil en kracht ontdekken en zindelijk worden, dit gebeurt ongeveer vanaf het tweede jaar in de zogenaamde anale fase. Ten slotte moet hetzijneigen geslachtsidentiteit ontdekken en ontluiken de eerste erotische en seksueel getinte gevoelens in de zogenaamde oedipale fase. Deze fase duurt vanaf het derde tot ongeveer het vijfde levensjaar. (Om te benadrukken dat de fasen vloeiend in elkaar overgaan, spreken we in de psychologie ook wel van ontwikkelingslijnen.) Eerst zal de normale ontwikkeling beschreven worden, vervolgens zullen de problemen die kunnen ontstaan, geschetst worden.
Hechting8 in de orale fase9
Na de geboorte is een kind volledig afhankelijk van zijn verzorgers. Zou de baby niet verzorgd worden dan zou hij sterven. Hoewel beide ouders van het begin af aan van belang zijn, is de band met de moeder het sterkst. Zij heeft het kind immers onder haar hart gedragen en ook vlak na de geboorte zal ze het gevoel hebben dat de baby nog een deel van haar is. Deze sterke verbondenheid met haar kind motiveert de moeder tot zorgen en koesteren. Vroeger dacht men dat de baby vlak na de geboorte het contact met moeder vrijwel passief onderging. De eerst twee maanden na de geboorte van de baby worden dan ook wel de autistische fase genoemd. Inmiddels is gebleken dat de baby ook in deze fase al sterk reageert op moeder, op haar streling, haar stem, haar blik. Door de wisselwerking tussen moeder en kind wordt moeder ook door het kind zelf gestimuleerd tot zorgen en koesteren.
De tweede fase in de ontwikkeling van een baby noemt men de symbiotische fase. De baby leeft in een gelukzalig gevoel van intense verbondenheid, van ‘versmelting’ met zijn moeder en heeft het gevoel ‘één’ met zijn moeder te zijn. Zijn moeder, die vrijwel volledig ingesteld is op zijn behoeften en die hem feilloos aanvoelt. Pas na ongeveer een half jaar ontstaat bij het kindje het prille besef dat moeder iemand anders is dan hijzelf en wordt de ‘twee-eenheid’ langzamerhand verbroken.
Vroeger dacht men dat je aan een klein kind nog niet veel kon ‘verprutsen’. Het kind zou zich nog van weinig bewust zijn en daarom zou het nauwelijks schade kunnen oplopen. Inmiddels weten we wel beter. Wanneer de moeder-kindrelatie in de eerste paar jaren bevredigend genoeg is geweest, dan zal het kind overwegend een gevoel van welbehagen hebben ervaren hetgeen de basis vormt waarop later zelfvertrouwen kan groeien. Wanneer echter de relatie van het begin af aan problematisch was, bijvoorbeeld omdat moeder ziek, depressief, veel afwezig, en/of agressief was, dan zal het kind een sterk gevoel van onbehagen ervaren en is het fundament voor het zelfvertrouwen broos. In de zogeheten differentiatiefase – zo tussen de zesde en de negende levensmaand – beseft de baby, zoals gezegd, voor het eerst dat moeder iemand anders is dan hijzelf. Deze gewaarwording is niet prettig en gaat gepaard met een zekere mate van angst en onbehagen. Deze zullen echter minder sterk zijn wanneer de eerste fase veilig en vredig was en het kind zich voldoende gekoesterd voelde. In de vervolgfase, de oefenfase – tussen de negende en de veertiende maand – zal het kind in toenemende mate de wereld willen ontdekken, maar blijft daarbij nog lekker veilig dicht bij moeder. Zijn bewegingsmogelijkheden zijn ook nog gering.
Parallel aan dit psychologische hechtingsproces ontwikkelt zich het driftleven. Het kindje leeft in feite nog volledig volgens het lustprincipe. Het wil eten wanneer het honger heeft en die behoefte dient direct bevredigd te worden. Het heeft nog geen weet van dag of uur en moeder kan dan ook het gevoel hebben dat ze totaal in beslag wordt genomen. Het kindje ‘vreet’ haar als het ware op. Soms bijna letterlijk, wanneer het gulzig in haar borsten hapt. Het kind is vooral erg gericht op zijn eigen mond (vandaar de term orale fase). Hij wil graag iets om op te zuigen: de moederborst, zijn vingers, zijn tenen, speeltjes. Zijn mond is het centrum van genot, wanneer hij er iets in stopt ervaart hij allerlei sensaties, daar is hij het gevoeligst. Het gaat niet alleen om de inname van voeding, ook het zuigen en sabbelen zelf is bevredigend. In deze fase moet de baby uiteindelijk ook leren om zijn behoeften heel even uit te stellen. Moeder troost hem en knuffelt hem, wat ook bevredigend is en in plaats van de fles krijgt hij een speen of neemt hij zijn duim. Is de band met moeder koesterend en warm, dan zal het uitstellen van die behoeftebevrediging steeds beter lukken.
Anale fase10
Het kind gaat steeds meer op onderzoek uit en begint zich langzaamaan ook wat los te maken – separeren – van zijn moeder. We noemen dat de rapprochementfase, (tussen de vijftien en vierentwintig maanden) Het kind kan inmiddels lopen, waardoor de wereld ook werkelijk groter voor hem is geworden. Moeder moet echter wel als ‘vangnet’ dicht in de buurt blijven, zodat het direct naar haar terug kan vluchten wanneer die grote wereld te bedreigend wordt. De kunst is het kind te beschermen tegen al te heftige ervaringen en gevoelens en het toch ook los te laten in de mate waarin het dat aankan. Voor het kind is het ontdekken van de wereld en zijn eigen mogelijkheden sowieso een spannend, opwindend, maar ook angstwekkend avontuur. Het loskomen van moeder, het ervaren dat moeder iemand anders is dan hijzelf, het letterlijk op eigen benen staan, de soms noodgedwongen afwezigheid van moeder – waardoor zijn behoeften onvervuld blijven – gaan gepaard met gevoelens van angst, boosheid en wanhoop. Deze gevoelens kunnen zeer heftig zijn en het kind zelfs overspoelen. Wanneer het kindje zich veilig en gekoesterd voelde in de allereerste periode van zijn leven en moeder er ook in deze fase steunend en liefdevol voor hem is, zal het deze gevoelens beter aankunnen.
Uiteindelijk gaat de rapprochementfase over in de consolidatiefase. De eigen identiteit van het kind wordt nog steviger, hij kan zichzelf nu duidelijk als een eigen persoontje ervaren en weet dat moeder er nog steeds is, ook al kan hij haar even niet zien. Hij heeft zich veilig kunnen hechten en de eerste stappen naar autonomie gezet en draagt zijn moeder als een warm, innerlijk liefdesobject met zich mee. De liefdevolle moeder zit als het ware ‘in hem’ en dit geeft hem het zelfvertrouwen om zich verder te ontwikkelen en de wereld te ontdekken. Natuurlijk is de aanwezigheid van de vader in de ontwikkeling van een kind ook van belang, maar in de eerste levensfase van een kind is het toch vooral gericht op de moeder. Als de vader de moeder steunt en een goede partner voor haar is, zal moeder ook beter kunnen verdragen dat het kind los van haar wil komen.
Wat de ontwikkeling van het driftleven in deze fase betreft: het centrum van genot verplaatst zich nu van de mond naar de anus en het kindje moet leren zindelijk te worden. Het ervaart prettige sensaties tijdens het poepen en plassen, en alles wat daarmee te maken heeft is ineens erg interessant. Daarom spreekt men van de anale fase (zo tussen het eerste en het derde levensjaar). Het zindelijk worden kan behalve een uitdaging ook een grote bron van frustratie zijn, vooral wanneer de training met harde hand en weinig tact plaatsvindt. Het kind moet in deze fase van alles – eten en op het potje plassen – wat hij soms niet wil, en wil van alles wat vervolgens niet mag. Zijn kostbare product – poep – wordt zomaar weggespoeld, terwijl hij er liever mee wil kliederen. Behalve lekker kliederen en smeren wil hij ook rennen, gooien, smijten en zijn kracht voelen. Het is van belang dat het kind begrensd wordt zonder dat hij daarbij te veel ingeperkt wordt. Wanneer hij te veel zijn gang kan gaan ontspoort de peuter in chaos; hij kan het niet meer overzien en ervaart bovendien te veel macht. Te veel beperkingen remmen hem in zijn ontwikkeling, frustreren hem te veel en geven hem een gevoel van onmacht. Onmacht en frustratie roepen agressie op en het kind kan in die fase dan ook behoorlijk driftig, lastig en koppig zijn. Hij ontdekt dat hij ook macht heeft en dingen kan bepalen. Hij spuugt het eten van moeder lekker weer uit of smijt het op de grond! Hij weigert op de pot te gaan maar poept – lekker warm – gezellig in zijn broek. Hij krijgt driftbuien wanneer hem iets verboden wordt. Moeder is nog steeds zijn grote liefde, maar ze is ook machtig en de grote ‘verbieder’ in zijn leven en dus een bron van tegenstrijdige gevoelens. Het kind voelt zich in deze fase vaak afgewezen en niet begrepen door haar en hij voelt zich gekrenkt omdat hij wordt ingeperkt.
