Proloog

Ik verlies mijn evenwicht en val. Mijn rechterarm schuurt over het gravel van het fietspad en ik voel hoe de steentjes bloederige strepen in mijn huid trekken. Zwarte vlekken dansen voor mijn ogen, mijn fiets ligt bovenop me, ik voel een stekende pijn in mijn rechtervoet. Kisha jankt. Ik zie haar niet. Ben ik ergens overheen gereden, heb ik iets gemist? God wat doet mijn been pijn. Als ik nog maar naar huis kan fietsen, anders moet ik mijn vader bellen en die is niet blij als ik hem op zondagochtend zo vroeg wakker bel. Hij weet niet eens dat ik niet thuis ben. Kisha uitlaten is mijn excuus. Als ze erachter komen dat ik door het bos fiets, gaan ze vragen stellen. Ze weten dat hij hier vlakbij woont, mijn ouders zijn niet dom. Als ik mijn vader vraag me hier op te komen halen dan weet hij precies hoe het zit. Dat wil ik niet. Ik wil hem blijven zien. Dat ze het niet met onze relatie eens zijn, houdt me niet tegen. Nog drie jaar en dan ben ik achttien, dan kan ik doen en laten wat ik wil.

Nee, ik wil niet bellen. Ik sta gewoon op en fiets verder. Over een uur kom ik thuis en zeg dat ik bij de voetbalvelden gevallen ben. Daar laten ze Kisha zelf ook altijd uit. Nu moet ik eerst zien dat ik onder mijn fiets vandaan kom.

Voorzichtig beweeg ik mijn been, het doet veel pijn, maar het lijkt niet gebroken. Ik kan mijn tenen nog bewegen. Ik steun op mijn handen, ga rechtop zitten en kijk dan om me heen. Ineens voel ik al mijn nekharen overeind schieten. Plotseling weet ik waarom ik gevallen ben. Naast mijn fiets ligt een schep. Ik herinner me dat ik een harde klap tegen mijn buik kreeg voordat ik viel. Ik moet hier weg!

Ik duw de fiets van me af en voel een pijnscheut in mijn arm die ik negeer. Het is nog donker, te donker. De dichtstbijzijnde straatlantaarn staat zeker driehonderd meter verderop, waar de bebouwde kom weer begint. Verdorie, waarom moest ik ook het fietspad door het bos nemen? Koortsachtig kijk ik om me heen. Ik zie niemand, toch voel ik een aanwezigheid.

Ik sta op, gravelsteentjes rollen van mijn kleren op de grond.

‘Kisha,’ roep ik.

Als ik haar hoor grommen begin ik te rennen, naar de straatIantaarn, naar het licht. Daar zijn mensen, daar is het veilig. Mijn rechterbeen kwelt me bij elke stap, ik ren zo hard ik kan. Achter me hoor ik voetstappen. Niet achterom kijken. Niet kijken. Dan ga je langzamer.

Een grom. De voetstappen achter me houden stil. Een dof geluid bereikt mijn oren. Ik hoor Kisha janken. Instinctmatig kijk ik om, Kisha is van mij sinds ze een pup was. Halverwege het pad zie ik haar. Ze zit ineengedoken en gromt tegen iemand die over haar heen gebogen staat. Hij heft een stuk hout en slaat. Ik zie hoe Kisha achteruit kruipt, het struikgewas in. Dan keert de man zich om en kijkt naar mij. Hij is lang, ik kan zijn gezicht niet zien. Ik wil het niet zien. Vlug draai ik me om en zet het op een lopen. Ik hoor hoe hij de achtervolging inzet. Ik let niet op waar ik loop, takken slaan in mijn gezicht. Tranen stromen over mijn wangen. Moet ik mijn mobiel pakken? 112 bellen? Dat duurt te lang, dan haalt hij me in.

