Tweede hoofdstuk
HET NIEUWE HUIS
Die bewuste avond, welke Bas zich nu
herinnerde, had mijnheer Banning iets bijzonders te vertellen. Dat
zagen ze al direct aan hem, toen hij de kamer binnenkwam. „Het is
hier beter dan buiten, " zei hij en hield zijn handen boven de
haard, om ze te warmen. Dan pakte hij de krant en ging in zijn
gemakkelijke stoel zitten.
„Het is buiten niks gedaan, " zei hij nog eens, terwijl hij zijn
handen wreef. Maar op die woorden hadden ze niet gewacht, dat was
oud nieuws voor hen. Ze waren zelf blauw van de kou thuisgekomen,
dus hij hoefde hun heus niet te vertellen, dat de straat waar zij
woonden, een filiaal van Siberië leek. Maar mijnheer Banning zei
verder niets en dat was voor Paula, Rob en Bas wel het zekerste
bewijs, dat hij inderdaad een belangrijk nieuwtje had. Hij deed of
er niets aan de hand was, maar zijn gezicht sprak boekdelen. Zelfs
toen ze aan tafel zaten — het uur van de dag, waarop belangrijke
kwesties besproken werden — begon hij nog niet te vertellen, welke
verrassing hun te wachten stond. Maar het kostte hem alle moeite,
om er over te zwijgen, dat zagen ze wel. Zijn donkere ogen
glinsterden als zwarte kralen en rond zijn mond trilden de
pretrimpeltjes. Zo was het nou altijd met vader, dacht Bas. Wanneer
hij iets bijzonders in petto had, dan kon je dat bij wijze van
spreken al op een kilometer afstand aan hem zien. Hij probeerde het
verborgen te houden door heel gewoon te doen, maar iedereen, die
hem een beetje kende, had dat onmiddellijk door. Als hij bij
voorbeeld tegen Sinterklaas cadeaus had gekocht, kon je haast
altijd wel raden, waar hij ze verborgen had. Hij keek dan zo „echt"
onopvallend naar een bepaalde kast, dat je de cadeaus als het ware
zag liggen. Nee, vader was bepaald geen man, die met een stalen
gezicht een leugentje kon vertellen of je iets op de mouw
spelden.
Zijn gezicht was net een aanplakbiljet, waarop met grote letters te
lezen stond, wat er aan de hand was. Terwijl ze zich te goed deden
aan de erwtensoep — Bas had gezegd, dat hij wel zes borden op kon,
maar nu hij aan zijn derde bezig was, merkte hij wel, dat zijn ogen
heel wat meer mans waren dan zijn maag — schraapte mijnheer Banning
een of twee keer zijn keel. Mevrouw Banning, Paula, Rob en Bas
zwegen dan meteen, benieuwd wat hij hun mee te delen had. Geen van
vieren hadden zij er namelijk enig vermoeden van, wat hun te
wachten stond. Bevreemd door de stilte, die er zo plotseling
gevallen was, keek mijnheer Banning met een onschuldige blik op —
maar je zag zijn mond trillen! — en ging weer verder met eten. „Zit
je voor de mast, Bas?" vroeg zijn vader op een gegeven
ogenblik.
„Niks hoor, " zei zijn jongste zoon, die met de zweetdroppels op
zijn voorhoofd zijn best deed om tenminste dat derde bord
erwtensoep soldaat te maken.
„Zal ik dan nog eens voor je opscheppen? Je zou toch zés borden
leeg eten?" hield zijn vader aan. Bas wilde zich niet graag laten
kennen, maar het vooruitzicht, dat hij nog drie borden snert naar
binnen zou moeten werken, lokte hem al heel weinig aan.
„U mag die andere drie wel hebben, " bood hij grootmoedig aan,
„anders zou u misschien tekort komen. " Niemand bracht het verder
dan tot drie borden en van de pannekoeken, die daarna op tafel
werden gezet, gingen de meeste terug naar de keuken. Ze waren al
meer dan voldaan. Rustig zaten ze nog wat na te tafelen en zelfs nu
kwam mijnheer Banning nog niet over de brug. Bas wilde al opstaan
om aan zijn huiswerk te beginnen en toen, eindelijk, kregen ze het
te horen.
