Derde hoofdstuk

EEN NIEUWE VRIEND

„Wanneer gaan we weer eens verhuizen?" vroeg Bas wanhopig-„Nog in geen honderd jaar, " zei Paula al even mismoedig. „Troost je, de vorige keer heeft het vijftien jaar geduurd, " vertelde vader, om hun weer wat moed te geven. „Dat kan ik me best voorstellen, " vond Bas. „Ik geloof, dat het minstens tien jaar duurt, voor ik weer een beetje de oude ben. Is me dat een doffe ellende. " Toen hij dat zei, moest de eigenlijke verhuizing nog beginnen. Op vrijdag zouden ze overgaan en reeds de maandag daarvoor waren ze met pakken begonnen. Of pakken... Ze hadden eerst de meeste eigendommen eens bij elkaar gezocht en beslist, wat er nu wel en wat er niet mee zou gaan. Bas had verbijsterd gestaan, hoeveel van zijn spullen hij van de hand kon doen. Het was eenvoudig een lawine, die er uit zijn kamer en kasten te voorschijn kwam.
„Jij kan in je eentje wel een complete uitdragerij beginnen, " spotte Rob.
„Ja, dan stop ik er jou ook in, " antwoordde Bas. „Veel zal ik niet voor je krijgen, maar misschien nemen ze je wel op de koop toe. "
Hij keek weer eens naar de oude rolschaatsen, voetbalschoenen, die drie maten te klein waren, een opgezette duif en een verzameling kiezelstenen, waaraan hij eens in een onbewaakt ogenblik begonnen was; uitgeknipte krantenplaatjes van voetballers en wielrenners, een verroeste stoommachine, zelfs een tollezweepje en zowaar ook nog een partijtje knikkers. Een beetje beschaamd stond hij daarnaar te kijken. Waarom had hij die bewaard?
„Zullen we nog eens een potje knikkeren?" lachte Paula, die op dat ogenblik net langs kwam. En warempel, enkele minuten later waren die twee in de gang aan het knikkeren.
Het duurde echter niet lang, want toen werd Paula door moe der geroepen, dat ze haar moest komen helpen. Bas ging maar naar zijn kamer terug, om die verder leeg te spitten. Hij snapte zelf niet, waar al de rommel vandaan kwam. Dingen, waarvan hij het bestaan vergeten was en andere, waarvan hij had aangenomen, dat ze verloren waren, omdat hij ze nergens meer had kunnen vinden — van alles vond hij terug. „We moeten alles met overleg inpakken, '' had vader steeds weer gezegd. „Soort bij soort en dan buiten op de kist schrijven wat er in zit. De verhuizers hebben de kist dan zo maar in een bepaalde kamer neer te zetten en wij hoeven niet zoveel met de spullen te sjouwen. ''Het was mooi bedacht, maar in de praktijk kwam daar niet zo heel veel van terecht. Want Bas kon nou wel op een bepaalde kist noteren „boeken", maar die kwam maar tot de helft vol. Voor de rest gingen er zijn sportspullen in, terwijl Paula met een stapel schoenen kwam aandragen en hem vroeg, of hij daar geen plekje voor vrij had. Zo ging het met alles. In de meeste kisten bleken nog wel hoekjes over en die werden met van alles en nog wat opgevuld. Met het gevolg, * dat, wanneer er naar iets bepaalds werd gezocht, niemand wist, waar het opgeborgen was.
„Waar is de koffiemolen?" vroeg mevrouw Banning woensdagavond.
Iedereen keek de ander aan, maar niemand wist het. „Dan maar geen koffie, " besliste Bas.
„Alsjeblieft, " protesteerde Paula. „Ik snak naar wat pittigs. "
„Dan zul je naar de molen moeten zoeken, " meende moeder. Kist na kist werd opengemaakt.
„Gelukkig, dat we er pas twaalf vol gepakt hebben, " zei Rob op een gegeven ogenblik wanhopig. Maar zelfs in de twaalfde kist bleek de koffiemolen niet te vinden. Weer keken ze elkaar aan.
„Staat-ie misschien nog in de keuken?" vroeg mijnheer Banning.
„Nee, " zei mevrouw Banning, „daar heb ik al gekeken. Weetnu niemand van jullie zich te herinneren, waar die molen is gebleven?"