Fallisch-oedipale fase11
Naarmate het kind zichzelf nu meer los van zijn moeder kan ervaren, realiseert hij zich dat hij niet de enige persoon in moeders leven is. Vader is er, er zijn misschien andere kinderen en moeder heeft ook nog andere activiteiten. Hij moet haar aandacht en liefde met anderen delen en daarbij kunnen heftige jaloeziegevoelens ontstaan. Wanneer er broertjes of zusjes geboren worden kan dit behalve blijdschap dus ook veel boosheid en frustratie opleveren. Het kind kan nog niet omgaan met al deze tegenstrijdige gevoelens, zijn ouders moeten hem hierbij helpen en hem daarin begeleiden. Gebeurt dat te weinig dan zal het kind zich machteloos aan zichzelf overgeleverd voelen, de woede jegens zijn moeder wordt te groot en het hechtings- dan wel separatieproces verloopt problematisch. Wanneer de band met moeder overwegend liefdevol is en zij invoelend en begripvol met het kind omgaat zonder hem te veel ruimte te geven, dan geeft hem dat houvast. Hij zal de angstige en negatieve gevoelens leren verdragen en krijgt voldoende zelfvertrouwen mee om de volgende ontwikkelingsfasen in te kunnen gaan. Wanneer in de orale en anale fase het proces van hechten aan en het separeren van moeder grotendeels voltooid is, kan het proces van identificatie met de ouder van het eigen geslacht beginnen. De geslachtsdelen worden nu een bron van genot, het kind ontdekt dat het prettig is om in zijn broekje te friemelen. De lichamelijke geslachtskenmerken zijn ineens erg interessant en ze worden uitgebreid bekeken, trots geshowd en vergeleken. Vader komt nu meer in beeld en het kind constateert dat moeder geen piemel heeft en vader wel. De jongen vraagt zich af of moeders piemel eraf is gevallen en of hem dat ook kan overkomen; het meisje houdt zich bezig met de vraag waarom zij geen piemel heeft en of ze die nog zal krijgen. Dit besef en deze gedachten kunnen gevoelens van angst en jaloezie, teleurstelling en verwarring oproepen. Het besef niet een jongen, maar een meisje te zijn – of andersom – gaat gepaard met een gevoel van verlies. Een jongen moet verontwaardigd constateren en verwerken dat hij dus geen baby’s kan krijgen en stopt uit protest misschien een kussen onder zijn T-shirt om te laten zien dat hij ook een baby in de buik heeft. Het meisje is boos omdat haar broertje iets heeft wat zij niet heeft, namelijk een piemel, en plaagt en treitert haar broertje, het liefst wanneer ze samen in bad zitten en het duidelijke bewijs van het ‘anders zijn’ zich opricht.
In deze fase waarin alles draait om de geslachtsidentiteit ontstaan ook de eerste seksuele gevoelens. De jongen ontwikkelt een erotisch-seksueel getint verliefdheidsgevoel voor zijn moeder en het meisje voor haar vader. Maar beiden weten – als het goed is – dat moeder en vader bij elkaar horen en ze voelen zich dan ook regelmatig buitengesloten, zijn soms heftig jaloers en wringen zich tussen vader en moeder in wanneer de ouders zitten te knuffelen. De ouder van het andere geslacht wordt als een rivaal gezien maar ook als voorbeeld, en soms fantaseert of hoopt het kind dat de rivaal weg of dood zal gaan, zodat het de felbegeerde ouder voor zich alleen kan hebben. Deze fase is genoemd naar Oedipus, koningszoon uit de Griekse mythologie die zijn vader doodde en met zijn moeder trouwde. Jongetjes in deze fase hebben vaak grootheidsfantasieën, gaan stoer en trots doen – ‘kijk eens, mama, wat ik kan’ –, maar voelen zich tegelijkertijd soms klein en onmachtig, omdat ze misschien uitgelachen worden en omdat de volwassenen alles beter en sneller kunnen en vader een grotere piemel heeft. Deze ingewikkelde gevoelens en veelal onbewuste fantasieën kunnen ook weer zeer beangstigend en schuldbeladen zijn. Het kind kan zich schamen en slecht voelen en het idee hebben dat hij misschien gestraft zal worden door zijn machtige vader of moeder. Misschien zal vader zijn piemel er wel afknippen, misschien heeft hij dat zelfs bij moeder ook al gedaan, want waarom heeft zij er anders geen?
Uiteindelijk zal het kind zich neerleggen bij het feit dat vader en moeder bij elkaar horen en verdwijnen de erotische gevoelens ten opzichte van de ouder van het andere geslacht naar de achtergrond. Het kind besluit min of meer om later wanneer hij groot is een nieuwe vrouw of man voor zichzelf te zoeken en zo wordt de kiem gelegd voor het latere liefdesleven.
Wanneer het kind vrede heeft gekregen met het feit dat vader en moeder bij elkaar horen, ziet het de ouder van hetzelfde geslacht minder als rivaal, maar meer als voorbeeld waar hij zich mee wil identificeren. Zo leren kinderen het rolgedrag wat bij vrouwelijk of mannelijk hoort en zo leren ze ook wie ze zelf zijn als zelfstandig en uniek individu.
Al ligt de nadruk in bovenstaande ontwikkelingsschets op het autonoom worden, wanneer dit individuatieproces goed verloopt zal het kind de verbondenheid met anderen, met de dierbaren in zijn omgeving blijven voelen. Een volwassen en stevige – mannelijke of vrouwelijke – identiteit kenmerkt zich door de mogelijkheid van het individu zich verbonden te voelen met en tegelijkertijd te onderscheiden van anderen.
Ontwikkelingsproblemen
Perfecte ouders bestaan niet. Er zullen altijd momenten zijn waarop moeder of vader even niet de behoeften van het kind kan vervullen.
Moeder is de belangrijkste persoon in het leven van de baby en al is de band nog zo goed en hecht, ook de beste moeder is een mens van vlees en bloed en schiet dus wel eens tekort. Dit tekortschieten in de gewone dagelijkse dingen is helemaal niet erg, omdat het kind zo leert met frustraties om te gaan en later op eigen benen te staan. Iedereen kent het razende gehuil van de baby wiens behoeften even niet vervuld worden. Maar… om allerlei redenen kan er in het leven van een baby en dat van een moeder zo veel misgaan dat de baby té zeer gefrustreerd raakt. Zo kan de partner van moeder vlak na de bevalling overlijden, zodat moeder niet volledig kan genieten van het kindje omdat ze in rouw is. Het kan zijn dat moeder een postnatale depressie heeft en daardoor geen liefde voor de baby kan voelen. Soms zijn er ernstige relatieproblemen, misschien heeft de moeder een ‘foute’ man getroffen die jaloers is op het kindje en haar mishandelt. Of wellicht was het kind ongewenst of is moeder zelf veel te kort gekomen in haar jeugd en heeft ze moeite met ‘moederen’. Wanneer de moeder-kindrelatie om welke reden dan ook te veel onder druk staat, zal de kwaliteit van de hechting afnemen of zal de hechting zelfs helemaal niet tot stand komen. Daardoor zal ook het separeren en het verdere individuatieproces moeilijker verlopen, waarmee de gehele psychische ontwikkeling in gevaar komt.
Wanneer de opvoedingsomstandigheden minder goed of zelfs slecht zijn, zal de baby zich – door de lichamelijke slechte en liefdeloze verzorging, de onregelmatige voeding, de honger – lichamelijk onbevredigd voelen, wat de gezonde ontwikkeling van het driftleven verstoort. Is moeder als baby zelf veel te kort gekomen, dan kan ze het appèl dat haar kind op haar doet misschien niet verdragen. Ze voelt zich letterlijk en figuurlijk ‘leeggezogen’ en de dwingende eisen van de baby roepen agressie bij haar op – en dat voelt de baby.
Door de daadwerkelijke of emotionele afwezigheid, de spanning en het onbehagen en de agressie van moeder zal het kind zich onbemind, onbehaaglijk en bedreigd voelen. Een dergelijk onbevredigd en onbehaaglijk gevoel over zichzelf vormt voor het kind een te wankele basis voor het ontwikkelen van een gezond zelfvertrouwen. Bovendien zal het kind zich onvoldoende kunnen laven aan de liefde van moeder, waardoor het soms naar haar zal blijven ‘hongeren’. Wanneer moeder het kind té veel alleen laat zal het zich enorm in de steek gelaten voelen en de scheidingsmomenten nauwelijks kunnen verdragen. Het zal zeer angstig reageren en razend zijn over de verlating, zich machteloos en onbemind voelen. Het zal enerzijds voortdurend blijven zoeken naar warmte, liefde en veiligheid en anderzijds steeds angstig en boos zijn omdat het iedere keer weer alleen gelaten wordt.
Moeder is in de beleving van het kind de toegang tot alles wat het nodig heeft, de poort naar het paradijs. Maar… soms is zij tegelijkertijd degene die het kind onthoudt wat het juist zo nodig heeft, waarmee ze het regelrecht de hel in stuurt. Deze razernij ten opzichte van de moeder, die grote en machtige vrouw, moet vervolgens grotendeels weer verdrongen worden, want door zijn boosheid raakt het kind zijn moeder in zijn beleving nog méér kwijt, terwijl hij haar zo hard nodig heeft.
In de differentiatiefase zal het kind de gewaarwording dat moeder iemand anders is dan hijzelf erg beangstigend vinden. Is zijn moeder te veel afwezig, dan zal het gevoel van onbehagen hem ertoe drijven steeds veiligheid te blijven zoeken en aan moeder te blijven hangen, waardoor hij onvoldoende de wereld en zijn eigen mogelijkheden gaat verkennen. Of hij keert zich uit boosheid juist af van moeder. Hij ontwikkelt dan een soort schijnautonomie, zogenaamd zelfstandig gedrag, en is ongevoelig voor elke correctie of affectie van haar kant.