Mijn enkel zwikt om. Weer raak ik het gravel. Mijn handen gaan naar mijn voet, ik bijt op mijn wang en schreeuw het uit van de pijn. Verdomme! De voetstappen gaan langzamer. Rustig komen ze naderbij. Alsof hij hierop gewacht heeft. Alsof hij zeggen wil: ik heb alle tijd.

Ik kijk naar de straatverlichting. Zover ben ik er niet van verwijderd. Maar wat zou ik ermee opschieten als ik in het licht zat in plaats van hier? Iedereen slaapt. Heeft het zin om te gillen of zouden de bomen al het geluid dempen voordat het de huizen bereikt? Hij is bijna bij me, ik kan hem horen ademen. Staan kan ik niet meer, daarvoor doet mijn enkel te veel pijn. Schreeuwen is mijn enige optie. Ik heb ooit geleerd dat je in geval van nood niet om hulp moet schreeuwen. Niemand reageert op ‘Help!’. In plaats daarvan moet je ‘Brand!’ roepen. Bij brand komt iedereen namelijk wel kijken.

‘Ben je gevallen meisje? Ik vroeg me al af hoe ver je zou komen.’

Dit is het moment. Nu moet ik gillen. Zo hard ik kan. Ik open mijn mond. Er komt geen gil. Alleen een zacht gepiep ontsnapt aan mijn stembanden. Mijn handen trillen niet eens, ze liggen merkwaardig stil op mijn omgeklapte voet. Zelfs mijn gedachten komen langzaam tot een halt. Mijn hart is het enige in me dat nog lijkt te bewegen. Is dit nu hoe het voelt, om verlamd te zijn van angst?

‘Brand!’ wil ik roepen. Moet ik roepen. Iemand moet me komen helpen, iemand moet me vinden. Maar er komt geen geluid meer over mijn lippen.

Zaterdag 5 november

‘Is die engerd ons echt niet gevolgd?’

‘Nee joh, die is toch door de beveiliging afgevoerd?’

‘Maar als hij nou gewacht heeft tot we naar buiten kwamen?’

Zenuwachtig kijk ik achterom.

‘Kom,’ zegt Hilde. ‘Daar op dat terras kunnen we wat drinken, dan laat ik je zien hoe de camera werkt.’

Eigenlijk wil ik hier weg, maar mijn knieën knikken en even zitten lijkt me niet onverstandig.

‘Ik heb er wel een beetje een naar gevoel bij,’ zeg ik.

Ze kijkt me niet-begrijpend aan.

‘Hoe bedoel je?’

‘Nou de manier waarop we die camera gekocht hebben. Die man was echt heel boos.’

‘Ben je bang dat de camera nu een slecht karma heeft?’

Ik schud mijn hoofd.

‘Nee, daar geloof ik niet in.’

Toch zit het me niet lekker. Ik was al maanden op zoek naar een betaalbaar Lomotoestel. Alleen vond ik honderd euro voor een analoge camera, uit de voormalige DDR nota bene, niet grappig. Het toestel dat ik zojuist op de rommelmarkt gekocht heb, is voor twintig euro een koopje. Nou ja, eigenlijk heeft Hilde het voor me gekocht. Hilde en ik zijn collega’s, we werken allebei bij de krant. We sporten regelmatig samen en gaan vaak nog wat drinken. Vandaag zijn we na het squashen naar dit marktje gelopen. Meestal ligt er alleen maar rommel, toch hoop ik altijd stiekem dat ik iets bijzonders vind.

Toen ik de camera zag, had een andere klant hem vast. Op het moment dat hij hem neerlegde – waarschijnlijk om geld uit zijn zak te halen – pakte Hilde het toestel snel en rekende voor me af. Daarop ontplofte de man en dreigde hij dat hij me zou komen opzoeken als ik de camera niet aan hem gaf. Als de verkoper niet tussenbeide was gekomen…

‘Kijk, zo maak je hem open,’ zegt Hilde.