„O ja, dat zou ik jullie haast vergeten te vertellen. We hebben
eindelijk een huis. "
„Nee toch?"
„Een mooi huis?"
„Een groot?"
„Wanneer gaan we verhuizen?"
„Is het een aardige buurt?"
Met hun allen namen ze vader tegelijk onder vuur. Hij liet die
hagel van vragen rustig over zich heen gaan en wachtte tot het weer
stil werd.
„Nou weer niet allemaal tegelijk beginnen, " zei hij bedaard. „Ik
zal proberen jullie stuk voor stuk antwoord te geven. Vanmorgen ben
ik opgebeld, dat we een flat kunnen... "
„Bah, een flat!" Dat was Paula. „Ha, een flat!" En dat was
Bas.
„Jongen, wat weet jij er nou van, " zei Paula tegen haar broer.
„Een flat is niks, neem dat nou maar rustig van mij aan.
"
„Hoor haar, " lachte Bas. „Die doet net, of ze al jaren in een flat
heeft gewoond. "
„En als ik je nou zeg... "
„Tjonge, tjonge, wat zijn we het weer roerend met elkaar eens, "
viel mijnheer Banning hen in de rede. „Vertel nou verder, vader, "
drong Rob aan. „Rustig, rustig. Wanneer jullie zo druk aan het
woord zijn, -krijg ik immers niet de kans om verder te gaan? Goed
dan, ik was aan het vertellen, dat ik vanmorgen ben opgebeld over
een flat, die we zouden kunnen krijgen. Vanmiddag ben ik er eens
een kijkje gaan nemen en ik moet zeggen, dat hij me zo op het
eerste gezicht wel aanstond. Een grote huiskamer, vier slaapkamers,
een ruime keuken, een douchecel en een grote kelder. Hij komt over
twee weken klaar, alles is dus gloednieuw en het leek me allemaal
erg gerieflijk en handig. "
„Een nieuwbouw-woning is niks, " verklaarde Rob. „O nee?"
„Allemaal veel te vochtig. Het behang komt na een paar weken van de
muren afzetten en wat er op de vloer ligt, beschimmelt of verrot. "
Hij zei het heel beslist, alsof hij er alles van wist. En waarom
zou hij dat niet? Hij was negentien en studeerde in Delft.
Bovendien was hij de oudste van dekinderen Banning. Nou, dan heb je
immers heel de wereld in pacht?
„Dus we zien er van af?" vroeg mijnheer Banning. „Dat zeg ik toch
niet?" vond Rob.
„Nee, maar Paula is tegen een flat en jij bent tegen nieuwbouw.
Nou, het gaat om een nieuwe flat, dus... "
„We kunnen toch in elk geval eens gaan kijken, " stelde Paula
voor.
„Dat was ook mijn bedoeling, " vertelde mijnheer Banning. „Ik had
gedacht, dat we zaterdagmiddag met zijn vijven maar eens een kijkje
moesten gaan nemen. Daarna kunnen we dan overleggen, wat we zullen
doen. "
„Wat vind je er zelf van?" informeerde mevrouw Banning. „Tja, wat
zal ik er van zeggen?" was het antwoord. „Ik voel er heel veel
voor. De woning staat me wel aan, al is het dan heel iets anders
dan we hier hebben. En je weet het: ik ben dat treinreizen meer dan
beu. Hoe eerder we kunnen verhuizen, des te liever zal het me zijn.
" Mijnheer Banning was onderwijzer. Vier maanden geleden was hij
tot hoofd van een school in een andere stad benoemd. Al die tijd
reisde hij nu op en neer. Per dag kostte hem dat twee en een half
uur. Hij hoorde bij die duizenden mannen, die je iedere morgen
tegen een uur of acht naar het station ziet hollen of fietsen, om
hun trein te halen en die je 's avonds tussen zes en zeven terug
ziet komen. Het lijkt wel een soort volksverhuizing. Duizenden
mannen pakken 's morgens de trein om bij voorbeeld van Amsterdam
naar den Haag te reizen, waar zij hun werk hebben, en tegelijk
reizen duizenden in omgekeerde richting, omdat zij in Amsterdam hun
werk hebben. Allemaal een gevolg van de woningnood, waardoor de
mensen maar niet zo spoedig aan een huis in een andere stad kunnen
komen. Daar wist mijnheer Banning van mee te praten. Bijna iedere
dag was hij in de weer geweest, om een huis te vinden in de stad,
waar hij nu werkzaam was, maar het had allemaal niets uitgehaald.