Het kan ook zijn dat de problemen tussen moeder en kind pas ontstaan in de anale fase, de fase waarin het kind meer zijn eigen wil gaat bepalen. Moeder kan een lieve baby nog wel hanteren, maar kan misschien niet verdragen dat het kind zich losmaakt van haar en dat het een sterke eigen wil gaat krijgen. In plaats van de problemen en conflicten die bij het kind in deze fase spelen met begrip tegemoet te treden, wijst ze het kind af omdat zij zichzelf afgewezen voelt door zijn groeiende zelfstandigheid. Dit bemoeilijkt uiteraard het hechtings- en separatieproces.
Het kan zijn dat moeder het kind kort gaat houden uit boosheid over de afwijzing, maar het is ook mogelijk dat haar strengheid voortkomt uit de angst te veel macht te verliezen. Het kind wordt dan voortdurend gekrenkt, beperkt en ‘gebroken’ in zijn eigen wil. Het voelt zich ‘verkracht’ door de overmacht van moeder en kan niet tegen haar op. Misschien verzet het zich halsstarrig door driftbuien, door dwars te liggen en koppig te zijn. Er ontstaat dan een machtsstrijd met moeder, die het kind uiteindelijk meestal verliest. Dit hoeft echter niet het geval te zijn: sommige kinderen geven zich niet snel gewonnen en zetten alles op alles om te winnen. Het kind kan ook de andere kant kiezen en zich juist snel gewonnen geven, zich schuw, angstig, onderdanig en aangepast gaan gedragen. Het kind kan uit woede over het onrecht ook sadistisch worden jegens andere kinderen of jegens dieren, het kan ook dwangmatig en overmatig keurig en netjes, precies en perfectionistisch worden.
Er zijn ook moeders die helemaal niet opgewassen zijn tegen enig verzet van hun kind en onmiddellijk in alles toegeven. De peuter wordt dan veel te weinig gecorrigeerd en leert daarom niet om te gaan met frustratie. Het verzuipt in zijn eigen chaos, regeert als een kleine koning en al snel is er geen land meer met de peuter te bezeilen.
In de oedipale fase, wanneer het kindje zijn eigen geslachtsidentiteit moet gaan ontdekken en erotische gevoelens voor de ene ouder krijgt en de andere ouder als rivaal gaat beschouwen, komt het er erg op aan hoe ouders hierop reageren. Reageren ze liefdevol en troostend en steunend op alle verwarrende gevoelen dan kan het kind vrede krijgen met zijn eigen geslachtsidentiteit. Als de ouders niet schrikken van de ontluikende seksuele gevoelens en rivaliserende houding ten opzichte van de begeerde ouder, maar wel duidelijk laten blijken dat papa en mama samen iets hebben waar het kind niet bij hoort, dan zal het kind leren ook die gevoelens te hanteren. Reageren ze echter afwijzend, straffend, kleinerend, honend en tonen ze geen enkel begrip, dan zal het kind te veel alleen worstelen met al deze heftige gevoelens. Het zal zich schamen en zich schuldig en machteloos voelen.
Het kan ook zijn dat de ouder de erotische gevoelens van het kind in ongezonde mate stimuleert – misschien omdat een van de ouders zelf worstelt met problemen uit zijn of haar jeugd, of omdat hun eigen relatie te wensen overlaat. Wanneer het huwelijk tussen vader en moeder niet goed is, kunnen beide ouders hun behoefte aan intimiteit, bevestiging en warmte via de kinderen gaan bevredigen. Het contact met het kind krijgt dan vanuit de ouder zelf een overmatige en ongezonde seksuele lading. Het kind wordt dan in de veronderstelling gelaten dat hij of zij inderdaad de rol van (seksuele) partner kan (gaan) vervullen of al vervult. Wanneer dit het geval is, zal het kind zich nog schuldiger voelen ten opzichte van de andere ouder, nog angstiger worden en bovendien worden almachtgevoelens en fantasieën niet gecorrigeerd. De zoon denkt dat hij eigenlijk de man van moeder is en het meisje denkt en fantaseert dat papa haar veel liever heeft dan mama. De kinderen blijven dan op een ongezonde en incestueuze manier verbonden met de ouder van het andere geslacht.
Het komt ook voor dat kinderen in de oedipale fase hun erotisch getinte gevoelens niet richten op de ouder van het andere geslacht, maar op de ouder van hetzelfde geslacht – de zoon wordt verliefd op de vader. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren als de jongen zijn vader als zeer machtig, bedreigend en autoritair beleeft. Hij geeft dan zijn erotische gevoelens voor moeder op uit angst voor straf van vader en richt zijn erotische verlangens vervolgens op hem. Er ontstaan dan latente homoseksuele gevoelens die zo beangstigend kunnen zijn dat ze vervolgens weer verdrongen moeten worden. Worden deze gevoelens niet verdrongen, dan kán een homoseksuele ontwikkeling volgen en dat hoeft geen probleem te zijn, maar worden deze latente homoseksuele gevoelens wel verdrongen, dan kan dit op latere leeftijd ernstige problemen veroorzaken.
Wanneer de jongen zich gaat identificeren met vader keert hij zich meestal wat af van moeder. Belangrijk is dan dat moeder dat verdraagt. Doet zij dat niet en wil ze de zoon te veel aan zich gebonden houden, dan komt zijn zoektocht naar zijn eigen identiteit in gevaar en wordt hij of een ‘moederskindje’ met te weinig mannelijke daadkracht, of hij moet zich zo van haar los vechten dat het ten koste gaat van de gevoelens van verbondenheid met haar. Hij kan ook een compromis zoeken en een dubbelleven gaan leiden met veel geheimen en stiekeme dingen. Zo is hij dan zijn moeder ter wille, maar ook zichzelf… hij gaat gewoon zijn eigen gang, alleen wel in het geniep.
Wanneer de zoon zich afwendt van de moeder om zich op vader te richten is het uiteraard erg belangrijk dat er ook daadwerkelijk een vader voor de jongen beschikbaar is als identificatiefiguur. In veel opvoedingssituaties schitteren vaders door afwezigheid met als gevolg dat de zoon in een zeer belangrijke fase in zijn leven geen rolmodel heeft en dus moeite heeft met het ontwikkelen van een stevige mannelijke identiteit. Dat kan tot gevolg hebben dat hij zich gaat afzetten tegen het vrouwelijke in zijn omgeving en in zichzelf. Hij gaat zich stoer en zogenaamd mannelijk gedragen zonder dat het enige bodem heeft.
Voor meisjes is het iets gemakkelijker om zich te identificeren met moeders. Moeders zijn meer als identificatiefiguur beschikbaar, domweg vanwege het feit dat ze nog steeds het grootste deel van de opvoeding op zich nemen. Maar ook voor het meisje geldt: als vader niet beschikbaar is, blijft zij te veel aan moeder – die ook haar rivale is – gebonden. Misschien wil moeder haar ook te veel beperken, klein en afhankelijk houden, vernederen of is moeder jaloers op de aandacht die het meisje van vader krijgt. De relatie tussen een meisje en haar moeder kan zeer complex en ambivalent zijn. Meisjes leren in het algemeen hun woede meer te onderdrukken dan jongens. Ze leert van moeder dat meisjes vooral lief en nooit boos mogen zijn. Dus richt ze de boosheid in gedachten maar op zichzelf. Ze vindt zichzelf slecht, dom, lelijk, onaantrekkelijk, vies en vals. Of ze uit haar woede via omwegen en indirect, door te zeuren, te sarren, te dwingen, door te manipuleren met lichamelijke klachten, door chantage of door masochistisch gedrag. De boosheid over het feit dat ze geen machtige man is, zoals haar vader die haar niet ziet staan, maar dat ze ‘slechts’ een vrouw is net als haar onderdanige moeder, die haar klein houdt net zoals ze zichzelf klein houdt, zet ze om in ‘sla-mij-maar-dan-kan-ik-je-haten’-gedrag. Op dit masochistische gedrag zal in de volgende hoofdstukken nader worden ingegaan.
Wanneer het meisje het erotische spel met vader onvoldoende kan spelen omdat vader niet beschikbaar is, zal ze zich in de steek gelaten voelen door haar ‘eerste grote liefde’ en om die pijn niet te voelen moet ze er in haar fantasie wellicht van alles van maken. De kunst iets mooier te maken dan het is zal ze later nog vaak moeten toepassen wanneer ze voor een foute man kiest.
Het kan zijn dat een kind in een bepaalde ontwikkelingsfase blijft hangen omdat het de innerlijke conflicten, bijvoorbeeld door gebrek aan steun van zijn ouders, niet aankan. We spreken dan van fixatie. Zijn karakter wordt op latere leeftijd vooral gekenmerkt door dwangmatig of juist chaotisch gedrag. Een kind kan ook terugvallen naar een vorige ontwikkelingsfase, omdat hij de conflicten van de volgende fase niet aandurft. Dit verschijnsel noemen we regressie. Zo kan het bijvoorbeeld voorkomen dat een jongen de anale fase redelijk goed doorkomt, maar zeer angstig is voor de rivaliteit met zijn strenge vader in de oedipale fase. Hij valt dan steeds terug naar de anale fase uit angst voor de thema’s uit de oedipale fase, maar hij blijft in gedachten wel bezig met de thema’s uit die oedipale fase. Als volwassen man fantaseert zo iemand dan bijvoorbeeld dwangmatig veel over vreemdgaan, maar thuis bij zijn vrouw gedraagt hij zich zeer onderdanig en volgzaam en heeft hij niets in de melk te brokkelen.
