‘Ik laat je liever niet alleen hier op kantoor.’
‘Ik vind het niet erg hoor,’ zeg ik.
‘Toch is het niet verstandig. Officieel mag het ook niet. Er moeten altijd twee mensen aanwezig zijn, voor het geval er iets gebeurt.’
‘Zoals?’
‘Een hartinfarct of zo. Er zijn mensen gestorven op hun werk omdat er niemand was om ze te reanimeren.’
‘Ben je bang dat ik een hartinfarct krijg dan?’
‘Nee, dat niet, maar er kan ook iets anders gebeuren, dus de regel is nuttig.’
Ineens barst ik in lachen uit.
‘Wat is er?’ vraagt hij.
‘Deze situatie is redelijk bizar,’ zeg ik. ‘Besef je, dat de kans dat ik iets aan mijn hart krijg groter is als je er wel bent, dan wanneer je er niet bent?’
‘Betekent dat, dat je…?’
Ik schud vertwijfeld mijn hoofd.
‘Nee, het betekent dat ik helemaal in de war ben en niet weet wat ik wil. Een maand geleden was alles nog zo simpel. Ik was gelukkig met Alex, met mijn werk. Nu weet ik niet meer wat ik van Alex moet denken. Het ene moment ben ik doodsbang voor hem, het andere moment voel ik me een enorme aanstelster en ben er van overtuigd dat er niets aan de hand is. Dat er een logische verklaring is voor die foto of dat ik elk moment wakker kan worden uit een nare droom. En dan kom jij, en jij gooit alles nog meer overhoop. Ik weet niet meer wat ik moet denken. Als ik zoveel van Alex houd, waarom sta ik dan te trillen op mijn benen zodra jij binnenkomt? En waarom is dat nu pas en niet vorig jaar, toen je hier kwam werken? Ik lieg tegen anderen, ik lieg tegen mezelf. En ik heb het gevoel dat welke beslissing ik nu ook neem, dat het een verkeerde is. Ik wil Alex niet verlaten voor jou. Niet op deze manier. Ik weet alleen niet of ik verder wil met hem. En ik wil jou niet kwijt en ik ben bang dat dat wel gaat gebeuren, dat ik straks alles kwijt ben en … en…’ Mijn spraakwaterval stopt. Rolf kijkt me strak aan. Hij staat daar rustig, vertrekt geen spier.
‘Neem je tijd,’ zegt hij. ‘Ik beloof niet dat ik eeuwig zal wachten, maar voorlopig ben ik er gewoon als je me nodig hebt.’
‘Ik heb over je gedroomd,’ beken ik.
Hij kijkt me aan.
‘Hier wil je niet naartoe Chloe,’ zeg hij.
‘Waar naartoe?’ vraag ik.
‘De richting die dit gesprek nu opgaat,’ zegt hij.
‘Ik wilde je juist wat ruimte geven, zodat je rustig kunt nadenken over wat je echt wilt. Als we nu die kant opgaan dan weet ik wat er gaat gebeuren. Ik weet precies wat ik moet doen om je voor me te winnen.’
Hij doet een stap dichterbij, en streelt met zijn vinger langs mijn hals, naar mijn nek toe.
‘Ik zou je hier kunnen kussen,’ zegt hij. Zijn vinger glijdt naar het plekje achter mijn oor.
‘En hier…’ Ik huiver.
‘En dan is het voor jou geen kwestie van kiezen meer. Dat wil ik niet. Daarom gaan we dat pad nu niet bewandelen.’
Nog heel even streelt hij met zijn vingers achter in mijn nek. Dan laat hij me los.
‘Dus gaan we elkaar negeren?’
‘Nee,’ zegt hij. ‘We houden alleen eventjes afstand.’
‘Ja.’ Ik weet niets anders te zeggen.
‘Kom,’ zegt hij, ‘dan gaan we. Het is mooi geweest voor vandaag.’
Deel III - Spreken is zilver
Dinsdag 22 november
‘Gaan we eigenlijk nog een bedrijfsuitje plannen?’ vraagt Hilde. Ze is onze kamer binnengekomen en staat ietwat onbeholpen met een notitieblok naast Rolf.
‘We zijn een half jaar geleden nog wezen eten,’ zegt Rolf. ‘Lijkt me een beetje kort op elkaar.’
‘We zouden iets anders kunnen gaan doen, het hoeft geen eten te zijn. We kunnen ook gaan schaatsen of zo. Zaterdag is de ijsbaan weer open.’
Rolf zucht. ‘Vraag anders of de rest zin heeft en regel wat.’
Hilde kijkt naar mij.
‘Het klinkt leuk,’ zeg ik. ‘Maar zaterdag geeft Alex een lezing, daar moet ik naar toe.’
‘Jammer,’ zegt ze. ‘Hoe is het eigenlijk met Alex?’
‘Oh goed hoor,’ zeg ik.
Ik heb geen zin om over Alex te praten.
Rolf, tegenover me, kijkt niet op of om.
‘Nog geen trouwplannen?’
‘Nee.’
‘Zit je om gezelschap verlegen?’ vraagt Rolf haar plotseling. ‘Ik krijg zomaar de indruk dat je in je vrije tijd niet genoeg omhanden hebt.’
Hilde druipt af. De deur van onze kamer slaat met een klap dicht.
‘Moet je zaterdag echt naar een lezing, of was dat een smoes?’
‘Ik moet echt, waarom zou ik een smoes verzinnen? Hilde is echt hartstikke leuk om mee op te trekken. Ik snap niet dat jij zo vervelend tegen haar doet,’ zeg ik.
‘Ze is ook niet altijd even aardig tegen mij,’ zegt Rolf.
‘Actie is reactie,’ zeg ik. ‘Misschien kun jíj wat aardiger tegen háár doen.’
‘Ik moet haar niet.’ Rolf trekt een zuur gezicht.
‘Je hoeft ook niet met haar te trouwen! Het zou al helpen als je normaal tegen haar zou doen. Het is dat ik niet met goed fatsoen bij die lezing kan wegblijven, ik zou veel liever iets met Hilde gaan doen.’
‘Kun je er niet onderuit dan?’
‘Alex heeft het me een tijd geleden al gevraagd. Er komt ook een professor van hem geloof ik. Echt veel weet ik er niet van. Op de Post-it die Alex me schreef stond dat het belangrijk voor hem is dat ik erbij ben. Daarbij schrijf ik, als het interessant genoeg is, ook een verslag voor de krant. Op die manier voelt het toch als een nuttige tijdsbesteding.’
‘Officiële borrel na afloop?’
‘Ik denk het.’
‘Dat klinkt alweer beter. Mogen er ook andere gasten komen?’
‘Je bedoelt dat je naar die borrel wilt, maar niet naar de lezing?’
‘Ja.’
Ik lach.
‘Vergeet het maar,’ zeg ik. ‘De kaarten kosten honderdvijftig euro per stuk. Die gaat Stefan echt niet voor je betalen als ik al gratis kan gaan.’
Rolf staat op en leunt met zijn handen op het bureau, terwijl hij me lachend aankijkt.
‘Jammer, ik hoor het al. Je wilt me niet mee hebben! Het viel te proberen. Ik stort me wel op Sanne’s zaak.’
‘Is er nog nieuws?’ vraag ik.
‘Vanavond komt Opsporing Verzocht op tv.’
‘Ik weet het.’
‘Ga je kijken?’
‘Ja, ik denk het wel,’ verzucht ik. ‘Eigenlijk wil ik het helemaal niet zien, maar misschien dat ik uit Alex’ reactie iets kan opmaken.’
‘Hoe reageerde hij op de tv?’
‘Niet.’
‘Ik hoop dat je wat meer duidelijkheid krijgt vanavond. En nog even voor de zekerheid. Mijn aanbod dat je altijd kan bellen als er iets is, dat staat nog steeds, ook al houden we afstand.’
‘Ik weet het.’
Het voelt nu weer enigszins normaal. Rolf praat in ieder geval weer met me. Toch voel ik me niet op mijn gemak. Ik heb rust nodig om na te denken. Thuis vind ik die niet, omdat Alex daar is. Ook als hij er niet is, dan voel ik zijn aanwezigheid in alles. Hier op kantoor geldt hetzelfde voor Rolf. Misschien moet ik er een week tussenuit. Weg van alles, zodat ik écht afstand kan nemen.
Het is bijna half tien. We hebben zwijgend gegeten. Ik zit op de bank met een boek, Opsporing Verzocht gaat zo beginnen, dus pak ik de afstandsbediening en zet de tv aan. Alex zit in de grote leunstoel tegenover me, met zijn rug naar de tv. Ik zet het geluid wat harder, niet zo hard dat het hem zal storen, maar hard genoeg voor mij om te verstaan.
Ze beginnen de uitzending met een roofoverval op een juwelierszaak. Ik kijk met een half oog. Intussen houd ik Alex in de gaten. Hij leest een studieboek. Het is zware kost, niet mijn ding. Na een paar minuten is het item afgelopen.
‘En dan nu de moord op Sanne Telman,’ zegt de presentator. Ik zet de tv wat harder, zodat ik het goed kan horen. Eerst volgt een overzicht van de gebeurtenissen, zoals de politie ze heeft kunnen reconstrueren. Sanne is zondag 6 november verdwenen toen ze in het bos ging wandelen met de hond. Er volgt een overzicht van de spullen die zijn teruggevonden, waaronder haar fiets.
Ik weet dit allemaal al natuurlijk, het gaat me vooral om de reactie van Alex. Hij kijkt af en toe op uit zijn boek.
Dan volgt de informatie over het lichaam van Sanne, waar ze gevonden is, wat ze droeg. Ik kijk strak naar het scherm omdat Alex nu ook meekijkt. Het lijkt wel alsof er een kleine zwarte donderwolk boven zijn hoofd hangt, zo nors kijkt hij.
Dan ineens staat hij op, en loopt met zijn boek de kamer uit, richting de slaapkamer. Ik weet niet wat ik ervan moet denken. Hij is duidelijk van zijn stuk gebracht door de televisie-uitzending. Wat betekent dat? Ik voel me ineens misselijk worden en zet de tv op een andere zender. Er speelt een comedy. Ik staar naar het scherm, maar zie het niet meer. Het enige waar ik aan denk is aan Sanne, aan de foto in mijn schoonmaakkast, waarop ze nog lacht in de camera. En aan wat er zou gebeuren als ik die aan Alex zou laten zien.
Zaterdag 26 november
De rest van de week is rustig verlopen. Ik heb veel gewerkt, zit tot laat in de avond op kantoor. Gelukkig bleef Stefan ook vaak zitten, zodat ik niet alleen achterbleef.
Thuis zet ik steeds vaker de tv aan. Aan de ene kant om Alex’ reactie te peilen, anderzijds omdat ik me dan op het scherm kan richten en niet hoef te denken aan de storm binnenin me. Er is altijd wel een comedy of speelfilm. En ik zie zowaar een paar goede films.
Nu is het bijna middag. Alex moet zo naar zijn lezing. Ik heb er geen zin in, maar hij verwacht dat ik mee ga. Gisteren nog vond ik een briefje, dat er ook mensen van een of anders filosofisch instituut komen luisteren, mensen die belangrijk zijn voor het promoten van zijn onderzoek. Hij gaat een lezing geven over leugens, zijn stokpaardje. Blijkbaar heeft hij mij daarbij nodig. Ik moet er dus presentabel uitzien.
Ik sta voor mijn kledingkast en probeer een jurk uit te kiezen die netjes is, niet te conservatief, niet te uitdagend. Drie jurken liggen al op mijn bed. Een zwart kort jurkje met spaghettibandjes, te koud voor deze tijd van het jaar. Een scharlakenrode met een diep gerimpeld decolleté, leuk voor een avondje uit, maar te ordinair voor een wetenschappelijke lezing. Dan heb ik nog een mantelpakje dat ik nooit draag, ik heb het gekocht om in te solliciteren, het is erg truttig.
Uiteindelijk kies ik voor het blauwe jurkje dat ik pas gekocht heb. Het heeft een mooie rechte hals, korte mouwtjes en valt ruim boven de knie. Omdat ik niet heel lang ben, is het niet te kort. Met een zwarte panty eronder ga ik het koud krijgen, maar leggings kan ik hier niet onder dragen. Wie mooi wil zijn moet kou lijden.
Mijn zwarte pumps vind ik helemaal onder in de kast. Ik draag ze zelden, ik loop liever op gymschoenen of nette schoenen met platte hakken. Onder dit jurkje gaat dat niet, dus stof ik ze af en trek ze aan. Ik kijk in de spiegel. Afgezien van de wallen onder mijn ogen zie ik er niet verkeerd uit. In de badkamer werk ik ze met een camouflagestift zo goed en zo kwaad als het gaat weg, breng toch wat mascara aan en steek mijn haar op. Van mijn moeder heb ik ooit een zilveren ketting met drie gekleurde edelstenen gekregen, die past er qua vorm goed bij. Ik ben presentabel.
We gaan met de auto, Alex heeft hem voor de gelegenheid opgehaald. Hier in de stad hebben we hem niet nodig, maar deze lezing is twintig kilometer verderop. Het is te ver en te koud om te fietsen en een directe busverbinding is er niet. De auto is eigenlijk meer een hobby dan een noodzaak, het is een oude DS Cabrio. Eigenlijk zouden we er vaker mee moeten rijden want het is een gave wagen.
Ik zit in de passagiersstoel, zwijgend, zoals gewoonlijk. Elke andere dag had ik graag gereden. Het liefst zelf, met het dak open en de wind in mijn haren. Daarvoor is het vandaag te koud, dus het dak is dicht. Ik zet de radio aan om de stilte te verdrijven. Ik wil muziek horen, dus zoek ik naar Sky Radio. Al snel vind ik de zender en kabbelende muziek klinkt uit de speaker rechts van me. Ik neurie zachtjes mee, sluit mijn ogen. Dit is het minst vervelende deel van de middag.
Na een klein half uur zijn we bij het congreshotel. Het is een chique aangelegenheid, de deur wordt opengehouden door een portier, mijn jas wordt aangenomen en opgehangen.
Er zijn meerdere sprekers, Alex is als derde aan de beurt. Voor hem spreken een professor uit Groot-Brittannië en een Duitser die ik niet ken.
Ik ben blij dat ik ook een verslag kan schrijven voor de culturele bijlage. Dat geeft me iets te doen en het dwingt me op te letten. Normaliter hebben dit soort klussen niet mijn voorkeur. Ik schrijf liever kort nieuws, human-interest verhalen en boekrecensies.
Omdat Alex een van de sprekers is, krijgen we plaatsen helemaal voor in de zaal, op de eerste rij. Links van me zit de Duitser. Daarnaast zie ik een gezicht dat ik herken van een van de boeken die Alex onlangs gelezen heeft, er stond een foto achterop de kaft.
Elke lezing duurt twintig minuten, ze worden gegeven in blokken van drie, daarna volgt telkens een pauze. In totaal staan er acht sprekers op het programma. De middag wordt afgesloten met een uitgebreide borrel met koud buffet.
De eerste twee lezingen gaan langzaam voorbij. Ik kan de sprekers de eerste vijf minuten volgen, dan raak ik al snel de draad kwijt. Toch maak ik aantekeningen. Desnoods schrijf ik achteraf dat de lezingen slechts een intellectueel publiek aanspraken en voor een leek niet te volgen waren. Dat is ook nieuws. Uit ervaring weet ik bovendien, dat aan het einde van de dag de belangrijkste conclusies worden samengevat door de gastheer. Als ik er dan nog geen chocola van kan maken, kan ik altijd nog iemand tijdens de borrel aanklampen.
Dan is Alex aan de beurt. Hij loopt zelfverzekerd het podium op en pakt de microfoon in zijn hand. Zijn verhaal begint vrij standaard, zijn filosofie over de ontwikkeling van taal en de daaraan gekoppelde theorie over leugens. Ik zal mijn best moeten doen om van de andere sprekers een goede samenvatting te geven, want ik ken Alex’ verhaal zo goed, dat ik bang ben dat anders het hele artikel over hem gaat. Hij legt de aanwezigen uit waarom mensen liegen, hoe het zich uit in de gesproken taal en in de lichaamstaal. Naar boven kijken, naar beneden kijken, zweten, kleine nerveuze gebaren die mensen maken kunnen een teken zijn dat ze liegen. Ik kan het verhaal dromen.
Dan opeens neemt zijn lezing een andere wending. Hij loopt naar de rand van het podium en wijst naar mij.
‘Hier op de eerste rij zit mijn vriendin,’ zegt hij. ‘Toen we elkaar leerden kennen, hebben we na enkele maanden afgesproken dat we niet meer zouden praten. We communiceren het hoognodige via briefjes die we voor elkaar achterlaten, en via lichaamstaal. En dat werkt goed. We hebben een erg goede relatie, zonder leugens, ook geen kleintjes.’
Iedereen kijkt naar me. Ik kan wel door de grond zakken. Alex gaat verder met zijn verhaal, er volgt een theoretisch gedeelte over communicatiemodellen, ik luister niet meer. Ik ben kwaad, furieus ben ik.
Hij staat daar, in zijn ivoren toren van filosofische theorie, en vertelt waarheden die dat helemaal niet zijn. Een goede relatie. In een droomwereld ja. Een relatie zonder leugens? Dat zou hij willen. Ineens besef ik, waar zijn vergelijking spaak loopt. Want ja, hij heeft gelijk dat met de introductie van gesproken taal ook het liegen tot ontwikkeling kwam. Maar nee, als je de factor taal uitschakelt, dan betekent dat niet automatisch dat er geen leugen meer is. De leugen was er op het moment dat Adam en Eva een hap namen van die appel. En hij is nooit meer weggegaan.
Ik besluit dat ik hier niet meer wil zijn. Ik wil de conclusie van zijn betoog niet meer horen, zijn verheven theorie. Alles berust op een leugen, de leugen van onze relatie.
Hij eindigt zijn verhaal, het is pauze. Hij komt lachend naar me toe. De Duitse professor naast me staat op en loopt op hem af. ‘Good speech,’ zegt hij.
Dan staat er ineens een serveerster voor me met hapjes. Dit is niet het moment om een discussie aan te gaan met Alex en ik kan er nu ook niet ongezien tussenuit knijpen. Ik word aangesproken door een Amerikaan. Hij complimenteert Alex – waarom doet hij dat tegen mij? – en hij spreekt zijn bewondering uit, dat ik op een dergelijke manier een relatie kan onderhouden. Ik knik en glimlach. Als hij vraagt of ik gelukkig ben, zeg ik ja. Meer vragen volgen, en de ene onwaarheid volgt op de andere, totdat de gastheer de volgende spreker aankondigt. Ik pak mijn notitieblok en ga weer zitten. Het uur dat volgt maak ik driftig aantekeningen, zodat ik niet hoef na te denken.
Er volgt nog een pauze waarin andere mensen naar me toekomen om me uit te horen over mijn stille relatie met Alex. Na de laatste twee lezingen, waarbij ik al lang niet meer oplet, kondigt de gastheer de opening van het buffet aan. Er staat anderhalf uur voor gepland, met goed fatsoen kunnen we over een uur en een kwartier vertrekken. Voor vervoer ben ik van Alex afhankelijk en die zal tot het einde willen blijven, dus valt er niet veel te overleggen. Ik worstel me door een aantal conversaties heen, die telkens een herhaling van zetten blijken. Van het buffet krijg ik geen hap door mijn keel.
Regelmatig kijk ik op mijn horloge. Alex is nog druk in gesprek met een bewonderaar. Ik wil nu weg, dus ik tik op zijn schouder. Hij draait zich om en kijkt me aan. Ik wijs naar mijn horloge. Aan zijn gezicht te zien, is hij duidelijk niet blij met mijn voorstel te vertrekken. Hij draait zich terug en gaat verder met zijn gesprek.
Dan ga ik alleen naar huis. Ik pak mijn telefoon, zoek het nummer op van een taxibedrijf hier in de buurt. Alex kijkt nu op. Hij heeft me horen praten. De telefoon wordt opgenomen en ik bestel een taxi voor nu direct, om me naar huis te brengen.
‘Het duurt tien minuten voordat de taxi er is,’ hoor ik aan de andere kant van de lijn. Ik bedank en hang op. Alex kijkt me nog steeds aan. Ik haal mijn schouders op en steek mijn kin wat omhoog, alsof ik wil zeggen: ‘Zie je? Dan regel ik het zelf wel.’
Ik zwaai, draai me om en loop naar de garderobe. Het is niet druk, iedereen staat nog binnen, en mijn jas is zo gevonden. Ik besluit buiten te wachten, in de frisse lucht. Niet veel later zie ik een zwarte bmw voorrijden. Eindelijk verlost van dat congres.
*
Het is helemaal donker als ik thuiskom. De gemeenschappelijke toegangsdeur staat alweer op een kier. Waarschijnlijk heeft een van de studenten hem niet goed dichtgedaan want boven zie ik licht branden. Ik ga naar binnen, knip het licht in de hal aan en wil onze eigen voordeur openen wanneer ik zie dat ook die op een kier staat. Het slot hangt half los, splinters hout van de deur liggen op de vloer.
Allejezus! Opeens giert de adrenaline door mijn lijf. Er is ingebroken. Wat als er nog iemand binnen is? Voorzichtig loer ik door de kier van de deur. Binnen is alles donker. Ik moet iets doen, ik kan hier niet zo blijven staan. Ik wil naar binnen gaan, maar ik durf niet. Besluiteloos sta ik in de hal. Dan krijg ik een ingeving en storm de trap op. Op de eerste verdieping, bij Jaap, was alles donker, maar de nerds zijn thuis. Hijgend kom ik op de bovenste verdieping aan en druk op de deurbel.
Een van de jongens, de lelijkste, met scheve ogen en een gehavend kapsel, doet open.
‘Er is ingebroken,’ hijg ik. ‘Bij ons beneden. Ik durf het huis niet in.’
Hij kijkt verbaasd.
‘Jullie hebben niks gehoord?’
‘Nee, we zitten te gamen, dat maakt nogal lawaai.’
Hij heeft gelijk, vanuit hun appartement hoor ik schietgeluiden, en er klinkt heavy metalmuziek.
‘Moet ik even met je meelopen?’ vraagt hij.
‘Graag,’ zeg ik.
Hij draait zich om en roept heel hard naar zijn huisgenoten: ‘Yuri, Sven, kunnen jullie even meekomen?’
Zijn twee maten verschijnen in de hal.
‘Er is beneden ingebroken, misschien is er nog iemand in huis.’
Met zijn vieren lopen we de twee trappen af. Als we beneden zijn, stappen we, met Yuri, de grootste en breedste van de drie voorop, de woonkamer in en knippen het licht aan.
Alles ligt overhoop. De platenverzameling ligt op de vloer, bijna alle boeken zijn uit de kast getrokken en liggen verspreid over het tapijt, de planken en salontafel. Laden zijn opengetrokken. Het lijkt Sarajevo wel na een bombardement. Ik barst spontaan in snikken uit.
‘Allemachtig,’ roept Sven uit. ‘Ze hebben goed huisgehouden hier.’
‘Ik kijk even of er nog iemand achter is, oké?’ vraagt Yuri. Ik wijs hem de weg naar de keuken en de slaapkamer. Even later komt hij terug.
‘Er is hier niemand meer, maar ze hebben echt alles opengemaakt. Heb je de politie al gebeld?’
Ik schud mijn hoofd.
Bevend toets ik het 0800-nummer in. Na vijf keer overgaan – ik tel het – krijg ik een agente aan de telefoon.
‘Politie Zuid-Holland.’
Ik vertel mijn verhaal. Tot mijn opluchting zegt ze dat er meteen iemand aankomt, het zal hooguit een half uurtje duren.
‘Wij zijn weer naar boven,’ zegt Yuri, als ik ophang. ‘Als ze iets willen weten, roep je ons oké?’
Ik knik. Eigenlijk wil ik niet alleen zijn, maar om nu met de drie jongens hier te gaan zitten, dat is ook zowat. De politie komt er zo aan. Nergens aankomen, had de agente nog gezegd.
Ineens sta ik te trillen op mijn benen, ik móet iets eten, dus ik loop tussen de ravage door naar de keuken. Ook daar ligt alles over de vloer. De fruitschaal staat nog op het aanrecht. Ik pak er een appel uit, dat zal toch wel mogen, en ik bijt erin. De keukenklok hangt scheef. Ik kijk hoe de seconden wegtikken.
Er klinken voetstappen in de gang. Verschrikt spring ik op en loop naar de voordeur.
‘Chloe, is alles oké? Je voordeur ziet er niet goed uit.’
Ik zucht van verlichting. Het is Jaap. Hij staat een beetje onbeholpen in de deuropening, met zijn sleutelbos in zijn hand.
‘Inbrekers,’ zeg ik. ‘Ik ben al boven geweest, bij jou en de jongens op de tweede is niks aan de hand.’
‘Jemig, wat een klootzakken zeg. Gaat het een beetje? Ik kan me voorstellen dat je van me schrok daarnet. Ga even zitten.’
‘De politie komt er zo aan.’
‘Oh dat is goed,’ mompelt hij. ‘Kan ik iets voor je doen? Weet je wat? Ik blijf wel hier totdat de politie er is. Je staat helemaal te beven.’
‘Dank je,’ stamel ik. ‘Kom je net van je werk?’
‘Nee, zo laat werk ik niet. Ik was uit eten.’
‘Met je nieuwe vriendin?’ vraag ik. Tegelijkertijd kan ik mezelf wel voor mijn hoofd slaan om deze onbehouwen opmerking. Het gaat me helemaal niets aan met wie mijn buurman uitgaat. Hij antwoordt toch.
‘Ja, het lijkt serieus te worden.’
‘Dat is fijn voor je,’ antwoord ik.
‘Het voelt goed dat ik weer verder kan met mijn leven. Toen Ilse weg was heb ik het best moeilijk gehad.’
‘Het is nooit makkelijk als twee mensen uit elkaar gaan.’
‘Dat klopt.’
‘Wil je trouwens wat te drinken?’ vraag ik, beseffend dat ik een bijzonder slechte gastvrouw ben.
‘Koffie zou lekker zijn, als het niet teveel moeite is.’
Ik loop naar de keuken en giet water in het koffiezetapparaat, doe er verse koffie in en druk op de knop. Het apparaat begint te pruttelen, ik kijk naar het dunne straaltje koffie dat eruit komt.
‘Hoe is het eigenlijk met jou en Alex?’
Jaap staat ineens vlak achter me. Ik schrik van zijn stem en draai me abrupt om.
‘Ik eh, Alex en ik…’ begin ik. Ik kom niet uit mijn woorden. Jaap legt een hand op mijn schouder.
‘Chloe, het spijt me, ik wilde je niet laten schrikken.’
‘Nee het spijt mij,’ zeg ik snel. ‘Het gaat niet goed met Alex en mij, we hebben ruzie. En ik ben de laatste tijd erg nerveus, om alles. Dat ligt niet aan jou.’
‘Het ligt vast ook niet aan jou.’
‘Ik weet het niet,’ antwoord ik. ‘Waar er twee ruzie maken, hebben er twee schuld zeggen ze.’
‘Chloe, je bent een mooie en lieve vrouw. Ik kan me niet voorstellen hoe het probleem bij jou zou moeten liggen. Als Alex niet inziet wat hij in huis heeft met jou en ruzie met je maakt, dan is hij dom bezig.’
Terwijl hij dat zegt, knijpt hij zachtjes in mijn schouder. Ik kijk naar zijn hand. Met een schuldbewuste blik in zijn ogen haalt hij hem weg.
‘Ik wilde je alleen maar geruststellen,’ mompelt hij. ‘Sorry, het lijkt erop dat ik de situatie juist vererger.’
Op dat moment gaat de deurbel.
‘Dat zal de politie zijn,’ zeg ik.
Samen lopen we naar de voordeur. Wanneer ik open doe, staan er twee agenten voor de deur. Een man en een vrouw.