Nu leek het echter, of hij succes had geboekt.
„Maar' vervolgde vader, „jullie moeten het er allemaal mee eens
zijn, dat die woning echt iets voor ons is, anders beginnen we er
niet aan. Een huis is niet zoiets als een pak, dat je weghangt,
wanneer het je niet bevalt. Van de andere kant moeten jullie niet
vergeten, dat het wel eens heel lang zou kunnen duren, voor we dan
weer een nieuwe woning aangeboden kregen, want er komen maar heel
weinig huizen beschikbaar. Nou ja, dat is van later zorg. Laten we
eerst maar eens kijken, of de flat jullie bevalt.,,„Komen we boven te wonen?" informeerde mevrouw
Banning nog.
„We mogen kiezen. "
„En wat voor straat is het?"
„Er is nog helemaal geen straat. Voor de huizen ligt zelfs geen
trottoir, alleen maar zand. Er staat een rij flats, twee
verdiepingen hoog en tien naast elkaar. Dat is alles. Verderop zijn
ze wel aan het bouwen. Aan de achterkant heb je open land, aan de
voorkant voetbalvelden. "
„Weet u welke club daar speelt?" vroeg Bas snel. Mijnheer Banning
schoot in de lach. Hij wist welk een voetbalenthousiast zijn
jongste zoon was. Wanneer die zou horen, van welke club die velden
waren, zou het pleit voor hem meteen beslecht zijn. Toch even in
spanning laten... „Ik dacht, dat ik op een bord iets van Kraaien
had zien staan of Papegaaien, in ieder geval een vogelnaam, " zei
hij. „De Kakatoes, " lachte Rob, „dat lijkt me nou echt nog eens
een mooie naam voor een voetbalclub. Of anders de Parkietjes.
"
,, Stond er niet de Mussen?" vroeg Bas gespannen.
„Dat kon wel eens zijn, " antwoordde vader. „Ja, nou je hetzegt...
Ik geloof wel, dat die naam er stond. "
„Dat zou nog eens wat zijn, " riep Bas uit. „De Mussen vlakvoor
onze deur. "
„Is dat zo belangrijk?" informeerde Paula.
„Nou, wat denk je. Dat is toch zeker een van de beste ploegenvan
het land. Ik durf er om te wedden, dat ze dit jaar kam-pioen
worden. Moet je je eens indenken, dat wij al die
kampioenswedstrijden voor de deur krijgen. Het is een pracht ploeg.
Wim de Koning speelt er in mee, Ton Gijssen en Piet de Graaf,
allemaal spelers uit het Nederlands elftal. Dat is nog eens wat.
Zouden we van uit ons raam de wedstrijden kunnen volgen,
vader?"
„Geloof daar maar niks van, " veronderstelde Rob. „Er staat
natuurlijk een flinke heining om dat veld. "
„Dan gaan we maar op de bovenste verdieping wonen, " besliste Bas,
„kijken we over de schutting heen. "
Achteraf zouden ze er nog wel eens danig om lachen, maar die
zaterdagmiddag konden ze eigenlijk hun plezier wel op. In plaats
van het uur, dat de trein er anders voor nodig had, deed die er nu
bijna drie uur over. Al enkele uren woedde er een ware sneeuwstorm,
zoals je die in Nederland nauwelijks zou verwachten. Een felle,
gemene wind, die wel dwars door je heen leek te snijden, joeg een
dichte sneeuw voor zich uit. Telkens weer kwam de trein vast te
zitten, omdat er wissels dichtgesneeuwd waren. Slechts met horten
en stoten vorderden ze.
„En als die trein echt nog eens op het punt van bestemming aankomt,
liefst vandaag nog, mogen we heus niet mopperen, " vond
Rob.
„Zo, zijn jullie daar al?" vroeg mijnheer Banning, die haasttwee
uur op het station op hen had staan wachten.
„Of we ooit nog eens terug kunnen, is een tweede, " spotteBas.