Niemand wist het en Rob vroeg al aan Bas, of hij misschien kans zag de koffiebonen tussen zijn tanden zo fijn te bijten, dat er koffie van gezet kon worden. Ineens kreeg Bas het toen benauwd. Hij herinnerde het zich: hij was het die de koffiemolen had ingepakt. Gewikkeld in kranten was die in de broodtrommel gegaan en die was in de kist met linnengoed terechtgekomen. Opnieuw gingen ze op zoek en even later kon er koffie gemalen worden.
Op de avond voor de verhuizing moest mijnheer en mevrouw Banning nog bij kennissen op visite, om afscheid te nemen. „Gaat u maar. Wij pakken het laatste beetje wel in, het is bijna niets meer, " zei Bas. „Ja maar... " protesteerde moeder.
„Nee, gaat u maar. Met die paar dingetjes zijn wij immers zo klaar. "
„We komen gauw terug, " beloofde vader nog. Het werd namelijk toch laat. Toen ze eindelijk thuis kwamen, werden ze in de gang opgewacht door Bas, die daar met een zaklantaren stond.
„We zijn klaar, " zei hij triomfantelijk. „Alles is ingepakt. De verhuizers kunnen het morgen allemaal zo meenemen. " Mijnheer Banning draaide het lichtknopje in de gang om. Het bleef donker. „Is het licht stuk?" vroeg hij.
„Nee, " vertelde Bas, „we hebben de laatste lampen ook maar afgenomen. "
„Nee toch?" vroeg mevrouw Banning. „Dat is veel te gevaarlijk. Jullie hadden dat niet moeten doen. "
„Het had niks om het lijf, " vertelde Bas. „We hebben de stoppen er uitgedraaid en toen was het zo gepiept. Waren die stoppen eigenlijk ook van ons? We hebben ze maar ingepakt. "
„Hoe moet ik me dan morgenochtend scheren?" vroeg mijnheer Banning, die een elektrisch scheerapparaat had en nu onderzoekend langs zijn reeds rasperige wangen streek.
„Dan maar niet scheren' besliste Bas. „Morgen let daar toch niemand op en anders pakken we uw baard ook wel in. "
„Maar is er dan nergens meer licht?" informeerde mevrouw Banning bezorgd.
„We kunnen ons toch redden met de zaklantaren?" Bas vertelde maar niet, dat ze bijna een half uur nodig hadden gehad om de zaklamp in een van de vele kisten terug te vinden. „En hoe zitten jullie dan in de huiskamer?"
„Ook bij de zaklantaren. We kunnen immers toch niks doen. Alles is ingepakt. "
„Alles is ingepakt, " dat werd het wachtwoord van die avond. Toen mijnheer Banning zijn handen wilde wassen en vergeefs naar een handdoek en zeep zocht, kreeg hij te horen: „Alles is ingepakt. "
„Maar we moeten ons morgenochtend toch kunnen wassen?" protesteerde hij.
„Die ene keer slaan we maar over. "
Mevrouw Banning liep intussen te zoeken naar haar tandenborstel en een glas om te kunnen drinken. „Alles is ingepakt, " werd ook haar verteld en hetzelfde kreeg -zij te horen, toen ze de ontbijttafel reeds voor de volgende ochtend wilde dekken.
„Moeten we morgenochtend dan niet eten?" vroeg ze. Daar hadden ze niet bij stilgestaan. Bordjes, messen, boter, brood, theepot, kopjes, alles was in de kisten verdwenen en niemand kon zich nog nauwkeurig herinneren in welke. In het donker was het trouwens onbegonnen werk om er naar te zoeken. De zaklantaren begon namelijk heel weifelend te branden, omdat de batterij uitgeput raakte, en verspreidde al niet veel meer licht dan een gloeiende spijker. Eigenlijk zouden ze de stoppen weer op moeten zoeken en een paar lampen, zodat ze licht konden maken. Maar de zaklantaren gaf het op en het was nu aardedonker.
„Laten we maar naar bed gaan, " stelde mijnheer Banning voor. „Morgenochtend, als het licht is, zoeken we wel naar de ontbijtspullen. "
„Jullie hebben de bedden toch soms ook niet ingepakt?" informeerde moeder voor alle zekerheid.