‘Succes Chloe,’ zegt Jaap. ‘Als er iets is weet je me te vinden.’
‘Bedankt voor je hulp,’ zeg ik, net voordat hij om de hoek verdwijnt.
‘Mag ik jullie legitimatie zien?’ vraag ik aan de agenten. Ik vertrouw nu niemand meer.
Ze tonen allebei hun badge en ik laat ze binnen. Er is nog nooit bij me ingebroken, dus alles is nieuw voor me. Ik laat de agenten het kapotte voordeurslot zien. Ze bekijken de troep die op de vloer ligt.
‘Mist u iets?’ vraagt de vrouw.
‘Ik weet het niet,’ antwoord ik. ‘Ik mocht nergens aankomen dus ik heb niks aangeraakt.’
De stereotoren en de tv staan er nog, zie ik nu. De mannelijke agent loopt naar achteren, inspecteert het raam. Dan loopt hij naar de voordeur en bekijkt die nauwkeurig.
‘Ik zie hier geen braaksporen,’ zegt hij. ‘Stond deze open toen u thuiskwam?’
‘Op een kier,’ zeg ik. ‘Het is een gedeelde opgang.’
‘Dus het kan zijn, dat een van de andere bewoners van dit pand hem niet goed heeft afgesloten?’
‘Ja, dat gebeurt regelmatig.’
‘U heeft verder niets gezien?’ vraagt hij.
Ik antwoord ontkennend.
‘En de bewoners boven?’
‘Nee, dat heb ik ze gevraagd, ze hadden muziek aanstaan en hebben niets gehoord. Ze zijn wel mee naar beneden gekomen omdat ik niet alleen naar binnen durfde. En Jaap is net pas thuisgekomen.’
De agent knikt. ‘We zullen aangifte opmaken. En we zullen de bewoners boven nog ondervragen, misschien hebben ze toch iets gezien of gehoord wat van belang kan zijn. Maar ik vrees dat er veel wordt ingebroken de laatste tijd. Het is vroeg donker. Veel zaken worden niet opgelost. We zullen onze uiterste best doen natuurlijk, garanties kunnen we helaas al lang niet meer geven.’
Ik begrijp het. Opruimen en verder gaan. De agent schrijft mijn gegevens op, en in het kort hoe ze mijn woning hebben aangetroffen. Ik mag ondertekenen. Ik krijg een kaartje in mijn handen gedrukt met het verzoek als er iets is, contact op te nemen.
‘En als ik wat mis?’ vraag ik.
‘Dan is dat een kwestie voor de verzekering,’ zegt hij.
Ze geven me een hand en vertrekken weer. Ik sluit onze eigen voordeur af met de grendel aan de binnenkant. Weer terug in de woonkamer kijk ik wanhopig rond. Waar te beginnen? Ik zet een paar platen terug in de kast, schuif wat boeken aan de kant. Er lijkt niets weg te zijn.
Ook in de slaapkamer lijkt het alsof er een oorlog heeft gewoed. Op het bed, over de stoelen, op de vloer liggen kleren, zonder pardon uit de kast getrokken. Toch lijkt alles er nog te zijn. Zelfs mijn sieradendoos, die ik open op mijn nachtkastje had laten staan, is nog vol.
Dan ineens denk ik aan de camera die ik in mijn tas heb. Mijn mapje met foto’s! Zou dat het zijn? Ik loop zo snel ik kan naar de hal en open de schoonmaakkast. Alles staat nog op zijn plaats. Als ik de dweil optil, zie ik het mapje liggen. Snel pak ik het en steek het in mijn handtas. Voortaan zal ik het steeds bij me dragen.
Als ik vannacht wil slapen, dan moet het bed leeg zijn, dus het eerste dat ik doe, is alle kledingstukken terughangen in de kast. Dat gaat best snel. De badkamer weer op orde brengen is ook niet veel werk, zoveel spullen hebben we daar niet, maar de woonkamer…
Ik weet niet waar ik moet beginnen, zoveel ligt er op de vloer. Onze boeken stonden op alfabet, dat is nu niet meer het geval. Ik zet ze in de kast zoals het uitkomt, niet kijkend naar de titels of auteurs. Dan hoor ik de buitendeur opengaan. Mijn hart slaat over.
‘Wie is daar?’ roep ik. Stilte.
Een seconde later hoor ik iemand aan het slot van de huisdeur morrelen, dan wordt er op de deur geklopt.
‘Is daar iemand?’ vraag ik nog een keer. Ik krijg geen antwoord.
Voorzichtig loop ik naar de deur en kijk door het spionnetje. In de gang brandt geen licht, maar ik zie meteen dat het Alex is. Ik doe de grendel open. Als hij binnenstapt, zie ik verbazing op zijn gezicht. Hij staat daar, zwijgend.
Dan doe ik iets, dat ik al anderhalf jaar niet heb gedaan. Ik verbreek de stilte. Ik ben het zo zat nu. Het zwijgen, de hypocrisie, de machteloosheid omdat ik niks kan zeggen, niks kan vertellen. Ik wil gillen. Ik wil het uitschreeuwen, toch houd ik me rustig.
‘Ja,’ zeg ik kalm. ‘Je ziet het goed, er is ingebroken.’
Hij kijkt me zwijgend aan.
‘Heb je niets te zeggen?’ vraag ik. ‘Op het congres had je zoveel te vertellen. Ik heb hier zeker drie uur gezeten, tussen de troep, bang dat ze terug zouden komen. Ik was helemaal alleen. Ik ben altijd alleen.’
Hij zwijgt.
‘Ik heb je wat te vertellen,’ zeg ik. ‘Je theorie klopt niet. Door niet te spreken verminder je het aantal leugens niet. Het worden er juist meer. Ik heb nog nooit zoveel gelogen als in de afgelopen maand. Tegen alles en iedereen. Kleine leugens. Ja, het gaat goed met me. Ja, ik ben gelukkig. Nee, ik vind het niet erg dat je te laat bent. En weet je wat de grootste leugen was Alex? Datgene wat ik niet zei. Alles wat ik niet kón zeggen, omdat we niet praten. Ik voel me zo klote nu, na dat rotcongres, al die hypocrieten bij elkaar, en deze ellende hier – ik maak een breed gebaar met mijn arm – dat ik weer wil praten. Ik ben klaar met je kunstmatige zwijgen. Ik wil gewoon kunnen zeggen wat ik op mijn lever heb.’
Stilte.
‘Zeg je nog wat?’
Hij zwijgt, kijkt me alleen maar aan. Ik voel de woede opborrelen.
‘En hoe zit het met Sanne?’ vraag ik. ‘Kende je Sanne?’
Hij vertrekt geen spier. Steeds kwader word ik ervan.
‘Ik ga weg,’ roep ik. ‘Ik vertrek! Hoor je me?’
Ik wacht op een reactie, maar die krijg ik niet. Hij staat er bewegingloos bij, als versteend. Dan pak ik mijn tas en ren de deur uit, de hal door, naar buiten. Ik loop langs Jan, die me groet, verder en verder de straat uit.
*
Het is koud aan mijn armen, ik heb geen jas aan en het vriest. Waar ga ik heen?
Doelloos loop ik richting stad. Na een paar blokken voel ik de kou branden. Ik moet iets doen, ergens naar binnen. Mijn voeten doen pijn van het lopen, ik vervloek mijn hakken. Ik vervloek het congres, waar ik netjes gekleed naartoe moest komen. Ook Alex vervloek ik, zonder hem was ik daar nooit geweest.
Tot overmaat van ramp begint het te regenen. Ik zie geen plek om te schuilen en een paar minuten later loopt het water over mijn rug naar beneden.
Ik herken de buurt waar ik nu loop. Even verderop woont Rolf. Onwillekeurig ben ik naar zijn huis gelopen. Wat moet ik nu?
‘Als er iets is, dan mag je me altijd bellen.’
Ik bevries bijna, en als ik niet snel ergens naar binnen kan, loop ik nog een longontsteking op. Het is nog geen vijftig meter tot aan de flat waar Rolf woont. Ik stap de hal binnen en druk op zijn bel.
‘Hallo, wie is daar?’
‘Chloe,’ breng ik uit.
‘Chloe?’
Ik hoor een zoemend geluid. De deur naar het trappenhuis gaat open. Ik loop naar boven, langzaam, mijn voeten doen zo’n pijn. Als ik op de galerij aankom, zie ik Rolf in de deuropening staan. Ik loop naar hem toe.
‘Chloe, is alles oké? Je staat helemaal te rillen.’
Hij legt zijn handen op mijn bovenarmen. Ze voelen warm aan op mijn natte blote huid.
‘Je bent ijskoud,’ zegt hij, ‘kom mee naar binnen.’
Ik laat me gedwee de gang in leiden, hij pakt zijn lange wollen jas van de kapstok en legt die om mijn schouders.
‘Kom hier,’ zegt hij, en hij trekt me tegen zich aan. Hij is zo warm. Ik tril als een rietje, zijn armen houden me stevig vast, met zijn handen wrijft hij over mijn rug. Ik sluit mijn ogen en leg mijn hoofd tegen zijn schouder. Ik ruik rook, vermengd met een licht zoete zweetlucht.
Zo staan we daar, minutenlang. Langzaam voel ik me warmer worden.
‘Wat is er gebeurd?’ vraagt hij dan. ‘Je bent toch niet…?’
‘Nee,’ antwoord ik. En dan komt het hele verhaal eruit. Het congres, de sprekers, Alex’ speech over onze relatie, de taxirit naar huis, de inbraak. Alles vertel ik hem. Ik eindig bij het moment dat ik ben weggelopen.
‘Ik ben zo kwaad,’ zeg ik. ‘Niks zei hij. Helemaal niks. Hoe kun je een relatie hebben als je niks zegt? Hoe kan ik iets met hem delen als hij niet wil luisteren? En die lezing van hem, ik voel me zó te kijk gezet, zó vernederd. En dan mag ík er niks van zeggen.’
‘Kom mee,’ zegt hij, en hij leidt me naar de woonkamer. We gaan op de bank zitten, hij vlak naast me.
‘Je vindt het toch niet erg, dat ik gekomen ben?’ vraag ik. ‘Omdat je afstand wilde houden.’
Hij schudt zijn hoofd.
‘Als je me nodig hebt, dan ben ik er voor je, dat heb ik beloofd.’
Hij neemt mijn hoofd in zijn hand en draait het zodat we elkaar aankijken.
‘Ik meende wat ik zei, Chloe,’ zegt hij zacht. ‘Dus als er iets is dat ik voor je kan doen, zeg het me dan.’
‘Er is wel iets,’ stamel ik.
‘Wat dan?’
Even hapert mijn stem, dan hoor ik de woorden over mijn lippen komen.
‘Dat plekje, daar bij mijn oor, en in mijn hals. Zou je me daar nu willen kussen? Alsjeblieft?’
Even denk ik dat hij me los gaat laten. Dat hij me af gaat wijzen. Plotseling voel ik zijn lippen in mijn hals. Ik hap naar adem. Sluit mijn ogen. Ik voel hoe hij mijn hals kust, langzaam beweegt hij zijn mond richting mijn oor, vindt het plekje daarachter. Zo zacht. Ik kan niet meer bewegen, zo heerlijk voelt het. Dan kust hij mijn lippen. Ik open ze een beetje, en voel zijn tong tegen de mijne.
’Kom,’ zegt hij. ‘Kom mee naar de slaapkamer. Ik wil met je vrijen.’
Ademloos knik ik. Kijk hem recht in zijn ogen. Prachtige lichtblauwe ogen.
‘Geen afstand meer?’ vraag ik. Ik wil het zeker weten.
‘Nee,’ fluistert hij. ‘Dat hadden we toch niet volgehouden. Het heeft nu lang genoeg geduurd.’
Ik droom. Ik wil mijn ogen niet opendoen. Het is hier zo heerlijk rustig, zo warm. Toch open ik mijn ogen en kijk rond in de kamer. Mijn jurk hangt over een stoel, mijn panty ligt achteloos op de vloer gesmeten, half kapot gescheurd, met daarnaast mijn bh. Waar mijn slip is gebleven weet ik niet, maar ik lig warm. Rolf slaapt. Ik heb nu de kans hem goed te bekijken.
Zijn halflange golvende donkerbruine haar dat nonchalant in zijn nek valt. Zijn brede torso, een tikje te breed om de ideale vorm te hebben, maar ik weet nu hoe zacht hij is, en hoe warm en hoe heerlijk. We hebben elkaar verkend. Hij loog niet toen hij zei dat hij me alleen in mijn hals hoefde te kussen om me voor hem te winnen. Ik weet inmiddels ook wat híj lekker vindt.
Als ik mijn ogen sluit, zie ik ineens Alex. Hij kijkt verwijtend. Snel verdring ik de gedachte.
Zachtjes streel ik een haarlok uit Rolfs gezicht, kus hem op zijn mond, dan zijn kin, en dan verder naar beneden op zijn borst, tussen zijn borsthaar, lager nog, richting zijn buik.
‘Wat doe je?’ vraagt hij slaperig.
‘Mmm,’ zeg ik. ‘Niets vragen.’
Hij laat me begaan.
Zondagmorgen 27 november
Wat moet ik nu? Ik kan Alex niet onder ogen komen. Er is geen weg terug. Ik heb hem bedrogen. Uit alle kleine leugentjes, die ik hem nooit vertelde, is nu één grote leugen voortgekomen. Ook al heb ik nooit iets gezegd. God, wat voel ik me schuldig.
Rolf is in de keuken, hij maakt ontbijt. Het is alsof ik wakker word uit mijn droom van een week geleden. De werkelijkheid is anders. Vandaag kan ik nog in de droom blijven, morgenochtend heb ik een aantal zaken waarmee ik de confrontatie aanmoet. Ik moet werken, met Rolf op een kamer, zonder dat onze collega’s merken wat er gebeurd is. Ik moet schone kleren halen. En daarvoor moet ik naar huis, het huis waar ik met Alex woon.
‘Toast?’ roept Rolf.
‘Graag.’
Ik sta op uit bed, open zijn klerenkast en zoek een overhemd uit. Ik vind er een dat redelijk casual is, zonder een al te stijve kraag, en laat het over mijn hoofd glijden. Mijn handtas ligt nog in de hal waar ik hem heb neergezet toen ik binnenkwam. Ik pak mijn telefoon eruit. Er zijn vier gemiste oproepen. Drie van Alex, een van mijn zus. Mooi is dat. Nu ik weg ben, wil hij met me praten. Wat moet je anders aan de telefoon?
Ik loop naar Rolf in de keuken. Hij is al aangekleed, en begroet me met een kus.
‘Goedemorgen schoonheid,’ zegt hij. ‘Goed geslapen?’
Ik knik.
‘Hoe voel je je?’ vraagt hij dan.
Ik kan niet liegen. ‘Schuldig,’ zeg ik.
Hij knikt. ‘Kom hier.’
Ik vlucht in zijn armen, hij slaat ze stevig om me heen en houdt me zo vast. Zijn hand streelt mijn haar. Na een poos wordt het wat rustiger van binnen.
‘Je bent in de war, omdat je het met Alex nog niet hebt afgesloten,’ zegt hij.
‘Ja.’
‘Begrijp me niet verkeerd Chloe, want vannacht was heerlijk. En we hadden het sowieso niet lang volgehouden om van elkaar af te blijven, dus in zekere zin was dit onvermijdelijk, ik denk alleen dat je je beslissing nog niet helemaal genomen hebt, klopt dat?’
‘Ik weet het niet,’ stamel ik. ‘Ik voel me aan de ene kant zo gelukkig hier, tegelijkertijd, als ik denk aan thuis, aan Alex, dan voel ik me zó rot. Alsof ik iets bewust kapot gemaakt heb.’
‘Was hij het, op je telefoon?’
‘Ja.’
‘Wat zei hij?’
‘Niks, er waren drie gemiste oproepen en voicemail, die heb ik niet afgeluisterd. Ik weet alleen dat hij vannacht gebeld heeft, en ik kan wel raden waarom.’
‘Hij maakt zich zorgen om je omdat je niet meer thuisgekomen bent.’
‘Dat kan zijn,’ zeg ik. ‘Ik wil nu niet met hem praten. Ik wil rust, maar ik zal naar huis moeten vandaag, ik heb geen schone kleren om aan te trekken, en ik wóón daar.’
‘Wil je vannacht hier blijven?’ vraagt Rolf. ‘Er hoeft niets te gebeuren, al zou ik het natuurlijk niet erg vinden als dat wel zo is. Dan kun je rustig nadenken over wat je wilt. Desnoods ga ik op kantoor zitten werken als je liever alleen bent.’
‘Ik zou hier graag blijven,’ zeg ik. ‘En je hoeft niet weg. Ik zou het wel fijn vinden als je meeging als ik wat spullen ga ophalen. Dan hoef ik daar niet alleen naar binnen.’
‘Ik ga met je mee,’ zegt hij, en kust me op mijn voorhoofd. Ik zoek zijn mond en kus hem daar.
‘Ik heb geen spijt van vannacht,’ zeg ik. ‘Ook al voel ik me hondsberoerd door de gedachte dat ik dit ooit aan Alex moet vertellen, ik heb geen spijt.’
‘Je hebt alleen spijt van de dingen die je níet gedaan hebt,’ zegt Rolf.
Dat klopt. Denk ik. Want ik heb er spijt van dat ik zo lang mijn mond heb gehouden, over alles.
*
Deze autorit is de langste van mijn leven. De hele middag heb ik het uitgesteld, maar ik moet echt schoon ondergoed hebben en kleren die me warm houden, want Rolfs kleren zijn veel te groot voor me. Het is rustig, we draaien onze straat in. Ik vraag me af of Alex thuis zal zijn. Misschien is hij weg. Des te beter dan.
‘Zal ik met je meekomen?’ vraagt Rolf.
Ik twijfel. Als Alex er niet is, dan maakt het niets uit. Is hij er wel, dan is het misschien verstandig om Rolf erbij te hebben. Vanmiddag kreeg ik nog twee keer telefoon van Alex, ik heb hem laten overgaan. Dat hij nu wil praten, nu ik weg ben, dat steekt me. Ik wil eerst rustig alles op een rijtje hebben. En als Alex nu ineens met me wil praten om het te lijmen, dan kan ik geen evenwichtige beslissing nemen. Ik ben bang voor hem. Bang voor zijn zwijgen, maar ook bang voor wat hij zou kunnen zeggen. En diep in mijn hart voor wat hij zou kunnen doen als ik alleen naar binnen ga.
‘Beslissingen genomen uit angst zijn nooit goed,’ las ik ooit ergens, ik weet al niet meer waar. Wellicht in een van Alex’ boeken. Ironisch.
‘Ja, ik zou het fijn vinden als je meekomt,’ zeg ik. ‘Als Alex er is, en hij wil praten… Dat wil ik niet. Niet nu. Ik wil eerst rustig kunnen nadenken, er gaat teveel in mijn hoofd om op het moment.’
‘Oké, inpakken en wegwezen dus?’
‘Ja.’
Hij zet de motor uit, ik pak mijn tas en stap uit. Samen lopen we naar de voordeur. In de gemeenschappelijke hal is het stil. De huisdeur is dicht. Ik zie dat het slot er nu helemaal uit ligt en herinner me de knip aan de binnenkant van de deur.
‘Hij is thuis,’ zeg ik. ‘De deur kan alleen nog met de schuif dicht.’
‘Dan kloppen we aan,’ zegt Rolf, en hij tikt met zijn hand op de deur.
‘Er is ook nog een bel,’ zeg ik. Ineens moet ik lachen, waarschijnlijk van de spanning.
Op dat moment hoor ik dat de grendel wordt weggeschoven en de deur zwaait open. Alex staart me aan. De glimlach verdwijnt van mijn gezicht.
‘Ik kom mijn spullen halen.’
Hij blijft staan.
‘Kun je opzij gaan, zodat ik er langs kan?’ vraag ik.
Hij blijft staan.
‘Ze vroeg je wat,’ zegt Rolf.
Alex werpt hem een giftige blik toe. ‘Ik praat niet met jou.’
‘Nee, praten is niet je sterkste kant,’ zegt Rolf, ‘ik had niet anders verwacht.’
Rolf doet een stap naar voren. Alex zegt niets meer, maar hij stapt wel opzij.
Ik loop meteen langs hem heen de hal door naar de slaapkamer. Onderin mijn kast vind ik een kleine koffer. Er kan genoeg in voor een week. Twee spijkerbroeken, een paar T-shirts, sokken, ondergoed, jasje, een katoenen trui. In de badkamer grijp ik mijn toilettas en stop er mijn tandenborstel, deo, kam en make-up in.
Mijn sieraden. Veel is het niet, behalve de ketting van mijn moeder die ik nu draag heb ik nog een geërfd parelsnoer en een paar oorbellen, waar ik aan gehecht ben. Ik pak het hele kistje en prop het in de koffer.
Onder het bed vind ik mijn gympen, ik schop mijn pumps uit en trek ze aan.
Ik loop terug naar de woonkamer. Mijn pas moet daar nog ergens liggen. Normaal bewaar ik hem in het laatje van de buffetkast. Gisteravond ben ik hem bij het opruimen niet tegengekomen, en Alex heeft de spullen die de inbrekers uit de kasten hebben gehaald, gewoon op de grond laten liggen. Ik kijk naar de vloer, die nog bezaaid is met boeken en klein spul. Ik schuif een woordenboek opzij, en dan zie ik hem liggen. Snel pak ik hem op en stop hem in mijn tas. Dan pak ik mijn jas, die ik gisteravond op de bank heb gelegd, trek hem aan, en loop naar de voordeur.
Alex staat weer in de deuropening. Rolf staat nog steeds in de gemeenschappelijke hal. Ze kijken elkaar om het zacht uit te drukken onvriendelijk aan. Alex moet een vermoeden hebben van wat er is gebeurd. Het kan me niet meer schelen.
‘Kom je mee?’ zeg ik tegen Rolf. ‘Ik heb alles denk ik, in ieder geval genoeg voor de komende week.’
‘Ik wil met je praten,’ zegt Alex ineens. Hij staat weer zo in de deuropening dat ik er niet langs kan.
‘Ik niet met jou,’ zeg ik. ‘We hebben anderhalf jaar niet gepraat. Ook niet toen ik dat wilde. Waarom moet jij nu ineens wel je zin krijgen?’
Hij kijkt me wazig aan.
‘Wat dacht je gisteren, toen je die fantastische speech hield? Dat alles koek en ei was? Omdat we niet praatten? En omdat we daarom nooit tegen elkaar logen? Vergeet het Alex, het was één grote leugen. Technisch gezien heb ik nooit tegen je gelogen. Ik heb je niks gezegd dat niet waar was, simpelweg omdat ik niks kón zeggen, omdat ik je niks mócht zeggen. De leugen zat ’m in alles dat ik niet tegen je zei. Alles wat ik niet met je kon delen. Weet je dat bij veel stellen na een paar jaar de klad erin komt, omdat ze niet meer met elkaar praten? Zo waren wij ook. Als je zwijgend samen aan de eettafel zit en alleen over functionele zaken communiceert zoals boodschappen en wie zet het vuilnis buiten, dan heb je minder sociale interactie dan bij de bakker op de hoek. Die vraagt tenminste nog hoe het met me gaat als ik een brood ga kopen. Die geeft antwoord als ik een vraag stel. En dat je onze relatie dan ook nog opvoert als fantastisch resultaat in je lezing, dat is echt het toppunt! Ik ben geen proefkonijn. Ik ben geen studieobject, maar zo voel ik me inmiddels wel als je bij me bent, een object, een stuk van het meubilair, dat vooral heel stil moet zijn. Ik ben er klaar mee Alex. Ik heb een leven, ik heb dromen. Die wil ik verwezenlijken.’
‘En daar pas ik niet in?’ vraagt hij.
‘Niet op deze manier.’
‘Ik dacht dat je het met me eens was, dat je begreep waarom ik dit wilde, een relatie zonder leugens.’
‘Dat is nu juist het punt. De eerste maanden konden we nog teren op de periode daarvóór, toen we nog praatten. Op het einde was het geen relatie meer.’
‘Waarom heb je dat niet gezegd?’
Mijn mond valt zowat open bij die vraag.
‘Denk daar maar eens over na,’ zeg ik dan. ‘Ik ben nu uitgepraat, en ik wil naar buiten.’
Hij blijft doodstil staan. Verroert geen vinger of voet.
‘Ik wil eruit,’ zeg ik.
‘Ik laat je niet gaan.’
‘Heb je hulp nodig, Chloe?’ vraagt Rolf.
Alex draait zich om. Rolf is anderhalf maal zo breed en zeker even lang als hij.
‘Als je dit voor me zou willen dragen,’ zeg ik en ik schuif mijn koffer richting de deuropening. Rolf stapt naar voren, en automatisch doet Alex een stap opzij. Rolf pakt de koffer bij het handvat en trekt hem op de wieltjes naar zich toe. Ik beweeg me snel door het ontstane gat en voeg me bij hem.
‘Morgen zal ik een slotenmaker bellen.’ zeg ik.
‘Ik dacht dat jij degene was die wegging?’ zegt hij.
‘Het huurcontract staat op mijn naam.’
Hij kijkt me giftig aan. Het doet me niets meer.
‘Kom,’ zeg ik tegen Rolf. ‘Nu ben ik er echt klaar mee.’
In de auto komt de spanning los. Ineens begin ik onbedaarlijk te snikken.
‘Hee hee,’ zegt Rolf. ‘Dat was geen fijn gesprek.’
‘Het moest eruit,’ antwoord ik. ‘Het heeft me zo lang dwarsgezeten. Als ik eraan terugdenk zelfs langer dan de afgelopen paar weken. Vorig jaar met kerst had ik ook zo’n moment, dat ik het wel kon uitgillen. Omwille van de lieve vrede hield ik mijn mond en deed alsof alles koek en ei was. Ik wilde erin geloven, dat het zou werken, en als je dat vaak genoeg tegen jezelf zegt, dan ga je het op een gegeven moment geloven.’
‘En dan lieg je tegen jezelf.’
‘Dat is de eerste stap,’ zeg ik. ‘Daarna lieg je tegen anderen. Ik heb altijd volgehouden dat het goed met ons ging, dat we gelukkig waren, en soms was dat ook zo. Soms ook niet, ik heb me zó eenzaam gevoeld. En dan kon ik het nergens kwijt. Ja, bij Hannah, alleen heeft zij ook haar eigen leven. Zij zit niet elke dag op me te wachten om mijn verhalen aan te horen.’
‘Daarvoor heb je een partner,’ zegt Rolf, ‘om lief en leed mee te delen. Het klinkt heel cliché, maar het is wel waar.’
‘Het is een cliché geworden omdat het waar is,’ zeg ik.
‘Opgelucht nu?’
‘Ja,’ zeg ik. ‘Ik voel me rottig, toch ben ik blij dat ik bij hem weg ben. Hij gedroeg zich als een hufter.’
‘Hij wil je niet kwijt.’
‘Dat had hij dan eerder moeten bedenken. Wat denkt hij, dat hij me op deze manier terug gaat winnen? Ik heb hem van de week nog gevraagd of we konden praten. Het antwoord was nee.’
‘Je hebt nu in ieder geval goed je hart kunnen luchten.’
Ik knik. ‘Ja, het moest er gewoon uit. Dat hele belachelijke onderzoek van hem. En niemand op het congres die er wat van durfde te zeggen. Ze praten allemaal met elkaar mee. En als je iets zegt dat niet in hun straatje past, dan lig je er uit.’
‘Denk je dat hij nu nog verder gaat met die theorie?’
‘Ik weet het niet. Je zou denken dat hij het zou laten varen, maar zoals ik hem het afgelopen jaar heb leren kennen, betwijfel ik het. Hij zal niet de eerste zijn die zijn eigen ‘wetenschappelijk’ onderzoek in een bepaalde richting stuurt.’