„Misschien rijden er vanavond helemaal geen treinenmeer, omdat er
dan een meter sneeuw ligt. "
„Blijven we meteen in het nieuwe huis wonen, " stelde
Robvoor.
„Het zal er wel een beetje koud zijn, " huiverde Paula. „Laten we
eerst maar eens zien, of we bij dat huis kunnen komen, " vond
mijnheer Banning.
Dat bleek inderdaad geen eenvoudige opgave. Bij de bushalte was het
zo druk, dat het wel leek of er vrijkaartjes voor
eencircusvoorstelling te halen waren. Er stonden zeker vijftig
mensen, allemaal wit van de sneeuw en blauw van de kou. Er kwam een
bus aanrijden. Enkele mensen stapten uit, maar de bus was nog zo
afgeladen, dat er slechts twee nieuwe reizigers naar binnen
mochten. Toen sloot de chauffeur haastig de deur al weer.
„Als dat zo doorgaat, " zei Bas, „staan we hier over een week nog
wel. "
„Niks hoor, " zei Rob. „O nee?"
„Nee, want dan ga ik een prikslee lenen en breng ik jullie een voor
een naar dat huis. "
Na lang wachten kwam er eindelijk een nieuwe bus aanrijden en
zowaar een, die helemaal leeg was. De wachtende reizigers persten
zich naar binnen.
„Binnen is binnen!" zei Paula voldaan, toen heel de familie zich in
de bus bevond. Maar dat dit ook niet alles was, ontdekten ze al
heel gauw. Steeds meer mensen wrongen zich naar binnen en ze werden
voortdurend dichter op elkaar geperst. „Je kunt me straks als
boekenlegger gebruiken, " fluisterde Rob Bas toe. „Ze duwen me zo
plat als een sigarettevloeitje. " Mijnheer Banning had een
zitplaatsje gevonden, evenals zijn vrouw.
De bus hotste en botste over de sneeuw, raakte trottoirs, die niet
te zien waren onder de witte laag, en dreigde soms weg te glijden.
De passagiers werden heen en weer geschud, op en neer geworpen en
door elkaar gerammeld als doperwtjes, in een blik, dat je achterop
je fiets hebt meegenomen. Onderweg stapten wel enkele reizigers
uit, maar de chauffeur scheen zelf voor iedere passagier een
stuiver te krijgen, want hij liet steeds weer nieuwe instappen en
soms meer dan er uitgegaan waren.
„Als hij de kans kreeg, schoof hij ze nog onder de banken en dan
nog een paar op hun kant boven onze hoofden, " spotte
Bas.
Opnieuw stopte de bus. Maar nu kwam er werkelijk ruimte.
Tientallen mensen stapten uit.
„Is dit het eindpunt?" vroeg Bas aan zijn vader.
Mijnheer Banning keek naar buiten.
„Nog lang niet, " antwoordde hij. Bas vroeg zich af, hoe hij dit
kon weten, want buiten zag je eigenlijk niet veel meer dan een
dichte sneeuwjacht en je kon nauwelijks twee meter ver kijken. De
bus reed evenwel verder en dat was wel een afdoend bewijs, dat ze
zich nog niet bij het eindpunt bevonden. Dat duurde zelfs nog
geruime tijd.
Maar ze kwamen toch echt waar ze moesten zijn. De bus stopte en de
chauffeur pakte van onder zijn pet een sigaret, die hij opstak. De
familie Banning stapte uit.
De bus leek zo maar ergens midden in het land te staan. Achter hen
bevonden zich nog wel huizen, maar recht voor hen was alles leeg:
velden, die bestoven waren met een dikke laag sneeuw. In het midden
daarvan verhief zich een donkere wand, vreemd verloren en
misplaatst. Het leek wel een reusachtig schip, dat op het strand
geslingerd was. Het was in werkelijkheid een rij flats.