Dat bleek nog niet het geval te, zijn. Wel had Bas de schroeven van zijn opklapbed reeds losgedraaid, zodat de verhuizers het zo mee konden nemen. Maar midden in de nacht maakte hij klaarblijkelijk een wel erg onstuimige beweging en het gevolg was, dat het bed omviel. De slag dreunde echoënd door het lege, kale huis. Er klonken verschrikte kreten wat er aan de hand was. Handen grepen naar lichtknopjes, maar het bleef natuurlijk donker. Rob en zijn vader renden hun kamers uit en botsten in de inktzwarte duisternis op elkaar. Toen vloog Bas zijn kamer uit, om te kijken, wat er op de gang gebeurde en liep tegen het tweetal of. Hij stootte zijn hoofd. Met zijn handen voelde hij om zich heen en greep een pyjamajas beet. „Wie is dat?" vroeg hij.
„Ik!" antwoordde zijn vader. „En was dat hoofd net van jou? Dat is mirakels hard, zeg. Ik dacht, dat ik een steen tegen mijn kin kreeg. "
Huiverend stonden de drie „mannen" bij elkaar in de duistere gang, terwijl de „vrouwen" uit hun kamers riepen, wat er toch allemaal aan de hand was. „O, mijn bed viel omlaag, " vertelde Bas. „Laten we het dan maar meteen inpakken, " stelde Rob voor. „En dan pakken we er jou bij in, dan hebben we geen last meer van je. "
Even later was de rust teruggekeerd. Bas zette zijn bed niet eens meer overeind. Voor die paar uurtjes loonde dat de moeite niet en hij bleef maar op de grond slapen.
Om acht uur waren ze allemaal op en in het aarzelende morgenlicht wasten ze zich, zonder zeep, want die konden ze niet meer vinden, maar gelukkig hadden ze nog wel een handdoek weten op te duikelen. Mijnheer Banning wreef maar over zijn borstelige wangen, die hij niet kon scheren. Al verzekerden zijn zoons hem, dat je helemaal niet kon zien dat hij zich nietgeschoren had, omdat hij toch „een baard van niks" had, hij gaf ze te verstaan, dat ze bij een volgende verhuizing dergelijke grapjes niet meer moesten uithalen. Met het ontbijt konden ze zich — dank zij enkele noodvoorzieningen — nog wel zo'n beetje redden. Ze waren er gauw mee klaar en toen reed de verhuiswagen voor. Vier reuzen van mannen met handen als kolengrijpers begonnen de kisten naar buiten te sjouwen. Een kist, waar Bas en Rob zich samen aan hadden vertild, nam één man rustig op zijn schouders en liep er mee naar de auto of het een boodschappentasje was.
„Zo eentje in ons hockey-elftal, " zei Bas. „Als die de bal een klap geeft, slaat hij 'm het hele veld over. Meteen goal!" Voor ze het wisten, was het huis leeg. Met zijn allen liepen ze het nog één keer door, om te kijken, of ze niets vergeten waren, en ook om nog één keer het huis te zien, waar zij zo lang hadden gewoond.
De verhuisauto reed grommend weg en zij begaven zich naar het station.
De kisten stonden allemaal in de kamers, waar ze hoorden. Het gevolg was, dat je nergens meer kon komen. Alles was volgepropt en wilde je een vertrek binnen, dan moest je eerst over een barricade heen klauteren.
Niemand had eigenlijk veel moed om te beginnen. Ze zaten bij elkaar in de huiskamer. Nou ja, zitten... ze hingen meer, want de stoelen lagen vol met allerlei voorwerpen. Maar de haard brandde reeds en dat verjoeg in elk geval de eerste kou een beetje. Want koud was het. Er stond een scherpe oostenwind en de temperatuur draaide om het vriespunt. Het nieuwe huis, waarin nog nooit gestookt was, leek wel een ijskast. „Zullen we dan maar?" zei mijnheer Banning. „Het moet wel, " meende Rob zonder enige overtuiging. „Ik zal wel zeggen, waar alles naar toe moet, " stelde Bas heel gedienstig voor.
