Derde hoofdstuk
EEN NIEUWE VRIEND
„Wanneer gaan we weer eens verhuizen?" vroeg
Bas wanhopig-„Nog in geen honderd jaar, " zei Paula al even
mismoedig. „Troost je, de vorige keer heeft het vijftien jaar
geduurd, " vertelde vader, om hun weer wat moed te geven. „Dat kan
ik me best voorstellen, " vond Bas. „Ik geloof, dat het minstens
tien jaar duurt, voor ik weer een beetje de oude ben. Is me dat een
doffe ellende. " Toen hij dat zei, moest de eigenlijke verhuizing
nog beginnen. Op vrijdag zouden ze overgaan en reeds de maandag
daarvoor waren ze met pakken begonnen. Of pakken... Ze hadden eerst
de meeste eigendommen eens bij elkaar gezocht en beslist, wat er nu
wel en wat er niet mee zou gaan. Bas had verbijsterd gestaan,
hoeveel van zijn spullen hij van de hand kon doen. Het was
eenvoudig een lawine, die er uit zijn kamer en kasten te voorschijn
kwam.
„Jij kan in je eentje wel een complete uitdragerij beginnen, "
spotte Rob.
„Ja, dan stop ik er jou ook in, " antwoordde Bas. „Veel zal ik niet
voor je krijgen, maar misschien nemen ze je wel op de koop toe.
"
Hij keek weer eens naar de oude rolschaatsen, voetbalschoenen, die
drie maten te klein waren, een opgezette duif en een verzameling
kiezelstenen, waaraan hij eens in een onbewaakt ogenblik begonnen
was; uitgeknipte krantenplaatjes van voetballers en wielrenners,
een verroeste stoommachine, zelfs een tollezweepje en zowaar ook
nog een partijtje knikkers. Een beetje beschaamd stond hij daarnaar
te kijken. Waarom had hij die bewaard?
„Zullen we nog eens een potje knikkeren?" lachte Paula, die op dat
ogenblik net langs kwam. En warempel, enkele minuten later waren
die twee in de gang aan het knikkeren.
Het duurde echter niet lang, want toen werd Paula door moe der
geroepen, dat ze haar moest komen helpen. Bas ging maar naar zijn
kamer terug, om die verder leeg te spitten. Hij snapte zelf niet,
waar al de rommel vandaan kwam. Dingen, waarvan hij het bestaan
vergeten was en andere, waarvan hij had aangenomen, dat ze verloren
waren, omdat hij ze nergens meer had kunnen vinden — van alles vond
hij terug. „We moeten alles met overleg inpakken, '' had vader
steeds weer gezegd. „Soort bij soort en dan buiten op de kist
schrijven wat er in zit. De verhuizers hebben de kist dan zo maar
in een bepaalde kamer neer te zetten en wij hoeven niet zoveel met
de spullen te sjouwen. ''Het was mooi bedacht, maar in de praktijk
kwam daar niet zo heel veel van terecht. Want Bas kon nou wel op
een bepaalde kist noteren „boeken", maar die kwam maar tot de helft
vol. Voor de rest gingen er zijn sportspullen in, terwijl Paula met
een stapel schoenen kwam aandragen en hem vroeg, of hij daar geen
plekje voor vrij had. Zo ging het met alles. In de meeste kisten
bleken nog wel hoekjes over en die werden met van alles en nog wat
opgevuld. Met het gevolg, * dat, wanneer er naar iets bepaalds werd
gezocht, niemand wist, waar het opgeborgen was.
„Waar is de koffiemolen?" vroeg mevrouw Banning
woensdagavond.
Iedereen keek de ander aan, maar niemand wist het. „Dan maar geen
koffie, " besliste Bas.
„Alsjeblieft, " protesteerde Paula. „Ik snak naar wat pittigs.
"
„Dan zul je naar de molen moeten zoeken, " meende moeder. Kist na
kist werd opengemaakt.
„Gelukkig, dat we er pas twaalf vol gepakt hebben, " zei Rob op een
gegeven ogenblik wanhopig. Maar zelfs in de twaalfde kist bleek de
koffiemolen niet te vinden. Weer keken ze elkaar aan.
„Staat-ie misschien nog in de keuken?" vroeg mijnheer
Banning.
„Nee, " zei mevrouw Banning, „daar heb ik al gekeken. Weetnu
niemand van jullie zich te herinneren, waar die molen is
gebleven?"