„Dat is het, " zei mijnheer Banning. „Daar moeten we zijn. " Ze
liepen er naar toe. Gelukkig had het opgehouden met sneeuwen, maar
de storm was er niet minder op geworden. Hier in het open veld leek
die nog aan kracht gewonnen te hebben en het kostte hun de nodige
moeite om er pal tegen in te tornen. In de bus was het vrij warm
geweest, maar nu snerpte de verstijvende kou langs hen heen. Het
leek wel, of die de huid van hun gezicht wilde schrapen. „Daar
kunnen we naar binnen, " wees mijnheer Banning. En terwijl hij dat
zei, deed hij een stap naar voren en... schoot tot over zijn knieën
in de sneeuw weg. Bas wilde hem te hulp snellen, waadde door de
sneeuw naar hem toe en zakte toen zelf minstens een halve meter
weg. Verbluft keken ze elkaar aan. Het was ook geen gezicht, zoals
ze daar als twee onvoltooide sneeuwpoppen stonden...
„Er is hier zeker een diepe kuil, die volgewaaid is met sneeuw, "
veronderstelde Bas.
Ze worstelden zich uit de kuil omhoog en stonden bij de voordeur.
Bas veronderstelde tenminste, dat dit wel de voordeur zou zijn,
veel viel er namelijk niet van te zien. De wind stond precies op de
voorkant van het huis en had de sneeuw tot meer dan een meter
hoogte opgejaagd. Ze zouden daar doorheen moeten, wilden ze in het
huis komen. „We kunnen ook door de kelder. Daar loopt de afrit naar
de kelderdeur, " wees mijnheer Banning. De jongens liepen er naar
toe. Aan het afscheidingsmuurtje kon je zien, waar die afrit zich
moest bevinden, maar de hele ruimte lag vol met sneeuw. Er was geen
beginnen aan om daar doorheen te worstelen.
„We zullen toch door de voordeur moeten, " meende Bas. Hij keek
eens om zich heen. En warempel, daar op de hoek lag in een
ondergesneeuwde kruiwagen een schop. Nu duurde het niet lang, of
hij had de voordeur vrij gemaakt. „Als nu binnen de kachel eens
brandde. Ik sta te vernikkelen van de kou, " zei Rob, die heel
ijverig had toegekeken, hoe -zijn broer aan het zwoegen
was.
„Sneeuwruimen, jongen, " ried Bas hem aan, „daar krijg je het
gloeiend heet van. "
Ja, wat moesten ze nu van dat nieuwe huis zeggen? Eén ding was
zeker: het behang kon nog niet van de muren af komen zetten, zoals
Rob had voorspeld, om de eenvoudige reden dat het er nog niet was.
Verder stonden de kamers pas in de grondverf, de betonnen vloeren
lagen vol zand, zaagsel en rommel. Overal was het stoffig en vuil
en voor de rest was het er zo koud als aan de noordpool. Huiverend
liepen ze door de verschillende vertrekken.
„Dit lijkt me nou helemaal geen gekke kamer voor mij, " zei Rob,
toen ze weer een deur waren binnengegaan. Bas keek op zijn neus,
want hij had precies hetzelfde gedacht, maar Rob was hem net te
vlug af geweest. Even later klaarde zijn gezicht toch weer op. Er
bevond zich ook nog een slaapkamer aan de voorkant van het huis en
die keek precies uit op hethoofdveld van de Mussen. Hier zou hij
alle wedstrijden prima kunnen volgen. Er schoot hem een plannetje
te binnen. Hij zou best zitplaatsen kunnen verhuren. Kaartjes voor
het terrein zouden minstens wel een gulden kosten, veronderstelde
hij. Snel rekende hij: acht man konden voor beide ramen zeker een
plaatsje vinden. Acht maal zeg eens dertig cent, dat was twee
gulden veertig. Geen onaardige bijverdienste, vooral omdat hij geen
vermakelijkheidsbelasting zou hoeven te betalen. Nou ja, waarom zou
hij er geen twee kwartjes van maken? De mensen zaten hier droog,
hadden geen last van de wind en niet van de drukte bij het uitgaan.
Dat alles woog toch zeker ruimschoots op tegen het feit, dat ze wat
verder van het veld af zaten. Nee, daar zouden ze best wel twee
kwartjes voor over hebben; zou hij nog een asbak voor ze
neerzetten, zodat ze op hun gemak konden roken. Wat wilden ze nog
meer? En hij had eens in de veertien dagen vier gulden extra. Nou,
wie deed je wat?
Hij keek door het raam naar buiten. De doelpalen staken hulpeloos
uit de sneeuw omhoog. De tribunes waren helemaal ondergesneeuwd.