,, Dat zou je wel willen, " zei zijn vader. „Allemaal meehelpen. Eerst de huiskamer op orde. "
's Avonds om twaalf uur begon het ergens op te lijken. De ergste rommel was aan de kant, de huiskamer was althans bewoonbaar en meer dan de helft van de kisten reeds leeg. „Ik ben nog te moe, om naar bed te gaan, " vertelde Bas. „Je hebt je bed nou toch wel vastgeschroefd?" informeerde Paula. „Denk er om, als je vannacht weer zo'n lawaai maakt, krijg je een glas water over je heen. "
„Maar dan toch niet van jou?" veronderstelde Bas. „Jij kunt er 's morgens om acht uur nog niet uitkomen, laat staan dat je in de nacht zou opstaan. "
„Moeten we de waterleiding niet afsluiten?" vroeg mevrouw Banning, die het woord water had horen noemen. „Nergens voor nodig, " vond Rob, „het vriest misschien een paar graden. " Omdat ze stuk voor stuk te moe waren, om naar de kelder te gaan en de leiding af te tappen, lieten ze het maar.
Het vroor die nacht tien graden en 's morgens kwam er geen druppel meer uit de kranen. Ze hadden natuurlijk geen water in voorraad en daar zaten ze. „Bij de buren, " stelde Bas voor.
„Er woont hier nog niemand, " vertelde mijnheer Banning. „De anderen komen de volgende week pas. " Ze konden zich niet wassen en er was niets te drinken. „Nou is alles uitgepakt en nou hebben we nog niks, " jammerde Rob.
„Probeer jij dan maar eens een loodgieter te vinden, " zei mijnheer Banning hem.
,, Waar?"
„Ik zou het niet weten. "
„En opbellen?" vroeg Paula.
„Je weet, dat we nog geen telefoonaansluiting hebben. Dat kan nog wel een paar weekjes duren. Nee, Rob, je zal de fiets moeten nemen en eens rondkijken, of je een loodgieter vindt. "
Hij was nog binnen het uur terug. Toen was de door hem gewaarschuwde loodgieter er overigens al. Rob was op de terug-weg verdwaald geraakt en daarom had hij zo lang werk gehad. Al vrij spoedig waren de leidingen ontdooid en liepen de kranen weer. Ze schonken er vrij weinig aandacht aan, want ze sjouwden alle vijf als paarden. Vóór de zondag wilden ze alles zo veel mogelijk aan kant hebben. Tegen tienen in de avond kregen ze er genoeg van. „Alleen de boekenkast nog, " zei vader. „En de keukenkasten, " vertelde moeder. „En mijn kast, " voegde Rob er aan toe. „En de kelder, " deed Bas een duit in het zakje. „Maar je kan geen rommel meer zien, " vond Paula. „Maar doe geen kastdeur open, " waarschuwde mijnheer Banning, „want dan is de chaos niet te overzien. " Al met al waren ze overigens echt ingenomen met hun nieuwe huis. Nu alles ongeveer was ingericht, de stoffeerder, elektricien, gasfitter, loodgieter en al dat soort lieden hun werk hadden gedaan en de deur uit waren, waren ze werkelijk voldaan. Ook mevrouw Banning, die in het begin nogal had geaarzeld, toonde zich tevreden.
„We hebben het getroffen, " zei Rob en daar waren ze het allemaal mee eens.
Ze mochten blij zijn, dat ze op orde waren, want de vorst hield aan. De volgende dag, een zondag, waarop ze een grote wandeling hadden willen maken om de omgeving te leren kennen, vroor het overdag maar liefst tien graden. Een venijnige oostenwind schraapte als een bot mes over je huid. Je zou in dat weer nog geen hond naar buiten sturen. „Nou kan je je echt indenken, dat we overwinteren op Nova Zembla, " zei Rob, terwijl ze bij de grommende haard zaten. Ze keken naar buiten. Je kreeg het al koud, als je zag hoe de wind de bomen deed zwiepen. Alles was buiten verstild. Er liep geen sterveling. Heel in de verte verwaaide de zwarte rook van het stoom treintje, dat daar ergens reed. Onwillekeurig kropen ze wat dichter bij de haard. De wind bulderde in de schoorsteen en het vuur loeide. Zachtjes speelde de radio walsmelodieën. Ze voelden zich echt behaaglijk. Maar zodra je op de gang kwam, merkte je, dat het bitter koud was. De meeste ramen en deuren sloten nog niet goed; het hout moest eerst uitwerken, was hun verteld, daarom kon daar nog niets aan gedaan worden. Maar het gevolg was nu, dat de venijnige wind langs alle kanten naar binnen tochtte. Zelfs Bas nam die avond een kruik mee naar bed. Hij had dat nog nooit gedaan en hij schaamde er zich wel een beetje voor. Maar het was ook zo intens koud op zijn kamer, dat niemand hem er om uitlachte. „Je hebt groot gelijk, " zei zijn vader.