Niemand wist het en Rob vroeg al aan Bas, of hij misschien kans zag
de koffiebonen tussen zijn tanden zo fijn te bijten, dat er koffie
van gezet kon worden. Ineens kreeg Bas het toen benauwd. Hij
herinnerde het zich: hij was het die de koffiemolen had ingepakt.
Gewikkeld in kranten was die in de broodtrommel gegaan en die was
in de kist met linnengoed terechtgekomen. Opnieuw gingen ze op zoek
en even later kon er koffie gemalen worden.
Op de avond voor de verhuizing moest mijnheer en mevrouw Banning
nog bij kennissen op visite, om afscheid te nemen. „Gaat u maar.
Wij pakken het laatste beetje wel in, het is bijna niets meer, "
zei Bas. „Ja maar... " protesteerde moeder.
„Nee, gaat u maar. Met die paar dingetjes zijn wij immers zo klaar.
"
„We komen gauw terug, " beloofde vader nog. Het werd namelijk toch
laat. Toen ze eindelijk thuis kwamen, werden ze in de gang
opgewacht door Bas, die daar met een zaklantaren stond.
„We zijn klaar, " zei hij triomfantelijk. „Alles is ingepakt. De
verhuizers kunnen het morgen allemaal zo meenemen. " Mijnheer
Banning draaide het lichtknopje in de gang om. Het bleef donker.
„Is het licht stuk?" vroeg hij.
„Nee, " vertelde Bas, „we hebben de laatste lampen ook maar
afgenomen. "
„Nee toch?" vroeg mevrouw Banning. „Dat is veel te gevaarlijk.
Jullie hadden dat niet moeten doen. "
„Het had niks om het lijf, " vertelde Bas. „We hebben de stoppen er
uitgedraaid en toen was het zo gepiept. Waren die stoppen eigenlijk
ook van ons? We hebben ze maar ingepakt. "
„Hoe moet ik me dan morgenochtend scheren?" vroeg mijnheer Banning,
die een elektrisch scheerapparaat had en nu onderzoekend langs zijn
reeds rasperige wangen streek.
„Dan maar niet scheren' besliste Bas. „Morgen let daar toch niemand
op en anders pakken we uw baard ook wel in. "
„Maar is er dan nergens meer licht?" informeerde mevrouw Banning
bezorgd.
„We kunnen ons toch redden met de zaklantaren?" Bas vertelde maar
niet, dat ze bijna een half uur nodig hadden gehad om de zaklamp in
een van de vele kisten terug te vinden. „En hoe zitten jullie dan
in de huiskamer?"
„Ook bij de zaklantaren. We kunnen immers toch niks doen. Alles is
ingepakt. "
„Alles is ingepakt, " dat werd het wachtwoord van die avond. Toen
mijnheer Banning zijn handen wilde wassen en vergeefs naar een
handdoek en zeep zocht, kreeg hij te horen: „Alles is ingepakt.
"
„Maar we moeten ons morgenochtend toch kunnen wassen?" protesteerde
hij.
„Die ene keer slaan we maar over. "
Mevrouw Banning liep intussen te zoeken naar haar tandenborstel en
een glas om te kunnen drinken. „Alles is ingepakt, " werd ook haar
verteld en hetzelfde kreeg -zij te horen, toen ze de ontbijttafel
reeds voor de volgende ochtend wilde dekken.
„Moeten we morgenochtend dan niet eten?" vroeg ze. Daar hadden ze
niet bij stilgestaan. Bordjes, messen, boter, brood, theepot,
kopjes, alles was in de kisten verdwenen en niemand kon zich nog
nauwkeurig herinneren in welke. In het donker was het trouwens
onbegonnen werk om er naar te zoeken. De zaklantaren begon namelijk
heel weifelend te branden, omdat de batterij uitgeput raakte, en
verspreidde al niet veel meer licht dan een gloeiende spijker.
Eigenlijk zouden ze de stoppen weer op moeten zoeken en een paar
lampen, zodat ze licht konden maken. Maar de zaklantaren gaf het op
en het was nu aardedonker.
„Laten we maar naar bed gaan, " stelde mijnheer Banning voor.
„Morgenochtend, als het licht is, zoeken we wel naar de
ontbijtspullen. "
„Jullie hebben de bedden toch soms ook niet ingepakt?" informeerde
moeder voor alle zekerheid.