Wordt iemands latere leven op veel fronten beheerst door innerlijke, vaak onbewuste conflicten uit een of verschillende ontwikkelingsfasen dan is er sprake van een persoonlijkheidsstoornis. Sommige foute mannen die in dit boek worden beschreven hebben niet zomaar ‘wat problemen’, maar lijden aan een ernstige persoonlijkheidsstoornis. Persoonlijkheidsstoornissen zijn uiterst moeilijk en vaak ook niet te behandelen. Wanneer een man met een persoonlijkheidsstoornis niet gemotiveerd is voor behandeling is het dan ook raadzaam deze man te laten gaan. Het kan zijn dat vrouwen die op zo’n man vallen, zelf ook een persoonlijkheidsstoornis hebben, maar dat hoeft niet altijd het geval te zijn.
Kinderen die opgroeien in een onveilig opvoedingsklimaat, worstelen grotendeels dus in hun eentje met veel te veel en veel te heftige tegenstrijdige gevoelens. Om te overleven moet zo’n kind allerlei psychische ‘trucs’ toepassen. Het kan bijvoorbeeld zijn ouders gaan idealiseren, zodat het de boosheid niet hoeft te voelen. De boosheid kan dan op de latere liefdespartner geprojecteerd worden, zoals in de volgende hoofdstukken zal blijken. Hij kan ook anderen actief datgene aandoen wat hij eerder zelf passief moest ondergaan. Het ‘moeder-slaat-kind, kind-slaat-hond’-principe. ‘Turning passive into active’ wordt dit psychologisch mechanisme in vaktaal genoemd. Dit gedrag kan zich later in het liefdesleven herhalen, een mechanisme dat ook nog nader uitgewerkt zal worden. Het kind kan ook elk gevoel van afhankelijkheid de kop indrukken zodat het lijkt alsof het niemand nodig heeft. Het ontwikkelt dan schijnautonoom gedrag, wat als voordeel kan hebben dat het kind zich juist op de wereld om zich heen gaat richten. Intelligente kinderen kunnen zich dan goed staande houden en doen veel vaardigheden op maar echt verbonden met anderen voelen ze zich nooit, waardoor ze het gevaar lopen eenzaam en egocentrisch op te groeien. Of het kind zich nu te afhankelijk blijft gedragen of te autonoom, de ontwikkeling gaat door. Deze ontwikkeling rust echter op een zwakke basis, en dat zal gedurende het hele verdere leven voelbaar blijven.
Laten we dansen
In hun volwassen liefdesleven krijgen mensen met een complexe voorgeschiedenis nog al eens relatieproblemen. Ze verlangen heftig naar binding en intimiteit omdat ze vroeger veel tekort gekomen zijn, maar zijn er tegelijk ook intens bang voor. Bang om de ander echt toe te laten, want juist in die intieme relatie met de nieuwe levenspartner steken de oude conflicten en angsten uit de verschillende ontwikkelingsfasen weer de kop op. Het kan zijn dat de relatieproblemen voornamelijk bepaald worden door de conflicten uit één bepaalde fase, bijvoorbeeld de anale fase. In dat geval gaat het in de relatie vooral over winnen en verliezen, over bepalen en niet bepalen, over macht en onmacht. Wanneer twee mensen die beiden als kind vastgelopen zijn, in dezelfde ontwikkelingsfase een relatie aangaan, vormen ze samen een ‘collusie’: een soort van onbewust heimelijk verbond, een onbewust samenspel, gebaseerd op en gecentreerd rondom oude, onverwerkte persoonlijke conflicten. Deze gezamenlijke ‘dans’ versterkt vaak de ongunstige persoonlijkheidproblemen van beide partners, waardoor ze samen steeds meer ‘uit de maat’ raken. Ze halen het slechtste in elkaar naar boven, terwijl ze er eigenlijk op uit zijn om hun persoonlijke problemen te overwinnen. Wie meer wil weten over deze collusievorming zou het boek van J. Willi, De partnerrelatie. Ontstaan, ontwarren en verhelderen van conflicten moeten lezen.12
Angst voor intimiteit
Mensen met een complexe voorgeschiedenis zijn dus vaak bang voor intimiteit en krijgen daardoor relatieproblemen, maar wat houdt intimiteit in een liefdesrelatie eigenlijk in? Larry B. Feldman13 noemt drie aspecten van intimiteit:
a Een nauwe, vertrouwde en gewoonlijk hartelijke of liefdevolle persoonlijke relatie;
b Een seksuele relatie;
c Gedetailleerde en diepe kennis en begrip dat voortkomt uit een nauwe persoonlijke binding of gezamenlijke ervaring.
Wanneer twee mensen een relatie aangaan laten zij elkaar bewust en onbewust, verbaal en non-verbaal, weten wat hun verwachtingen, wensen en behoeften zijn, maar ook welke angsten zij hebben en wat voor soort relatie zij aan willen gaan. In de loop van de tijd ontstaat er meestal een vast patroon van omgaan met elkaar waarbij ook de mate van intimiteit die voor beiden wenselijk en dragelijk is min of meer geregeld wordt.
Wanneer je opvoedingssituatie vroeger onveilig was, is het beangstigend om in je latere liefdesleven een ander in je emotionele leven toe te laten: het kan de oude angsten doen herleven. In zo’n situatie kan iemand:
• bang zijn voor het gevoel van versmelting met de ander. Wanneer je over een stevige eigen identiteit beschikt is het ‘in elkaar opgaan’ prettig, maar wanneer je minder goed weet wie je zelf bent en wat je wilt, dan betekent een dergelijke versmelting een vorm van identiteitsverlies. Je raakt jezelf dan nog meer kwijt en dat kan heel beangstigend zijn.
• bang zijn zichzelf bloot te geven. Veel contact hebben met iemand betekent dat de ander je goed leert kennen. Hij of zij ziet niet alleen je leuke kanten, maar ook je minder leuke. Heb je een redelijk stevig gevoel van eigenwaarde, dan durf je je wel bloot te geven. Ben je minder positief over jezelf, dan zul je bang zijn dat je door de ander ‘gewogen en te licht bevonden’ wordt.
• bang zijn verwaarloosd te worden. Wanneer je vroeger ervaren hebt dat de ander niet te vertrouwen is, je niet verzorgde en je niet zag staan, dan ga je geloven dat de wereld zo in elkaar zit en zul je je voortdurend onveilig voelen. Bovendien zul je de neiging hebben tot het projecteren van je eigen frustraties en kwaadheid over die verwaarlozing op de ander, die daarop wellicht niet positief reageert. Zo wordt het negatieve beeld dat je van de mensen in je omgeving hebt, bevestigd.
• bang zijn om in de steek gelaten te worden. Wanneer je vroeger veel alleen werd gelaten, zullen blijken van warmte en geborgenheid onmiddellijk angst oproepen: straks word ik toch weer aan mijn lot overgelaten. Dit kan resulteren in claimend, bezitterig gedrag en de neiging over alles controle te willen hebben.
• bang zijn voor eigen destructieve impulsen. De woede op de ouder die bepaalde behoeften niet bevredigde kan intens zijn. Het kind kan fantaseren dat het zijn moeder wil beschadigen uit frustratie. Wanneer iemand in het latere liefdesleven gefrustreerd wordt, kunnen dergelijke agressieve gevoelens opnieuw naar boven komen.
Het verlangen naar intimiteit is een belangrijke drijfveer voor het aangaan van relaties, maar tegelijkertijd is de angst voor intimiteit bij veel mensen dermate groot dat ze vaste en intieme relaties uit de weg gaan, of ze op een halfslachtige manier aangaan. Zo voorkomen ze dat de hierboven beschreven angsten te veel de kop opsteken.
Een zekere angst voor intimiteit speelt in heel veel relaties een rol. Dit hoeft op zichzelf geen probleem te zijn: veel stellen lossen het op door bijvoorbeeld hard te werken of zich intensief op hobby’s te richten of er een druk sociaal leven op na te houden. Zo komen ze samen tot een voor beiden bevredigende mate van intimiteit. Maar er bestaan ook minder bevredigende en succesvolle ‘oplossingen’. Mensen met bindingsproblemen kiezen vaak oplossingen die hen niet verder brengen in hun ontwikkeling; ze blijven op de vlucht voor hun problematiek en kunnen daardoor veel schade aanrichten.
Wanneer Marcel bij Sandra is kan hij maar heel kort voelen dat hij van haar houdt, want al snel wordt hij te angstig en moet hij weer weg. Of hij wordt uiterst kritisch ten opzichte van haar en ziet alleen maar verschillen tussen hen en geen overeenkomsten meer. Die verschillen heeft hij nodig om weer afstand te scheppen, waardoor hij de angst voor versmelting de baas kan blijven. Anderzijds zijn de verschillen een vervelende confrontatie met het ‘los’ zijn, een individu zijn, wat hem aan de pijn van het alleen-zijn herinnert. Marcel verkeert dus voortdurend in een dilemma. Hij verlangt naar eenheid en verbondenheid en tegelijkertijd is hij doodsbang de controle te verliezen. Marcel wil namelijk controle houden over de mate van intimiteit die kan ontstaan, want zich binden en zomaar overgeven aan Sandra betekent voor hem dat hij voor een deel afhankelijk van haar zal worden, zoals vroeger van zijn moeder. Marcels moeder was zeer onberekenbaar. Afhankelijk van haar stemmingen knuffelde ze hem soms bijna ‘dood’ en liet ze hem op andere momenten veel te lang alleen. Opnieuw een binding aangaan is voor Marcel daarom een griezelig vooruitzicht. Wat hij als kind machteloos en passief heeft ondergaan, herhaalt hij nu actief tegenover Sandra. Hij zorgt dat hij de situatie beheerst en bepaalt, hij heeft de touwtjes in handen zodat Sandra ondergaat wat hij als kind vroeger moest ondergaan. Zo verwerkt Marcel zijn geschiedenis helaas niet; hij moet dit scenario – wanneer hij geen deskundige hulp zoekt – eindeloos herhalen om zichzelf gerust te stellen: kijk maar… ik word niet meer in de steek gelaten, ík ben nu degene die in de steek laat. Op deze manier neemt hij tegelijkertijd wraak op zijn moeder.