„Anders hebben jullie kans, dat jullie me morgen tussen de lakens uit moet bikken, omdat ik vastgevroren ben, " verontschuldigde Bas zich. Ze zochten winterjassen en tafelkleden op en legden die op de dekens, om toch maar voor zoveel mogelijk warmte te zorgen. De waterleiding werd toegedekt of het een kostbare plant was.
Bas had het die nacht nog koud. Hoe dat mogelijk was, werd hem de volgende morgen duidelijk, toen de radio vertelde, dat het 's nachts maar liefst vierentwintig graden had gevroren.
„Alsjeblieft, " zei Bas. „Ik dacht ook al: wat voel ik toch?" Hij zou die morgen voor het eerst naar zijn nieuwe school gaan. Al heel gauw was hij terug. De verwarming was defect geraakt en alle leerlingen waren naar huis gestuurd. „Ook een bof, " zei Bas. „Dat is nog eens even een school. Meteen de eerste de beste dag al vakantie. "
„Hoe lang duurt dat?" informeerde mijnheer Banning, die die dag nog vrij had.
„Wisten ze niet. De hoogste klas moet woensdag in elk geval weer komen. We hebben een partij huiswerk opgekregen, om eng van te worden. Dat moet woensdag allemaal klaar zijn. We zouden dan meteen horen, wat er verder ging gebeuren. "
„Dan zou ik maar eens gauw aan dat huiswerk beginnen, " adviseerde vader.
Maar het eerste uur kwam daar niets van. De verhuiswagenvan de bovenburen arriveerde. En wat daar als een van de eerste meubelen uit te voorschijn kwam was iets dat het midden hield tussen een slagkruiser en een bunker. Het was een bank, maar zo massaal en kolossaal als Bas nog nooit had gezien. Hij vroeg zich met verbazing af, hoe ze dat meubelstuk ooit de trap op zouden krijgen. De bank stond daar voor het huis als een vestingmuur, waarachter je tegen iedere belegeraar beveiligd zat.
De verhuizers krabden zich eens achter de oren en gingen om beurten naar de trap kijken. Ze schudden het hoofd en keken weer naar de bank. Een van hen liep naar boven om na te gaan of de bank misschien omhoog getakeld kon worden. Dat was evenwel onmogelijk, omdat de grote ramen vast in de sponningen zaten. De enige mogelijkheid was de trap. Het meubelstuk werd rechtop gezet, de trap met kleden bedekt en tree voor tree werd het enorme kavalje naar boven gesjouwd. In spanning keek Bas toe, of ze niet halverwege klem zouden komen te zitten. Hij hoopte zelfs, dat dit zou gebeuren. Hij kreeg zijn zin niet, maar wel verloor de trapleuning de nodige verf en de muren vertoonden na afloop van de operatie heel wat blutsen.
De verhuizers kwamen pas vast te zitten in de deur, die naar de huiskamer leidde. Met geen mogelijkheid kregen ze de bank verder en ook niet terug. Er was geen verwikken of verwegen meer aan het meubelstuk. En wat nu? De mannen keken elkaar eens aan. Een zat er gevangen in de huiskamer, de beide anderen bevonden zich in de hal. Ze konden de bank zo niet laten staan, want het kolossale geval versperde de toegang tot de andere kamers. Ze zouden de kisten en overige meubelstukken niet binnen kunnen brengen. Ze sloegen aan het meten en de deur werd uit de scharnieren gelicht. Nu waren ze er nog niet. De mannen krabden maar weer eens onder hun pet, als moest daar een goed idee vandaan komen. Bas, die hen naar boven was gevolgd, sloeg hen gade. Hij vroeg zich af, hoe ze zich hieruit zouden redden. De verhuizers bekeken de sponningen van de deur, alsof ze diewilden slopen. Dat leek hun echter al te ver te gaan. Met de * moed der wanhoop probeerden ze nog maar eens, of ze de bank niet verder konden duwen. Tien centimeter kwam het kavalje vooruit, toen was het weer afgelopen. „Opzetten, jongens, " riep de man in de kamer. Nou, dat deden ze dan even. Het kraakte onheilspellend en de deurposten kregen het zwaar te verduren. Bas verwachtte niet anders, of er zou eenvoudig een stuk muur meegesleurd worden. Zo ver kwam het niet. De bank bereikte de kamer, maar de deur zag er uit, of er een tank langsgereden was. De verhuizers maakten nu haast, om de andere meubelen zo snel mogelijk naar boven te brengen. Ze waren al te haastig, want op een gegeven ogenblik klonk er een vervaarlijk gerinkel en als hagel vielen de glasscherven van het grote huiskamerraam omlaag.