Dat bleek nog niet het geval te, zijn. Wel had Bas de schroeven van
zijn opklapbed reeds losgedraaid, zodat de verhuizers het zo mee
konden nemen. Maar midden in de nacht maakte hij klaarblijkelijk
een wel erg onstuimige beweging en het gevolg was, dat het bed
omviel. De slag dreunde echoënd door het lege, kale huis. Er
klonken verschrikte kreten wat er aan de hand was. Handen grepen
naar lichtknopjes, maar het bleef natuurlijk donker. Rob en zijn
vader renden hun kamers uit en botsten in de inktzwarte duisternis
op elkaar. Toen vloog Bas zijn kamer uit, om te kijken, wat er op
de gang gebeurde en liep tegen het tweetal of. Hij stootte zijn
hoofd. Met zijn handen voelde hij om zich heen en greep een
pyjamajas beet. „Wie is dat?" vroeg hij.
„Ik!" antwoordde zijn vader. „En was dat hoofd net van jou? Dat is
mirakels hard, zeg. Ik dacht, dat ik een steen tegen mijn kin
kreeg. "
Huiverend stonden de drie „mannen" bij elkaar in de duistere gang,
terwijl de „vrouwen" uit hun kamers riepen, wat er toch allemaal
aan de hand was. „O, mijn bed viel omlaag, " vertelde Bas. „Laten
we het dan maar meteen inpakken, " stelde Rob voor. „En dan pakken
we er jou bij in, dan hebben we geen last meer van je. "
Even later was de rust teruggekeerd. Bas zette zijn bed niet eens
meer overeind. Voor die paar uurtjes loonde dat de moeite niet en
hij bleef maar op de grond slapen.
Om acht uur waren ze allemaal op en in het aarzelende morgenlicht
wasten ze zich, zonder zeep, want die konden ze niet meer vinden,
maar gelukkig hadden ze nog wel een handdoek weten op te duikelen.
Mijnheer Banning wreef maar over zijn borstelige wangen, die hij
niet kon scheren. Al verzekerden zijn zoons hem, dat je helemaal
niet kon zien dat hij zich nietgeschoren had, omdat hij toch „een
baard van niks" had, hij gaf ze te verstaan, dat ze bij een
volgende verhuizing dergelijke grapjes niet meer moesten uithalen.
Met het ontbijt konden ze zich — dank zij enkele noodvoorzieningen
— nog wel zo'n beetje redden. Ze waren er gauw mee klaar en toen
reed de verhuiswagen voor. Vier reuzen van mannen met handen als
kolengrijpers begonnen de kisten naar buiten te sjouwen. Een kist,
waar Bas en Rob zich samen aan hadden vertild, nam één man rustig
op zijn schouders en liep er mee naar de auto of het een
boodschappentasje was.
„Zo eentje in ons hockey-elftal, " zei Bas. „Als die de bal een
klap geeft, slaat hij 'm het hele veld over. Meteen goal!" Voor ze
het wisten, was het huis leeg. Met zijn allen liepen ze het nog één
keer door, om te kijken, of ze niets vergeten waren, en ook om nog
één keer het huis te zien, waar zij zo lang hadden
gewoond.
De verhuisauto reed grommend weg en zij begaven zich naar het
station.
De kisten stonden allemaal in de kamers, waar ze hoorden. Het
gevolg was, dat je nergens meer kon komen. Alles was volgepropt en
wilde je een vertrek binnen, dan moest je eerst over een barricade
heen klauteren.
Niemand had eigenlijk veel moed om te beginnen. Ze zaten bij elkaar
in de huiskamer. Nou ja, zitten... ze hingen meer, want de stoelen
lagen vol met allerlei voorwerpen. Maar de haard brandde reeds en
dat verjoeg in elk geval de eerste kou een beetje. Want koud was
het. Er stond een scherpe oostenwind en de temperatuur draaide om
het vriespunt. Het nieuwe huis, waarin nog nooit gestookt was, leek
wel een ijskast. „Zullen we dan maar?" zei mijnheer Banning. „Het
moet wel, " meende Rob zonder enige overtuiging. „Ik zal wel
zeggen, waar alles naar toe moet, " stelde Bas heel gedienstig
voor.
,, Dat zou je wel willen, " zei zijn vader. „Allemaal meehelpen.
Eerst de huiskamer op orde. "
's Avonds om twaalf uur begon het ergens op te lijken. De ergste
rommel was aan de kant, de huiskamer was althans bewoonbaar en meer
dan de helft van de kisten reeds leeg. „Ik ben nog te moe, om naar
bed te gaan, " vertelde Bas. „Je hebt je bed nou toch wel
vastgeschroefd?" informeerde Paula. „Denk er om, als je vannacht
weer zo'n lawaai maakt, krijg je een glas water over je heen.