Verderop stonden wat bomen, ook al ondergestoven, en een verlaten
boerderij, die als het ware lag te huiveren van de ijzige kou.
Schuin daarachter gleed de grauwe schaduw van een klein
stoomtreintje door al dat wit. De grijze hemel stond wijd over dat
open, verlaten landschap, waar de wind gierend over aan kwam jagen.
„Een goede kamer voor mij, " zei Bas tenslotte tegen zijn
ouders.
„Dus jij hebt al beslist?" vroeg zijn vader. „Ik wil best hierheen.
" En Bas dacht aan zijn vier gulden in de veertien dagen. Dat was
toch zeker meegenomen? Moeder was niet zo gauw voldaan. Die telde
nauwgezet, hoeveel kasten er in het huis waren en vader moest
opmeten, hoe groot de keuken was. Het resultaat scheen haar mee te
vallen, want ze knikte eens en toen werd besloten, dat ze alle
kamers maar zouden opmeten. Daarmee werden Rob en Bas belast. Net
voor het donker begon te worden, waren ze klaar.
Ze bleven nog even toekijken, hoe de duisternis inviel. Heel in de
verte schoten enkele lichtjes aan, als verdwaalde sterretjes. Echt
donker werd het echter niet, omdat er sneeuw lag. De hemel welfde
zich wijds over het lichte landschap en ze raakten er allemaal
onwillekeurig van onder de indruk. Er was geen geluid hoorbaar,
alleen het geklaag van de wind, die nu begon af te nemen.
„Dit uitzicht blijft vrij, " vertelde mijnheer Banning. „Dat is
toch wel heel iets anders dan wat we nu hebben. " Ze woonden nu in
een vrij smalle straat en ze keken er tegen de hoge huizen aan de
overkant.
Toen ze 's avonds thuis waren — de terugreis was iets sneller
verlopen dan de heenreis, ze hadden er nu maar twee uur over gedaan
— herinnerde mijnheer Banning aan dat ruime uitzicht, terwijl ze
het voor en het tegen van de nieuwe woning bespraken.
„En Bas, " vroeg hij, „wat vind jij? Zullen we verhuizen of
4 niet?"
„Ik ben er aan alle kanten voor, " zei Bas. „Wat mij betreft,
verhuizen we morgen al. "
„Zouden we niet even wachten, tot er geschilderd en behangen
is?"
„Het is maar bij wijze van spreken, " zei Bas. „Maar ik wil er
graag naar toe. Ik krijg er in ieder geval een grotere kamer.
"
„En het voetbalveld voor de deur. "
„Ook dat, " gaf hij eerlijk toe.
„En jij, Paula, wat vind jij er van?" vroeg mijnheer Banning. „Het
is me allemaal heel erg meegevallen, " vertelde ze. „Ik had zo'n
soort blokkendoos verwacht met hokjes van kamers, waar je je
nauwelijks in keren kan. Ik geloof, dat we er zeker niet op
achteruit gaan. De jongens zijn wel zo vrijpostig geweest, om hun
kamers al aan te wijzen zonder de eer aan de dames te laten, maar
ik ben met die overschietende kamer best tevreden. "
„Daar zijn het ook jongens voor en geen heren, dat ze jou niet
hebben laten voorgaan, " oordeelde mijnheer Banning. Rob en Bas
protesteerden tegen die opmerking, maar Paula zei meteen, dat ze
dan, als ze werkelijk echte heren wilden zijn, haar het eerst de
kamer moesten laten kiezen. Toen zwegen ze snel.
„En jij, Rob?" informeerde mijnheer Banning verder. „Ik heb
uitgerekend, " vertelde hij, „dat we daar meer ruimte hebben dan
hier. "
„Is dat waar?" vroeg mevrouw Banning. „Dit huis lijkt me veel
groter. "
„Dat is het ook, " gaf Rob toe. De familie Banning woonde nu in een
vrije ruime woning, die twee verdiepingen en een zolder bevatte.