„Had een uur eerder moeten gebeuren, " vond de verhuizer, die met een roe door het raam gestoten had. „Hadden we die bank daardoor naar binnen kunnen takelen. " De woeste oostenwind gierde onbelemmerd naar binnen. Bas wilde zo gauw mogelijk verdwijnen, want het leek wel of je - je midden in het veld bevond, in plaats van in een huiskamer, zo ijzig koud was het er.
Juist op dat ogenblik arriveerden de bewoners. Een man — in militair uniform — en een vrouw van middelbare leeftijd, een meisje van een jaar of zes, een, die Bas op tien jaar schatte, en een jongen van zijn leeftijd. „Ik hoop, dat de kachel al brandt, " zei de man. Ze gingen de huiskamer binnen. De verhuizers kwamen aandragen met stukken karton, die ze ijverig voor het open raam begonnen te spijkeren.
Bas, die zich had teruggetrokken, belde aan. De jongen deed open.
„Kan ik misschien met iets helpen?" vroeg hij. „Ik zag, dat het raam stuk was. "
„Je kan met ons kou komen lijden, " zei de jongen droog. Wat een Jan Hein van een knaap was dat, dacht Bas onwillekeu-rig Hij droeg een zware, zwarte uilebril, die hem enkele malen te groot leek. Over zijn voorhoofd hing een wilde lok zwart haar en hij keek je aan, of er iemand achter je stond. Hij was tamelijk mager en zijn kleren hingen om zijn lichaam als een pyjama, die hij al zeven nachten aan had gehad. „Ik ben Bas Banning' stelde Bas zich voor. „Wim Hoogveld, " was het antwoord.
Mijnheer Hoogveld kwam kijken wie er was. Het was vasteen hoge ome, veronderstelde Bas, op zijn kraag had hij eenster en een balk. Welke rang was dat ook weer?
„Majoor, " zei Wim hem snel. „Majoor, vergis je niet, wantanders wil vader nooit meer iets van je weten. "
„Ik ben Bas Banning, " vertelde Bas mijnheer Hoogveld. „Wewonen beneden. "
„En het is de bedoeling, dat wij hier boven komen te wonen, " zei mijnheer Hoogveld. „Maar als ik het zo eens aankijk, kunnen we beter maar weer teruggaan. "
„Ik wilde vragen, of ik u misschien met iets van dienst kan. zijn, " zei Bas. „Misschien met een elektrische kachel, die u in een van de andere kamers kunt zetten, zodat het daar tenminste warm is. "
„Gaat niet, " vertelde Wim. „We hebben nog geen stroom. "
„Nee, de elektricien moet nog komen, " voegde zijn vader eraan toe. „Ik geloof, dat we ons er maar bij neer moeten leggen en de kou trotseren. "
„Maar u kunt toch stroom van ons krijgen?" meende Bas. „Een paar verbindingssnoeren via de trap en klaar is Kees. "
„Ja maar... " begon mijnheer Hoogveld nog. Bas was al weg en toen hij zijn vader vertelde, wat de buren overkomen was, ging die onmiddellijk met een elektrische kachel naar boven, terwijl Bas de nodige snoeren aan elkaar sloot. Niet veel later was er tenminste één kamertje bij de Hoogvelds warm en konden ze een beetje ontdooien. „En vanavond komt u maar bij ons in de huiskamer zitten, " nodigde mijnheer Banning uit. „Daar is het warm en we kunnen dan meteen kennis maken. "
„Maar is dat niet te lastig voor u?" vroeg mevrouw Hoogveld.
„Als het nou voor drie maanden was, " lachte mijnheer Banning. „Maar voor één avond... We krijgen nog zoveel met u te doen, we kunnen beter maar zorgen meteen goede vrienden te worden. "
En zo begon de vriendschap van Bas Banning met Wim Hoogveld...