"
„Maar dan toch niet van jou?" veronderstelde Bas. „Jij kunt er 's
morgens om acht uur nog niet uitkomen, laat staan dat je in de
nacht zou opstaan. "
„Moeten we de waterleiding niet afsluiten?" vroeg mevrouw Banning,
die het woord water had horen noemen. „Nergens voor nodig, " vond
Rob, „het vriest misschien een paar graden. " Omdat ze stuk voor
stuk te moe waren, om naar de kelder te gaan en de leiding af te
tappen, lieten ze het maar.
Het vroor die nacht tien graden en 's morgens kwam er geen druppel
meer uit de kranen. Ze hadden natuurlijk geen water in voorraad en
daar zaten ze. „Bij de buren, " stelde Bas voor.
„Er woont hier nog niemand, " vertelde mijnheer Banning. „De
anderen komen de volgende week pas. " Ze konden zich niet wassen en
er was niets te drinken. „Nou is alles uitgepakt en nou hebben we
nog niks, " jammerde Rob.
„Probeer jij dan maar eens een loodgieter te vinden, " zei mijnheer
Banning hem.
,, Waar?"
„Ik zou het niet weten. "
„En opbellen?" vroeg Paula.
„Je weet, dat we nog geen telefoonaansluiting hebben. Dat kan nog
wel een paar weekjes duren. Nee, Rob, je zal de fiets moeten nemen
en eens rondkijken, of je een loodgieter vindt. "
Hij was nog binnen het uur terug. Toen was de door hem
gewaarschuwde loodgieter er overigens al. Rob was op de terug-weg
verdwaald geraakt en daarom had hij zo lang werk gehad. Al vrij
spoedig waren de leidingen ontdooid en liepen de kranen weer. Ze
schonken er vrij weinig aandacht aan, want ze sjouwden alle vijf
als paarden. Vóór de zondag wilden ze alles zo veel mogelijk aan
kant hebben. Tegen tienen in de avond kregen ze er genoeg van.
„Alleen de boekenkast nog, " zei vader. „En de keukenkasten, "
vertelde moeder. „En mijn kast, " voegde Rob er aan toe. „En de
kelder, " deed Bas een duit in het zakje. „Maar je kan geen rommel
meer zien, " vond Paula. „Maar doe geen kastdeur open, "
waarschuwde mijnheer Banning, „want dan is de chaos niet te
overzien. " Al met al waren ze overigens echt ingenomen met hun
nieuwe huis. Nu alles ongeveer was ingericht, de stoffeerder,
elektricien, gasfitter, loodgieter en al dat soort lieden hun werk
hadden gedaan en de deur uit waren, waren ze werkelijk voldaan. Ook
mevrouw Banning, die in het begin nogal had geaarzeld, toonde zich
tevreden.
„We hebben het getroffen, " zei Rob en daar waren ze het allemaal
mee eens.
Ze mochten blij zijn, dat ze op orde waren, want de vorst hield
aan. De volgende dag, een zondag, waarop ze een grote wandeling
hadden willen maken om de omgeving te leren kennen, vroor het
overdag maar liefst tien graden. Een venijnige oostenwind schraapte
als een bot mes over je huid. Je zou in dat weer nog geen hond naar
buiten sturen. „Nou kan je je echt indenken, dat we overwinteren op
Nova Zembla, " zei Rob, terwijl ze bij de grommende haard zaten. Ze
keken naar buiten. Je kreeg het al koud, als je zag hoe de wind de
bomen deed zwiepen. Alles was buiten verstild. Er liep geen
sterveling. Heel in de verte verwaaide de zwarte rook van het stoom
treintje, dat daar ergens reed. Onwillekeurig kropen ze wat dichter
bij de haard. De wind bulderde in de schoorsteen en het vuur
loeide. Zachtjes speelde de radio walsmelodieën. Ze voelden zich
echt behaaglijk. Maar zodra je op de gang kwam, merkte je, dat het
bitter koud was. De meeste ramen en deuren sloten nog niet goed;
het hout moest eerst uitwerken, was hun verteld, daarom kon daar
nog niets aan gedaan worden. Maar het gevolg was nu, dat de
venijnige wind langs alle kanten naar binnen tochtte. Zelfs Bas nam
die avond een kruik mee naar bed. Hij had dat nog nooit gedaan en
hij schaamde er zich wel een beetje voor. Maar het was ook zo
intens koud op zijn kamer, dat niemand hem er om uitlachte. „Je
hebt groot gelijk, " zei zijn vader.