Rolf lacht. ‘Daar zijn zat gevallen van bekend ja.’
‘Toch snap ik het wel hoor. Als je iets bedacht hebt en het lijkt te werken, en het wordt zo belangrijk voor je dat je gevoel van eigenwaarde ervan afhankelijk wordt, dan kan ik me voorstellen dat je het niet wilt loslaten.’
‘Hij had er jou alleen niet in mee moeten trekken.’
‘Hij wilde de waarheid vinden, daar ben ik van overtuigd, hij zag alleen de leugens eromheen niet.’
‘Denk je dat het kan? Een relatie hebben zonder leugens?’
Ik denk even na. ‘Ik weet het niet, het leek me de moeite waard om het te proberen.’
We rijden over de brug, zijn bijna weer bij Rolfs flat aangekomen.
‘Zou hij nog iets gaan doen?’ vraag ik.
‘Je bedoelt of hij nog langs zal komen?’
‘Ja, hij moet haast wel denken dat we wat hebben. Zoals hij vandaag was, heb ik hem nog nooit gezien. Zo ken ik hem helemaal niet. Normaal is hij heel rustig en begrijpend.’
‘Ik denk het niet. Hij leek aardig onder de indruk van me,’ lacht Rolf. ‘En al komt hij langs, dan praten we gewoon niet met hem.’
‘Hoe doen we dat morgen op het werk?’ vraag ik, als we weer binnen zijn.
‘Je bedoelt of we samen naar binnen gaan of apart?’ vraagt hij.
‘Ja.’
‘Wat jij wilt. Alhoewel ik denk dat het niemand zal opvallen als we samen komen.’
Dat klopt. De meesten komen sowieso later, uitzonderingen daar gelaten. Vaak zijn Rolf en ik als eersten op kantoor. Alleen Stefan komt structureel vroeg, die heeft zijn eigen kamer aan het einde van de gang, en heeft dus geen zicht op de deur.
‘Ik was van plan een week vrij te nemen,’ zeg ik.
‘Om even rust te krijgen?’
‘Ja, ik weet nog steeds niet wat ik met dat verhaal van die foto aanmoet. Ik weet niet meer wat ik ervan moet denken. Eigenlijk zou ik ermee naar de politie moeten gaan, alleen voelt dat als verraad. Misschien heeft Alex er helemaal niks mee te maken, en als ik hem dan ga beschuldigen…’
‘Wat als hij er wel iets mee te maken heeft?’
‘Dan moet ik de politie inlichten, maar daar kan ik nu geen beslissing over nemen. Ik ben zo in de war, mijn gedachten draaien in cirkels. Ik geloof niet dat ik de zaak objectief kan bekijken.’
‘Wat ga je doen?’
‘Ik ga mijn zus bellen, kijken of ik een weekje bij haar kan logeren.’
‘Dat lijkt me een goed plan.’
‘Ook al zie je me dan niet?’
‘Je komt toch terug?’
De klok op mijn telefoon geeft half zes aan. Dan is het half vijf in Londen.
‘Johnson residence,’ hoor ik mijn zus zeggen.
‘Celine, met Chloe.’
‘Chloe, hoe is het met je? Alex belde me gisteren in paniek, dat hij niet wist waar je was. Is alles goed met je?’
‘Ja, alles is goed,’ verzeker ik haar. ‘Ik ben alleen niet thuis.’
‘Wat is er gebeurd dan?’
‘Lang verhaal, vertel ik liever niet over de telefoon. In het kort komt het erop neer dat ik voorlopig niet bij Alex ben.’
‘Alex klonk heel ongerust. Hij wilde gisteren verder niets kwijt, hij vroeg of je mij toevallig gebeld had.’
‘We hebben een behoorlijke ruzie gehad,’ zeg ik. ‘Ik ben nu bij een collega, eigenlijk wilde ik vragen of ik een paar dagen naar je toe kan komen. Ik wil in alle rust kunnen nadenken, en ik heb iemand nodig met een onafhankelijke blik op het hele verhaal.’
‘Natuurlijk ben je welkom!’ zegt ze. ‘Wanneer kom je?’
‘Dat weet ik morgen, ik moet nog vrij vragen van mijn werk. Dan bel ik je, oké?’
‘Is goed. Je bent mobiel bereikbaar?’
‘Ja. En ik heb mijn koffer al gepakt staan.’
‘Dus je bent thuis geweest. Heb je Alex nog gezien?’
‘Ja, ik heb net samen met Rolf mijn spullen opgehaald. Hij was er, het was geen fijne ontmoeting.’
‘Rolf?’ vraagt ze.
‘Mijn collega,’ zeg ik.
‘Oké, ik hoor het hele verhaal wel als je hier bent,’ zegt ze. Ze kent me, en weet dat ze over de telefoon geen details los gaat krijgen.
‘Bel of sms me als je weet hoe laat je op Heathrow staat, dan kom ik je afhalen.’
‘Je gaat naar Londen?’ vraagt Rolf.
‘Ja, daar woont ze,’ zeg ik. ‘Ik zie haar niet zo heel vaak, en ik wilde toch binnenkort een keer naar haar toe.’
‘Wanneer vertrek je?’
‘Hangt van Stefan af, of hij me vrij geeft.’
‘Het is buiten de schoolvakanties, ik kan me niet voorstellen dat hij er iets op tegen heeft,’ zegt Rolf.
‘En dagen heb ik zat.’
‘Wat wil je vanavond doen?’ vraagt hij.
Op dat moment gaat mijn telefoon over. Ik schrik ervan.
In het display zie ik dat het Hannah is.
‘Vriendin,’ zeg ik. ‘Deze wil ik opnemen.’
Hij knikt. ‘Ik moet toch nog even mijn mail nakijken, of er nog iets is voor de deadline van vannacht,’ en hij verdwijnt naar zijn werkkamer.
‘Hai Hanne,’ zeg ik.
‘Chloe?’ zegt ze. ‘Ik kreeg net zo’n raar telefoontje van Alex. Is alles goed met je?’
‘Heeft hij jou gebeld?’ vraag ik verbaasd.
‘Ja, zojuist. ‘Hij klonk zo raar. Vroeg of ik wist waar je was, en of je iets met ene Rolf hebt.’
Ik sta perplex, hij is toch niet al mijn vrienden en bekenden aan het afbellen?
‘Heb je tijd vandaag?’ vraag ik. ‘Ik wil best vertellen wat er aan de hand is, alleen niet over de telefoon.’
‘Ik ben thuis. Eet je mee?’
‘Als je een goede biefstuk voor me hebt.’
‘Die krijg je niet van me, we eten een quiche. Dan moet je er wel binnen een half uur zijn.’
‘Momentje, dan overleg ik even.’
Ik loop naar Rolfs werkkamer en klop op de deur. Vrijwel meteen doet hij hem open.
‘Is het goed als ik zo even naar Hannah ga? Ze heeft me gevraagd of ik kom eten en ik zou er echt veel aan hebben als ik even met haar kon praten.’
‘Dat hoef je aan mij toch niet te vragen?’ Hij loopt naar zijn bureau en klapt zijn laptop open.
‘Dat weet ik, maar misschien was je ervan uit gegaan dat we samen zouden eten.’
Zijn ogen staren naar het scherm.
‘Ik heb de afgelopen jaren zo vaak alleen gegeten hier, vanavond red ik het ook wel.’
‘Dan moet ik zo gaan.’
‘Zal ik je brengen? Of wil je mijn fiets lenen?’
Ik denk na, Hannah woont in een buitenwijk, vanaf hier is het niet ver, hooguit een kwartier wandelen. ‘Ik loop wel,’ zeg ik. ‘En dan pak ik een bus terug.’
Hij staat op en kust me op mijn voorhoofd. ‘Ga je maar snel omkleden dan.’
Ik kijk naar beneden en zie dat ik mijn blauwe jurk nog steeds aan heb. In de slaapkamer schiet ik snel in iets makkelijks.
‘Tot straks,’ zeg ik. ‘Ik ben voor twaalven terug.’
‘Is goed, en als ik je toch moet komen halen dan bel je me.’
*
‘Meid, je ziet er beroerd uit,’ zegt Hannah meteen, als ze de deur opendoet.
‘Heb je geslapen vannacht?’
Ik schud mijn hoofd. ‘Niet veel. En gisternacht ook niet.’
‘Kom snel binnen. Jurgen heeft gekookt, ik kan niet instaan voor het culinaire gehalte. De quiche komt zo uit de diepvries, maar de kinderen vinden het meestal goed te eten.’
Als ik de woonkamer binnenkom zitten ze al aan tafel, Hannahs man en hun twee kinderen Sem en Jop.
‘Hai,’ zeg ik, en neem plaats op de lege stoel die Jurgen voor me achteruitschuift.
‘Dag tante Chloe,’ roepen de jongens in koor.
Ze willen alles van me weten en van alles vertellen. Of ik nog steeds voor die grote krant schrijf, of ik hun racebaan mooi vind. Of ik Sinterklaas ook gezien heb bij de intocht, en of heb ik hem mogen interviewen? Volgende week komt hij ook op school. En ze hebben een schoorsteen geknutseld, en schoentjes van karton.
‘Straks, als we klaar zijn met eten, dan gaan we weer zingen, hè jongens?’ zegt Hannah.
‘Jaaaaah, schoentje zetten!’ roepen ze uitgelaten.
‘Zal ik helpen met de afwas?’ vraag ik als we klaar zijn met eten.
‘Nee joh, ik zet alles in de vaatwasser,’ zegt Hannah, ga jij maar zingen met Jurgen en de jongens. En zing heel hard zodat de zwarte pieten het goed kunnen horen.’
Sem en Jop rennen naar de hal, om hun schoenen te halen.
‘Ik zet er twee,’ zegt Jop, ‘dan is er ook een voor jou, tante Chloe.’
‘Dat is lief van je,’ zeg ik. ‘Maar Sinterklaas komt alleen voor kinderen, niet voor grote mensen.’
‘Dan zet ik al mijn eigen schoenen voor jou,’ zegt Sem. Dan denken de zwarte pieten dat dat ook voor een kindje is.’
‘Ik zet mijn schoen straks thuis wel,’ lach ik. ‘Dat hoeven jullie niet voor me te doen.’
Met zijn vieren zingen we zo hard we kunnen. ‘Zie ginds komt de stoomboot’, ‘Sinterklaas kapoentje’. Ze kennen alle liedjes uit hun hoofd.
‘Zo, nu gaan we de pyjama’s aandoen,’ zegt Jurgen. Hij zet Sem op zijn schouders en neemt Jop onder zijn arm.
‘Hihi, papa dat kietelt,’ lacht Jop.
‘Mogen we straks nog even tv kijken? Alsjeblieft? Toe?’
Hannah lacht. ‘We zetten ze voor een dvd in de tv-kamer, ze vinden niks mooier dan de Leeuwenkoning. Daarna slapen ze allebei zo. Dan kunnen wij rustig koffie drinken.’
‘Vertel,’ zegt ze, als we even later allebei met een grote mok koffie in de hand op de bank zitten.
‘Wat is er aan de hand met die Rolf?’
Dat vind ik zo fijn aan Hannah, ze komt meteen ter zake.
‘Rolf,’ zeg ik. ‘Tja, waar zal ik beginnen?’
‘Heb je wat met hem?’
‘Ik geloof het wel ja.’
‘Het is ja of nee. Ben je met hem naar bed geweest?’
Ik voel mijn wangen opgloeien.
‘Jurgen kan ons niet horen, die zit in de tv-kamer bij de jongens.’ Ze wijst naar de deur van de gang, die dicht zit. Ik weet dat de tv-kamer helemaal aan het andere eind van die gang is en dat die deur waarschijnlijk ook gesloten is.
‘Ja dus, jullie hebben het gedaan. Weet Alex ervan?’
‘Misschien, ik weet het niet. Eerst wilde hij niet met me praten. En toen kwam dat stomme congres.’
Ik besef, dat Hannah daar nog helemaal niks van weet. Ik heb wel eens terloops gemeld dat ik ernaartoe moest, de afloop heeft ze nooit mee gekregen. Ik vertel het haar in vogelvlucht.
‘Jemig, ik kan me voorstellen dat je daar pissig over was zeg.’
‘Ik ben kwaad weggelopen. Toen ik thuiskwam, bleek er ingebroken te zijn.’
‘Dat meen je niet!’ roept Hannah. ‘Was er veel weg?’
‘Dat is nou juist het vreemde, ik mis helemaal niets. Ik heb een paar uur alleen in de rotzooi gezeten en toen Alex thuiskwam, wilde hij nergens over praten.’
‘Ook over die foto niet?’
‘Nee, en toen ik hem vroeg of hij iets van die zaak wist, bleef hij maar zwijgen. Ik heb verdorie de hele middag voor hem gelogen, en ik kon er gewoon niet meer tegen. Ik ben weggegaan. Vanmiddag wou hij ineens wel praten.’
‘En toen hadden Rolf en jij het al gedaan.’
Ik zwijg.
Wie zwijgt stemt toe.
‘Was het lekker?’ vraagt ze. Ik voel het bloed naar mijn wangen schieten.
‘Hannah!’
‘Oké, oké ik vraag al niks meer,’ lacht ze. ‘Weet je, ik ben niet verbaasd dat het met Alex misloopt. Eerlijk gezegd had ik dit veel eerder verwacht.’
Ik weet het. Achteraf gezien had het al veel eerder stuk kunnen lopen. Het was geen kwestie van of, maar van wanneer de bom zou barsten.
‘Ga je nu verder met Rolf?’ vraagt ze. ‘Jullie werken samen, hè?’
‘Ik weet het niet,’ zeg ik. ‘Een maand geleden dacht ik nog dat ik een toekomst had met Alex en nu ligt alles overhoop. Die foto’s en dan die telefoontjes, die enge figuur bij het huis en nu een inbraak.’
‘Word je nog steeds gebeld dan?’ vraagt Hannah.
Ik schud mijn hoofd. ‘De afgelopen paar dagen niet, waarschijnlijk ligt het Stadsblad bij iedereen weer bij het oud papier. Als het dinsdag uitkomt en die advertentie staat er weer in, dan ben ik bang dat ze opnieuw gaan bellen.’
‘Denk je dat het met die inbraak te maken heeft?’
‘Je zou het zomaar gaan denken, hè?’
Ineens krijg ik een onbehagelijk gevoel, want wat als die engerd van vorige week er ook mee te maken heeft? Wat als al die dingen van een en dezelfde persoon afkomstig zijn? Ik spreek mijn vermoeden hardop uit.
‘Daar word je niet blij van,’ zegt Hannah. ‘Enig idee wie het zou kunnen zijn? Het lijkt wel een stalker.’
Ik denk na. ‘Ik ken zat mannen,’ zeg ik, ik kan me alleen niet voorstellen dat iemand zoiets zou doen. Met de mannen op het werk heb ik goed contact, maar ik krijg geen overmatige belangstelling van iemand.’
‘Behalve van Rolf dan.’
‘Dat is anders. Hij heeft me juist geholpen.’
‘En hij was nooit opdringerig?’
Ik denk terug aan vorig weekend toen hij de tv met me ging halen en me kuste. Ook toen drong hij zichzelf niet echt op. Als ik eerlijk ben, dan moet ik toegeven dat ik erom vroeg. En maandagmiddag was hij het, die voorstelde afstand te nemen.
‘Nee, niet echt, hij heeft het zelfs afgehouden.’
‘Ik weet het niet, hoor,’ mompelt ze. ‘Nou ja, je zult wel gelijk hebben. Kan het anders iemand zijn die Alex kent?’
‘Je bedoelt iemand die het op Alex voorzien heeft en mij wil wegpesten?’
‘Dat kan ook natuurlijk,’ zegt ze. Je moet alle opties openhouden.
Ik zucht. ‘Ik weet het niet, Hannah. Ik heb hier even geen energie voor. Hopelijk geeft Stefan me morgen een paar dagen vrij, zodat ik naar Celine kan.’
‘Dat lijkt me een goed idee.’
Ik wil hem eigenlijk best wel eens zien,’ zegt Hannah.
‘Wie?’ vraag ik.
‘Rolf natuurlijk. Is hij een beetje lekker?’
‘Dan moet je me daar straks afzetten,’ zeg ik. ‘Wil je hem uitgebreid keuren?’
‘Nee joh, ik geloof echt wel dat hij leuker is dan Alex.’
‘Je hebt Alex nooit gemogen, hè?’
‘Niet bijzonder, nee. Ik zet je straks graag af hoor, want ik ben toch wel nieuwsgierig.’
Ik zet mijn koffie neer en kijk haar streng aan.
‘Hannah, ik weet nog niet of dit iets permanents wordt,’ zeg ik.
‘Nee?’ vraagt ze.
‘Ik wil het niet uitmaken voor een ander, snap je wat ik bedoel?’
Ze denkt even na en knikt dan. ‘Je hebt destijds die suffe nerd voor Alex gedumpt en je bent bang dat je in een patroontje belandt, waarbij je de ene man inruilt voor de ander.’
‘Ja.’ Dat is het. Precies wat ik bedoelde te zeggen.
‘Lieve meid,’ zegt Hannah. ‘Iemand dumpen voor een ander, dat kan alleen als je ook werkelijk wat met iemand had. Jij had niks met Alex. Jullie zeiden geen woord tegen elkaar. Af en toe een berichtje op de keukentafel achterlaten is niet hetzelfde als met elkaar praten. Je had ook je tv-gids kunnen opzeggen voor Rolf, dat had ongeveer evenveel betekend.’
Ze heeft gelijk. Natuurlijk heeft ze gelijk, ze is broodnuchter. Hannah is iemand die het leven graag zo gemakkelijk mogelijk ziet, zonder franje of fratsen.
‘Wat zullen de mensen van me denken?’
‘Welke mensen?’
‘Mijn collega’s. Familie, voor zover ik die nog heb. Vrienden.’
Ze knikt. ‘Je maakt je zorgen over wat ‘men’ denkt. Mens, je weet toch hoe ik erover denk. Aan je zus krijg je het wel uitgelegd en wat kunnen jou je collega’s schelen? Degenen die een beetje rationeel kunnen denken zullen tot dezelfde conclusie komen; dat het tussen jou en Alex gedoemd was te mislukken. En diegenen die er wel wat van denken, hecht je daar waarde aan?’
‘Ik wil niet dat er over me gekletst wordt.’
Hannah lacht. ‘Ach meid, kletsen doen ze toch wel. Weet je nog toen mijn zwager en schoonzus uit elkaar gingen? Hij liep binnen een maand tegen een andere vrouw aan en heel de familie sprak er schande van. Maar wie bepaalt hoeveel maanden of jaren je moet rouwen om je ex? Dat is toch belachelijk? Mensen komen elkaar tegen, mensen worden verliefd. Soms gaat het goed, soms niet. Waarom moet iedereen daar toch een oordeel over vellen? Een typisch Nederlands kwaaltje, dat wijzen met het vingertje. En zelf doen we alles o zo keurig.’
Ik moet haar gelijk geven. Als zij het vertelt, klinkt het heel logisch. En roddelen doet men inderdaad toch wel.
We kletsen nog een tijdje over van alles en nog wat. Dan staat Hannah op. ‘Zo, en nu ga ik je in de auto laden en weer bij je lover afzetten,’ zegt ze.
‘Morgen is het vroeg dag en ik kan nog wel een paar uur slaap gebruiken.’
Als ik op mijn horloge kijk, zie ik dat het al half twaalf is. De avond is omgevlogen.
*
We staan beneden bij Rolfs flat.
‘Wil je echt mee naar boven?’ vraag ik.
‘Natuurlijk wil ik dat! Ik blijf niet lang.’
Ik zucht, ik zie haar in gedachten al boven staan staren naar Rolf.
‘Hebben we een excuus dan?’
‘Nee,’ zegt ze. ‘Hebben we dat nodig?’
‘Waarschijnlijk niet, met die grijns op je gezicht gelooft hij toch niks van wat je zegt.’
‘Nou, druk op die bel dan!’ zegt ze.
‘Chloe?’ hoor ik even later door de speaker.
‘Yep, it’s me.’
De deur gaat van het slot en we lopen naar boven. Bij de voordeur staat Rolf al te wachten.
‘Oh, hallo,’ zegt hij als hij Hannah ziet.
‘Hannah, dit is Rolf,’ zeg ik. ‘Je weet wel, die man over wie we het de halve avond hebben gehad.’
Ik kijk naar Rolf en grijns. ‘Rolf, dit is Hannah, mijn beste vriendin. Hannah is gewoon nieuwsgierig en wilde je even zien.’
Nu wordt Hannah rood in haar gezicht.
‘Jij zei toch dat we geen excuus nodig hadden?’ lach ik.
‘Tja, zo direct had nu ook weer niet gehoeven.’
‘Het is de waarheid,’ zeg ik.
‘Heb je nog vragen voor Rolf, Hannah?’
Ze moet nu ook lachen. ‘Het is mijn eigen schuld hè?’
‘Ja,’ zeg ik triomfantelijk. Ik ken haar bijna beter dan mijn eigen zus en weet dat ze er goed tegen kan.
‘Ik zal jullie alleen laten,’ zegt ze. ‘Kunnen jullie samen nog een afzakkertje drinken.’ Ze knipoogt veelbetekenend. 1 – 1.
‘Ja, ga nou maar,’ zeg ik. Bij de deur zwaait ze.
‘Een afzakkertje dan?’ vraagt Rolf, terwijl hij de deur achter ons sluit. ‘Of had je wat anders in gedachten?’
Ik voel zijn handen op mijn heupen, hij trekt me tergend langzaam naar zich toe.
‘Heb je whisky?’ vraag ik.
Hij knikt. ‘Weet je zeker dat je dat wilt?’
‘Ja, hier,’ zeg ik en wijs naar mijn navel.
Een brede grijns verschijnt op zijn gezicht.
‘Momentje,’ zegt hij. ‘Ik ben zo terug.’
Hij loopt naar de woonkamer, ik schop mijn schoenen in een hoek en volg hem. Hij heeft een fles Johnny Walker in zijn hand en doet de kast dicht. Ik ga languit op de bank liggen en trek mijn T-shirt uit. Langzaam loopt hij naar me toe, zet de fles whisky op tafel en frommelt aan het bandje van mijn bh. Als mijn bh op de grond ligt, pakt hij de fles weer en schroeft de dop eraf.
‘Zo, ben je er klaar voor?’ vraagt hij.
Ik bijt op mijn lip, glimlach, en knik.
Dan giet hij whisky op mijn buik, in het kuiltje van mijn navel.
‘Nu heel stil blijven liggen,’ zegt hij. De gordijnen zijn open, ik denk even dat hij ze dicht gaat doen. Dat doet hij niet. We zitten op de vijfde verdieping. Ik kan buiten de grotere kantoorgebouwen van de binnenstad zien en in de verte kleine bewegende lichtjes op straat. Hij loopt langzaam langs het venster, glijdt met zijn vinger over de vensterbank.
‘Wat ga je doen?’ vraag ik.
‘Ssssht,’ fluistert hij. ‘Niets vragen.’
Ik zie hoe hij een aansteker pakt en een voor een de theelichtjes in de vensterbank aansteekt. Dan loopt hij naar de deur en doet het licht uit. Het schijnsel van de kaarsjes hult de kamer in een zacht gelig licht. Rolf loopt naar de muziekinstallatie en wisselt de cd die erin zat om. Ik hoor zachte muziek, ik herken het nummer. Het is ‘Run’ van Snow Patrol.
Hij komt naast me zitten, op de vloer en schuift de salontafel weg. ‘Lig je lekker?’
‘Mmm.’
Ineens voel ik zijn handen op mijn borsten, ze zijn warm. Hij knijpt zachtjes. En dan, langzaam, heel langzaam, brengt hij zijn mond naar mijn rechtertepel en zuigt er voorzichtig aan. Ik hoor mezelf kreunen, krom mijn rug, zo lekker voelt het.
‘Sssht,’ fluistert hij weer. ‘Stil blijven liggen. Anders loopt de whisky weg en dat is zonde.’
Vrijwel meteen kust hij mijn andere borst. Zijn handen glijden naar mijn middel. Zijn tong cirkelt om mijn tepel, beweegt zich dan heel langzaam naar beneden, naar mijn buik. ‘Oh!’ is alles wat ik weet uit te brengen.
Hij houdt me nu vast bij mijn heupen, zijn lippen bereiken mijn navel en ik voel hoe hij de whisky drinkt. Ik wil omhoog komen. Dat gaat niet, want meteen pakt hij de fles en giet een nieuwe shot in mijn navel. Ik lig weer stil. Hij staat nu voor me. Maakt zijn overhemd los, laat het op de grond glijden. Ik wil hem aanraken, maar kan er net niet bij.
Het volgende dat hij losmaakt, is mijn spijkerbroek. De riem, de knopen, dan schuift hij hem voorzichtig naar beneden en kijkt me grijnzend aan. Ook mijn slip trekt hij uit en spreidt mijn benen een beetje.
‘Heel stil blijven liggen nu,’ zegt hij.
Ik kijk toe, hoe hij zijn eigen broek losmaakt en uittrekt. Ook de boxershort gaat uit. Hij is hard, maar hij komt niet bij me liggen. In plaats daarvan neemt hij een slok whisky uit de fles en kust me. Ik proef de alcohol, voel zijn tong. Nog steeds kan ik nauwelijks bewegen, probeer stil te blijven liggen als hij mijn hals kust, zijn lippen weer om mijn tepels sluit en dan helemaal naar beneden gaat tot ik zijn tong tussen mijn benen voel.
Ik voel een warmtescheut naar boven schieten en schreeuw het uit. ‘Ah!’ Ik voel afwisselend zijn tong, zijn lippen, hij likt me, zuigt zachtjes. Nog altijd kan ik nauwelijks bewegen, maar het is zo lekker. Zijn handen houden mijn heupen vast, hij kust mijn buik, mijn bovenbenen, dan weer voel ik zijn zachte warme lippen en tong over mijn clitoris gaan.
Ik hap naar adem. En kom klaar. Hij houdt niet op, hij blijft me likken. Zo zacht. Zo lekker. Als ik denk, dat ik niet meer kán, voel ik dat hij de tweede shot whisky uit mijn navel drinkt en ineens is hij in me. Hij stoot diep. Heerlijk diep. Ik gil het uit.
‘Gaat het?’ vraagt hij bezorgd.
‘Niet stoppen,’ kreun ik. Hij stoot weer en ik kreun.
Hij beweegt sneller.
‘Dieper,’ hijg ik. Het spoort hem aan. Zijn stoten komen sneller, en gaan steeds harder. Eigenlijk te hard, maar dat kan me niet schelen.
Ik zie hoe hij zijn ogen sluit. Het is nu zijn beurt om te kreunen. Hij stoot nog een keer heel diep en komt. Zeker vijf minuten liggen we verstrengeld in elkaars armen, hijgend. Dan kust hij me op mijn mond en begraaft daarna zijn gezicht in mijn hals.
Voorzichtig maak ik me van hem los zodat ik hem kan aankijken.
‘Ik wil niet meer naar Celine,’ fluister ik.
‘Je moet,’ hoor ik hem zeggen. ‘Het is beter als je wel gaat, maar beloof me één ding.’
‘Wat dan?’
‘Beloof me dat je bij me terugkomt.’
Maandag 28 november
Rolf houdt de deur voor me open. Samen lopen we het kantoorgebouw binnen waar onze redactie gevestigd is. Hij loopt nonchalant, met de handen in zijn zakken. Ik houd me krampachtig vast aan mijn handtas.
In de lift treffen we Stefan.
‘Jullie zijn ook vroeg,’ zegt hij.
‘Ik wilde je wat vragen,’ zeg ik.
‘En dat is?’
‘Liever niet in de lift.’
‘Loop even mee naar mijn kantoor dan.’