Marcel verlangt alleen naar Sandra wanneer ze niet in de buurt is, wanneer ze bij elkaar zijn houdt hij afstand. Zodra hij bij haar is, denkt hij al weer aan weggaan. Slechts wanneer door bijvoorbeeld een vakantie de afstand tussen hen echt groot is kan hij hartstochtelijk naar haar verlangen.
Sandra
Marcel was een paar weken alleen op vakantie. Hij belde me bijna dagelijks vanuit het buitenland. Hij sms’te de liefste teksten… dat hij me zo miste… dat hij de hele dag aan mij dacht, dat hij fantaseerde dat ik daar ook was en wat we dan zouden doen, hij zei voor het eerst dat hij met me naar bed wilde en hij had het ook al over samenwonen. Ik kon mijn oren soms niet geloven en dacht dat hij eindelijk in had gezien dat ik de ware voor hem was. Wat afstand al niet kan doen, dacht ik nog. Wie schetst mijn verbazing… hij zou donderdag thuiskomen en hij zou me dan snel bellen, maar wie er ook belde, geen Marcel… Deze keer ben ik zo razend dat ik het uit pure woede nu kan volhouden om hem ook niet te bellen. Die vent is absoluut niet te vertrouwen.
Marcels gedrag is het duidelijkst te herkennen als een bindingsprobleem, maar Sandra is eigenlijk net zo bang om zich te binden, ook al is haar angst minder zichtbaar. Haar moed om zich aan hem te binden bestaat bij gratie van zijn angst. Doordat Marcel steeds wegvlucht hoeft zij haar eigen angst voor binding niet te voelen. Voordat zij te angstig zou kunnen worden dat Marcel te dicht bij zou kunnen komen is hij namelijk al weer weg. In feite lost hij dus haar angst mee op door steeds weg te gaan, en op die manier is hij voor haar een veilige partner zonder dat ze dat zelf beseft. Wanneer Sandra een man zou ontmoeten die niet steeds wegvluchtte, zou zij zich waarschijnlijk net zo wispelturig gaan gedragen als Marcel. Maar zo’n man komt ze nog niet tegen, een man die haar volledig toegewijd is, zou op dit moment voor haar nog te bedreigend zijn. Ze zou hem niet eens opmerken, laat staan ‘op hem vallen’.
Anderzijds is Sandra ook een veilige partner voor Marcel, want zij lost ook zijn probleem op. Door Marcel voortdurend uit te nodigen tot nabijheid hoeft hij zijn eigen behoefte aan nabijheid niet te voelen. Hij kan daardoor een zelfbeeld overeind houden van een autonome man die niemand nodig heeft. In feite is hij daar niet bij gebaat, want ook voor Marcel zou het prettig zijn wanneer hij kon verlangen naar een vrouw. Maar voordat hij Sandra kan gaan missen heeft zij zich al weer ‘aangeboden’. Het is net als met eten: soms is het verdomd prettig om even te verlangen naar iets wat er niet is. Wie verlangt er naar chocola wanneer het de hele dag volop beschikbaar is?
In de relatie van Sandra en Marcel zijn de beide kanten van het bindingsprobleem – enerzijds de behoefte aan symbiotische verbondenheid en anderzijds de enorme angst voor die verbondenheid – vrij eenzijdig verdeeld. De ene partner verlangt en streeft steeds naar nabijheid en verbondenheid, de ander bezet meer de pool van de autonomie en zelfstandigheid en neemt steeds afstand. In een problematische relatie (neurotische collusie) zie je vaak dat elk van de partners steeds dezelfde pool bezet. In een gezonde relatie kunnen beide partners beide posities innemen, afhankelijk van de situatie. Nu eens stelt de een zich wat afhankelijker op en is de ander wat zelfstandiger, dan weer is het andersom, afhankelijk van de situatie. In het algemeen streven vrouwen meer naar verbondenheid in relaties en bezetten mannen meer de pool van de autonomie. Maatschappelijk gezien worden mannen al eeuwen lang tot te veel autonomie aangezet en vrouwen opgevoed tot een te grote mate van afhankelijkheid. Sandra bezet in de relatie met Marcel ook de pool van de afhankelijkheid, Marcel die van de autonomie. Het lukt hen niet om van posities te wisselen.
Soort zoekt soort
Is het toeval dat Sandra en Marcel, die beiden hetzelfde probleem hebben, elkaar tegen zijn gekomen? Zeker niet. In de liefde lijken we vaak aangetrokken te worden door onze tegenpool, maar wanneer we beter kijken, blijkt dat er tussen ons en onze partner op een dieper niveau ook veel overeenkomsten zijn. Sandra wordt door het autonome gedrag van Marcel aangetrokken juist omdat zij zich zelf veel te afhankelijk opstelt in relaties. Maar op die spaarzame, korte momenten dat Marcel Sandra wat dichterbij laat komen en haar een kijkje achter zijn schermen gunt, ziet zij ook zijn grote behoefte aan geborgenheid en liefde, een behoefte die bij haar voortdurend op de voorgrond aanwezig is. Partners kunnen dan vanuit dat gevoel van herkenning het idee hebben voor elkaar bestemd te zijn; voor Sandra betekent het in dit geval een aanmoediging om niet op te geven.
Het blijkt dat mensen die in een bepaald ontwikkelingsstadium zijn vastgelopen, elkaar opzoeken in de liefde (en dus samen een neurotische collusie vormen), alsof ze een soort radar hebben voor mensen die met dezelfde problemen worstelen. Ze zoeken elkaar niet bewust maar ze vinden elkaar wel. In elk eerste contact vangen we veel signalen op naar aanleiding waarvan we vervolgens verder toenadering zoeken dan wel afstand nemen. We lijken geneigd te zijn toenadering te zoeken wanneer we bewust of onbewust signalen oppikken in het gedrag van de ander die ons vertrouwd zijn en die aansluiten bij onze eigen problemen en/of fantasieën.
Sandra
Toen Marcel en ik met elkaar in contact kwamen had ik het gevoel dat hij eigenlijk erg aanhankelijk is. Ik merkte dat in kleine dingen. Hij had soms iets kwetsbaars in zijn oogopslag en wanneer ik telefonisch even niet bereikbaar was leek hij soms bijna in paniek te raken. Maar al heel snel kwam er een omslag en werd ik meer en meer afhankelijk van hem en leek hij mij steeds minder nodig te hebben. Dat gebeurt me steeds in relaties. Op de een of andere manier lijk ik mannen altijd iets meer nodig te hebben dan zij mij.
In de ban van de afwijzing
De vrouw met een bindingsprobleem die zich voornamelijk afhankelijk opstelt en een relatie aangaat met een man die zich evenmin kan binden maar zich hoofdzakelijk onafhankelijk opstelt, stapt meestal in een enorme valkuil. Ze zal zich zijn afwijzingen negen van de tien keer zelf aanrekenen. Hij komt niet op een afspraak? Blijkbaar is zij niet leuk genoeg! Hij heeft het steeds over andere vrouwen? Misschien is zij niet aantrekkelijk genoeg! Hij toont zich niet geïnteresseerd in haar verhalen? Misschien is zij wel saai!
Wanneer hij na een leuke avond samen ineens een tijd niets laat horen begint ze te twijfelen over de kwaliteit van die avond. Was het echt wel een leuke avond? Heeft zij misschien iets gezegd wat hem heeft gekwetst? Zou het dit zijn, zou het dat zijn? Ze analyseert de avond tot in de details en piekert zich suf hoe ze eventuele fouten zou kunnen herstellen. Ze is alleen nog maar met hem bezig en allang niet meer met zichzelf. Heeft zij op die avond gekregen van wat zij nodig had? Vond zij het werkelijk een leuke avond? En wat was er dan zo leuk? Het feit dat hij voortdurend aan het woord was? Ze vraagt het zich nauwelijks af en is alleen nog maar bezig met hem. En hoe meer hij haar afwijst, des te harder ze aan hem gaat trekken en proberen het hem naar de zin te maken. Hij wordt haar studieobject, haar favoriete gespreksonderwerp, hij is degene die haar kan maken en breken, hij wordt haar obsessie. Haar stemming wordt volledig bepaald door zijn gedrag. Is hij aardig tegen haar en zoekt hij contact, dan is ze in de zevende hemel. Doet hij dat niet, dan daalt haar stemming tot het nulpunt en haar gevoel van eigenwaarde eveneens. Ze checkt de mail midden in de nacht wanneer ze niet kan slapen en ’s morgens voor ze naar haar werk gaat ook. De mobiele telefoon staat dag en nacht aan. Ze luistert tien keer per dag haar voicemail af. Weer geen bericht! Ze stuurt hem een sms’je. Hij reageert niet. Zo gaat het maar door. Ze pleegt roofbouw op zichzelf en vindt dat de normaalste zaak van de wereld. Voor haar hoort dit wanhopige gedrag bij liefde, sterker nog… voor haar gevoel ís dit liefde. Liefde is op die manier allang niet leuk meer: ze wordt een vrouw die lijdt aan de liefde.