„Anders hebben jullie kans, dat jullie me morgen tussen de lakens
uit moet bikken, omdat ik vastgevroren ben, " verontschuldigde Bas
zich. Ze zochten winterjassen en tafelkleden op en legden die op de
dekens, om toch maar voor zoveel mogelijk warmte te zorgen. De
waterleiding werd toegedekt of het een kostbare plant
was.
Bas had het die nacht nog koud. Hoe dat mogelijk was, werd hem de
volgende morgen duidelijk, toen de radio vertelde, dat het 's
nachts maar liefst vierentwintig graden had gevroren.
„Alsjeblieft, " zei Bas. „Ik dacht ook al: wat voel ik toch?" Hij
zou die morgen voor het eerst naar zijn nieuwe school gaan. Al heel
gauw was hij terug. De verwarming was defect geraakt en alle
leerlingen waren naar huis gestuurd. „Ook een bof, " zei Bas. „Dat
is nog eens even een school. Meteen de eerste de beste dag al
vakantie. "
„Hoe lang duurt dat?" informeerde mijnheer Banning, die die dag nog
vrij had.
„Wisten ze niet. De hoogste klas moet woensdag in elk geval weer
komen. We hebben een partij huiswerk opgekregen, om eng van te
worden. Dat moet woensdag allemaal klaar zijn. We zouden dan meteen
horen, wat er verder ging gebeuren. "
„Dan zou ik maar eens gauw aan dat huiswerk beginnen, " adviseerde
vader.
Maar het eerste uur kwam daar niets van. De verhuiswagenvan de
bovenburen arriveerde. En wat daar als een van de eerste meubelen
uit te voorschijn kwam was iets dat het midden hield tussen een
slagkruiser en een bunker. Het was een bank, maar zo massaal en
kolossaal als Bas nog nooit had gezien. Hij vroeg zich met
verbazing af, hoe ze dat meubelstuk ooit de trap op zouden krijgen.
De bank stond daar voor het huis als een vestingmuur, waarachter je
tegen iedere belegeraar beveiligd zat.
De verhuizers krabden zich eens achter de oren en gingen om beurten
naar de trap kijken. Ze schudden het hoofd en keken weer naar de
bank. Een van hen liep naar boven om na te gaan of de bank
misschien omhoog getakeld kon worden. Dat was evenwel onmogelijk,
omdat de grote ramen vast in de sponningen zaten. De enige
mogelijkheid was de trap. Het meubelstuk werd rechtop gezet, de
trap met kleden bedekt en tree voor tree werd het enorme kavalje
naar boven gesjouwd. In spanning keek Bas toe, of ze niet
halverwege klem zouden komen te zitten. Hij hoopte zelfs, dat dit
zou gebeuren. Hij kreeg zijn zin niet, maar wel verloor de
trapleuning de nodige verf en de muren vertoonden na afloop van de
operatie heel wat blutsen.
De verhuizers kwamen pas vast te zitten in de deur, die naar de
huiskamer leidde. Met geen mogelijkheid kregen ze de bank verder en
ook niet terug. Er was geen verwikken of verwegen meer aan het
meubelstuk. En wat nu? De mannen keken elkaar eens aan. Een zat er
gevangen in de huiskamer, de beide anderen bevonden zich in de hal.
Ze konden de bank zo niet laten staan, want het kolossale geval
versperde de toegang tot de andere kamers. Ze zouden de kisten en
overige meubelstukken niet binnen kunnen brengen. Ze sloegen aan
het meten en de deur werd uit de scharnieren gelicht. Nu waren ze
er nog niet. De mannen krabden maar weer eens onder hun pet, als
moest daar een goed idee vandaan komen. Bas, die hen naar boven was
gevolgd, sloeg hen gade. Hij vroeg zich af, hoe ze zich hieruit
zouden redden. De verhuizers bekeken de sponningen van de deur,
alsof ze diewilden slopen. Dat leek hun echter al te ver te gaan.