Het is nergens voor nodig, want Rolf weet al lang dat ik een week vrij wil en waarom, maar het gaat Stefan niets aan dat hij dat weet. Officieel is er geen richtlijn voor verhoudingen tussen werknemers en juist daarom wil ik niet met scheve ogen aangekeken worden.
‘Wat is er aan de hand?’ vraagt Stefan als we in zijn kantoor zitten.
‘Eigenlijk teveel om op te noemen,’ zeg ik. ‘In het kort: mijn relatie met mijn vriend is stukgelopen, ik heb het gevoel dat ik gestalked word, en er is zaterdag bij me ingebroken.’
Stefan lijkt onder de indruk want het duurt even voordat hij wat zegt.
‘Wat kan ik voor je doen?’ zegt hij tenslotte.
‘Ik had graag een week vrij. Ik wil een paar dagen naar mijn zus gaan, even afstand nemen van alles.’
Hij knikt. ‘Ik zie aan je dat je danig van je stuk bent. Ga maar. We vangen het hier wel op. Alleen wil ik dan wel dat je volgende week je werk weer doet zoals ik van je gewend ben. De laatste tijd heb je best wat steken laten vallen, dat moet dan afgelopen zijn.’
‘Ik ben er vandaag nog om dingen over te dragen,’ zeg ik.
‘Je kunt aan Rolf vragen of hij je interviews oppakt, de persberichten kun je bij Hilde kwijt.’
Dan sta ik weer buiten.
‘En?’ vraagt Rolf, als ik onze kamer binnenstap.
‘Zonder enig probleem de rest van de week vrij,’ zeg ik. ‘Ik mag mijn interviews aan jou geven.’
‘Boek eerst eens een vlucht,’ zegt hij.
‘Ga je op vakantie?’ hoor ik achter me vragen. Het is Hilde. Ik heb haar niet horen binnenkomen.
‘Ja, ik ben vanaf morgen weg,’ zeg ik.
‘Oh leuk, waar naartoe?’
‘Naar mijn zus.’
‘Gaat Alex ook mee?’
‘Nee,’ zeg ik, ‘die moet werken.’
Technisch gezien is het de waarheid. Alex moet werken, alleen hij is mijn vriend niet meer.
‘Oh, jammer,’ zegt ze. ‘Je zou denken dat hij voor zoiets toch ook vrij zou nemen. Als hij je belangrijk vindt, tenminste.’
‘We zijn niet meer samen,’ zeg ik ineens. ‘Dus hij hoeft van mij niet mee.’ Gek, op een bepaalde manier voel ik de behoefte nog om Alex te verdedigen. Macht der gewoonte, denk ik.
‘Oh,’ zegt ze. ‘Sorry. Dat wist ik niet.’
‘Dat kun je ook niet weten,’ zeg ik zacht, ‘want ik heb het gisteren pas uitgemaakt.’
‘Jemig. Als je behoefte hebt aan gezelschap…’
‘Dat is lief van je,’ zeg ik. ‘Ik wil nu het liefste ergens anders zijn.’
Het is de waarheid. Niet alleen vanwege Alex. Er zijn teveel redenen om op te noemen. Ik zou Hilde graag in vertrouwen nemen, weet alleen niet of dat verstandig is. Rolf weet van de foto’s van Sanne, Alex weet het, Hannah ook. Ik kan het toch zeker niet aan nog meer mensen vertellen. Aan de andere kant is Hilde ook mijn vriendin.
Ze is al verdwenen naar de redactiekamer. Even later komt ze toch weer binnen om te vragen of we koffie willen, maar het zou vreemd zijn er nu weer over te beginnen.
Ik zoek op internet lijndiensten naar Londen. Ik krijg vooral resultaten voor Luton en Stansted. Dat is niet handig want Celine woont niet ver van Heathrow en ik heb geen zin om half Londen door te moeten. Ik zoek het nummer van het reisbureau waar ik vaker boek en bel.
Als de reisagente me vraagt wanneer ik wil vliegen, zeg ik dat ik zo snel mogelijk weg wil, als het kan vanavond nog.
‘Er gaat een vlucht van KLM om tien over vijf,’ zegt ze. ‘Die kost 146 euro. Dan kunt u zaterdagochtend voor 96 euro terugvliegen. Dat is wel heel vroeg, om half zeven ’s ochtends. Er gaat ook een vlucht om tien over half negen, die kost alleen 30 euro meer.’
‘Doet u de terugvlucht van tien over half negen maar,’ zeg ik. Celine zal erop staan me naar de luchthaven te brengen en zo vroeg op de ochtend kan ik haar dat niet aandoen.
Ik geef het nummer van mijn creditcard.
*
‘Hoe laat moet je op Schiphol zijn?’ vraagt Rolf.
‘Rond drie uur.’
‘Moet ik je brengen?’
Ik weet het niet. Vanochtend mistte het flink, ik kan nu nog steeds het gebouw aan de overkant van de straat niet duidelijk zien.
‘Is het niet verstandiger met de trein te gaan? Het mist zo.’
‘Dan kun je ook vertraging krijgen. Vanmiddag lost die mist wel op. En we vertrekken op tijd.’
‘Je hebt gelijk, het is niet ver rijden. Bovendien moet ik mijn spullen nog ophalen bij jou thuis.’
Ineens staat Hilde naast me. ‘Een cappuccino,’ zegt ze en zet een bekertje op mijn bureau.
Dan loopt ze naar Rolf om hem zijn koffie te brengen.
‘Ga jij ook naar Londen?’ vraagt ze.
‘Nee, hoezo?’ vraagt Rolf.
‘Ik hoorde dat jullie samen rijden.’
‘Ik breng Chloe alleen maar weg.’
‘Oh, ik dacht even dat je ook meeging omdat ze zei dat haar spullen bij jou liggen.’
Ik kijk strak naar mijn bureau. Ik heb helemaal geen zin om alles uit te leggen.
‘Chloe en haar vriend zijn uit elkaar, Hilde,’ zegt Rolf. ‘Daarom heeft ze vannacht bij mij geslapen.’
Hilde fronst haar wenkbrauwen.
‘Op de bank,’ voegt Rolf er nadrukkelijk aan toe.
‘Oh.’
‘Ik kon moeilijk op straat slapen met die kou,’ zeg ik.
‘Nee, natuurlijk niet,’ zegt Hilde. Ik ken haar goed genoeg om te weten dat ze er geen barst van gelooft.
Als ze weg is, doet Rolf de deur wat verder dicht. Niet helemaal, dat zou opvallen, maar genoeg om het geluid te dempen.
‘Ze went er wel aan,’ fluistert hij me toe.
Hij heeft gelijk, ik weet het. Toch heb ik met Hilde te doen. Ze heeft mijn relatie met Rolf veel eerder zien aankomen dan ikzelf en ik zou het jammer vinden als het tussen ons kwam te staan.
De tijd tikt door. Ik wil nog snel mijn e-mail checken, maar voordat ik de lijst van vijfendertig mailtjes heb kunnen doornemen, is het alweer half negen.
We verhuizen naar de vergaderzaal. Stefan kondigt mijn vakantie aan. Ikzelf besluit de reden toe te voegen, zodat de groep weet wat er speelt.
‘Jee, rot voor je, Chloe,’ zegt Gwen. ‘Moet je nu op zoek naar een nieuw huis?’
‘Dat weet ik nog niet, het huurcontract staat op mijn naam, ik moet het nog met Alex overleggen wie er in het huis blijft wonen.’
Er volgen nog een paar vragen totdat Stefan weer aandacht vraagt voor de agenda.
Na de vergadering, als ik terugkom van de toiletten, zie ik Hilde met Gwen en Jasper bij de koffieautomaat staan. Ze praten zachtjes, ik kan ze moeilijk verstaan. Alleen Gwen komt met haar harde stem boven het geluid van de koffiemachine uit.
‘Blijven wonen, ammehoela,’ hoor ik haar zeggen. ‘Die trekt zo bij Rolf in. Ze heeft haar spullen daar al staan.’
Ik word ineens heel kwaad. Achterbaks wicht. Ik sta op het punt om op haar af te stappen en haar flink de waarheid te zeggen.
Maar dan zie ik Hilde een gebaar maken met haar rechterwijsvinger bij haar slaap. Ze trekt er een raar gezicht bij. Van lotje getikt. Gelukkig zijn niet al mijn collega’s zo vatbaar voor roddel. Het kan ook haast niet anders, want bij het brengen van nieuws moet je continue je bronnen controleren. Deden we dat niet, dan stond de krant vol met onzin. Ik besluit dat ik erboven sta en laat het gaan.
In het uur dat volgt, draag ik mijn werk aan Rolf over. Samen nemen we aan mijn bureau mijn werklijst door. Ineens staat hij op en doet de deur van onze kamer dicht.
‘Het tocht een beetje, vind je niet?’ zegt hij met een grijns als hij weer naast me komt zitten.
Ik voel zijn hand op mijn knie. Langzaam schuift hij omhoog. Zijn andere hand ligt plots om mijn middel.
‘Rolf! Dadelijk komt er iemand binnen.’
‘Dat durven ze niet,’ zegt hij kalm. ‘Gwen heeft aan iedereen rondgebazuind dat we een relatie hebben, ze kijken wel link uit voordat ze zonder kloppen binnenkomen.’
Zijn handen gaan intussen onverstoorbaar verder. Met de een maakt hij de sluiting van mijn spijkerbroek los, de ander streelt mijn linkerborst.
‘Rolf, nee…’
Zijn hand glijdt nu onder mijn shirt, de knoop van mijn jeans is los en hij probeert de rits open te maken. Onderwijl kust hij mijn nek.
‘Je wilt toch niet serieus hier op kantoor…’ hijg ik. Ik wil hem wegduwen, probeer me om te draaien, maar mijn handen weigeren dienst.
‘Een vluggertje,’ fluistert hij in mijn oor. ‘Voordat je weggaat, dan heb je een mooie herinnering voor in het vliegtuig.’
Hij gaat op het bureau zitten en trekt me naar zich toe. Hij woelt door mijn haar en kust me in mijn hals. Ik zie dat de knoop van zijn broek al los is. Hoe heeft hij dat zo snel gedaan? Het is duidelijk te zien dat hij opgewonden is. Zijn hand is nu in mijn slipje verdwenen en vindt zijn doel. Ik grijp de rand van het bureau vast. Toch worden mijn ogen steeds weer naar de deur getrokken. Nerveus luister ik naar de geluiden die uit de redactiekamer komen. Staat er iemand bij de deur te luisteren? Wat doen we als hij zo opengaat? Ik wil zijn hand wegduwen en toch ook niet.
‘Ik wil heel even in je,’ zegt hij. ‘Heel even maar. We hoeven niet alles te doen. Alleen voor het gevoel.’
Ik wil nee zeggen, ik wil niet dat hij mijn jeans naar beneden schuift en me bovenop zich trekt. Toch laat ik het gebeuren. Met een handig gebaar schuift hij mijn slipje opzij en ik voel hem tegen me aan, nog net niet in me. Ik ril onwillekeurig, van opwinding of van angst?
‘Toe,’ zegt Rolf. ‘Ik wil dat jij het doet.’
Hij tilt me iets op en leidt mijn hand naar zijn kruis.
Dan, als door een wesp gestoken, spring ik op. Ik vlieg van hem af, tuimel bijna achterover en weet me nog net aan zijn benen vast te grijpen. Doordat mijn spijkerbroek op mijn enkels hangt, kost het me moeite om overeind te komen. De telefoon op het bureau rinkelt voor de tweede keer.
‘Die moet ik opnemen,’ hijg ik. Haastig trek ik mijn broek omhoog, reik langs Rolf naar de telefoon en druk bewust op de knop van de speaker.
‘Chloe Fens,’ zeg ik werktuigelijk.
‘Met Hilde. Zeg ik weet niet wat je daar aan het doen bent, Stefan wilde net jullie kantoor al binnenlopen. Ik hem gezegd dat je in het archief zit dus hij is je daar zoeken, maar het is een kwestie van minuten voor hij weer hier is.
Ik zucht van verlichting. Stel je voor als hij was binnengekomen.
‘Dank je, Hilde,’ zeg ik.
‘Ik ga even koffie halen,’ mompel ik tegen Rolf, als ik de speaker weer uit heb gezet. Hij stopt een flap van zijn overhemd terug in zijn broek en gaat ontspannen achterover zitten.
‘Kam ook je haar even, als je langs een spiegel komt,’ lacht hij.
Zo snel ik kan, verdwijn ik naar de gang. Als ik even later gefatsoeneerd terugkom, leunt Stefan tegen mijn bureau.
‘Lukt het een beetje met het overdragen van je werk, Chloe?’ vraagt hij.
Ik weet niet waar ik moet kijken, dus knik ik alleen maar.
‘Ik breng Chloe straks naar het vliegveld,’ zegt Rolf. ‘We zorgen ervoor dat alles vanmiddag om half twee op je bureau ligt. Dat congres van zaterdag doen we niks mee, daar valt geen chocola van te maken. Het was allemaal filosofisch geneuzel, geen lezer die daar iets van begrijpt.’
‘En de andere artikelen waar je mee bezig was?’ vraagt Stefan.
‘Rolf neemt ze van me over, Hilde kan ook een deel van het werk op zich nemen.’
‘Ik wil niet dat de bureauredactie eronder komt te lijden,’ zegt Stefan.
‘Het zijn maar twee artikelen,’ zeg ik. ‘Verder krijgt ze de persberichten zoals je eerder al aangaf.’
Stefan werpt een blik op mijn actielijst. Ik wijs de items aan die ik aan Hilde wil geven.
‘Ik wil toch dat Rolf deze stukken schrijft,’ zegt hij ten slotte. ‘Hilde kan de punten en komma’s goed zetten.’
Ik baal plaatsvervangend voor Hilde. Aan Stefans blik zie ik dat nog een keer aandringen geen zin heeft.
‘Tot volgende week dan, hè,’ zegt Stefan. ‘En sterkte.’
Ik bedank hem. Nu deze items zijn verdeeld, zijn Rolf en ik klaar met de overdracht. Ik moet alleen nog langs Hilde voor de persberichten. Ik loop de redactiekamer binnen. Ze zit aan de telefoon, het gesprek loopt ten einde.
Als ze neerlegt, schraap ik mijn keel. Verschrikt kijkt ze om. Ze heeft me niet horen aankomen.
‘Ik heb hier nog een aantal taken die ik aan je over moet dragen,’ zeg ik. Ik laat haar het lijstje zien.
‘Oh persberichten,‘ zegt ze, ‘ik heb toch niks te doen, dus dat kan er ook wel bij.’
‘Hee,’ zeg ik, ‘als je het niet aan kan, dan moet je bij Stefan zijn, die zei dat ik dit aan jou moest geven. Je hoeft het niet op mij af te reageren.’
‘Sorry, het is al goed,’ zegt ze, en pakt de lijst van me aan.
‘Verder nog iets? Geen interviews of achtergrondartikelen?’
‘Nee, dat was het. De rest moet ik aan Rolf overdragen, ik heb geprobeerd je twee interviews te geven, maar Stefan vond het niet goed.’
‘Jammer. Toch bedankt,’ zegt ze, duidelijk teleurgesteld.
‘Ga je echt weg vanwege Alex?’ vraagt ze dan.
Ik kijk om me heen. Even verderop staat Gwen met Joost te praten.
‘Loop even mee, dan halen we koffie,’ zeg ik, en pak Hilde bij de arm. Samen lopen we naar de gang. Bij de automaat is het rustig.
‘Het is dat hele gedoe rondom dat meisje, Sanne Telman.’
‘Wat is daarmee?’ vraagt Hilde.
‘Ik weet niet of ik dit aan jou moet vertellen,’ begin ik. ‘Maar ik denk dat Alex er misschien iets mee te maken heeft.’
Hilde’s ogen worden groot. ‘Dat meen je niet. Waarom denk je dat?’
Ik vertel haar over de foto waar Sanne op staat.
‘En jij denkt dat Alex die gemaakt heeft?’
Ik knik. ‘Hij kon bij de camera.’
‘Denk je echt dat hij dat meisje, die Sanne, gefotografeerd heeft en haar toen heeft omgebracht? Moet je dan niet naar de politie?’
‘Ik weet het niet zeker,’ zeg ik. ‘Ik twijfel.’
‘En Alex was de enige die bij de camera kon? Je hebt hem toch ook wel eens meegenomen naar hier?’
‘Ja dat klopt.’
‘Ik wil je niet bang maken om niks,’ zegt ze. ‘Maar dan kon Rolf er toch ook bij? Hij is zo vaak de deur uit. Zou je de camera gemist hebben als hij een paar uur weg was geweest?’
Ik moet nadenken. Vaak vliegen mijn werkdagen om, ze zijn voorbij voordat ik er erg in heb. Rolf is soms een paar uur achtereen buiten de deur. Ik kijk overdag nauwelijks in mijn tas, en als ik naar buiten ga vergeet ik hem de helft van de tijd mee te nemen.
‘Ik denk het niet,’ antwoord ik tenslotte.
‘Dan kan Rolf het ook gedaan hebben,’ zegt Hilde. ‘Nogmaals, ik wil je niet bang maken hé? Als jouw gevoel zegt dat hij er niks mee te maken heeft dan klopt dat waarschijnlijk. Weet je wat, vergeet dit maar. Ik had dit niet moeten zeggen.’
Samen lopen we terug naar de redactieruimte. Ik wil net naar mijn eigen kamer terug gaan als Gwen opkijkt.
‘Geniet van je vakantie.’ Het sarcasme druipt van het laatste woord af.
‘Als het een vakantie was, dan ging ik wel ergens anders heen,’ zeg ik.
Gwen lacht. ‘Ja, dan ging je vast niet naar je zus.’
‘Zeg, wat is jouw probleem? Ben je soms jaloers? Op mijn kapotte relatie?’
Verdorie, nu heb ik me nog uit de tent laten lokken.
‘Zoveel problemen lijk je er niet mee te hebben. Je hebt toch al een ander?’
‘Val toch dood,’ zeg ik en draai me om.
‘Sloerie,’ hoor ik haar mompelen. Ik vertrek geen spier, loop terug naar mijn kamer. Ze is niet belangrijk. Toch doet haar opmerking pijn.
*
‘Heb je alles?’
‘Ja, ik had niet echt veel bij me en het meeste zat toch nog in de koffer.
Ik loop naar de deur, die hij voor me openhoudt. We hebben nog een keer snel en heftig gevreeën. Nu moeten we echt gaan anders mis ik mijn vliegtuig.
‘Je tas?’ vraagt hij.
‘Oh ja.’
Ik controleer of mijn paspoort erin zit. Dan zie ik de camera en het mapje met foto’s. Ik haal ze eruit.
‘Zijn dat de foto’s van Sanne en van de lotto? Neem je die ook mee?’ vraagt Rolf.
‘Ja,’ zeg ik.
‘Is het niet verstandiger om ze hier te laten? Voor als er wat gebeurt?’
‘Ik heb ze liever bij me,’ zeg ik, terwijl ik ze in mijn tas terugsteek. ‘Nu moeten we echt gaan, anders kom ik te laat.’
Rolf trekt de deur achter ons dicht en draait de sleutel om. Samen lopen we naar beneden, naar zijn auto, die om de hoek geparkeerd staat. Even later rijden we richting de snelweg. Het is niet ver naar Schiphol, met de auto een minuut of twintig.
‘Heb je een goede band met je zus?’ vraagt Rolf.
Ik knik. ‘Best wel, voor zover dat gaat op afstand. Ze woont daar nu vijf jaar, we hebben elkaar natuurlijk niet zo vaak gezien als ik zou willen. Hannah zie ik vaker.’
‘In welk deel van Londen woont ze?’
‘Vlakbij Hammersmith.’
‘Je hebt daar in ieder geval even rust. Geen zorgen om Alex, die telefoontjes, de inbraak.’
‘Oh jee.’ Ik schrik. ‘Dat ben ik helemaal vergeten. Ik had de slotenmaker nog moeten bellen vanochtend.
‘Daar zou ik me niet zo’n zorgen om maken,’ zegt Rolf. ‘Dat regelt Alex dan zelf maar, toch?’
‘Ik betwijfel of hij dat gaat doen.’
‘Zijn er dingen waar je heel erg aan gehecht bent? Dingen die niet vervangen kunnen worden als ze verdwijnen?’
Ik denk na. Mijn sieraden heb ik meegenomen. Ze liggen nu bij Rolf, ik neem ze niet mee op reis. Ik heb thuis nog foto’s van mijn ouders. Als het nodig is, heeft Celine daar ook afdrukken van en waarschijnlijk ook nog negatieven. Eigenlijk is alles wat in ons huis ligt van Alex en mij samen.
‘Er ligt niks waar ik bijzonder aan gehecht ben.’
‘Laat het dan een paar dagen los,’ zegt hij. ‘Als je zaterdag terugkomt, is er nog tijd genoeg om alles te gaan regelen.’
‘Laat je het me weten als er iets gevonden wordt in de zaak van Sanne?’ vraag ik. ‘Als ze iemand oppakken, of als ze nog wat vinden.’
‘Dat doe ik,’ zegt Rolf. ‘Ik houd mijn ogen en oren open. Denk je nog steeds dat Alex er iets mee te maken heeft?’
‘Hij lijkt heel rustig en stabiel,’ zeg ik. ‘Maar af en toe kan hij best een opgefokt mannetje zijn.’
Rolf fronst zijn wenkbrauwen. ‘Denk je dat hij ertoe in staat is iemand te ontvoeren, bijna een week vast te houden, dan pas te vermoorden en vervolgens het lichaam in zee te dumpen.’
‘Is ze zo lang vastgehouden voordat ze vermoord werd?’
‘Ja, in tegenstelling tot wat de politie eerder dacht, was ze nog geen vierentwintig uur dood toen ze gevonden werd. Tussen het moment van haar verdwijning en het moment dat haar lichaam gevonden werd, heeft ze ergens een week doorgebracht. De politie gaat er vanuit dat dat geen vrijwillig vakantieverblijf was, ze is in die periode niet gezien, heeft niet gepind en haar telefoon stond uit.’
‘Dat wist ik niet.’
‘Ik hoorde die details ook pas vanochtend toen jij bij Stefan zat.’
‘Waarom heb je dat dan niet eerder verteld?’ vraag ik.
‘Omdat Hilde de hele tijd stond te luistervinken bij de deur. Ze zit te azen op dat dossier, ze zou het het liefst zo uit mijn handen trekken. Ik denk dat ze haar eigen werk een beetje beu is, en dat ze hogerop wil.’
‘Ze mag ook alleen maar simpel correctiewerk doen en persberichten verwerken van Stefan. Ik kan me best voorstellen dat ze ook een keer wat wil schrijven.’
‘Tja, misschien moet ze eerst leren om zich wat socialer te gedragen voordat Stefan haar interviews laat afnemen. Maar goed, om terug te komen op Alex. Ik denk dat hij inderdaad driftig kan worden als hij getriggerd wordt. Toen ik daar zondag met je was, kon je duidelijk zien dat hij op ontploffen stond, dat is impulsief gedrag. Als hij dan al zo agressief reageert…’
Ik voel een knoop in mijn maag. Rolfs woorden klinken zo beschuldigend. Ik kan het niet rijmen met de Alex die ik ken, dan zou ik jarenlang met een moordenaar geleefd hebben. Nee, dat kan niet.
‘Om zoiets te doen, moet je heel berekenend zijn. Daartoe acht ik hem niet in staat,’ zeg ik.
Hij knikt. ‘Als jij het zegt, maar pas alsjeblieft op met hem.’
Mijn telefoon gaat over.
‘Met Chloe Fens.’
‘Hallo, met Lenie Verhoeven van het Stadsblad, u hebt van de week met een collega gesproken over een advertentie, klopt dat?’
‘Ja, dat klopt.’
‘Dezelfde advertentie is vandaag weer aangeboden met hetzelfde telefoonnummer.’
Ze noemt de twee nummers voor me op zodat ik ze kan controleren. Het zijn de nummers van mijn vaste lijn en van mijn mobiel.
‘Met dat laatste nummer belt u nu,’ zeg ik.
Even is het stil. ‘Oh ja, nu zie ik het,’ zegt ze.
Geen bijster intelligent type, die Lenie.
‘Mevrouw?’ zegt ze. ‘Het is mij duidelijk dat er iets niet klopt, we gaan dit voor u uitzoeken. Kan ik u op dit nummer terugbellen?’
‘In principe wel,’ zeg ik. ‘Het kan alleen zijn dat ik de komende dagen minder goed bereikbaar ben. Gaat u die advertentie plaatsen?’
‘Nee, dat laten we achterwege omdat we uw telefoonnummer hebben kunnen controleren en u duidelijk geen opdracht hebt gegeven tot plaatsing.’
‘Zou u mij de naam kunnen geven van degene die de advertentie bij u heeft aangeboden?’
Ik weet dat de kans klein is dat ze losser is met die informatie dan haar collega, maar het valt te proberen.
‘Dat kan ik doen,’ zegt ze, ‘alleen is mijn computer net vastgelopen en ik kan niet in het systeem. Is het goed dat ik u daarover later terugbel?’
‘Heel graag, u mag me ook mailen,’ antwoord ik.
Ik geef haar mijn e-mailadres en druk haar op het hart dat ze me ook een sms mag sturen.
‘Het lijkt erop dat ik binnenkort de naam krijg van Barbara van de massagesalon,’ zeg ik tegen Rolf als ik opgehangen heb.
‘Ik ben benieuwd,’ zegt Rolf.
‘Houden wij eigenlijk contact?’ vraag ik.
‘Natuurlijk. Als je wilt bel ik je.’
‘Ja. Lijkt me fijn.’
Rolf is met me meegelopen tot aan de incheckbalie. Mijn koffer is al via de lopende band verdwenen. Ik heb mijn boarding pass en mijn paspoort in de hand.
‘Ik moet zo naar binnen,’ zeg ik.
Het is nog best een stuk wandelen naar mijn vertrekgate. Wil ik er tijdig zijn en niet hoeven rennen, zoals je altijd in films ziet, dan moet ik nu gaan lopen.
‘Ik kom je zaterdag halen, oké?’ zegt hij.
‘Is goed.’
Ik kijk naar hem op. Hij kust me. Ik kus hem terug. Hij houdt me vast, ik adem diep in, zou zijn warmte, zijn geur, zo mee willen nemen. Helaas gaat dat niet.
We laten elkaar los. Ik begin te lopen, langs de incheckbalie naar de paspoortcontrole. Ik zwaai, zie hem terugzwaaien.
Mijn handtas gaat op de band. Mijn horloge moet af, de sleutels uit mijn zak, een paar losse euromunten, ze gaan allemaal in het plastic bakje door de röntgen. Ik zwaai nog een laatste keer, dan draai ik me om en loop door het poortje.
Vroeger, wanneer ik met Celine reisde, droeg ik vaak kistjes met stalen neuzen. Dat was leuk, dan gingen de alarmbellen geheid af en werd je gefouilleerd. Op mijn gympen reageert het poortje niet en even later sta ik in de taxfree-afdeling.
Een kwartier later ben ik bij mijn vliegtuig. Bij de gate is het al vol. De stewardessen staan klaar om met het instappen te starten. Daar ga ik dan.
Ik vind vliegen heerlijk. Ik kan me niet voorstellen dat er mensen zijn met vliegangst. Afgezien van het feit dat het de veiligste manier van reizen is, is het ook opwindend. Het begint voor mij al bij de luchthaven. Ik houd van de drukte, de bedrijvigheid. Allemaal mensen die ergens naartoe gaan. Die op weg zijn.
De sfeer die er heerst is er een van verwachting. Het is anders dan op een treinstation waar forenzen elke dag in een sleur naar hun bestemming reizen. Een luchthaven leeft.
Het vliegen zelf is saai, afgezien van het opstijgen en de landing. De take-off geeft me bijna evenveel adrenaline als een achtbaanrit. Landen is minder opwindend, toch is het altijd spannend. Want alhoewel ik weet dat het bijna nooit verkeerd gaat, denk je toch altijd, stél. Stel dat er wat gebeurt. En als de landing dan goed is gegaan en je taxiet naar de aankomstgate, dan ben je blij dat je er bent.