Het boek van Susan Forward Als liefde een obsessie wordt14 bevat een checklist aan de hand waarvan je kunt nagaan of je geobsedeerd met de liefde bezig bent. Als je ten minste drie van de dertien vragen met ‘ja’ beantwoordt, is er sprake van een obsessie in de liefde. Alle mensen die meer leed dan vreugde beleven aan een relatie, zullen zich in tal van vragen herkennen.
1 Hunkert u voortdurend naar iemand die fysiek of emotioneel onbereikbaar voor u is?
2 Verlangt u wanhopig naar de dag waarop die persoon voor u bereikbaar zal zijn?
3 Gelooft u dat hij of zij wel van u moet houden. als u maar vurig genoeg verlangt naar die persoon?
4 Gelooft u dat hij of zij wel zal moeten toegeven als u die persoon maar vastberaden genoeg (of op de juiste manier) najaagt?
5 Wanneer u wordt afgewezen, brengt u dat alleen maar ertoe meer naar die persoon te verlangen?
6 Als u herhaaldelijk wordt afgewezen, verandert dan uw vurige verlangen naar die persoon in tobben of woede?
7 Voelt u zich slachtoffer omdat die persoon u niet wil geven wat u verlangt?
8 Is uw voortdurend bezig zijn met die persoon zo intens dat het van invloed is op uw eet- en slaapgewoonten of op uw vermogen om te werken?
9 Gelooft u dat die persoon de enige is die uw leven de moeite waard kan maken?
10 Merkt u dat u die persoon onophoudelijk opbelt, vaak op ongewone tijden, of dat u urenlang wacht tot hij of zij u belt?
11 Bezoekt u die persoon onaangekondigd thuis of op het werk?
12 Controleert u waar die persoon wordt verondersteld te zijn en met wie hij of zij samen is? Bent u die persoon ooit stiekem gevolgd?
13 Hebt u jegens die persoon of jegens uzelf de grens van grofheid of zelfs geweld overschreden?
De geobsedeerde vrouw verlangt nog steeds naar het paradijs van de intieme band die ze als kind had met haar moeder en verzet zich tegen het idee dat zij het geluk in zichzelf moet zoeken en niet bij de ander. De ander wordt het antwoord op haar onvervulde dromen en wensen, die felbegeerde persoon is de weg naar het geluk. Vervult de ander haar verlangen en behoeften niet, dan voelt zij zich in de steek gelaten en afgewezen. Die pijn herinnert haar bewust of onbewust aan de oude pijn van vroeger toen zij door moeder in de steek gelaten werd. Omdat die pijn nauwelijks te verdragen is, probeert de geobsedeerde vrouw de pijn te vermijden door actie, door de partner alsnog zover te krijgen dat hij zijn gedrag op haar behoeften zal afstemmen. Ze gaat verleiden en vleien, maar ook dwingen, controleren, manipuleren en ‘stalken’, waardoor hij juist nog meer afstand van haar zal nemen. De vrouw gedraagt zich als het kind van destijds, dat toen ook al het mogelijke deed om moeder te behagen in de hoop dat die zich nu eindelijk eens op haar zou richten. Ze hoopt door het jagen op hem dat nu eindelijk alles goed zal komen, dat ze nu werkelijk de paradijselijke toestand van ‘samen één-zijn’ zal gaan ervaren en haar eenzaamheid voorbij zal zijn. En hoe onbereikbaarder en onveiliger de uitverkoren partner is, hoe meer de situatie lijkt op die van vroeger en hoe groter de uitdaging. Susan Forward zegt het als volgt:
De reënscenering in volwassen relaties van een afwijzing uit de jeugd, is voor alle geobsedeerde geliefden een fundamentele behoefte. Zonder afwijzing is er geen strijd, en zonder strijd is er geen kans op de overwinning.
Dit is tevens de reden waarom veel vrouwen niet op mannen vallen die níét voor hen weg zouden vluchten. Met beschikbare mannen zouden ze immers de strijd niet kunnen aangaan. Ze zouden de rust en de veiligheid verwarren met saaiheid en niet van dergelijke mannen kunnen houden. Het verlangen naar de onbereikbare man wakkert hun passie en hartstocht aan en maakt hen seksueel actief. Wanneer deze onbereikbare man een kort moment voor hen beschikbaar is door toegankelijk en lief te zijn dan hebben deze vrouwen het gevoel alsof de hemelpoort voor hen opengaat. Wijst hij hen af dan dalen ze af in een hel. Sommige vrouwen reageren daarop door zich passief terug te trekken en somber op hun bed te gaan liggen. Andere vrouwen zwepen juist hun energie en activiteiten op tot ongekende hoogte en bedenken nog meer en betere strategieën om de man van hun dromen te pakken te krijgen.
De vele gezichten van het bindingsprobleem
De ene man of vrouw met een bindingsprobleem is de andere niet. Ze zijn er in verschillende soorten en maten. Bij de ene persoon of relatie herken je het fenomeen direct, daar hoef je zelfs geen deskundige voor te zijn. Bij de andere is het minder duidelijk zichtbaar en wordt het verhuld door een ander probleem.
De vrijblijvende relatie
Marcel houdt met betrekking tot Sandra duidelijk de boot af. Dankzij haar afhankelijke, maar ook dwingende opstelling, dankzij het feit dat Sandra hem steeds terughaalt, is hun relatie nog niet verbroken – hoewel dat wat zij hebben in feite geen ‘relatie’ is. Er zijn tijden dat ze veel samen zijn, maar dan weer ziet ze hem weken niet. Ze mag hem niet ‘mijn vriend’ noemen en mee naar familie of feestjes wil hij al helemaal niet. Zodra ze een verwachting uitspreekt waar hij van schrikt, straft hij haar door weken niet te bellen. Zo leert ze het wel af om aan hem te ‘trekken’.
Er worden nooit direct nieuwe afspraken gemaakt. Marcel gaat bij haar weg met de woorden: ‘Ik zie je wel weer’, of: ‘Tot bels…’ De relatie heeft iets vrijblijvends en dat moet ook vooral zo blijven. ‘Geen verplichtingen en beperkingen, geen verwachtingen’ luidt het motto. Elke vorm van vanzelfsprekendheid beangstigt hem en moet meteen de kop in worden gedrukt. Wanneer je hem echt weg wil jagen moet je over trouwen en kinderen krijgen beginnen. In feite bevindt Sandra zich in een ‘minnaressenpositie’: ze is te vergelijken met een vrouw die een relatie heeft met een getrouwde man, met alle beperkingen van dien. In De duivelsdriehoek15 wordt beschreven dat de vrouw die elke keer op een getrouwde man valt ook last van een bindingsprobleem heeft, net als Sandra dus.
Sandra lijdt aan de relatie, maar kan er niet mee stoppen. Ze maakt zichzelf wijs dat het ‘ook voordelen’ heeft, zoveel vrijheid. Ze kan immers gaan en staan waar ze wil! Maar dat zij meer voor Marcel lijkt te voelen dan hij voor haar, zit haar niet lekker. Ze vindt het vernederend. Soms fantaseert ze stiekem over iets met een ander beginnen, in de hoop dat ze op die manier van Marcel los zal komen. Door bij hem te blijven krijgt ze niet wat ze wil, dat realiseert ze zich wel. Wat ze zich niet realiseert is dat ze zelf bang is voor een man die zich wél zou kunnen binden. Pas wanneer ze zich dat bewust wordt, zal ze minder obsessief met hem bezig zijn en haar energie op zichzelf leren richten, waardoor ze sterker zal worden en haar bindingsprobleem op den duur zal verminderen.
De knipperlichtrelatie
Een relatie die om de haverklap wordt uitgemaakt en al even vaak weer gerepareerd wordt, is zeer vermoeiend voor de ‘deelnemers’, maar evenzeer voor de omstanders. Je kunt er geen pijl op trekken. Is het nu aan of uit? Soms weten ze het zelf niet. Omstanders maken zowel de diepe dalen van de relatie als de hoogtepunten mee en verzuchten dikwijls: ‘Die twee kunnen niet met en niet zonder elkaar.’
Een manier om intimiteit te reguleren is het creëren van conflicten. De conflicten zorgen voor de afstand die nodig is om niet te angstig te worden. Meestal begint het ermee dat een van beiden een opmerking maakt die door de ander als vernederend ervaren wordt. Oude boosheid over de eerdere vernederingen – opgelopen in de vroegere relatie met vader of moeder steekt de kop op (meestal onbewust), waardoor de aangevallen partij zich met al zijn energie in het conflict stort in plaats van gewoon zijn schouders op te halen. Degene die de vernedering ‘in ontvangst’ mocht nemen, reageert meestal met een tegenaanval, die de ánder weer als vernederend ervaart. Iets in de trant van: ‘Dat moet jij nodig zeggen… heb je wel eens naar jezelf gekeken, gisteren zag ik je nog…’ etc. Waarop de ander zegt: ‘Hoezo..? Wat bedoel je? Dat vind ik vals van je!’ Zo ontstaat er een strijd die hoog kan oplopen. Een strijd die alleen nog maar gaat over ‘erop of eronder’, over ‘verliezen of winnen’ en die beide partijen uit elkaar drijft, wat onbewust ook de bedoeling is. Maar… die afstand roept weer de behoefte op aan intimiteit, aan nabijheid en dat kan weer de aanzet zijn tot verzoeningspogingen. Dan gaat het weer een tijdje goed en is er even een gevoel van vredig samenzijn, totdat dat gevoel weer te beangstigend wordt en er weer een conflict gecreëerd moet worden. Dit aantrekken en afstoten kan jarenlang doorgaan zonder dat beide partijen er iets mee opschieten. Uiteindelijk kunnen de conflicten zo hoog oplopen dat de relatie eenzijdig of door beiden wordt beëindigd, elke keer in de volle overtuiging dat het nu definitief ‘einde oefening’ is. Totdat de boosheid weer geluwd is, de angst voor intimiteit naar de achtergrond verdreven is en de behoefte aan intimiteit weer ontstaat. Dan komen ze elkaar ‘toevallig’ weer eens tegen en krijgen ze toch weer wat met elkaar, zo lang als het duurt. Dit kan rustig tientallen keren herhaald worden en twintig jaar in beslag nemen – het is bijna een manier van leven geworden.