Met de * moed der wanhoop probeerden ze nog maar eens, of ze de
bank niet verder konden duwen. Tien centimeter kwam het kavalje
vooruit, toen was het weer afgelopen. „Opzetten, jongens, " riep de
man in de kamer. Nou, dat deden ze dan even. Het kraakte
onheilspellend en de deurposten kregen het zwaar te verduren. Bas
verwachtte niet anders, of er zou eenvoudig een stuk muur
meegesleurd worden. Zo ver kwam het niet. De bank bereikte de
kamer, maar de deur zag er uit, of er een tank langsgereden was. De
verhuizers maakten nu haast, om de andere meubelen zo snel mogelijk
naar boven te brengen. Ze waren al te haastig, want op een gegeven
ogenblik klonk er een vervaarlijk gerinkel en als hagel vielen de
glasscherven van het grote huiskamerraam omlaag.
„Had een uur eerder moeten gebeuren, " vond de verhuizer, die met
een roe door het raam gestoten had. „Hadden we die bank daardoor
naar binnen kunnen takelen. " De woeste oostenwind gierde
onbelemmerd naar binnen. Bas wilde zo gauw mogelijk verdwijnen,
want het leek wel of je - je midden in het veld bevond, in plaats
van in een huiskamer, zo ijzig koud was het er.
Juist op dat ogenblik arriveerden de bewoners. Een man — in
militair uniform — en een vrouw van middelbare leeftijd, een meisje
van een jaar of zes, een, die Bas op tien jaar schatte, en een
jongen van zijn leeftijd. „Ik hoop, dat de kachel al brandt, " zei
de man. Ze gingen de huiskamer binnen. De verhuizers kwamen
aandragen met stukken karton, die ze ijverig voor het open raam
begonnen te spijkeren.
Bas, die zich had teruggetrokken, belde aan. De jongen deed
open.
„Kan ik misschien met iets helpen?" vroeg hij. „Ik zag, dat het
raam stuk was. "
„Je kan met ons kou komen lijden, " zei de jongen droog. Wat een
Jan Hein van een knaap was dat, dacht Bas onwillekeu-rig Hij droeg
een zware, zwarte uilebril, die hem enkele malen te groot leek.
Over zijn voorhoofd hing een wilde lok zwart haar en hij keek je
aan, of er iemand achter je stond. Hij was tamelijk mager en zijn
kleren hingen om zijn lichaam als een pyjama, die hij al zeven
nachten aan had gehad. „Ik ben Bas Banning' stelde Bas zich voor.
„Wim Hoogveld, " was het antwoord.
Mijnheer Hoogveld kwam kijken wie er was. Het was vasteen hoge ome,
veronderstelde Bas, op zijn kraag had hij eenster en een balk.
Welke rang was dat ook weer?
„Majoor, " zei Wim hem snel. „Majoor, vergis je niet, wantanders
wil vader nooit meer iets van je weten. "
„Ik ben Bas Banning, " vertelde Bas mijnheer Hoogveld. „Wewonen
beneden. "
„En het is de bedoeling, dat wij hier boven komen te wonen, " zei
mijnheer Hoogveld. „Maar als ik het zo eens aankijk, kunnen we
beter maar weer teruggaan. "
„Ik wilde vragen, of ik u misschien met iets van dienst kan. zijn,
" zei Bas. „Misschien met een elektrische kachel, die u in een van
de andere kamers kunt zetten, zodat het daar tenminste warm is.
"
„Gaat niet, " vertelde Wim. „We hebben nog geen stroom. "
„Nee, de elektricien moet nog komen, " voegde zijn vader eraan toe.
„Ik geloof, dat we ons er maar bij neer moeten leggen en de kou
trotseren. "
„Maar u kunt toch stroom van ons krijgen?" meende Bas. „Een paar
verbindingssnoeren via de trap en klaar is Kees. "
„Ja maar... " begon mijnheer Hoogveld nog. Bas was al weg en toen
hij zijn vader vertelde, wat de buren overkomen was, ging die
onmiddellijk met een elektrische kachel naar boven, terwijl Bas de
nodige snoeren aan elkaar sloot. Niet veel later was er tenminste
één kamertje bij de Hoogvelds warm en konden ze een beetje
ontdooien. „En vanavond komt u maar bij ons in de huiskamer zitten,
" nodigde mijnheer Banning uit. „Daar is het warm en we kunnen dan
meteen kennis maken. "
„Maar is dat niet te lastig voor u?" vroeg mevrouw
Hoogveld.
„Als het nou voor drie maanden was, " lachte mijnheer Banning.
„Maar voor één avond... We krijgen nog zoveel met u te doen, we
kunnen beter maar zorgen meteen goede vrienden te worden.
"
En zo begon de vriendschap van Bas Banning met Wim
Hoogveld...