De vlucht duurt een goed uur. Eigenlijk is het meer opstijgen en landen. Ik heb voor ik aan boord ging Celine nog gesproken. Ze stond erop me af te komen halen. Het is waanzin, want er loopt een goede metroverbinding naar haar huis en toch kreeg ik het niet uit haar hoofd gepraat.
Ik sta nu buiten bij de taxistandplaats, daar zou ze naartoe komen. ‘Hier, Chloe, aan de overkant!’ hoor ik ineens roepen. Celine wuift naar me. Ik ren tussen twee taxi’s door naar haar toe.
‘Hoe gaat het? Heb je een goede vlucht gehad?’
‘Het gaat wel. Het vliegen ging goed, ondanks de mist.’
We stappen in. Achter ons staat een taxi te wachten.
‘Je mag hier eigenlijk helemaal niet staan,’ zegt Celine. Ze trapt het gas in en rijdt er snel vandoor. Mijn zusje is een snelheidsduivel. In Engeland krijg je punten op je rijbewijs als je de fout in gaat en ze zit bijna aan het maximum.
‘Doe rustig joh, ik heb geen haast,’ zeg ik. Ze gaat iets langzamer rijden.
Ik moet wennen aan de auto’s die ons rechts tegemoet komen, gelukkig heb ik eerder zelf in Engeland gereden en weet dat het over een dag of twee volstrekt natuurlijk aanvoelt.
Mijn telefoon heeft tijdens de vlucht uitgestaan. Ik bedenk nu dat ik hem beter weer aan kan zetten.
Er zijn twee berichten. Het eerste is van Rolf.
LAAT JE HET EVEN WETEN ALS JE GOED AANGEKOMEN BENT?
Het tweede bericht is van Celine. Ze meldt nog een keer dat ze me komt ophalen en dat ik niet in de metro mag stappen. Ik moet erom lachen. Ik tik een sms aan Rolf, dat ik veilig in de auto zit bij mijn zus en dat we vanavond waarschijnlijk enorm gaan zuipen in een of andere pub.
Celine woont samen met Pete niet ver van het centrum in een appartementje. Ik ben hier graag, er hangt een fijne sfeer in het huis. Ze hebben een woonkamer, één slaapkamer, een keukentje en een douche.
De woonkamer heeft een lager gelegen gedeelte, waardoor een deel is afgescheiden. Ze hebben er een zithoek van gemaakt die je via drie traptreden bereikt. ’s Avonds kun je van dat gedeelte een slaapkamer maken door een voile gordijn dicht te trekken.
Ze hebben geen bankstel, op de grond liggen grote vierkante, kleinere ronde en rechthoekige zachte kussens met in het midden een heel laag tafeltje. De kussens zijn mijn bed voor de komende nachten.
Als ik binnenkom, ruik ik wierook. Overal staan prulletjes, oosterse olifantjes, kommetjes, waxinelichtjes. Voor het raam hebben ze grote gebatikte sjaals hangen die over een koord dichtgeschoven kunnen worden.
‘Pete is uit met vrienden, ik heb hem weggestuurd,’ zegt Celine, als we binnenstappen. ‘Wil je nog wat eten?’
Mijn maag knort. ‘Graag.’
Ze duikt in de koelkast en haalt een mutton pie tevoorschijn, brood en een pot beleg. ‘Jij eet nog steeds geen vlees hè?’
‘Nope.’
‘Dan neem ik de pie. Toast met lemon curd?’
Ah, dat heb ik gemist. Je kunt het tegenwoordig in Nederland in de supermarkt krijgen, toch koop ik het om de een of andere reden in Nederland nooit. Nu ik weer in Engeland ben, heb ik er ineens zin in. Het hoort bij dit land.
Even later zitten we aan de keukentafel, zij met haar pastei, ik met drie sneeën toast en een glas cider.
‘Vertel eens wat er allemaal aan de hand is,’ zegt ze. ‘Het is uit met Alex?’
‘Ik geloof het wel,’ antwoord ik. ‘Nee, ik weet het vrij zeker.’
‘En dat heeft wat te maken met die Rolf?’
‘Nee, eigenlijk niet,’ begin ik, ‘het loopt allemaal een beetje door elkaar.’
Ik vertel haar alles wat de afgelopen weken gebeurd is.
‘Jemig,’ zegt ze. ‘Ik kan me voorstellen dat je even weg moest.’
‘Ik ben zo in de war,’ zeg ik. ‘Ik weet niet meer wat ik ervan moet denken. Er zijn maar een paar dingen waarvan ik zeker ben.’
‘En dat zijn?’
‘Dat ik me goed voel bij Rolf. Hij heeft me de hele tijd gesteund. En dat het voorbij is met Alex. Onze relatie werkte gewoon niet. Daar valt niks meer te redden.’
‘Dat zegt je gevoel?’
‘Ja.’
‘Je gevoel is meestal juist. Wat is op het moment je grootste probleem?’
‘Of ik wel of niet met de foto van Sanne naar de politie moet. Ik wil Alex niet ten onrechte beschuldigen, maar stel dat hij er wél wat mee te maken heeft…’
‘Ben je bang?’
‘Niet voor hem,’ zeg ik. ‘Wel om de verkeerde beslissing te nemen.’
‘Even niet meer aan denken,’ zegt ze. ‘We gaan ons bezatten en dan gaan we morgen kijken of we de zaken op een rijtje kunnen krijgen.’
Dat is Celine. De wiskundige, de onderzoeker. Ik kan ook structuren aanbrengen, om een goed artikel te schrijven moet je dat kunnen, Celine kan het net iets beter.
‘Vertel me nu eens over Rolf,’ zegt ze lachend. ‘Ik wil alles weten.’
Ik was al behoorlijk aangeschoten door de cider voordat we weggingen. In de pub waar Celine me mee naartoe genomen heeft, heb ik al twee pints gedronken. Je wordt er sneller dronken van dan van bier of wijn. Ik heb tijdens het eten wat over Rolf verteld, maar niet veel. Nu vraagt ze weer naar hem.
‘Hij is lekker,’ zeg ik. ‘Net als deze cider. Doe nog maar een glas.’
Celine wenkt de barkeeper, die nog twee glazen voor ons neerzet. ‘Last rounds,’ zegt hij.
‘Wil je er dadelijk nog een? Dan moeten we nu bestellen, om elf uur gaat de bar dicht.’
Ik twijfel. ‘Komen we dan nog thuis?’
‘We komen altijd thuis.’
Celine kan meer drinken dan ik. Ik val na een paar glazen om, zij blijft gewoon alcohol naar binnen gieten.
‘Wat doen we morgen?’ vraag ik.
‘Uitslapen. En we gaan lekker foto’s maken met die camera van je.’
Ik betwijfel even of dat een goed idee is, ik ben alleen niet in staat te protesteren. Morgen is morgen.
‘Een glas is genoeg,’ zeg ik. Ik voel mijn telefoon trillen in mijn broekzak. Het is een tekstbericht.
BEN JE AL DRONKEN?
Ik stuur terug dat ik goed op weg ben.
SLAAP LEKKER STRAKS
JIJ OOK XXX
Celine probeert mee te kijken.
‘Het is Rolf.’
‘Hij stuurt je wel vaak berichtjes, hè?’
‘Vind je?’
‘Ja joh, je lijkt wel een verliefd kalf. Hij vindt je vast leuk hoor, maar ik vind het wel wat overdreven.’
‘Ik ben geen flieft kalf.’
‘Een dronken kalf dan. Kom, we gaan.’
Ze pakt me onder mijn arm en we lopen samen de pub uit. Zij loopt, ik strompel met haar mee. Mijn hoofd tolt. ‘Hola,’ hoor ik haar nog zeggen. Een voorbijganger lacht naar me. Uit een kroeg verderop klinkt gitaarmuziek. Ik ben misselijk.
Dinsdag 29 november
‘Hier heb je pijnstillers.’
Celine schuift me een paar roze smarties toe. Ik slik ze door met het water dat ze me voorzet. Ik moet echt ophouden met pillen slikken. Ik moet ophouden met drinken. Met te veel drinken.
‘Hoe voel je je?’
‘Beroerd.’
‘Je krijgt zo koffie.’
‘Echte koffie?’
‘Ja, we hebben een cafetière.’
Mooi. De koffie die je hier in restaurants krijgt is doorgaans niet te zuipen. Britten weten uitstekende thee te maken, de koffie daarentegen smaakt naar slootwater. Ik ben blij dat Celine een paar goede Nederlandse gewoonten heeft behouden.
‘Volledig Engels ontbijt, maar dan zonder vlees?’ vraagt ze.
‘Is dat wel verstandig? Mijn maag is nog niet bekomen van gisteravond.’
‘Een goed vet ontbijt doet wonderen,’ zegt ze. ‘En als het niet werkt dan spuug je het gewoon uit en dan is dat ook weer uit je systeem verdwenen.’
‘Doe maar dan.’
Even later staat er een bord met twee gebakken eieren, aardappelkroketten, witte bonen in tomatensaus en toast voor me. Niet uit de toaster, maar gebakken in de pan in boter. Het vetgehalte moet enorm zijn. Ik neem een hap die wonderwel goed valt. Als mijn bord leeg is, voel ik me al beter.
‘Wat gaan we doen vandaag?’ vraag ik. ‘Jij had een idee over hoe we de rotzooi in mijn leven een beetje kunnen ruimen?’
‘Ja,’ zegt ze. ‘Allereerst gaan we bewijzen dat die camera van jou niks geks doet. ‘We gaan lekker de stad in, schieten het rolletje vol en dat laten we ontwikkelen. Dan zul je zien dat er niks aan de hand is met je toestel en dat er dus een andere verklaring is voor die foto’s.’
‘En wat als er toch weer iets geks op staat?’ vraag ik.
‘Dat gebeurt niet,’ zegt ze vastberaden.
‘En daarna?’
Mijn telefoon piept. Ik vlieg erop af.
‘Zeg, hou eens op met dat lovey-dovey gedrag,’ klaagt ze. ‘Dat is al het zoveelste bericht vanmorgen.’
‘Ze zijn niet allemaal van Rolf.’
‘Maak dat de kat wijs.’
‘Kom, dan gaan we zo de stad in.’
We kunnen rechtstreeks met de Tube naar de binnenstad. Bij Picadilly Circus stappen we uit. Daarvandaan is het een klein stukje lopen naar Westminster.
‘Begin maar met klikken,’ zegt Celine.
Ik pak mijn camera, we hebben hem bij een kiosk voorzien van een nieuw rolletje en ik zoek naar iets wat ik mooi zou kunnen fotograferen.
‘Kom op,’ zegt ze. ‘Als een Japanner. Het gaat om het experiment, niet om het maken van de World Press foto.’
‘Wil jíj het anders doen?’ vraag ik.
‘Foto’s maken van mijn eigen stad? Kom op, zeg! Bovendien denk ik dat het beter is dat jij het doet. Ik ben geen zweefteef, maar nu zou je kunnen bewijzen dat jouw aura of aardstralen of wat dan ook niets met die rare foto’s te maken hebben.’
Ik richt de lens op de Westminster Abbey en druk af. Dan maak ik nog twee foto’s, een met veel lucht. Stiekem denk ik dat er dan ruimte is voor een ander beeld erbij.
We wandelen verder naar de Westminster Cathedral die even verderop staat. Ik vind het rode bakstenen gebouw veel mooier dan de Abbey.
Na een kort bezoek lopen we verder naar Green Park.
Jammer genoeg is het te koud om te gaan zitten.
‘Hoeveel foto’s heb je nog?’ vraagt Celine.
Ik kijk. ‘Nog drie.’
‘Die mensen daar in de verte,’ zegt ze. Ik klik en draai de film verder.
‘De gates, heb je die er al op staan?’
Ze wijst naar de hekken van Buckingham Palace, een rij prachtige witte zuilen met daartussen zwarte hekken die met goud versierd zijn. Ik maak er een foto van.
‘Ook nog een van ons samen,’ zegt Celine. Ze loopt op een vrouw af die aan komt lopen met een aangelijnde poedel.’
‘Could you take our picture?’ vraagt ze. De dame glimlacht en knikt.
Celine neemt de camera van me aan en geeft hem aan de vrouw. Ze komt naast me staan met haar arm om me heen.
‘Smile!’
En dat was de laatste foto van het rolletje. De vrouw geeft de camera terug en Celine bedankt haar uitvoerig. ‘Kom op, dan laten we dit ontwikkelen, en dan gaan wij winkelen.’
Woensdag 30 november
Een dag later zitten we samen in een tearoom over de afdrukken gebogen. Er staat niets geks op. Helemaal niks. Alle foto’s hebben wel het mooie Lomo-effect, afgezien daarvan staat alles er precies op zoals ik het door de lens heb gezien. De foto van Celine en mij is ook goed gelukt.
‘Zie je nu wel?’ zegt Celine. ‘Met die camera is niks mis. Die fotografeert gewoon zoals hij moet. Geen toekomst of verleden of andere dimensies, dus dat kunnen we afstrepen.’
Het klinkt logisch.
‘En nu?’ vraag ik.
‘Nu moeten we die andere foto’s nog verklaren.’
Ze is even stil, lijkt na te denken. ‘Je vertelde toch dat Rolf bij de Lotto had nagevraagd wanneer die nummers waren gevallen?’
‘Ja.’
‘Misschien moeten we zelf even bellen. Voor hetzelfde geld hebben ze niet goed gekeken en zijn die nummers al een keer eerder gevallen.’
‘Dan had ik dat gezien, dat was vast en zeker in de krant gekomen.’
‘Misschien heb je het bericht gemist?’
‘Joh, wat is de kans daarop? Ik zie bijna alles van Reuters en het anp voorbij komen.’
‘Die kans is klein. Maar de kans dat dezelfde reeks lottogetallen twee keer valt, is óók klein. Toch gebeurt dat regelmatig.’
Ik kijk haar ongelovig aan.
‘In 2009 is het in Bulgarije gebeurd en in 2010 in Israël. En dat binnen één maand.’
‘En jij weet dat allemaal?’
‘Ik ben statisticus. Dit is mijn werk.’
‘Ik bel Rolf wel even.’
Ze lacht. ‘Nee joh, we bellen gewoon zelf, dat hebben ze zo opgezocht. Je vriendje bel je vanavond maar.’
Ik zoek het nummer van de Lotto op en bel. Meteen krijg ik een bandje met een keuzemenu. Ik druk op de drie voor ‘overige vragen’. Al snel krijg ik een vriendelijke dame aan de lijn die het voor me gaat uitzoeken. Ik word in de wacht gezet.
‘Ze kijkt het even na,’ fluister ik naar Celine. Ik hoop dat het niet lang gaat duren anders heb ik straks een torenhoge telefoonrekening. Gelukkig komt de dame snel bij me terug. Ik noem voor de zekerheid nog een keer alle nummers voor haar op. Als ik neerleg trillen mijn handen.
‘En?’ vraagt Celine.
‘Deze uitslag is een keer eerder gevallen, in 2004, alleen met een andere kleur.’
‘Dus die foto’s van jouw eerste rolletje zijn van 2004,’ concludeert ze.
Ik voel me ineens enorm opgelucht. De camera heeft geen helderziende vermogens. Het waren gewoon oude foto’s. Waarbij toevallig, heel toevallig, dezelfde lottoballen in beeld waren als in de trekking van drie weken geleden.
Celine nipt van haar thee.
‘Dat werpt wel een ander licht op Rolf,’ zegt ze.
‘Hoezo? Wat heeft die er mee te maken?’
‘Hij had toch die uitslag opgevraagd? Als je nu kijkt hoe makkelijk dat ging dan vraag ik me af waarom hij zei dat er geen match was. Het zou wel een enorme rotstreek zijn van hem als dat expres was.’
‘Denk je echt dat hij dat expres gedaan heeft?’ vraag ik. ‘Ik kan geen reden verzinnen waarom hij daarover zou liegen.’
‘Wat nu als er een verband is met de foto van dat meisje?’
Even is ze stil. ‘Heb je de camera altijd bij je gehad?’
‘Nee,’ zeg ik. ‘Hij lag de helft van de tijd thuis.’
Dan bedenk ik, dat ik, toen ik hals over kop weg moest voor die suïcidale man op het dak van de V&D, mijn tas op kantoor heb laten liggen.
‘Op mijn werk lag hij ook wel eens op mijn kamer, terwijl ik er niet was,’ zeg ik.
‘Kon Rolf er dan bij?’ zegt Celine.
‘Hij zit bij mij op de kamer.’
‘Zou het kunnen dat hij…?’
Ik word koud van binnen.
‘Nee, dat kan niet. Waarom zou hij?’
‘Om ervoor te zorgen dat je Alex ging wantrouwen?’
‘Maar hoe kon hij een foto van Sanne maken?’
‘Hij verslaat toch het nieuws over die zaak? Hebben jullie geen persfoto’s voor in de krant?’
Ik knik. ‘Ja, hele stapels.’
‘Laat die foto nog eens zien,’ zegt ze.
Ik pak de stapel uit mijn tas en geef hem aan haar. Ze pakt de foto van Sanne eruit en bekijkt hem aandachtig.
‘Het is een double exposure. Ik durf te wedden dat de afbeelding van Sanne van een bestaande foto is gemaakt. Omdat de zee en het strand erdoorheen lopen, zie je dat niet.’
‘Een foto van een foto?’
‘Ja, dat kan heel goed. Het lijkt me ook de meest logische verklaring. Dan is de film gewoon doorgedraaid zonder het rolletje te transporteren en jij hebt jouw foto van de zee eroverheen gezet.’
Het kan. De woorden van Celine galmen nog na in mijn hoofd. Dan is de foto gemaakt in de week voordat ik naar het strand ging, ik kan alleen niet geloven dat Rolf het gedaan heeft. Ik wil het niet accepteren.
‘Het zijn net puzzelstukjes die in elkaar vallen,’ zegt Celine. ‘In de wetenschap is het zo dat de meest eenvoudige verklaring vaak de juiste is. Je kunt heel ingewikkeld beschrijven hoe de zon om de aarde draait, maar het model waarbij de aarde om de zon draait is heel simpel.
Dan, plotseling, bedenk ik iets. Alle persfoto’s komen binnen bij het secretariaat, bij Hilde.
‘Misschien kan Hilde helpen,’ zeg ik. ‘Zij regelt alle persfoto’s en ze zit vlak bij onze werkkamer, ze kan iets gezien hebben.’
‘Kan zij de foto niet gemaakt hebben?’ vraagt Celine.
‘Nee joh, waarom zou ze? Ze is altijd aardig tegen me, neemt werk van me over. Als ze al een reden heeft om iemand een hak te zetten dan is dat bij Rolf,’ zeg ik.
‘Misschien is ze jaloers dat jullie samen wat hebben?’
‘Dat is iets van de laatste paar dagen, toen ik die camera kocht speelde dat nog niet.’
‘Hoe zit het eigenlijk met die rare telefoontjes?’ vraagt ze. ‘Weet je al wie die advertentie heeft opgegeven?’
Shit. Helemaal vergeten. Ik roep mijn e-mail op. Er is een bericht van het Stadsblad. De naam staat bovenin de mail. Sanne Telman. Ik laat mijn telefoon vallen.
‘We maken een lijstje,’ zegt Celine.
‘Allereerst hebben we Alex, die geen motief heeft om je te sarren maar die wel toegang had tot je camera. Dan hebben we Rolf die er wel baat bij heeft dat je bij Alex weggaat en die heel veel weet van de verdwijning van Sanne. Ook hij kon bij je camera en hij heeft de informatie over de lotto-uitslag achtergehouden.’
‘Misschien is dat een misverstand,’ zeg ik. ‘Het kan toch zijn dat hij iemand anders heeft gesproken die het niet kon vinden? Rolf heeft me in alles gesteund. Hij was er altijd voor me.’
Ze knikt. ‘Maar hoe verklaar je dat Sanne Telman zogenaamd met de advertentie te maken zou hebben?’ zegt ze. ‘Degene die de advertenties heeft geplaatst moet geweten hebben van je foto’s. Dat is gewoon gedaan om je te sarren.’
‘En dan was er ook nog die inbraak,’ zeg ik. ‘En die vage figuur die naar ons huis stond te loeren.’
‘Dat moet verder uitgezocht worden door de politie.’
‘Dan moet ik terug. De politie weet al van de inbraak. Ik moet ze in ieder geval gaan melden van die advertentie. En dan hopen dat ze een verband vinden.’
‘Kun je niet gewoon tot zaterdag blijven en de politie hiervandaan bellen? Ik neem aan dat je niet echt fysiek aanwezig hoeft te zijn om die informatie door te geven.’
Nee, dat is waar. Je kunt tegenwoordig al via internet aangifte doen, zonder dat je een agent te zien krijgt. Toch lijkt het me handiger als ik dat persoonlijk doe.
‘Ik weet niet of via internet communiceren zo’n goed idee is,’ zeg ik. ‘Ik wil gewoon meteen de juiste agent spreken zodat het niet te lang blijft liggen.’
Ik zie op mijn horloge dat het nog net voor vijven is in Nederland.
‘Ik bel kantoor,’ zeg ik. ‘Ik wil eerst nog iets navragen. Hilde kan ons verder helpen.’ Ik schrijf snel een paar vragen op, zodat ik niet de helft vergeet.
Hilde neemt vrijwel meteen op.
‘Hai,’ zegt ze. ‘Hoe gaat het daar? Kom je een beetje tot rust?’
‘Het gaat al wat beter,’ zeg ik. ‘Ik heb wat informatie nodig.’ Ik zet mijn telefoon op de speaker, zodat Celine kan meeluisteren.
‘Zeg het maar.’
Ik kijk op mijn lijstje. Ik wil weten wat er gebeurd kan zijn met mijn camera op kantoor.
‘Weet je nog die dag dat die kerel van de V&D wilde springen?’
‘Ja, dat weet ik nog.’
‘Was jij toen de hele middag binnen?’
‘Ja, ik geloof het wel. Ik was bezig met… Oh nee, wacht. Ik ben tien minuten naar de fietsenkelder geweest met Jasper. Hij had een lekke band en had moeite hem opnieuw op de velg te krijgen.’
Even is het stil.
‘En ik ga natuurlijk regelmatig naar het archief,’ zegt ze dan.
‘Weet je of Rolf die dag binnen was?’
‘Ja, ik denk het wel.’
‘Kan ik hem even spreken?’ vraag ik.
‘Hij is er niet vandaag.’
‘Oh?’
‘Hij heeft vrij genomen. Dat kwam niet echt handig uit omdat jij er ook niet bent, nu komt er nog meer werk bij mij en Gwen te liggen.’ Ze klinkt een beetje kribbig. Begrijpelijk.
‘Sterkte ermee dan,’ zeg ik. Iets beters weet ik niet te verzinnen.
‘Ik heb mijn tas een keer een halve dag op kantoor laten liggen, met de camera erin,’ zeg ik. ‘Volgens Hilde was Rolf toen de hele dag binnen. Hij kan die foto best gemaakt hebben.’
‘Kun je alle persfoto’s niet nog een keer opvragen?’ vraagt Celine.
‘Misschien heeft hij er een achtergehouden.’
‘Dat kan,’ zeg ik. Ik zoek in mijn mailbox naar het adres van het persbureau en stuur de vraag of ze me de volledige set willen mailen.
Plotseling wil ik naar huis. Ik wil met de politie praten. Waarschijnlijk heeft Alex niks met de moord te maken. De foto van de lotto is verklaard, de foto van Sanne is dat nu ook. Ik moet er alleen achter zien te komen of Rolf erachter zit.
Verder is er niks dat in Alex’ richting wijst. Ja, zijn ergernis toen ik Opsporing Verzocht zat te kijken, maar ik bedenk nu dat dat ook gewoon aversie tegen de tv geweest kan zijn.
Verder wil ik dat de politie uitzoekt wie die advertenties in het Stadsblad echt geplaatst heeft en aangifte doen wegens stalking of hoe het ook mag heten.
‘Celine,’ begin ik. ‘Zou je het heel erg vinden als ik mijn vlucht omboek en zo snel mogelijk naar huis vlieg?’
‘Je wilt nu toch niet naar Rolf?’ vraagt ze.
Ik sputter dat het daar niet om gaat.
‘Ik wil juist uitzoeken of hij er echt wat mee te maken heeft, daarvoor wil ik zo snel mogelijk naar het politiebureau en als ik nu hier blijf kan dat volgende week pas.’
‘Daar heb je een punt,’ zegt ze. ‘Ik zou het leuk vinden als je bleef, maar ik kan me voorstellen dat je, nu je dit alles weet, terug naar huis wilt om er wat mee te doen.’
‘Ik móét er wat mee doen,’ zeg ik. ‘Het gaat om een moordzaak. Als er een verband is, dan moet de politie die foto ook hebben en weten dat iemand een advertentie heeft geplaatst uit naam van een vermoord meisje.’
‘Ga maar bellen,’ zegt ze. ‘Ik was van plan om met kerst samen met Pete over te komen, dus het is niet dat we elkaar maanden niet meer zullen zien.’
‘Dank je,’ zeg ik.
Ik bel het nummer van de klm en vraag naar de beschikbare vluchten.
‘U kunt morgenavond nog vliegen om kwart over acht. Dan bent u om tien over half elf op Schiphol.’
Ik kijk naar Celine.
‘Is het erg als ik morgenavond vlieg?’
Deel IV - Sprakeloos
Woensdagavond 30 november
We zitten nog maar net aan het avondeten als de deurbel gaat.
‘Verwacht jij iemand?’ vraagt Celine aan Pete.
Hij schudt zijn hoofd. ‘Ik ga wel.’ Hij loopt naar de voordeur. Ik hoor hem met een man praten. Even later komt hij terug.
‘Er is bezoek voor je Chloe,’ zegt hij. Mijn ogen worden groot van verbazing. Achter hem staat Rolf.
‘Hi,’ zegt hij grijnzend. ‘Ik miste je, dus ik dacht ik kom je opzoeken.’
Een moment weet ik mezelf geen houding te geven. Waarom is hij me achterna gereisd? Hoe komt hij aan Celine’s adres?
Hij loopt naar me toe en kust me op mijn mond. Celine kijkt me vragend aan.
‘Dit is Rolf,’ zeg ik geheel overbodig. ‘Rolf, dit zijn mijn zus Celine en haar man Pete.’
Hij pakt een stoel en schuift aan.
‘Wil je ook wat eten?’ vraagt Celine.
‘Nee dank je, ik heb op Heathrow al wat genomen,’ antwoordt hij.
‘Hoe kom je eigenlijk aan dit adres?’ vraag ik.
‘Uit de telefoongids. Dat was niet zo moeilijk. Er wonen niet zoveel mensen met de achternaam Fens in de buurt van Hammersmith.’
Dan wordt het stil, we eten zwijgend.
‘Is er nog meer bekend geworden over de zaak van Sanne?’ vraag ik.
Het zit me niet lekker dat Rolf hier is. Omdat daar nu eenmaal niets aan te veranderen valt, kan ik hem beter zoveel mogelijk vragen stellen.
‘De politie zoekt nog. Ze gaan er toch weer van uit dat ze in het geheim een vriend had. Naar hem wordt nu met man en macht gezocht. Ze denken dat hij uit de buurt komt. Een man tussen de twintig en dertig jaar oud. Een zo vage omschrijving dat iedereen in die leeftijdscategorie er in zou passen. Hoe ze dat willen rijmen met dat verhaal van die schep naast haar fiets, is me een raadsel. Ik denk dat ze wanhopig zijn.’
Celine en ik kijken elkaar aan.
‘Wist je dat die lottogetallen al eens eerder gevallen zijn?’ vraagt ze dan opeens. Rolf kijkt op. Hij lijkt oprecht verbaasd.