Niet zelden zijn er ook ‘derden’ in het spel. In de periode dat het ‘uit’ is, kan er tijdelijk een ander zijn die meestal geen poot aan de grond krijgt en ook vaak snel afhaakt wanneer hij of zij merkt dat de zogenaamde exen een hoofdrol in elkaars leven blijven spelen.
Pogingen tot samenwonen zullen bij dergelijke stellen in de meeste gevallen jammerlijk mislukken. Na een mislukt samenleven kunnen beiden dan besluiten definitief alleen verder te gaan, om vervolgens te constateren dat ze toch niet los van elkaar kunnen komen, weer bij elkaar in te trekken of te trouwen om het jaar daarop te scheiden, wat niet lukt, enzovoort.
Zo lijken deze mensen meer elkaars gevangenen dan geliefden. Ze zijn vaak jarenlang op deze manier aan elkaar vastgeklonken zonder echt gelukkig met elkaar te zijn.
Niet zelden worden er in dergelijke relaties toch kinderen geboren, waarbij het spel van aantrekken en afstoten echter gewoon doorgaat of zelfs nog erger wordt door de grotere mate van binding en zwaardere verantwoordelijkheden. De kinderen kunnen weliswaar een factor vormen die het uit elkaar gaan bemoeilijkt, maar zolang het onderliggende conflict niet opgelost wordt, zal het proces van aantrekken en afstoten blijven voortduren.
De Don Juan
De Don Juan wordt in de psychologie ook wel de ‘eeuwige adolescent’ genoemd. Voor een adolescent is het heel gewoon meerdere korte relaties te hebben om op die manier uit te proberen wat het beste bij hem past. Van een – ook in psychisch opzicht – volwassen mens wordt toch verwacht dat hij of zij zich vroeger of later kan binden aan een vaste partner. De Don Juan kan zich niet binden maar kan wel zeer charmant zijn en vele vrouwen om zich heen verzamelen. In haar boek Geheel de uwe16 beschrijft Connie Palmen naar aanleiding van de dood van een Don Juan hoe verschillende vrouwen in de ban van hem waren en stuk voor stuk een bijzondere relatie met hem hadden.
Een Don Juan kan zo charmant zijn omdat hij de prooi waar hij op jaagt helemaal wil verslinden. Niets is hem te veel en wanneer je lang plezier van hem wilt hebben moet je je niet snel gewonnen geven. Hij zal namelijk niet opgeven voordat hij jou in zijn bed heeft gekregen, maar… verliest meestal zodra hem dat gelukt is zijn interesse in je, waarna hij je pardoes aan de kant kan zetten.
De vrouw die op een Don Juan valt, wordt meestal aangetrokken door zijn charme. Ze kan zich niet voorstellen dat hij haar zal laten vallen, omdat zijn liefde in het begin zo verpletterend is. Maar het is ‘alles of niets’ bij deze man. Het gaat hem om de kortstondige verliefdheid, om het paradijselijke gevoel van versmelting en… het gaat hem vooral ook om de verovering. Zodra de relatie zich zou moeten verdiepen en de vrouw in kwestie hem beter zou willen leren kennen is hij weer weg. Een dergelijke mate van openheid en intimiteit verdraagt hij meestal niet. Er zijn weliswaar vele Don Juans die braaf getrouwd zijn, maar deze hebben veelal tal van – al dan niet heimelijke – buitenechtelijke relaties, die hun het gevoel geven autonoom te zijn en waarmee ze zichzelf kunnen bewijzen een echte man te zijn. Want dat is het namelijk waar de Don Juan heimelijk aan twijfelt: hoewel hij zich gedraagt als een eersteklasminnaar, is hij in feite zeer onzeker over zijn eigen mannelijkheid. Wie inzicht wil krijgen in de psyche en de drijfveren van de Don Juan moet beslist Het casanova-complex, de dwangmatige verleider17 van Trachtenberg lezen. Dit boek beschrijft heel goed het persoonlijk drama dat achter deze vrouwenversierder schuilgaat en de leegte waarin hij veelal leeft.
Een Don Juan is een voorbeeld van de man die zijn – door hemzelf – niet geaccepteerde en vaak onbewuste homoseksuele gevoelens en fantasieën wegwerkt door voortdurend met vrouwen in de weer te zijn. Waarschijnlijk heeft hij in zijn jeugd, om welke reden dan ook, de erotisch-seksueel getinte verlangens op zijn vader gericht in plaats van op zijn moeder, gevoelens die hij vervolgens krachtig moest verdringen. Met het versieren van vrouwen stelt hij zichzelf nu onbewust telkens gerust: ‘Zie je wel, ik ben niet homoseksueel.’ Het versieren van vrouwen moet keer op keer herhaald worden als een soort van dwangmatig ritueel. Hij kan het niet laten, ook al komt hij er iedere keer door in de problemen. Hij moet en zal iedere keer weer zijn mannelijkheid bewijzen. Daarnaast kan het veelvuldig ‘dumpen’ van vrouwen gezien worden als wraak op vrouwen in het algemeen en waarschijnlijk op zijn moeder in het bijzonder. Wees zij hem af? Dan wijst hij haar nu af en alle andere vrouwen met haar! De Don Juan is ook vaak jaloers op vrouwen. Zij is en heeft iets wat hij nooit kan worden, respectievelijk krijgen, dus vernedert hij haar door haar te dumpen na gebruik. De Don Juan heeft in zijn jeugd het geslachtsverschil tussen de seksen niet verwerkt en probeert zich door het veelvuldig versieren van vrouwen het ‘vrouwelijke’ toe te eigenen en het te incorporeren.
Nee, de Don Juan is geenszins geschikt voor een vaste verbintenis. Hij is in een langdurige relatie vaak impotent en bovendien geen aangenaam gezelschap. Zijn onbewuste angsten en conflicten herleven in alle hevigheid wanneer hij met een vrouw samenleeft en om die reden gaat hij haar haten. Niet zelden vertrekt een Don Juan met de noorderzon, gaat hij even het bekende pakje sigaretten halen om voorgoed te verdwijnen, haar in verbijstering achterlatend.
De ladyhopper
Er zijn mannen met bindingsangst die steeds twijfelen tussen twee vrouwen. Het kan zijn dat de tweede relatie als buitenechtelijke relatie is begonnen en dat de man geen keuze kan maken.18 Is hij bij de een dan wil hij naar de ander en andersom. Bij de ene vrouw, meestal de vrouw waar hij kinderen mee heeft, voelt hij zich vooral vader en bij zijn minnares voelt hij zich man, de seksueel actieve man. Hij schrikt er niet voor terug om steeds van de ene vrouw naar de andere te pendelen, vaak in de volle overtuiging dat hij nu echt voor de vrouw naar wie hij op weg is zal kiezen. Hij zit er echter nog geen week of hij begint te twijfelen. Heeft hij wel de goede keuze gemaakt? Hoe kan het dan dat hij die andere vrouw zo mist…? Betekent dat misschien dat zíj toch de ware voor hem is? Plotseling heeft hij dan al weer zijn spullen gepakt en staat hij bij de andere vrouw voor de deur. In de volle overtuiging dat hij nu echt… etc. Deze man pendelt heen en weer tussen twee vrouwen, maar in feite pendelt hij heen en weer tussen de angsten uit de verschillende ontwikkelingsfasen: ‘Mag ik een seksueel actieve jongen zijn, of ben ik daarvoor eigenlijk te bang en wil ik liever veilig bij mijn moeder op schoot kruipen en seksloos blijven? ‘Wanneer hij seksueel actief is bij zijn minnares voelt hij zich vreselijk schuldig en slecht, onbewust vreest hij gestraft te worden voor zijn seksuele activiteit (oedipale angsten) waardoor hij snel terugvlucht naar de veilige, maar beklemmende moederschoot. Daar voelt hij zich echter geen man dus… een week later pakt hij weer zijn koffers.
Met dit pendelgedrag reguleert hij dus zijn angsten, maar er zit ook weer een agressieve component in zijn gedrag: hij laat beide vrouwen namelijk iedere keer weer in de steek, zoals hij vroeger zelf in de steek gelaten werd door zijn moeder.
Dit pendelgedrag duurt net zolang als de vrouwen in kwestie dit van hem pikken, want hij zal geen keuze maken. Sommige vrouwen hebben heel veel geduld! Wanneer ze hem telkens weer in huis toelaten kan dit drama heel lang duren en wanneer hij uiteindelijk wel voor de een heeft gekozen, of, wat waarschijnlijker is, wanneer de andere vrouw eindelijk dan toch heeft afgehaakt, mag degene die overblijft zich afvragen of ze daar blij mee moet zijn. Deze man kan immers geen intieme relatie aan, dus sluit hij zich af op de momenten dat zij denkt dat het gezellig kan worden. Hij maakt ruzie als zij zich zojuist gekleed heeft voor een romantisch etentje voor twee. Op de meest onmogelijke momenten gedraagt hij zich onmogelijk, waardoor zij razend op hem wordt. De ladyhopper kan in het algemeen niet goed boos worden en besteedt zijn boosheid uit aan anderen; dit houdt in dat hij zich zo gaat gedragen dat de ander boos wordt op hem.