„Maar weet u, " vervolgde hij, „je hebt hier zoveel van die
verloren hoeken. Daar is alles praktischer ingedeeld en gaat er
geen ruimte verloren. U zult wel merken, hoeveel voordelen dat
heeft. Ik ben er alleen maar voor. Ik krijg er een mooie kamer en
kom niet zo veel verder van Delft af te zitten. "
Moeder aarzelde nog. Het ging haar aan het hart, het huis, waarin
ze nu bijna vijftien jaar hadden gewoond, vaarwel te zeggen en
afscheid te nemen van alle vrienden en bekenden, die ze hier hadden
— en dat waren er heel wat — en in een nieuwe omgeving te moeten
wennen. En dan was er de rompslomp van de verhuizing.
„Maar we zullen toch eens moeten verhuizen, " hield vaderhaar voor.
„Het gaat er nu om, of we deze woning zullennemen of dat we wachten
op een volgende kans. "
„Nou, als jullie er dan allemaal voor zijn... "
„Nee, u moet het er zelf ook echt mee eens zijn, " drong
Paulaaan.
Er werd nog wat heen en weer gepraat, maar het slot was toch dat ze
naar de flat zouden verhuizen.
„Dat doet me echt plezier, " zei mijnheer Banning. „Toen ik er van
de week een kijkje ben gaan nemen, was het niet koud en het
zonnetje scheen. Daardoor leek alles veel vriendelijker.
Je zult eens zien, hoe mooi we daar wonen. Ik was er al meteen
voor. Je woont er in zekere zin buiten en je zit toch vlak bij de
stad. "
„Nou, vlakbij.. vond Rob. „Die bus deed er zo lang over, dat ik
dacht dat we ergens bij de noordpool uit zouden komen. "
„De bus maakt een grote omweg, " verklaarde vader. „Op de fiets zit
je binnen het kwartier midden in de stad. " Bas had intussen de
krant gepakt en keek die snel door, alsof hij iets bepaalds
zocht.
„Wat moet jij ineens weten?" informeerde zijn vader.
„Even kijken, " zei Bas.
„Ja, dat zie ik wel, maar waarnaar?"
Bas had het gevonden.
„Jammer, dat we er al niet wonen, " zei hij spijtig. „De Mussen
spelen morgen thuis tegen Frisia. Nou, reken maar dat dat een
spannende wedstrijd zal worden. De Mussen staan op de eerste plaats
en Frisia op de tweede. Die wedstrijd hadden* we anders mooi kunnen
zien. "
„Ik heb anders zo het idee, dat ze die wedstrijd wel zullen
uitstellen, " merkte Rob op. „Er ligt wel een beetje sneeuw op dat
veld. "
„Je hebt gelijk, daar heb ik zo gauw niet aan gedacht. Des te
beter. Dan maak je kans, dat we die wedstrijd toch nog kunnen zien.
" Hij vroeg zich meteen al af, of hij voor die belangrijke
wedstrijd geen vijfenzeventig cent voor de plaatsen aan het raam
zou kunnen vragen. Wie weet... Er zouden vast liefhebbers genoeg
zijn... „We moeten dan wel gauw verhuizen, " zei hij.
Zo werd er dan besloten, dat ze naar de flat zouden verhuizen en
heel die avond brachten ze verder door met te bespreken, hoe ze de
verschillende kamers zouden inrichten. In hun gedachten zaten ze er
reeds. Het was wel een bewijs, dat ze met het nieuwe huis ingenomen
waren. Ineens moest Bas er aan denken, wat die verhuizing allemaal
zou inhouden. Hij zou in een andere stad en op een andereschool
komen. Hij zou afscheid moeten nemen van al zijn vrienden en de
vele clubs, waaraan hij was. Hij zou tussen vreemden terecht komen
en opnieuw zijn weg moeten zoeken. Wie weet, of het allemaal niet
zou tegenvallen. Hier was hij vertrouwd en hij mocht met een gerust
hart zeggen, dat hij wel getapt was onder zijn vrienden. Ze wisten,
wat ze aan Bas Banning hadden. Maar over een paar weken was hij een
vreemde, die een onbekend schoollokaal binnen zou stappen en
nieuwsgierig zou worden bekeken door jongens, waarvan hij er niet
één kende. Maar dat zou allemaal wel wennen, hield hij zich voor.
Wie weet, wat hij daar nog zou beleven. Hij zou er inderdaad het
nodige beleven...