‘Hoe weet je dat?’ vraagt hij.
‘We hebben de Lotto gebeld,’ zegt Celine, ‘in 2004 zijn deze getallen ook al gevallen.’
‘Vreemd,’ zegt Rolf. ‘Ik kreeg wat anders te horen.’
Hij frunnikt aan zijn kin. Ik probeer in te schatten of hij het echt niet wist, of dat hij doet alsof. Aan de overkant zie ik dat Celine hem ook nauwlettend in de gaten houdt.
‘Ik snap het niet,’ zegt hij. ‘Misschien hebben ze niet goed gekeken of misschien heeft Hilde de nummers verkeerd doorgegeven.’
‘Hilde?’ vraag ik.
Hij knikt. ‘Voor zoiets ga ik zelf niet bellen, dat laat ik de secretaresse doen.’
Bij de afwas hebben Celine en ik de gelegenheid om te overleggen.
‘Volgens mij liegt hij dat hij barst,’ zegt ze. ‘Lekker makkelijk, de schuld op een collega afschuiven.’
‘Wat nou als hij het echt niet wist?’ vraag ik. ‘Misschien heeft Hilde wel een nummer verkeerd verstaan. Of misschien konden ze het toen echt niet vinden.’
‘Ik zou maar uitkijken voor hem,’ zegt ze. ‘Ik vind het raar, dat hij hier ineens voor de deur stond.’
‘Ik vind het lief,’ zeg ik. ‘Er zijn tegenwoordig niet zoveel mannen die een zee voor je oversteken.’
‘Misschien ben ik dan hopeloos nuchter,’ zegt ze, ‘Want ik vind het creepy.’
Ik houd mijn mond en staar naar mijn vaatdoek. Ineens moet ik denken aan maandagmiddag, toen Rolf avances maakte. Als ik dat nu tegen Celine zeg, moet ze Rolf straks helemaal niet meer. Eigenlijk ben ik stiekem blij dat hij er is. Ik voel me in zijn nabijheid rustiger. Niet meer zo alleen.
‘Jij ook nog een cider, Chloe?’
Ik steek mijn hand op, hij voelt zwaar en ik laat hem met een klap op de tafel vallen. Een paar minuten later komt Rolf met vier volle glazen naar ons toe gelopen.
‘Op Londen,’ zegt hij en heft zijn glas.
We proosten en ik neem een flinke slok. Mijn hoeveelste glas is dit? Ik ben de tel bij vier kwijtgeraakt. De alcohol komt plotseling hard aan. Het lijkt een gewoonte te worden om teveel te drinken. Ik moet hier echt mee ophouden.
‘Ik heb zin om te poolen,’ zegt Pete. ‘Laat je glas maar staan, dat kun je straks ook nog leegdrinken.’
Midden in de kroeg staat een pooltafel. Het is niet druk in de pub, in de weekenden zal de tafel ongetwijfeld de hele avond bezet zijn. Op dit moment speelt er niemand. Pete komt terug met vier biljartkeus en een set ballen.
‘Eightball,’ zegt hij. ‘We spelen in teams, Celine en ik tegen jullie twee.’
We tossen welk team mag beginnen en Rolf stoot af. Eén van de gestreepte ballen vliegt in de pocket. Bij de tweede stoot mist hij.
Als Pete twee ballen in de pocket heeft gespeeld, ben ik aan de beurt. Ik overzie de tafel en kies mijn positie.
‘Een beetje meer naar rechts,’ hoor ik Rolf vlakbij mijn oor zeggen. ‘Anders loop je het risico dat je de witte bal erin schiet.’
Ik kijk om en zie zijn grijnzende gezicht. Ik voel zijn warmte in mijn rug en ineens krijg ik het benauwd.
‘Als we winnen heb ik andere ballen voor je,’ fluistert hij. ‘Achter de pub is een steegje, daar kunnen we…’
Hij schuift iets dichter tegen me aan en ik voel nu hoe opgewonden hij is. Ik merk dat mijn lichaam sterk op hem reageert. Alleen het idee om buiten ergens achteraf seks te hebben staat me totaal niet aan.
‘Als je het maar laat!’ roep ik uit. Meteen heb ik daar spijt van. Pete en Celine kijken me nieuwsgierig aan.
‘Is er iets?’ vraagt Pete.
‘Nee, niks,’ mompel ik. ‘Ik moest even kijken welke bal er het meest gunstig voor ligt.’
Ik stoot de witte bal aan, hij raakt de gestreepte bal die ik had willen spelen rakelings en ik zie het gelijk. Ik had meer naar rechts moeten mikken. De witte bal rolt keurig achter de gestreepte de pocket in.
‘Damn,’ vloek ik.
‘Je moet ook naar me luisteren,’ lacht Rolf.
We spelen verder, ik baal van het gemiste schot. Rolf legt regelmatig een hand om mijn middel waarbij hij de onderkant van mijn borst raakt.
‘Ik durf te wedden dat je tepels hard zijn,’ fluistert hij me in mijn oor.
Ik merk dat hij gelijk heeft. Rozig van de drank sta ik toe dat hij met zijn hand over mijn tepels streelt en er zachtjes in knijpt. Ik voel ogenblikkelijk dat mijn hart sneller begint te kloppen. Mijn wangen worden warm en ook een andere plek, verder beneden. Rolf trekt me dichter tegen zich aan en ik voel zijn hand op mijn billen.
‘Ik zou je ter plekke kunnen uitkleden,’ zegt hij als Pete aan de beurt is.
‘Je bent dronken,’ stamel ik. Verdorie, ik ben zelf dronken. Rolfs hand gaat gewoon verder, richting mijn kruis. Als we niet uitkijken worden we de tent nog uitgezet wegens onzedelijk gedrag. Ik schuif een stukje bij hem vandaan en probeer me te concentreren. Als Pete en Celine het spel glansrijk gewonnen hebben, keren we terug naar onze tafel.
‘De verliezers mogen een rondje betalen,’ zegt Pete.
‘Het is jouw beurt,’ zegt Rolf. ‘Ik loop wel met je mee om te helpen met dragen.’
Als we bij de bar staan te wachten, kijkt hij om. Ik volg zijn blik. Pete en Celine lijken in een diep gesprek verwikkeld.
‘Die gaan ons echt niet missen, we zijn hooguit tien minuutjes weg.’
Ik schud mijn hoofd. Vragend kijk hij me aan. Als antwoord wend ik me tot de barman en bestel twee Guinness en twee cider.
‘Niet nu, niet hier.’
‘Later dan, vannacht, als we weer thuis zijn.’
Ik knik halfslachtig.
‘We zien wel.’
Donderdag 1 december
Ik word wakker van Celine, die luidkeels meeblèrt met de radio.
‘Ook goedemiddag,’ zegt Celine, als ik de keuken binnenstap.
‘Is het al zo laat?’
‘Ja, Rolf is al vanaf negen uur op.’
Ik draai me om en zie dat de matras naast me leeg is.
‘Wat? En je hebt me niet even wakker gemaakt?’
‘Nee, ik heb geprobeerd hem uit te horen, maar ik kreeg er niets nieuws uit. Daarna heb ik geprobeerd je wakker te maken. Dat lukte niet, je sliep zó vast.’
‘Waar is hij nu?’
‘Veilig ver weg. Pete heef hem meegenomen naar de squashbaan, zodat we even tijd voor onszelf hebben.’
Ergens vind ik het naar dat ze zo negatief over Rolf doet.
‘Zal ik eens kijken of er bericht is van het persbureau?’ vraag ik.
Celine wijst naar de tablet pc die op het aanrecht ligt. ‘Kijk daar maar even op.’
Ik pak de tablet en open mijn mailaccount. Er is vanochtend om halftien een mail binnengekomen van het persbureau, hij is groot, wel 2 MB. Het duurt even voordat alle data geladen zijn. In de mail zitten vijf foto’s van Sanne.
‘Is het wat?’ vraagt Celine.
‘Momentje.’ Ik pak mijn afdrukken van het strand erbij om te kunnen vergelijken. Ik leg mijn foto naast de tablet en scroll naar beneden. Bij de vierde foto stokt mijn adem. Het beeld is, op het strand en de zee na, identiek.
‘Dit is hem,’ zeg ik. Celine komt erbij staan en kijkt over mijn schouder mee. Mijn afdruk is een perfecte match met de persfoto.
‘Dus jouw foto is inderdaad gemaakt van die foto.’
‘Daar lijkt het op.’
Celine staart naar de afbeelding op de tablet. ‘Dat pleit Alex definitief vrij. Iemand van je werk moet het gedaan hebben. Maar waarom?’ vraagt ze zich hardop af. ‘Wil iemand je alleen treiteren of…’
‘Of wil iemand de verdenking van de moord op mij laden?’ vul ik aan.
De rest van de dag breng ik met Celine door, we gaan winkelen in de stad. Als we aan het eind van de middag thuis komen, zijn Rolf en Pete ook weer terug. Rolf heeft zijn ticket omgeboekt en vliegt met me terug.
Het is kwart voor zes en we draaien duimen in de vertrekhal. Als we boarden, merk ik dat we in verschillende rijen zitten. Logisch natuurlijk, we hebben immers niet samen geboekt. Ik weet niet of ik dat jammer vind of er blij om moet zijn.
Om half tien verzet ik mijn horloge naar half elf. De piloot heeft de landing al ingezet. We landen twee minuten te vroeg, in de gang van de gates naar de aankomsthal is het rustig.
‘Nog eventjes,’ fluistert Rolf me toe. ‘Dan zijn we weer thuis.’
Hij kijkt me aan, alsof hij me ter plekke uit wil kleden. Hij pakt zijn koffer en slaat zijn andere arm om me heen. Zo lopen we samen naar de parkeergarage.
Bij de lift moeten we wachten. Het is nu rustig. Op dit tijdstip komen er nog maar weinig vluchten aan. Er openen zich twee liften tegelijkertijd. Een ouder echtpaar stapt samen met ons in, de rest van de mensen gaat in de andere lift. Rolf drukt op de onderste knop. De oude man drukt op de knop voor de een na onderste verdieping.
Rolf kijkt me aan. Ik denk dat ik zijn gedachten kan raden. Een stemmetje in mijn hoofd vraagt of dit wel verstandig is. In de pub had ik er moeite mee, nu luister ik er niet naar. Binnen de afgesloten ruimte van de lift voel ik me redelijk veilig en op de zitkussens in Celine’s woonkamer is het er uiteindelijk niet van gekomen.
Als het echtpaar is uitgestapt en de liftdeuren zich weer sluiten, kijkt hij naar de liftknoppen.
‘Als ik de lift forceer, duurt het duurt minstens een kwartier voordat er een monteur komt,’ fluistert hij.
‘Weet je dat zeker?’
‘Nee, daar gok ik op.’
Hij drukt op een aantal knoppen tegelijkertijd, ik zie zo snel niet welke, waardoor de lift vastloopt.
Ineens zijn zijn handen overal. Mijn jas gaat los. Mijn bloes gaat open. Hij kust mijn nek, mijn schouders, mijn rug.
‘Hoe gaan we dit doen?’ hijg ik. De vloer is hard, de wanden zijn van glanzend metaal. De deuren ook. Goddank zijn ze niet doorzichtig zoals bij de grote lift in de vertrekhal.
‘Staand.’
‘Het moet snel,’ zeg ik. ‘Anders halen we morgen de krant.’ Hij opent mijn spijkerbroek en schuift hem naar beneden.
‘Helemaal uit?’ vraag ik. ‘Nee, draai je om,’ gebiedt hij. Ik doe wat hij zegt. Er zit een zilverkleurige stang aan de liftwand, op heuphoogte. Ik houd hem met beide handen vast. Ik hoor dat hij zijn eigen broek losritst. Hij pakt me vast bij mijn heupen en buigt over me heen.
‘Heb je zin in me?’ vraagt hij.
‘Ja,’ fluister ik.
‘Hoe erg?’
‘Heel erg.’
‘Je klinkt niet echt geloofwaardig, zal ik je even laten wachten?’
Terwijl hij dit zegt, streelt hij mijn heupen en houdt zich stil. Ik hoor nu pas dat er achtergrondmuziek in de lift speelt. Dan voel ik zijn vingers in me.
‘Hm. Je bent nat. Misschien ben je er toch klaar voor.’
Ineens voel ik koud staal om mijn rechter pols. Voordat ik in de gaten heb wat er gebeurt, zit ik met een set handboeien aan de liftstang vast.
‘Zodat je niet wegloopt,’ hoor ik hem zeggen. ‘Ook niet als de liftdeuren wel opengaan.’
Ik houd me vast aan de stang, zet me er tegen af als hij in me komt. Hij beweegt langzaam. Op het bedieningspaneel voor me, zie ik dat er een rood lampje begint te knipperen. Wat als er zo monteurs komen? Maar het ritme heeft me in zijn greep. Al zou ik willen, ik kan toch niet weg. Hij stoot rustig verder, alsof hij alle tijd heeft. Ik sluit mijn ogen, ik wil het lampje niet meer zien. Het voelt zo goed. Ik besluit me eraan over te geven, buig iets verder naar voren waardoor hij dieper kan. En knijp. Ik hoor hem kreunen, dat had hij niet verwacht. Nog een keer knijp ik, op het moment dat hij in me stoot. En dan is het voorbij.
Mijn pols doet pijn, de handboeien zitten strak.
‘Maak me alsjeblieft los,’ zeg ik. ‘Straks gaan de deuren open.’ Hij pakt een sleuteltje en de handboeien klikken open.
‘Zijn dat echte?’ vraag ik.
‘Misschien,’ lacht hij, terwijl hij zijn broek weer dichtritst.
Ik kijk naar hem terwijl hij de handboeien terugstopt in zijn tas. Ze zijn zwaar, van donkergrijs metaal, precies zoals die van de politie.
‘Hoe heb je die door de douane gekregen?’
Hij lacht. ‘Denk je echt dat ze iedereen met een seksspeeltje in zijn koffer uit de rij pikken?’
‘Het zijn echte, hè? Die kun je toch niet zomaar krijgen?’
‘Ik heb connecties,’ zegt hij. ‘Geef toe, je vond het best spannend zo.’
Hij heeft gelijk. Seks met Rolf is vele malen beter dan seks met Alex.
‘Wacht maar tot we thuis zijn,’ zegt hij met een veelbetekenende blik in zijn ogen.
Ik trek mijn broek weer aan en maak mijn jas dicht. Dan openen de liftdeuren zich.
In de auto op weg naar huis – Rolfs huis – brengt hij het gesprek op Alex.
‘Hoe gaat het nu verder?’ vraagt hij.
Ik bijt op mijn lip. ‘Ik heb toch nog een en ander met hem af te handelen, het is prettig om te weten dat hij niet… Nou ja, het was vroeger of later toch stukgelopen. Als het nu niet gebeurd was, dan was er wel wat anders geweest waardoor duidelijk werd dat het zo niet ging werken.’
‘Dus je hebt geen schuldgevoelens vanwege mij?’ vraagt hij.
‘Nee, was je daar bang voor dan?’
‘Een beetje. Ik heb me niet echt afzijdig gehouden natuurlijk. Als jij je daardoor misschien gestuurd voelde… dan was dat op den duur tussen ons in gaan staan.’
‘Mag ik je iets vragen?’
‘Natuurlijk,’ zegt hij. We zijn bijna bij zijn huis.
‘Je vertelde me dat je na je laatste relatie nooit meer iemand was tegengekomen. Klopt dat of was dat ook een leugen?’
‘Een beetje van beide,’ zegt hij. ‘Toen ik haar tegenkwam, was ze bezet.’
‘En nu niet meer.’
‘Nu is ze weer bezet,’ zegt hij en legt zijn hand op mijn knie. Ik leg de mijne er bovenop.
‘Laat me even inparkeren,’ zegt hij dan. ‘Voordat ik een auto ram.’
Als we eenmaal boven zijn, kan ik een geeuw niet onderdrukken. Ik ben moe, het is al na middernacht en door het tijdsverschil mis ik een uur.
‘Volgens mij val je om van de slaap.’
‘Het hoeft ook niet altijd superheftig te zijn,’ zeg ik. ‘Nu wat slapen lijkt me ook wel lekker.’
‘Is goed,’ zegt hij.
Hij knipt het lampje boven het nachtkastje uit. Ik kruip tegen hem aan, hij legt zijn arm om me heen. Ik sluit mijn ogen en ben vertrokken.
Vrijdag 2 december
Ik word wakker met de geur van verse koffie. Ik draai me om, Rolf ligt niet meer naast me.
‘Ben je al lang op?’ roep ik.
‘Nee, een half uurtje. Ik heb gedoucht en koffie gezet,’ roept hij vanuit de keuken.
Ik rek me uit. Even later komt hij met een mok koffie de slaapkamer binnen.
‘Moet je werken vandaag?’
‘Officieel niet,’ zegt hij. ‘Maar ik heb iets laten liggen op kantoor, dus ik wil er wel heen en dan wil Stefan ongetwijfeld dat ik bijspring. Als je wilt, kan ik vanmiddag vrij nemen.’
‘Dat hoeft niet hoor, ik red het wel alleen.’
Ik wil langs huis. Nu ik vijf dagen weg ben, mis ik toch een hoop spullen en ik wil met Alex praten. Ik moet nu zaken gaan regelen. Voor het huis. Voor ons, hoe we uit elkaar gaan. En ik weet niet hoe hij dat gaat opvatten.
‘Ga je nog naar de politie?’ vraagt Rolf.
‘Ik denk het niet,’ lieg ik. ‘Ik wilde vanochtend bellen voor een afspraak, ik weet alleen niet of ik daar tijd voor heb. Ik moet ook met Alex overleggen. Hij moet weten hoe ik erin sta en ik heb geen zin om dat uit te stellen.’
‘Een clean break.’
‘Ja.’
‘Wil je dat ik meega?’
‘Nee, dat hoeft niet. Ik dacht in een café af te spreken. Dat is openbaar genoeg, daar zal hij geen scene trappen.’
‘Stel dat hij dat wel doet,’ zegt Rolf. ‘Ik wil niet dat je iets overkomt.’
Ik denk snel na. Verdorie, als hij de hele middag achter me aan loopt kom ik nooit ongezien op het politiebureau. Aan de andere kant is het wel lief dat hij me wil beschermen.
‘Ik bel je wel als ik er naartoe ga,’ zeg ik.
‘Wees niet bang,’ zegt Rolf. ‘Ik zal er voor zorgen dat Alex me niet ziet. De laatste keer reageerde hij niet bepaald vriendelijk op me.’
‘Zou jij de nieuwe vriend van je vriendin met open armen ontvangen hebben dan?’
‘Nee, niet echt. Je komt de ochtend verder wel door?’ vraagt hij.
Ik knik. ‘Ik heb genoeg te doen.’
‘Dan zie ik je straks weer.’ Hij kust me en gaat naar buiten.
Ik zet de radio aan, pak de tablet die op de bank ligt en open de site van de krant. Ik mis vier dagen nieuws, dus ik moet bijlezen. Over Sanne Telman vind ik niets. Als ik de krant grotendeels heb doorgespit, is het half tien. Ik schenk nog een keer koffie in. Het is tijd om Alex te bellen.
‘Hallo?’
‘Ik ben het, Chloe.’
Het blijft stil aan de andere kant van de lijn. Ik laat me niet van de wijs brengen.
‘Ik wil met je afspreken,’ zeg ik. ‘Voor een lunch in café de Zaak op de Markt om half een. We moeten praten.’
‘Dat is goed,’ zegt hij. ‘Ik zal er zijn.’
‘Ben je vanochtend nog thuis?’ vraag ik.
‘Nee, ik moet zo naar de uni.’
‘Dan kom ik straks nog even langs om wat spullen op te halen. Kun je de deur openlaten?’
‘Er zit nog geen nieuw slot op,’ zegt hij. ‘Alleen de buitendeur kan dicht.’
‘Ik regel wel een slotenmaker.’
‘Dat zou je maandag al gedaan hebben.’
Ik heb geen zin meer in het gesprek. Hij had ook zelf iemand kunnen bellen voor dat slot.
‘Tot straks,’ zeg ik alleen nog, en hang op.
Op de tablet zoek ik het nummer van een slotenmaker. Er is een 24/7-service en een bedrijf dat alleen tijdens de kantooruren werkt. Ik bel de laatste, in de hoop dat die goedkoper is. Ze hebben iemand beschikbaar om halfelf. Dan heb ik nog drie kwartier om erheen te lopen. Dat is ruim voldoende.
Ik smeer een paar boterhammen en doe die in mijn tas. Na een snel bezoek aan de badkamer kleed ik me aan en loop naar de buitendeur. Heb ik alles? Ik heb geen sleutel van de voordeur, dus zodra ik die dichttrek, kan ik niet meer naar binnen.
Het is helder weer. De mist is opgetrokken. Ik zet een stevig tempo in.
Als ik in mijn straat aankom, zie ik Jan op het bankje zitten. Omdat ik tien minuten te vroeg ben voor de slotenmaker, loop ik op hem af.
‘Hallo Jan,’ zeg ik. ‘Hoe is het vandaag met je? Wordt het niet te koud om een hele dag op je bankje te zitten?’ Hij kijkt me verward aan.
‘Ze is er weer, ze is er weer,’ zegt hij.
‘Wie is er weer?’ vraag ik.
‘Ze komt en gaat, ze heeft niets goeds in de zin. Hij liegt tegen haar. Hij gebruikt haar.’
Zijn ogen staan vreemd. Alsof hij hallucineert.
‘Wie is er weer?’ vraag ik nog een keer, maar ik krijg geen antwoord.
‘Jan, wil je me wat beloven?’ vraag ik dan.
Hij kijkt op. ‘Wat moet ik je beloven?’
‘Dat je naar het Leger des Heils gaat als het te koud wordt.’
Hij knikt. Of hij het zal doen is een tweede.
Dan zie ik een geel Ford Transit busje de straat indraaien. ‘Slotenservice’, staat er met grote letters op de zijkant.
‘Ik moet nu weg, Jan,’ zeg ik. ‘Beloof me, dat je goed op jezelf zult passen.’
‘Doe ik, meissie,’ zegt hij. ‘En pas jij goed op jezelf.’
Alex is niet thuis zoals we hebben afgesproken. De slotenmaker bekijkt de schade aan het slot. ‘Ze hebben het aardig gesloopt, er zal een nieuwe cilinder in moeten. Gelukkig heb je geen nieuwe deur nodig, dat gat, dat kan ik met vloeibaar hout nog wel fixen.’
Terwijl hij met de deur aan de slag gaat, stap ik naar binnen. Inmiddels is de woonkamer weer enigszins opgeruimd. De boeken staan weliswaar kriskras door elkaar in de kast, ze liggen in ieder geval niet meer op de grond. Ook de langspeelplaten staan weer op hun plek.
Ik loop naar de badkamer en pak wat kleine dingen die ik nodig heb in mijn tas: een nagelschaartje, haarelastiekjes, een tube handcrème en poetsdoekjes voor mijn leesbril. Ik kan bij Rolf wassen, maar extra ondergoed is altijd handig, dus prop ik alles dat ik kan vinden in een plastic tas.
Dan zie ik een tas in een hoekje staan die niet van mij is. Het is een dameshandtas van donkerbruine suède. Hij heeft een flap van bruin-witte koeienhuid, met haar en al. Opvallend, voor mij te opvallend. Ik vraag me af waar ik de tas eerder gezien heb. Hij is niet van iemand die ik ken. Ineens herinner ik het me. Ik heb hem gezien in de aflevering van Opsporing Verzocht. Dit is dezelfde tas als die van Sanne Telman. Hoe komt die hier?
Nog voor ik kan bedenken of ik de tas oppak of niet, roept de slotenmaker me. Hij is klaar, het slot zit erin. Hij houdt me een mobiel pinapparaat voor en ik reken af. Dan krijg ik een setje van drie sleutels.
Net wanneer ik weer naar binnen wil gaan, komt Yuri de trap af.
‘Weten ze al wie er heeft ingebroken?’ vraagt hij.
Ik schud mijn hoofd. ‘Nee, de politie heeft nog niks gevonden, of ze hebben me nog niet gebeld, dat kan natuurlijk ook.’
‘Nou, in ieder geval kan je de boel weer dichtmaken,’ zegt hij en verdwijnt naar boven.
Besluiteloos sta ik in de slaapkamer en kijk naar de tas. Ik weet niet hoe hij hier komt, maar waarschijnlijk zitten Alex’ vingerafdrukken overal op het handvat, hij zal hem zeker vastgepakt hebben om erin te kijken. De tas moet mee naar het politiebureau, zoveel is me duidelijk, alleen hoe krijg ik dat ding daar zonder dat ik mijn vingerafdrukken erop achterlaat? Ik pak een plastic tas van de supermarkt en keer die binnenstebuiten. Met mijn handen in de plastic tas, alsof het een kussensloop is, pak ik de handtas beet en vouw de plastic tas eromheen.
Ik kijk op de klok, het is bijna twaalf uur. Ik moet naar mijn afspraak met Alex. Met een van de nieuwe sleutels draai ik de voordeur op slot en loop ik door de hal naar de buitendeur. Op het moment dat ik de deurknop beet wil pakken, zwaait de deur open.
‘Laten we snel naar boven gaan, schatje,’ hoor ik mijn bovenbuurman Jaap zeggen. Hij draagt een aktetas, waarschijnlijk komt hij net van kantoor. En hij heeft zijn vriendin bij zich, de geheimzinnige, die we nooit te zien hebben gekregen. Hij stapt langs me naar binnen en dan zie ik haar staan. Ze is even verbaasd en verschrikt om mij te zien als ik haar. Het is Hilde.
‘Jemig Hilde, wat doe jij hier? Sinds wanneer… Waarom heb je me niet verteld dat…?’
‘We zijn nog niet zo heel lang samen,’ zegt ze. ‘We wilden het nog even geheim houden, ook omdat, nou ja. Je weet van mijn ex, hè? Als die het zou horen stond hij hier gelijk op de stoep.’
‘Snap ik,’ zeg ik. ‘Maar waarom heb je het niet aan mij verteld?’
Hilde kijkt naar beneden.
‘Sorry,’ zegt ze dan. ‘Dat had ik wel willen doen. Ik wist alleen niet goed wanneer.’
Blijkbaar zat ik ernaast en is ze toch niet verliefd op Rolf.
In een oogwenk zijn ze naar boven verdwenen voor ik Hilde nog iets kan vragen. Zo snel ik kan loop ik naar de binnenstad voor mijn gesprek met Alex.
Nog helemaal verbaasd door de ontmoeting met Hilde stap ik café de Zaak binnen. Rolf heb ik niet meer gebeld, ik kan dit best alleen af. Alex zit er al, aan een tafeltje bij het raam.
‘Hallo Chloe,’ zegt hij.
‘Hallo.’
Ik ga tegenover hem zitten. Een serveerster ziet me en komt naar ons toe.
Ik bestel een cappuccino en een broodje kaas. Alex lijkt kalm, toch heb ik er geen idee van hoe dit gesprek gaat lopen.
‘Hoe gaat het met je?’ vraagt hij.
‘Iets beter, ik ben bij mijn zus geweest en dat heeft me goed gedaan.’
Hij knikt.
‘En hoe gaat het met jou?’ voeg ik eraan toe.
‘Fatsoensvraag?’
‘Ja, het is netjes om te vragen hoe het met je gaat, alhoewel ik het antwoord wel kan vermoeden.’
‘Hoe gaan we nu verder?’
Ik denk na. Dit wordt een moeilijk gesprek.
‘We moeten kijken hoe we de spullen gaan verdelen,’ zeg ik. ‘Van de meeste dingen is het duidelijk, het bankstel hebben we samen gekocht en de slaapkamermeubels…’
‘Je ziet dus geen mogelijkheden meer voor ons?’
‘Nee, wat mij betreft is het voorbij.’
‘Ga je verder met Rolf?’ vraagt hij plotseling.