De man die steeds twijfelt tussen twee vrouwen kan ook niet goed psychische pijn verdragen. Hij vermijdt conflicten en kan niet tegen verdriet. Wanneer hij de ene vrouw aan de kant zet en haar verdrietig of boos maakt probeert hij haar pijn te verzachten door haar hoop te geven, valse hoop. Wanneer hij haar verlaat herinnert hem dat onbewust aan de tijd dat hij zelf door zijn moeder verlaten werd. Die herinnering verdraagt hij niet waardoor hij de vrouw in kwestie gaat sparen, maar in feite spaart hij zichzelf. Zachte heelmeesters maken nog altijd stinkende wonden.
De perfectionist
De perfectionist is zo kritisch dat geen vrouw goed genoeg voor hem is. Het ligt niet aan hem dat hij geen relatie heeft! Natuurlijk niet! Hij zou niets liever willen, maar er zijn geen leuke vrouwen! Ze hebben allemaal wel wat en dat verdraagt hij niet. Ook alleenstaande, hoger opgeleide perfectionistische vrouwen hoor je dit vaak zeggen.19 Zij hebben een waslijst aan eisen waar de man aan moet voldoen. Witte sokken? Dan valt hij af. Limburgs accent? Ondenkbaar! Fout pak, foute bril, foute baan, foute politieke partij, dus foute man! Wat kan ik allemaal verzinnen om tussen hem en mij te plaatsen, zodat hij vooral niet te dichtbij komt.
De perfectionist lost zijn angst voor binding en een intieme – seksuele – relatie op door een rationeel-kritische houding aan te nemen, ten opzichte van een ander maar ook ten opzichte van zichzelf. Vanuit de angsten en conflicten die ontstaan zijn in de verschillende ontwikkelingsfasen, heeft hij een laag gevoel van eigenwaarde; dit compenseert hij door fouten en zwakheden uit zijn leven te bannen en zichzelf te belasten met torenhoge eisen. Deze kritische, perfectionistische houding is tevens een bescherming tegen gevoelens van afhankelijkheid, want daar hebben perfectionisten geen goede ervaringen mee. Vanuit een onveilige hechting hebben ze wellicht alle behoefte aan afhankelijkheid moeten verdringen om te overleven. Vervolgens moesten ‘slechte’ en zwakke gevoelens en gedachten worden uitgebannen. Een liefdevolle doch minder perfecte relatie gunnen ze zichzelf niet. Daar kunnen ze zich niet zomaar aan overgeven: stel je voor… je overgeven aan iemand die niet perfect is… en perfect is niemand. Een relatie aangaan blijft mensenwerk. De perfectionist kan niet verdragen dat de ander een ander is en niet zo is als hijzelf. Bovendien kan hij of zij niet tegen teleurstellingen. Elke teleurstelling is een ‘uitstoting uit het symbiotische paradijs’ waar slechts eenheid en versmelting heerst, waar de illusie van ‘jij wilt wat ik wil, jij voelt wat ik voel’ regeert.
Soms gaat de perfectionist wel kortstondige relaties aan, de roze bril van de verliefdheid wil hem nog wel eens verblinden voor de tekortkomingen van de ander. Tot de harde realiteit doordringt en deze tekortkomingen zich openbaren, totdat de angst zélf door de mand te vallen de kop opsteekt – dan is het einde van de verbintenis in zicht.
De eeuwige vrijgezel
Renate Dorrestein20 schreef het al: met de man die op zijn vijftigste nog nooit een vrouw heeft gehad is iets mis. Volgens haar heeft zo’n man bijvoorbeeld zweetvoeten en of een enge moederbinding. Deze man is niet geschikt voor een liefdesrelatie met een andere vrouw dan zijn moeder. Deze man is in feite nog getrouwd met zijn moeder en woont niet zelden bij haar in. Een nieuwe vrouw krijgt geen kans zolang moeder nog leeft. Wie herinnert zich niet de scène van Wim de Bie als eeuwige vrijgezel naast zijn dominante moeder: ‘Ik wil óók een vriendin.’ Zo lang moeder nog leeft, is de kans klein dat hij er een vindt. Sterft moeder, dan wil de vrijgezel zich nog wel eens op de liefdesmarkt begeven, maar ook dan zal hij in gedachten meer met zijn moeder dan met zijn nieuwe vriendin getrouwd zijn. Meestal weet hij alles van het huishouden, hoe te wassen en te strijken, kan hij goed koken – gezonde kost – en mocht zijn partner onverhoopt in een rolstoel terechtkomen, dan zal ze zich geen betere verpleger kunnen wensen. Deze man zal je behandelen als zijn moeder en wanneer je nooit een onvertogen woord over haar spreekt, dan zal hij ook jou op handen dragen. Seksueel zal hij weinig presteren want dat zou op incest lijken. Wanneer hij wel wil vrijen dan moet je niet raar opkijken wanneer hij in bed perverse neigingen vertoont (zie hoofdstuk vijf). Mocht je tegen dit alles geen bezwaar hebben dan is hij de perfecte kandidaat. Keuze genoeg. De vrouwelijke variant bestaat uiteraard ook: de vrouw die men vroeger ‘oude vrijster’ placht te noemen. Zij was degene die vader of moeder thuis verzorgde. Het was een seksloos wezen met wollen rokken en de dikke grijze kousen. De ‘eeuwige maagd’ bestaat echter ook in modernere uitgave.
Duidelijk is in elk geval dat de ‘eeuwige vrijgezel’, of het nu een man of een vrouw betreft, nog een belangrijke taak in het ouderlijk gezin te vervullen heeft. Ze zijn niet vrij om een eigen leven op te bouwen. Als kind moesten ze al volledig beschikbaar zijn en waren ze in emotionele zin ouders van hun ouders, waardoor zij te weinig kind konden zijn en emotioneel gezien ook te weinig konden uitgroeien tot zelfstandige individuen met een eigen leven. Hun leven staat in het teken van de zorg voor anderen, en dat zorgen voor anderen bepaalt grotendeels hun identiteit.
Tijdsverschijnsel?
Komen bindingsproblemen nu meer voor dan vroeger? We zouden het op grond van een aantal zaken kunnen vermoeden, maar bewijzen kunnen we het niet.
Het hoge aantal echtscheidingen zou bijvoorbeeld een aanwijzing kunnen zijn. Wanneer een relatie ons niet brengt wat we ervan verwachten, dan is het huwelijk tegenwoordig snel ontbonden. Het feit dat mensen nu vaker en eerder scheiden, wil echter op zichzelf niet zeggen dat de relaties van nu kwalitatief zoveel slechter zijn en dat mensen zich dus nu moeilijker kunnen binden. Ons leven verloopt in een hoog tempo, we wisselen eerder van baan, van woonplaats, van huisraad en ook van partner. Scheiden is een geaccepteerd fenomeen en alleenstaanden zijn niet langer zielig. Vrouwen zijn financieel een stuk onafhankelijker geworden en ook de kerk houdt mensen meestal niet meer tegen. Echtscheidingscijfers zeggen dus niet zoveel over de mate van binding die mensen aan kunnen gaan.
De mogelijkheid tot binden en de capaciteit tot het aangaan van intieme relaties ligt in onze jeugd. Dat doet de vraag rijzen in hoeverre het opvoedingsklimaat de laatste decennia veranderd is. Het ligt voor de hand te veronderstellen dat dit verbeterd is, gezien alle voorlichting en de vele mogelijkheden tot pedagogische ondersteuning.
Desondanks is het maar zeer de vraag of er inderdaad sprake is van een verbetering. De gezinnen zijn steeds kleiner geworden, waardoor er in de naaste omgeving minder steunpunten voor kleine kinderen en hun ouders zijn. Er is misschien wel meer vrije tijd, maar daar staat tegenover dat beide ouders vaak werken en kinderen al op jonge leeftijd naar crèches worden gebracht. Je kunt je afvragen of dat voor de ontwikkeling van kinderen wel altijd zo wenselijk is. Een kind coachen en begeleiden is een zaak die continuïteit en aandacht vergt, en het is maar de vraag of het kind die aandacht in een crèche voldoende krijgt. Zou er niet meer geïnvesteerd moet worden in goede en betaalbare ouderschapsverlofregelingen zodat het jonge kind bij een van de ouders in zijn eigen omgeving kan blijven? Wordt niet te veel en te snel de nadruk gelegd op het zelfstandig worden van een kind? Wordt er voldoende tegemoetgekomen aan de afhankelijkheidsbehoefte? Het maatschappelijke feit dat het levenstempo zo veel hoger ligt heeft waarschijnlijk wel invloed op het opvoedingsklimaat en daardoor ook op de psychologische ontwikkeling van mensen. De kinderen van nu vinden vaak in de strijd om aandacht meerdere rivalen: werkgever van hun ouders, hun drukke sociale leven, hun veeleisende hobby’s en dito studies.
De vraag of het opvoedingsklimaat nu beter of slechter is, en of mensen zich nu beter of minder goed kunnen binden dan vroeger is moeilijk te beantwoorden. Het belangrijkste is dat we ons nog bewuster worden van wat kinderen werkelijk nodig hebben om op te groeien tot evenwichtige en betrouwbare volwassenen, tot mannen en vrouwen die in staat zijn intieme relaties aan te gaan. Als we deze behoeften kennen en begrijpen en proberen daaraan te voldoen, kunnen we onze kinderen helpen in hun latere liefdesleven de juiste reisgenoot te kiezen en zelf een betrouwbare reisgezel te zijn.