Hier was ik bang voor. Ik heb geen zin in ruzie. Als ik ja zeg, dan wordt hij vast kwaad, zeg ik nee, dan gelooft hij me niet.
‘Ik weet het nog niet,’ zeg ik tenslotte. ‘En bovendien zijn dat jouw zaken niet meer.’
Ik kijk naar zijn gezicht om te zien of mijn woorden aankomen. Ik zie aan zijn ogen dat hij het niet leuk vindt dit te horen.
‘Had ik iets kunnen doen om dit te voorkomen?’ vraagt hij. ‘Zodat ik dat weet voor een volgende keer.’
‘Je had met me kunnen praten,’ zeg ik.
‘Ik heb gezegd dat ik met je wilde praten.’
‘Toen was het al te laat. Er is zóveel gebeurd waar jij geen weet van hebt. Ik ben zó bang geweest en ik kon het niet kwijt bij jou op het moment dat ik dat nodig had. We deelden niets meer samen. We leefden volledig langs elkaar heen.’
‘Wat was er aan de hand dan?’
Ik twijfel. Aan de ene kant heb ik geen zin om nu nog alles uit de doeken te doen. Aan de andere kant heeft hij wel een soort recht het te weten.
‘Dat meisje, dat vermist werd, en later dood gevonden werd, er stond ineens een foto van haar op mijn camera. Een foto die gemaakt was op een moment dat ze al vermist werd.’
‘En jij dacht dat ik die gemaakt had?’ vraagt hij. Hij klinkt verontwaardigd.
‘Ik wist niet wat ik moest denken,’ zeg ik. ‘Ik had geen idee wie hem gemaakt kon hebben. Ik heb zelfs een tijd lang gedacht dat hij bovennatuurlijk was, maar jij wilde er niet over praten.’
‘En je kon het wel kwijt bij Rolf?’ Hij klinkt sarcastisch.
‘Ja, Rolf heeft me al die tijd gesteund, naar me geluisterd. Ik had de afdrukken opgehaald in de lunchpauze en hij was erbij toen ik ze voor het eerst zag. Hij heeft niks gezegd, tegen niemand. Hij had het ook zo door kunnen spelen aan de politie en dan waren ze ons komen ondervragen. En toen kwam dat congres met die belachelijke speech van je over dat we zo’n goede relatie hadden.’
‘Ik heb nooit tegen je gelogen,’ zegt hij.
Ik denk na.
‘Nee,’ zeg ik dan. ‘Maar onze relatie was wel een leugen. Een leugen zonder te liegen.’
Hij wordt heel stil. Zou het eindelijk doordringen?
Omdat de stilte pijnlijk wordt, breng ik het gesprek weer terug op het huis en leg hem een aantal vragen voor. Wie blijft er wonen? Wie gaat er weg? Wat doen we met de gezamenlijke boedel? We komen er niet uit. Ik ben er zelf ook nog niet uit. Aan de ene kant wil ik graag mijn eigen plek terug, Alex is destijds bij mij ingetrokken, het is mijn huis. Aan de andere kant, als ik denk aan alle vreemde gebeurtenissen, de verdwenen post, die engerd die toen voor de deur stond, dan wil ik weg.
‘Heeft de politie nog iets van zich laten horen?’ vraag ik.
Alex antwoordt ontkennend.
‘En was er nog iets verdwenen?’
Hij kijkt op. ‘Dat was inderdaad vreemd. Ik mis helemaal niets. Zelfs het geld dat ik op de kast had laten liggen, was er nog.’
Het is wat ik verwachtte.
‘En die bruine leren tas?’ vraag ik terloops.
‘Die met de koeienharen? Ik wist niet eens dat je die had.’ Ik kijk goed naar zijn gezichtsuitdrukking. Hij lijkt de waarheid te spreken.
‘Ik ook niet,’ zeg ik. ‘Ik denk dat er niet is ingebroken om iets weg te halen, maar juist om die tas neer te leggen. Heb je hem aangeraakt?’
‘Ik heb hem in de slaapkamer gezet, ik heb er niet in gekeken. Waarom zou iemand een handtas achterlaten bij een inbraak?’
‘Om ons ergens van te beschuldigen.’
‘Van diefstal?’
‘Nee, van moord.’
Ik vertel hem dat de moordenaar van Sanne nog steeds niet is gevonden.
‘Zijn er nog andere dingen gebeurd die vreemd leken?’
‘De bovenbuurman heeft ineens een relatie met mijn collega, dat had ik niet verwacht. Verder niks.’
‘Je bedoelt die blonde?,’ vraagt hij. ‘Die zie ik al een aantal weken in en uit lopen. Het lijkt alsof hij weer gelukkig is.’
Bijna merk ik op dat ik verbaasd ben, omdat ik juist dacht dat Hilde een oogje had op Rolf. Het lijkt me alleen niet slim om hem nu weer ter sprake te brengen dus ik verander het onderwerp.
‘Ik ga straks langs het bureau. Ze zullen je ongetwijfeld een keer komen ondervragen. Dan weet je dat.’
‘Het spijt me,’ zegt hij, ‘dat het zo is gelopen. Als we eerder gepraat hadden, dan was het allemaal heel anders gegaan.’
Ineens heb ik medelijden met hem. Ons vertrekpunt was verkeerd, hij heeft dat niet gezien. Ik ook niet, toch ben ik er op de een of andere manier beter uitgekomen dan hij. We hebben allebei fouten gemaakt. Hij wilde een stille relatie, ik stemde daarmee in. Dat was míjn fout.
‘Misschien had het iets uitgemaakt,’ zeg ik. ‘Misschien ook niet, feit is dat we het er nu mee moeten doen.’
We delen de rekening. Ik pak mijn portemonnee en leg geld op tafel voor de serveerster. Mijn pols is helemaal rood en gezwollen. Vanochtend zag het er veel minder erg uit.
‘Wat is er met jou gebeurd?’ vraagt Alex. Ik denk terug aan mijn vluggertje met Rolf in de lift en voel mijn wangen warm worden.
‘Heeft hij je pijn gedaan? Kijk alsjeblieft uit met die kerel, Chloe,’ zegt Alex. ‘Als hij dat met je gedaan heeft dan is hij niet goed voor je.’
Ik knik beduusd. We nemen afscheid, hij verlaat het café. Ik blijf zitten.
Rolf kan de foto van Sanne op mijn toestel gezet hebben. Sanne’s tas stond ineens in ons huis, het huis dat ik met Alex deel. En Rolf wist dat ik die middag naar dat congres moest. Wie kan ik nog vertrouwen? Ik pak mijn telefoon en toets Hannahs nummer in. Ze neemt niet op, waarschijnlijk zit ze nog op haar werk. Waar moet ik naartoe? Ik heb maar één uitweg: het politiebureau.
Mijn knieën knikken. Ik zit in een verhoorkamer. Op de grijze ouderwetse tafel voor me staat een bekertje automatenkoffie. Twee agenten zitten tegenover me. Een van hen, hij stelt zich voor als Bertels, stelt de vragen. De andere agent heeft een pc voor zich en maakt een rapport op.
Het hele verhaal wordt minutieus met me doorgenomen, vanaf het moment dat ik de camera kocht tot aan de dag van vandaag.
Als ik de agenten vertel over de tas die ik heb gevonden en hem in de plastic tas op tafel zet, kijken ze elkaar aan, dan kijken ze weer naar mij.
‘En u hebt die tas vandaag pas gevonden?’ vraagt de agent Bertels.
‘Ja, ik was een paar dagen bij mijn zus in Engeland. Alex, meneer Halkios, heeft de tas gevonden en in de slaapkamer gezet omdat hij dacht dat hij van mij was. Daar vond ik hem vanochtend.’
‘U vertelde net, dat u gisteravond al terug bent gekomen?’
‘Ik woon even niet meer thuis.’
De agent knikt. Hij zal wel denken.
‘Meneer Halkios heeft de tas dus vastgehad,’ zeg ik nog een keer voor de zekerheid. ‘Hij wist niet dat hij niet van mij was.’
‘Weet u dat zeker?’
‘Ja, daar ben ik zeker van.’
‘We zullen het onderzoeken,’ zegt hij. ‘Hebt u enig idee wie zoiets verder zou kunnen doen? Die tas bij u in huis neerzetten?’
Ik durf haast niet te antwoorden. ‘Ik wil niemand beschuldigen…’ zeg ik.
‘Zijn er mensen met wie u problemen heeft?’
Ik knik. ‘Daar wilde ik u ook over spreken. Ik krijg al een aantal weken vreemde telefoontjes, iemand heeft een advertentie in het Stadsblad gezet met mijn telefoonnummer. Om me te treiteren denk ik, het ging om een massagesalon. Ik heb de naam van de adverteerder opgevraagd.’
‘En?’
Ik roep de mail van het Stadsblad op mijn telefoon op en schuif mijn telefoon onder zijn neus.
‘Zo zo,’ zegt hij. ‘Interessant. Dat gaan we natrekken.’
Ik voel me nu zeker genoeg om de foto van Sanne tevoorschijn te halen. Ik vertel erbij hoe ik denk dat hij op mijn rolletje is gekomen. Ook de persfoto waarvan hij genomen is, laat ik zien. Ze willen weten, waarom ik dat niet meteen heb gemeld.
‘U weet dat op het achterhouden van bewijsmateriaal een straf kan staan?’
Ik stel een tegenvraag. ‘Wat zou u doen als er op uw fototoestel ineens op magische wijze een foto verscheen van een vermoord meisje? Ik had geen idee wie hem gemaakt had, of hoe, en als ik hem had ingeleverd dan hadden jullie mij verdacht. Mijn zus kwam met het idee dat het een foto van een foto is. Het moet haast wel een collega zijn geweest. Als ik dat had geweten, dan was ik er veel eerder mee gekomen.’
Hij lijkt deze verklaring te accepteren.
‘Is dat alles, mevrouw Fens?’
‘Nee,’ zeg ik. En ik vertel dat Rolf me verkeerde informatie over de lottogetallen heeft gegeven, over de brieven die niet bezorgd worden en de vreemde figuur bij het huis.
‘Dat laatste kan Rolf bevestigen,’ zeg ik.
‘Rolf?’
‘Meneer Vermunt.’
‘Maar u denkt ook dat meneer Vermunt uw post heeft gestolen en bij u heeft ingebroken?’
Ik zucht. ‘Ik weet het niet. Dat er met die advertentie iets niet klopt weet ik zeker. Jullie kunnen toch natrekken wie dat in werkelijkheid was? Of Rolf die foto gemaakt heeft, weet ik niet. Ik wil niemand beschuldigen, maar ik kan niet bedenken wie anders zo gemakkelijk bij mijn camera had kunnen komen in die week.’
‘En uw vriend, meneer Halkios?’
‘Theoretisch gezien kon hij bij de camera ja, die heeft ook wel eens thuis gelegen, ik zie alleen niet in hoe hij aan die persfoto had moeten komen?’
‘We gaan het uitzoeken,’ zegt de agent. ‘U vertelde dat u momenteel niet thuis woont, waar kunnen we u in voorkomende gevallen bereiken?’
Ik geef Rolfs adres en mijn mobiele nummer op. Hij noteert beide.
‘Is het wel verstandig om nu bij meneer Vermunt te logeren?’ vraagt hij me. ‘Als ik u was, zou ik naar familie of vrienden gaan, totdat we u uitsluitsel kunnen geven. Als meneer Vermunt iets met de foto van Sanne Telman te maken heeft, dan is ook mogelijk dat hij deze tas in uw woning heeft achtergelaten.’
‘Nee,’ roep ik. ‘Dat kan niet.’
‘Mijnheer Vermunt is nooit in uw woning geweest?’
‘Jawel, een keer, toen ik een televisie ging halen.’
‘Heeft hij een sleutel?’
‘Nee,’ stamel ik, beseffende dat mijn sleutelbos elke dag op mijn bureau voor het grijpen lag, op onze werkkamer. Een kopie is zo gemaakt. Stel dat Rolf heeft ingebroken, hij wist dat ik naar dat congres was. Hij had alle tijd van de wereld. Ik pak mijn sleutelbos uit mijn tas en bekijk hem goed. De sleutel van de gemeenschappelijke voordeur is groot en dik, een echte huissleutel. De voordeursleutel is nog kleiner dan die van het schuurtje achter in de tuin, het soort sleutel dat je verwacht bij een schutting of een hangslot. Stel dat hij alleen de grote sleutel gekopieerd heeft, dat zou verklaren waarom de buitendeur open stond, maar de voordeur was opengebroken.
Ik deel mijn vermoedens met agent Bertels.
‘We gaan hierop actie ondernemen,’ zegt hij. Intussen wil ik u nogmaals met klem aanraden een ander logeeradres te zoeken.’
Ik knik. Hij heeft gelijk. Alles wijst naar Rolf.
Ik kan nergens heen. Doelloos dwaal ik door de binnenstad. Rolf probeert me te bellen. Ik neem bewust niet op. Bij de vijfde keer zet ik mijn telefoon uit. Hoe kan ik zo blind geweest zijn? De Lotto, de foto’s. Hij had alle mogelijkheid om die tas bij me neer te zetten die dag. Ik hoop dat de politie er snel werk van maakt.
Ik stop bij de ingang van een hotel. In een vitrinekast hangt een lijstje met prijzen. Tweehonderd euro voor een kamer per nacht. Wie weet voor hoeveel nachten het is? Dat kan ik niet betalen, ik kan beter kijken of ik zolang ergens kan logeren. Als ik mijn telefoon weer aanzet om Hannah te bellen, gaat hij meteen over. Het is Rolf weer. Ik neem op, ik moet hem zeggen dat ik hem niet meer wil zien. Anders blijft hij bellen.
‘Chloe,’ zegt hij. ‘Waar ben je? Ik moet je dringend spreken, kun je naar kantoor komen?’
Ik kijk op mijn horloge. Ik heb zeker twee uur door de stad gelopen. Het is bijna halfzes. Dan is het kantoor leeg.
‘Waarom ontmoeten we elkaar niet in een café?’ vraag ik. ‘Dan kunnen we meteen wat eten.’
‘Nee, het is belangrijk dat je hierheen komt,’ zegt hij. ‘Ik moet je iets laten zien.’
De woorden van agent Bertels galmen door mijn hoofd. Doe ik er goed aan om met Rolf alleen te zijn? Waarom moet ik uitgerekend nu naar kantoor komen, terwijl daar verder niemand is?
‘Ik weet het niet, Rolf,’ zeg ik.
‘Verdorie, Chloe, doe niet zo moeilijk.’
Waarom wil hij per se dat ik hem op kantoor ontmoet? Hij kan toch niet weten welke vermoedens ik zojuist tegenover de politie heb uitgesproken? Of is er iets anders aan de hand? Dan neem ik een besluit.
‘Luister Rolf, het wordt me nu allemaal teveel. Ik ga er even tussenuit, ik neem wel weer contact met je op als ik eraan toe ben.’ In de verte, terwijl ik het gesprek wegdruk, hoor ik hem nog protesteren. Dan is het stil. Wat moet ik doen? Ik probeer Hannah te bellen. Meteen krijg ik haar voicemail.
‘Hannah, met Chloe,’ zeg ik. ‘Kan ik bij jou logeren? Ik heb met de politie gepraat en ben bang. Naar huis kan ik niet, daar is Alex, en ook bij Rolf kan ik niet terecht. Ik bel je straks nog.’
Ik hang op en blader door mijn telefoonlijst. Celine zit te ver weg, van mijn collega’s heb ik alleen de thuisnummers van Gwen en van Hilde. Ik druk op dat van Hilde.
‘Hallo? Met Hilde Nelissen.’
‘Met Chloe,’ zeg ik. ‘Hilde, ik heb een probleem, kan ik eventueel een nachtje bij jou slapen?’
‘Is alles goed? Ik dacht dat je bij Rolf zat?’
‘Nee, niet meer. Het gaat even niet goed met me Hilde. Hopelijk kan ik bij een vriendin terecht, maar ik krijg haar niet te pakken. Kan ik naar jou toe komen?’
‘Natuurlijk,’ zegt ze. ‘Mijn appartement is niet heel groot maar je kan in de logeerkamer slapen als je wilt. Moet ik je komen halen?’
‘Nee, ik kom wel naar jou toe. Volgens mij ben ik vlakbij. Ik ben er over tien minuten.’
Zodra ik ophang, piept mijn telefoon meteen weer. Het is Rolf. Ik druk hem weg. Meteen belt hij weer. Ik zet de telefoon op stil en stop hem in mijn tas. Rust heb ik nodig.
Hilde heeft een appartement op de derde verdieping in een herenhuis.
‘Kom binnen,’ zegt ze verlegen. ‘Het gaat niet zo goed met je, hè?’ Ik schud mijn hoofd.
‘Ga zitten,’ zegt ze, naar een versleten leren bank wijzend. ‘Wil je thee?’
‘Graag,’ mompel ik. Ze verdwijnt naar de keuken. Ik zet mijn handtas op de grond en kijk rond in de kamer. Het appartement is inderdaad niet groot, de kamer meet misschien vier bij vier. Tegen de wand staat een buffetkast met daarop een kleine televisie. Aan de muur hangt een foto van Hilde samen met twee oudere mensen. Het moeten haast wel haar ouders zijn. Bij het raam staat een klein bureautje met daarop een computer. Er staat een browser open.
Hilde komt terug met twee onderzetters.
‘Het water kookt bijna, de thee komt er zo aan,’ zegt ze. ‘Je moet het zeggen als het mijn zaak niet is hoor, maar wat is er aan de hand met jou en Rolf? Ik dacht dat jullie samen wat hadden?’
‘Ja, dat klopt,’ zeg ik. Ik wil haar niet teveel vertellen. Totdat de politie alles heeft uitgezocht wil ik Rolf niet verdacht maken.
‘Het gaat allemaal zo snel’, zeg ik, ‘nadat het uitging met Alex, ik ben wat in de war, geloof ik.’
‘Ik begrijp je heel goed,’ zegt Hilde. ‘Dat ik zelf een relatie heb, dat hoeft de hele wereld ook nog niet te weten. Eigenlijk is het veel leuker als niemand het nog weet. Niet dat ik het erg vind dat jij erachter ben gekomen hoor, maar het was gewoon iets van ons tweeën. Mijn ouders heb ik het nog niet verteld, dat wil ik met kerstmis doen.’
‘Hoe zijn jullie elkaar eigenlijk tegengekomen?’ vraag ik.
‘Ik ging een nieuwe bankrekening openen, Jaap was degene die me hielp.
‘Hij werkt bij een bank?’
Ze knikt.
‘Gek, dat ik dat nooit geweten heb,’ mijmer ik hardop. ‘Je woont zo lang in hetzelfde huis en dan ken je elkaar nauwelijks.’
‘Ach, er is zoveel dat we niet weten van elkaar,’ zegt ze. ‘Wat ik me bijvoorbeeld afvraag is hoe Rolf en jij bij elkaar gekomen zijn. Jullie werken al een jaar samen. En dan ineens, bam! Vuurwerk.’
Ik voel het bloed naar mijn wangen stijgen.
‘Het liep toch niet zo goed tussen Alex en mij als ik dacht,’ begin ik. ‘En Rolf, nou ja, hij heeft me enorm geholpen.’
Onwillekeurig huiver ik bij de gedachte aan Rolf. Ik vertrouwde hem volledig en nu weet ik niet meer wat ik van hem moet denken. Hilde pakt mijn lichaamstaal verkeerd op.
‘Maak je niet druk,’ zegt ze. ‘Het hele kantoor weet van jou en Rolf. Daar heeft Gwen wel voor gezorgd. Ze deed wel extreem lullig tegen je. Alsof je Rolf hebt gebruikt om Alex te dumpen. Zo is het vast niet gegaan toch?’
‘Nee,’ stamel ik. ‘Rolf heeft juist afstand gehouden.’
‘Hebben jullie dan nog niet…?’ vraagt ze. Ik voel mijn gezicht zo mogelijk nog warmer worden.
‘Laat maar,’ zegt ze. ‘Dat had ik niet mogen vragen, het gaat me niets aan. Ik kan me goed voorstellen dat je nu in de war bent. Misschien moet je even wat afstand nemen. Het lijkt me best lastig om iets te hebben met een man die elke dag tegenover je zit.’
Ik knik. Als ze eens wist. Onwillekeurig moet ik weer denken aan de woorden van agent Bertels: het is beter dat u een ander logeeradres zoekt.
‘Weet Rolf dat je hier bent?’ vraagt ze.
Ik schud mijn hoofd. ‘Nee. Dan stond hij hier zo voor de deur.’
‘Mannen kunnen soms zo opdringerig zijn, hè?’
In de keuken hoor ik de waterkoker afslaan.
‘Wil je iets bij de thee? Ik pak zelf sowieso wat.’
‘Is goed,’ zeg ik, terwijl mijn gedachten afdwalen naar Rolf. Ik moet erachter zien te komen of hij mijn sleutel heeft laten namaken en zo ja waar. Er zitten maar een of twee sleutelmakers in de buurt van ons werk, zouden ze zich Rolf herinneren als ik een foto van hem laat zien? Het valt allicht te proberen.
‘Mag ik even iets opzoeken op je pc?’ vraag ik. ‘Ik heb een adres nodig.’
‘Natuurlijk mag dat,’ zegt ze. ‘Doet je telefoon het niet?’
‘Ik heb hem uit staan.’
‘Waarom dat? Heb je nog steeds last van je stalker?’
‘Ja,’ zeg ik.
‘En ik moet echt een sleutelmaker bellen. Ze hebben ingebroken en ik moet alle sloten laten vervangen.’
Het is niet eens zo’n grote leugen, er is werkelijk bij me ingebroken. Dat het slot al gemaakt is hoeft ze niet te weten.
‘Hebben ze bij je ingebroken?’
‘Ja, al voordat ik naar mijn zus ging.’
‘Jemig, het zit je ook niet mee hè? Is er veel weg?’
‘Valt wel mee, er is vooral schade aan de deur. Verder valt er bij ons blijkbaar weinig te halen.’
‘Ik kan me wel voorstellen dat zoiets je niet in de koude kleren gaat zitten,’ zegt ze. ‘Toen ik nog op kamers woonde is er bij ons ingebroken. Ze hadden alles overhoop gehaald. Zo beangstigend. Ik heb me daar nooit meer op mijn gemak gevoeld en ik was blij toen ik naar dit appartement kon. Er is niks zo erg als je niet veilig voelen in je eigen huis. Nu snap ik waarom je er zo ineens vandoor ging.’
‘Het speelde wel mee. Ik moest hier gewoon even weg,’ zeg ik ontwijkend.
‘Is de politie geweest?’ vraagt ze.
‘Ja, ik heb aangifte gedaan.’
‘Hebben ze enig idee wie het gedaan kan hebben?’
Ik schud mijn hoofd. ‘Nog niet, er zijn wel verdenkingen maar er is nog niemand opgepakt.’
‘Wie verdenken ze dan?’ vraagt Hilde.
‘Alex en Rolf…’ stamel ik.
‘Wat?’ Ik zie haar ogen groot worden. ‘Je wilt toch niet beweren dat ze denken dat Alex zelf bij jullie ingebroken zou hebben? En Rolf, verdenken ze hem echt?’
‘Ik weet het niet meer,’ zeg ik. ‘Weet je nog dat je toen zei dat Rolf het ook gedaan zou kunnen hebben? Misschien had je wel gelijk.’
‘Oh, Chloe, zo heb ik het nooit bedoeld! Je denkt toch niet dat Rolf dat meisje heeft vermoord?’
‘Hij was vaak weg en hij weet er zoveel van. Af en toe twijfel ik echt. En nu er is ingebroken wil ik even niet meer thuis zijn.’
‘Je kan hier zolang blijven als je wilt, als je je thuis niet veilig voelt,’ zegt ze.
‘Kom je maandag weer werken?’ vraagt ze dan.
‘Ja,’ zeg ik. ‘Dat was ik wel van plan.’
Ze kijkt me met een bezorgde blik aan.
‘Mag ik je ongevraagd advies geven? Doe het niet. Je hebt zoveel stress, ik zeg het niet graag, maar het is je aan te zien.’
Werktuigelijk werp ik een blik op mijn eigen spiegelbeeld in het raam. Zelfs in de zwakke weerspiegeling zie ik er beroerd uit.
‘Stefan doet me wat als ik nog meer dagen opneem.’
‘Dan meld je je toch gewoon ziek? Je moet nu eerst aan jezelf denken.’
‘Ik zie wel wat ik doe,’ zeg ik. ‘Het is nog geen maandag.’
‘Nee, dat klopt,’ zegt ze. ‘Je hebt nog tijd om erover na te denken. Maar neem nou maar van me aan dat het bedrijf niks voor je zal doen als het niet goed met je gaat. Die komen geen thee voor je zetten als jij het niet meer kan. Over thee gesproken, die zal ik nu eindelijk eens gaan zetten.’
Ik zak dieper weg in de bank en probeer me te ontspannen. Het lukt maar moeilijk. Even later komt Hilde terug met een dienblad met twee mokken thee.
‘Het is nog heet, laat het maar even afkoelen,’ zegt ze als ze mijn thee voor me neerzet. ‘Wil je er suiker in? Ik heb er een klein beetje in gedaan.’
‘Eigenlijk hoef ik geen suiker.’
‘Zal ik andere thee voor je halen?’
Ik schud mijn hoofd.
‘Ik moet wel even mijn vriend bellen,’ zegt Hilde dan. ‘Die verwacht dat ik vanavond naar hem toe kom.’
Ik schrik op. ‘Hilde, heb ik een afspraakje verstoord?’
‘Nee hoor, we hadden geen bijzondere plannen. Ik bel even.’
Ze pakt de huistelefoon van de kast en belt.
‘Hai Jaap, met mij,’ hoor ik haar zeggen. ‘Ik kan vanavond niet komen, Chloe is hier. Ze heeft me nodig. Ja, dat begrijp ik. Dat met die inbraak heeft haar ook behoorlijk aangegrepen. Ze logeert eventjes bij mij. Ja, dat is goed. Ik spreek je wel weer.’
Ze zet de telefoon terug in de houder en komt tegenover me zitten.
‘Ik snap goed dat je in de war bent Chloe, van die inbraak, dat hele gedoe met de foto’s, met Alex en Rolf en de politie. Trouwens, Stefan belde daar straks nog, of ik wist waar je was, hij had een spoedklus voor je, iets wat zaterdag al naar de drukker moet voor de maandagbijlage. Als je wilt stuur ik hem een bericht dat je ziek bent en bij mij logeert.’
Bij het idee dat ik nu nog een artikel zou moeten maken voor het weekend, grijpt de angst me naar de keel. Ik kan mijn gedachten nauwelijks op orde houden, laat staan een artikel schrijven dat met spoed af moet.
‘Als je dat zou willen doen, heel graag.’
‘Geen probleem.’
Ze pakt haar mobiel en drukt op de toetsen. Dan legt ze hem weg en proeft haar thee.
‘Hij is nu goed op temperatuur,’ zegt ze.
Ik neem mijn mok van tafel en neem een slok.
‘Wat is dit voor smaak?’ vraag ik.
‘Indiase Chai,’ zegt ze. ‘Lekker?’
De thee smaakt sterk, hij heeft een zoetige geur en ik proef kaneel en gember, misschien een vleugje peper?
‘Deze thee brengt je weer in balans,’ zegt Hilde. ‘Echt, ik heb hem uit de natuurwinkel. Toen de verkoopster het zei moest ik ook lachen, maar sinds ik deze drink, wil ik geen andere meer.’
Ik neem nog een slok en voel me aangenaam loom worden. Hilde loopt naar de stereotoren en zet muziek aan. Het is een klassiek stuk dat ik niet thuis kan brengen. Het lijkt een liturgisch gezang, een vrouw zingt in het Spaans, het klinkt mooi.
‘Hoe heet dit?’ vraag ik.
‘Het is het Kyrie uit La Misa Criolla.’
‘Wie zingt het?’
‘Mercedes Sosa.’
‘Die ken ik helemaal niet. Treedt ze wel eens op?’
‘Ze is dood.’
‘Oh dat is jammer.’
‘Zal ik de cd voor je kopiëren? Is geen moeite hoor.’
‘Dat is lief van je.’
Ik kijk uit het raam, naar de lichtjes van de stad. Ineens moet ik gapen.
‘Ben je moe?’ vraagt Hilde.
Ik knik. Mijn hoofd voelt als een blok beton, mijn ogen vallen steeds dicht.
‘Meid, je bent helemaal kapot,’ zegt Hilde. ‘Kom, dan laat ik je de logeerkamer zien, dan kun je gaan slapen.’
Ik sta op, wankel op mijn benen. Hilde vangt me op wanneer ik dreig om te vallen.
‘Steun maar op mij,’ zegt ze, terwijl ze me stevig onder mijn arm vasthoudt. Ze neemt me mee naar een kamertje grenzend aan de woonkamer. Ik moet me vasthouden aan de deurstijl om niet te vallen.
‘Ga hier maar liggen,’ hoor ik Hilde zeggen.
Ik zink neer op het bed, dat tegen de muur staat. In de kamer zie ik nog een grote bruine garderobekast en een nachttafeltje staan. Boven het bed hangt een schilderijtje, ik wil kijken wat erop staat, maar mijn ogen vallen dicht.
‘Slaap maar,’ hoor ik Hilde zeggen. ‘Morgen is er weer een dag.’
Zaterdag 3 december
De zon staat al hoog aan de hemel als ik wakker word. Hoe lang heb ik geslapen? Mijn maag rammelt van de honger. Ik richt me op en ga meteen weer liggen. Mijn hoofd tolt. Wat is er met me aan de hand?
Ik zie dat ik alleen mijn hemd en mijn slip draag, mijn kleren hangen over een stoel die bij het raam staat. Heb ik die zelf uitgetrokken? Ik kan het me niet herinneren. Ik ga nog een keer zitten, ditmaal kom ik rustig overeind en ik krijg het voor elkaar om rechtop te blijven. Ik moet heel diep geslapen hebben. Waarschijnlijk heb ik gewoon een kop koffie nodig.
Ik reik naar mijn kleren op de stoel, trek mijn shirt over mijn hoofd en stap in mijn broek. Voorzichtig loop ik naar de deur. Hij klemt, ik druk hem met moeite open. De woonkamer is leeg. Waar is Hilde?
Ik roep haar en schrik van mijn eigen stem. Een antwoord komt niet. Op de wandklok zie ik, dat het al elf uur is. Waarschijnlijk is ze boodschappen doen of toch even langs haar vriend. Ik rommel in de keukenkastjes en vind pads die in het koffiezetapparaat passen. Even later zit ik aan de keukentafel met een dampende mok koffie, die ik langzaam leegdrink.
Mijn gedachten lopen kriskras door elkaar heen. Wat moet ik nu met Rolf? Verdenkt de politie hem echt? Misschien moet ik de politie bellen of ze de dader al gearresteerd hebben ?
Dan herinner ik me dat ik nog langs de sleutelmaker wilde gaan om te vragen of Rolf er recentelijk geweest was.
Ik zet mijn koffie neer en loop naar de woonkamer. Gisteren zei Hilde dat ik op haar pc naar het telefoonnummer kon zoeken. Ik ga op de draaistoel zitten en staar naar het scherm, waarvan het licht hinderlijk flikkert.
Ik open een zoekvenster. Op het moment dat ik de een ‘s’ intik, vult de pc mijn zoekwoord meteen aan, naar een woord dat blijkbaar vaker is ingetoetst op deze computer. Mijn hart slaat over. ‘Sanne Telman’ staat er. Dat is hier eerder ingetypt. Het is niet vreemd Chloe, denk ik bij mezelf. We werken allebei bij de krant, het is logisch dat Hilde ook thuis het nieuws over Sanne bekeken heeft. Ik tik snel de rest van het woord in en noteer twee telefoonnummers van sleutelmakers vlakbij kantoor. Dan kan ik het toch niet laten en tik de letter ‘l’ in. Meteen vult de pc aan: Lotto. Eronder verschijnen nog drie andere opties: lomography, lomo en lomo handleiding.
Ik klik op de laatste zoekterm en kies de eerste link in het zoekresultaat. Op het scherm verschijnt een handleiding voor de LC-A-camera: mijn camera. De pagina beschrijft uitgebreid hoe je de camera moet bedienen, inclusief het maken van double exposures. Hilde’s vader is fotograaf, herinner ik me. Ze zal best wat met fotografie doen in haar vrije tijd, maar waarom heeft ze uitgerekend de handleiding van mijn toestel opgezocht? Zou ze?
In een opwelling open ik de standaardmap met documenten en klik door naar de map met afbeeldingen. De pictogrammen maak ik groot. Ik zie foto’s van Hilde, van mijn bovenbuurman Jaap en dan ineens zie ik een foto die ik maar al te goed ken. De persfoto van Sanne. Wat doet die hier op Hilde’s pc? Op kantoor was dat logisch geweest, maar hier, zo tussen haar eigen foto’s? Dat is vreemd.
Mijn ogen glijden over de spullen op het bureau. Mijn blik blijft rusten op de inkjetprinter op de hoek van het werkblad. Zou ze de foto geprint hebben? Ik pak het stapeltje papieren dat links naast het beeldscherm ligt en blader er doorheen. Het zijn rekeningen, formulieren. Ik zie geen foto. Dan ineens valt mijn oog op een envelop. Ik herken mijn eigen naam uit duizenden.
Alles valt op zijn plaats. De handleiding, de foto’s, de verdwenen post. Hilde kon bij mijn sleutels. Als ze die al nodig had om de post te pakken, want de laatste weken, sinds ze iets met Jaap heeft, kan ze zo in onze gemeenschappelijke gang. Snel pak ik de enveloppen en schuif ze onder mijn T-shirt.
‘Hé, wat doe je daar?’ hoor ik Hilde vragen. Met haar sleutelbos in haar handen staat ze in de deuropening. ‘Ben je aan het rondneuzen op mijn pc?’
Snel klik ik het scherm dicht. Ik moet hier weg zonder op te vallen.
‘Nee,’ zeg ik. ‘Ik heb de sleutelmakers gevonden die ik zocht. Toen ik het venster wilde afsluiten drukte ik per ongeluk op de knop voor opslaan denk ik.’
Ze lijkt het te accepteren. Ik sta op en loop voorzichtig naar de bank. Secondelang is het stil.
‘Heb je al wat gegeten?’ vraagt Hilde. ‘Je lag vanochtend zo diep te slapen, dat ik je maar heb laten liggen. Als je wilt, dek ik de tafel.’
‘Dat is goed,’ zeg ik. Intussen zoek ik wanhopig naar een excuus om hier weg te komen. Ik moet zo snel mogelijk naar de politie.
Hilde babbelt vrolijk door: ‘Ik kan je werk wel voor je opvangen.’
‘Dat is lief van je. Weet je, misschien moet ik inderdaad meer rust nemen. Ik ben zó gestrest de laatste weken. Heb je toevallig sigaretten in huis?’
‘Nee,’ zegt ze. ‘Ik rook niet, dat weet je.’
‘Dan ga ik even een pakje halen,’ zeg ik en ik sta op.
‘Sinds wanneer rook jij?’ vraagt ze. Ik hoor de achterdocht in haar stem.
‘Ik ben vorige week weer begonnen,’ zeg ik. ‘Heb het vier jaar volgehouden zonder. Nu wil ik een peuk.’
Ik loop richting de hal. ‘Ik ben zo terug,’ zeg ik. Ik voel haar ogen in mijn rug. Nog drie stappen en dan ben ik bij haar voordeur. Twee… Mijn hand pakt de klink en ik draai hem naar rechts. De deur beweegt niet. Ik draai nog een keer, trek hard aan de knop. Niets. Boven zit een knip, maar die staat open.
‘Heb je de deur op slot gedaan?’ vraag ik, terwijl ik me omdraai. Tegelijkertijd besef ik dat dit een domme actie is, de brieven die ik onder mijn shirt had gestopt verschuiven en vallen op de grond. Hilde kijkt me onbewogen aan. Natuurlijk is de deur op slot.
‘Geef me de sleutel,’ zeg ik.
‘Nee.’
‘Geef me de sleutel, want anders…’
‘Anders wat? Ga je anders doorslaan? Ga je de politie vertellen dat ik je brieven heb meegenomen? Wie zegt dat je ze niet zelf hiermee naartoe genomen hebt? Je doet al weken vreemd, je bent praktisch overspannen. Denk je dat iemand je gaat geloven?’
‘Jij hebt mijn post gestolen,’ zeg ik. ‘Jij hebt die foto van Sanne op mijn camera gezet. Maar waarom? Je hebt haar toch niet vermoord?’
Op het moment dat ik die woorden uitspreek, slaat de schrik me om het hart.
‘In jouw overspannen toestand lijkt het me beter als je maandag niet gaat werken,’ zegt ze. ‘Je zou jezelf en anderen maar schade doen. Het is beter als je hier blijft, ik neem je werk wel over. Over een week of twee weet Stefan niet beter dan dat ik de belangrijke artikelen schrijf.’
‘Is het je daarom te doen?’ vraag ik. ‘Mijn baan?’
‘Jij krijgt altijd alle leuke klussen,’ roept ze. Ze loopt rood aan, haar gezicht wordt er vlekkerig van.
‘Hoe kan ik dat helpen?’ vraag ik. ‘Stefan is degene die bepaalt hoe de opdrachten verdeeld worden.’
‘Ja, dat is het probleem, Stefan loopt als een hondje achter je aan. Met je mooie donkere krullen, je perfecte taille en je lange benen. En Rolf, en Joost. Ze zitten nog net niet te kwijlen als je op kantoor binnenkomt, maar het scheelt niet veel. Je gebruikt je uiterlijk om hogerop te komen en dat is zo oneerlijk. Waarom denk je dat Gwen zo’n hekel aan je heeft? Zij heeft er ook last van. Je gaat gewoon op je rug liggen om carrière te maken. Niet iedereen is daartoe bereid. Sommigen van ons willen er gewoon hard voor werken.’
‘Je bent gestoord,’ zeg ik.
‘Ik denk dat je even moet gaan liggen,’ zegt ze. ‘Slapen zal je goed doen. Ik heb wel een pilletje voor je waardoor je makkelijker inslaapt.’
Mijn laatste woorden echoën nog na. Ze is echt niet goed bij haar hoofd.
‘Geef me de sleutel, kreng!’ roep ik. ‘Laat me eruit!’ Ze geeft geen krimp. Ik loop op haar af, vastbesloten haar de sleutel af te pakken. Ze is bijna een kop kleiner dan ik.
‘Nu hier met dat ding,’ zeg ik fel. Ik sta nu vlak tegenover haar. ‘Nou is het afgelopen.’
Dan deins ik terug. Ze heeft de sleutels tussen haar vingers gestoken en zwaait haar vuist dreigend voor mijn gezicht.
‘Een verkeerde beweging en je bent je mooie ogen kwijt,’ bijt ze me toe.
Bewegingloos sta ik daar. Haar ogen verraden dat ze het meent.
Koortsachtig kijk ik de kamer rond. Waar is mijn tas gebleven? Tot mijn opluchting zie ik hem naast de bank staan, daar waar ik hem gisteren heb neergezet. Hilde kijkt opzij. Op dat moment zie ik mijn kans schoon en geef haar een elleboogstoot. Ze wankelt. Met drie stappen ben ik bij mijn tas, grijp mijn telefoon uit het zijvak en ontgrendel hem. Vlug tik ik op het scherm, op het nummer van de laatste beller.
Tijd om te zien of de telefoon ook daadwerkelijk belt, krijg ik niet want ik voel Hilde’s hand op mijn arm. Voordat ik in de gaten heb wat er gebeurt, pakt ze hem en draait hem op mijn rug. Als ik me verzet en probeer los te worstelen, drukt ze mijn arm omhoog. Ik gil het uit van de pijn en laat mijn telefoon vallen. Vanuit mijn ooghoeken zie ik dat ze hem opraapt en samen met haar sleutelbos in haar broekzak stopt.
‘Nu naar de slaapkamer,’ sist ze. ‘En snel een beetje.’ Ik heb geen keuze. Langzaam loop ik in de richting van de slaapkamerdeur.
‘Naar binnen,’ zegt ze.
‘Ga je me echt een hele week opsluiten?’
‘Als het moet.’ Ze heeft nog steeds mijn arm vast. Ik kijk naar het raam van de slaapkamer. Hilde woont drie hoog, er is geen balkon. De kans dat ik vanuit deze kamer nog weg kom is miniem.
Op het moment dat ze me loslaat, draai ik me snel om. Ik zie hoe de deur dichtzwaait en gooi me met mijn volle gewicht tegen het hout. Mijn schouder doet pijn, maar de deur die nog niet in het slot gevallen was, zwaait weer open. Ik hoor een doffe klap, voel dat de deur op weerstand stuit. Het glas uit het bovenlicht breekt door de klap en valt rinkelend op de grond. Dan hoor ik Hilde gillen.
Als ik de deur verder openduw zie ik haar op de grond liggen tussen de glasscherven. Ze bloedt uit een snee in haar wang. Dit is mijn kans om te ontsnappen. Waar is die sleutel? Ik pak haar vast bij haar armen en druk haar tegen de vloer. Ze spartelt tegen. Plotseling voel ik een heftige pijn in mijn linkerschouder. Ze heeft me gebeten! Met mijn lichaam klem ik haar tegen de muur en probeer met mijn hand in de zakken van haar spijkerbroek te komen. Dat gaat maar moeilijk, haar jeans zit strak. Ze klauwt en krabt naar me als een wilde kat. Ik verkoop haar een elleboogstoot in haar maag. Een paar tellen later heb ik haar sleutelbos te pakken.
‘Ik zal een ambulance voor je bellen,’ zeg ik. ‘En de politie natuurlijk. Die willen vast weten wat je allemaal gedaan hebt.’
‘Ze geloven je toch niet!’ gilt ze.
‘Ik durf te wedden dat ze jouw vingerafdrukken ook op de tas van Sanne vinden,’ zeg ik.
‘Welke tas?’
‘De tas die je in mijn huis hebt gelegd toen je hebt ingebroken.’
‘Ik heb helemaal geen tas bij jou in huis gelegd.’
‘Dat heb je wel, de tas van Sanne Telman. Ik heb hem na de inbraak gevonden. Er was niks weg, alleen die tas lag er. Er is alleen maar ingebroken om die tas daar neer te leggen. Om Alex of mij verdacht te maken.’
‘Jaap zei dat hij die foto’s bij je ging zoeken en ze in het zicht wilde leggen zodat de politie ze zou vinden. Van een tas…’
‘Heeft Jaap bij mij ingebroken? En jij wist daarvan?’
‘Ik wist niets van een tas… was die echt van Sanne?’
‘Volgens de politie wel. Ze zijn hem nog aan het onderzoeken. Het was precies dezelfde tas als die in Opsporing Verzocht getoond werd.’
‘Maar hoe komt Jaap aan Sanne’s tas?’
Het is niet zozeer een vraag, meer dat ze hardop denkt. Ineens valt ze stil. Haar gezicht staat verbaasd. Krijgt ze een toeval? Dan hoor ik een geluid achter me en draai me om.
‘Wat heb je haar allemaal verteld?’ vraagt Jaap. Hij staat vlak bij me. In zijn hand houdt hij een sleutel. De deur naar de hal staat open. Natuurlijk. Hij is haar vriend, hij is met zijn eigen sleutel binnengekomen.
‘Wat heb je haar verteld, bitch?’ snauwt hij tegen Hilde. ‘Ik hoorde haar over de tas van Sanne.’
Hilde zegt niets, haar ogen staan ineens bang.
‘Jullie weten het dus,’ zegt hij. ‘Nou ja het maakt niet uit. Wat ik met Sanne heb gedaan, kan ik ook met jullie doen.’
‘Wat heb je met Sanne gedaan, klootzak?’ gil ik. Ik schiet vooruit en vlieg hem aan, probeer mijn vingers in zijn ogen te duwen, zoals ik ooit op een zelfverdedigingcursus heb geleerd. Een scherpe pijn trekt door mijn pols, Hij heeft mijn arm vastgepakt en verdraaid. Ik gil en zak door mijn knieën. Dan hoor ik Hilde ook gillen.
‘Laat haar los! Ze moest alleen bang worden, zodat ze minder ging werken, dan had ik hogerop kunnen komen. Doe haar geen pijn.’
‘Ze weet te veel,’ zegt Jaap. ‘Ze moet verdwijnen en jij ook. Sta op.’ Zijn woorden zijn gericht aan Hilde en dringen maar langzaam tot me door. Hilde krabbelt overeind en gaat naast Jaap staan.
‘Heeft ze huissleutels bij zich?’ hoor ik Jaap zeggen. ‘Ik heb nog wat spullen van die griet, die leggen we dan bij haar neer, daarna schrijft ze een mooi afscheidsbriefje voor haar vriend, voordat ze van de brug springt.’ De woorden komen gedempt bij me binnen, het lijkt wel of ik onder water ben.
‘Nee,’ hoor ik Hilde zachtjes zeggen.
‘Wil jij dan ook van de brug af springen?’
‘Doe me alsjeblieft niks,’ smeekt ze hem. ‘En Chloe ook niet. We zullen niets tegen de politie zeggen als je ons laat gaan. Alsjeblieft.’
Ik zie dat ze hem wil gaan slaan. Onhandig brengt ze haar linkerhand naar achteren en haalt ze naar hem uit. Zonder enige moeite vangt hij de klap die ze hem wilde geven, op en grijpt haar bij haar keel.
‘Dom wicht,’ sneert Jaap, terwijl hij haar zo’n harde duw geeft dat ze de grond raakt. Haar hoofd raakt een tafelpoot, ze blijft stil liggen. Haar onderarm ligt in een vreemde hoek naast haar, uit een wond in haar hoofd stroomt bloed. Mijn hart klopt in mijn keel. Ademt ze nog? Of heeft ze haar nek gebroken? Heb ik iets horen breken? Ik kijk naar haar borstkas, die lijkt heel zachtjes op en neer te gaan.
‘Nu moet ik alleen nog zien dat ik jullie allebei naar het vakantiehuisje breng zonder dat het opvalt,’ gaat Jaap verder. ‘Of misschien neem ik alleen jou mee, Chloe. Ja, dat lijkt me beter. Jij schrijft een mooi afscheidsbriefje voor Hilde, haar leven was toch een en al treurnis. Al dat geklaag over haar werk, dat jij alle leuke opdrachten kreeg, haar gemekker over haar uiterlijk. Met zo’n enorm minderwaardigheidscomplex moet ze wel van de brug springen, vind je niet? Ik ga haar daarbij helpen en dan kom ik terug om jou te halen. De huur van het huisje loopt pas over een kleine week af, een paar dagen met jou op vakantie lijkt me wel lekker.’
Vechten heeft geen zin. Hij is misschien niet breed, maar hij is sterk. De kracht waarmee hij Hilde van zich af duwde was enorm. Ik heb nog maar een gedachte. Ik moet hier weg. Zien dat ik de deur bereik, naar buiten, alarm slaan. Langzaam krabbel ik overeind. Mijn benen bewegen naar de uitgang, ze bewegen langzaam, te langzaam. Zou gillen helpen? Zou een van de buren me horen? Ik voel dat Jaap mijn arm vastpakt en me uit balans trekt. Ik wil uithalen, maar mijn vuist mist zijn gezicht en slaat doelloos in de lucht. Hij grijnst.
‘Jij bent mijn speeltje voor de komende dagen,’ lacht hij. Met een smak klap ik tegen de bank, mijn hoofd bonkt van de pijn. Ik probeer op te staan, maar mijn ledematen werken niet meer.
‘Help…’ wil ik gillen. Wat er uit mijn mond komt is niet meer dan een fluistering. Als Hilde’s buren al thuis zijn, dan zullen ze me nooit horen. Sanne is dood. Hilde ligt voor dood op de grond. Wat gaat er met mij gebeuren?
‘Verdomme wat…?’ is het laatste wat ik registreer. Dan wordt alles zwart.
‘Chloe? Chloe, kun je me horen? Word wakker.’
Ik open mijn ogen en kijk in die van Rolf. Hij kijkt bezorgd.
‘Niet opstaan,’ zegt hij. ‘Je hebt een klap op je hoofd gehad.’ Werktuigelijk breng ik mijn hand naar mijn hoofd, ik voel een enorme bult aan de rechterkant.
‘Pas op voor Jaap,’ zeg ik. ‘Hij heeft Sanne vermoord en wilde mij…’
‘Jaap gaat nergens heen,’ zegt Rolf. Hij houdt een sleuteltje omhoog en lacht.
‘Heb je hem…?’
‘Ik heb hem een klap op zijn hoofd verkocht en daarna vastgemaakt aan de verwarming,’ zegt hij. ‘Daar kan hij mooi zitten totdat de politie er is. Erg praktisch, die handboeien.’
‘En Hilde?’
‘Flauwgevallen. Je buurman heeft haar flink toegetakeld.’
‘Hoe wist je waar ik was?’ vraag ik.
‘Ik ben journalist, informatie vergaren is mijn werk. Toen ik je vrijdagmiddag belde was ik op kantoor. Ik wilde de persfoto’s nog eens bekijken en in Hilde’s bureau vond ik een print-out met Sanne erop. Toen kreeg ik argwaan. Want waarom zou ze die foto uitprinten, we sturen altijd alles digitaal naar de drukker. En toen belde de politie omdat ze jou niet te pakken kregen. Ze hadden navraag gedaan bij het Stadsblad. De rekening waarmee de advertentie betaald was, stond op naam van mevrouw Nelissen. Toen wist ik dat zij achter die telefoontjes zat en waarschijnlijk ook achter de andere pesterijen. De politie zei dat ze haar maandag zouden gaan ondervragen. Dat wilde ik je net vertellen toen je ophing. Ik heb iedereen gebeld die ik kende om te vragen of ze wisten waar je zat, maar je was spoorloos verdwenen. Toen je zei dat je er even tussenuit ging, dacht ik dat je naar een vriendin was of naar familie. Ik had nooit gedacht dat je hier zou zijn. Totdat je een kwartier geleden belde. Toen ik Hilde tegen jou hoorde praten wist ik genoeg. Ik ben meteen gekomen.’
Als ik stemmen hoor in de gang schrik ik op.
‘Politie,’ hoor ik roepen.
‘Kom binnen,’ zegt Rolf. Een paar tellen later zijn we omringd door agenten. Jaap en Hilde worden afgevoerd. Bewijsmateriaal verdwijnt in doorzichtige plastic zakken.
‘Het spijt me zo,’ zeg ik. ‘De politie zei dat jij de mogelijke dader was. Ik was zo bang. Ik had nooit aan je mogen twijfelen.’
‘Het is al goed,’ zegt Rolf. ‘Blijf maar stil liggen, de ambulance komt zo.’
Ik leun achterover en sluit mijn ogen. Voel hoe hij zachtjes mijn haar streelt en ineens weet ik dat ik veilig ben.
Maandag 5 december
De bult op mijn hoofd zit er nog maar ik kan weer rechtop staan. De zaak is vol in het nieuws, er wordt volop getwitterd en alle kranten besteden er aandacht aan. Mijn foto prijkt op menig voorpagina. Het meeste is echter al via de tv naar buiten gekomen.
Jaap heeft bekend, hij heeft Sanne van haar fiets gesleurd, meegenomen naar een vakantiehuisje en haar daar een week gevangen gehouden. Daarna heeft hij haar gewurgd en in zee gedumpt. Met de schepmoorden had hij niets te maken. Dat hij een schep gebruikte om Sanne van haar fiets te slaan, was toeval.
Hij blijkt bovendien een verleden te hebben waarin geweld eerder regel was dan uitzondering. Zijn ex-vriendin stapte, zodra de arrestatie bekend werd, naar de pers en vertelde in een talkshow uitgebreid wat zij ervan vond. Hij was seksverslaafd, hij duldde geen nee, en hij was compleet narcistisch, alles draaide om hem.
Ook op kantoor wordt druk over de zaak gepraat, vooral over het aandeel van Hilde. Stefan heeft iedereen tijdens de redactievergadering ingelicht. Hilde had niets met de moord op Sanne te maken. Ze had het alleen met Jaap aangelegd om bij mij in de buurt te komen. Toen ze hem over de lottofoto vertelde, begon hij haar met ideeën te voeden hoe ze mij kon treiteren. De politie houdt haar nog vast voor vrijheidsberoving en diefstal. De kans dat ze een gevangenisstraf krijgt is groot.
Drie dagen later ligt de krant met mijn foto alweer onder in het konijnenhok of in de oudpapierbak. Ook de geruchten op kantoor doven langzaam uit. Wat ik me nog altijd afvraag is waar die engerd vandaan kwam, die die avond bij ons huis stond te posten. Ik heb het bij de politie gemeld, misschien komt er nog bericht van terug. Het kan natuurlijk ook toeval zijn geweest. Je gaat vreemde dingen zien als je bang bent. Ik herinner me nog goed die man in het park waar ik zoveel angst voor had, terwijl de mensen waar ik angst voor moest hebben, iedere dag om me heen waren.
Ik ben bijna thuis, ik pendel nu op en neer tussen mijn eigen huis en dat van Rolf. In mijn eigen huis kom ik alleen om de post op te halen.
‘Dag Jan,’ zeg ik, als ik bij het bankje kom.
‘Dag meissie,’ zegt Jan. Zijn stem klinkt nuchter, maar ik ruik de alcohollucht al van drie meter afstand.
‘Hoe is het met je? Ik zie je zo weinig?’
‘Er is veel gebeurd de laatste weken,’ zeg ik.
‘Hebben ze jou ook verhoord?’
‘Ja,’ stamel ik. ‘Jou dus ook?’
‘Maandag stonden ze er ineens, wilden van alles weten. Nu wel. Ik heb het ze weken geleden al gezegd. Toen geloofden ze me niet. Niemand geloofde me.’
Hij snuift. ‘Ze denken allemaal dat ik een dronkenlap ben. Als je af en toe een neutje drinkt, doe je niet meer mee in de wereld.’ Hij pakt zijn fles uit zijn binnenzak en neemt een slok.
‘Je hebt ze verteld over…’ vraag ik.
‘Ja, over die gladjanus die boven je woonde en die blonde griet die altijd snel wegdook in het portiek. Alsof ze bang was dat iemand haar daar zou zien.’
‘Dat was Hilde, een collega van me,’ zeg ik.
Dan bedenk ik iets.
‘Jan,’ zeg ik. ‘Heb je hier wel eens iemand zien staan die ons huis bekeek? Een man, ongeveer zo groot,’ ik geef met mijn hand de hoogte aan.
‘Je bedoelt die blonde meid?’
‘Het was iemand met een jack met capuchon,’ zeg ik. ‘Ik dacht dat het een man was.’
‘Nee,’ zegt Jan resoluut. ‘Dat was zij. Ze stond soms een kwartier te kijken voordat ze naar binnen ging. Eerst kwam ze alleen binnen als de voordeur op een kier stond. Dan sloop ze naar je huis en glipte naar binnen. Later, toen ze het met hem aangelegd had, liep ze hier ook wel eens samen met hem langs.’ Hij wijst naar de eerste verdieping.
‘Ze hadden niet veel goeds in de zin. Dat kon je horen. Mijn moeke zei nog dat je moet oppassen voor dat soort lui. Oppassen voor leugenaars.’
‘Ja, dat waren ze wel,’ mompel ik. ‘Leugenaars.’
‘Iedereen is een leugenaar,’ zegt Jan.
‘Ook jij?’
‘Ook ik, maar alleen als ik nuchter ben. Laat mijn moeke het niet horen.’