Ze drukt op een knopje en veegt een blonde lok uit haar gezicht. Verbaasd kijk ik naar de camera. In het toestel zit een rolletje.

‘Zo te zien is het gebruikt,’ zegt Hilde. ‘Er steekt geen stukje film meer uit.’

‘Krijg nou wat,’ zeg ik. ‘Wie doet er nou een camera met een oud rolletje weg?’

In een klap ben ik mijn belager vergeten.

‘Het ziet er oud uit,’ zegt Hilde. ‘Nieuwe rolletjes hebben een veel modernere belettering.’

‘Wat zou erop staan?’ vraag ik me hardop af.

‘Waarschijnlijk saaie vakantiefoto’s of familiekiekjes van Kerstmis.’

‘Ik ben wel heel nieuwsgierig,’ zeg ik.

‘Dan laat je het ontwikkelen,’ zegt Hilde droog. ‘Het komt wel goed uit, want nu kan ik je laten zien op welke manier je het rolletje erin moet doen. Straks als er wel een stukje film uitsteekt, moet je zorgen dat het hier rechts over deze pinnetjes valt, zodat het transportsysteem de film kan oppikken. Met dit wieltje transporteer je en hier komt het leuke. Als je dit knopje indrukt,’ ze wijst op een klein knopje onderop de camera, ‘dan zet je het transport uit. Op die manier kun je dubbele belichtingen maken. Twee foto’s op één stukje film. Mede daardoor zijn de Lomocamera’s beroemd geworden.’

Ik kijk mijn vriendin en collega bewonderend aan. ‘Joh, hoe weet je er zoveel van?’

‘Mijn vader was fotograaf. Ik ben met camera’s opgegroeid.’

‘Nog meer dingen die ik moet weten?’ vraag ik met een licht ironische ondertoon in mijn stem.

Ik wist helemaal niet dat Hilde’s vader fotograaf was. Maar Hilde gaat serieus op mijn vraag in en legt me enthousiast uit hoe ik, als ik aan het einde van het rolletje ben, de film kan terugspoelen en op welke manier ik de brandpuntsafstand moet instellen. Het is niet heel moeilijk.

‘En je moet de batterijen even laten vervangen,’ zegt ze.

Mijn telefoon piept. Het is Hannah.

HEE, HET IS MOOI TERRASWEER, ZIE IK JE STRAKS?

‘Sorry Hilde, ik moet er vandoor,’ zeg ik. ‘Het was gezellig, maar ik heb nog een afspraak.’

Ze kijkt teleurgesteld. Een moment voel ik me schuldig, maar Hannah is mijn beste vriendin en ik heb haar al te lang niet gezien. Bovendien zie ik Hilde iedere dag op kantoor.

‘Ik zie je maandag weer, fijn weekend’ zeg ik.

We nemen afscheid. Als ik de hoek om ben, stuur ik Hannah snel een berichtje terug.

OVER EEN UURTJE, KLEED ME FF OM EN MOET NOG FOTO’S LATEN ONTWIKKELEN. GROTE MARKT VASTE PLEK?

Als ik bij mijn fiets sta, komt er weer een bericht binnen.

JA

Snel lever ik het rolletje in bij de fotozaak en haast me naar huis. Mijn fiets moet op slot anders is hij zo weg, dus daarvoor neem ik de tijd. Dan ren ik het trapje op naar de voordeur. Het huis heeft drie etages. Op de begane grond woon ik samen met mijn vriend Alex.

Op de eerste etage woont een vrijgezel. Nou ja, ze zijn net uit elkaar. Zij heeft hem verlaten omdat hij vreemd ging. We hadden niet echt contact met ze. Plotseling, een maand of drie geleden, stond zij ineens huilend beneden in de portiek. Ze had een e-mail gevonden van hem aan zijn scharrel. Heel dom eigenlijk want het venster met de mail stond gewoon open toen ze thuiskwam. Alsof hij wilde dat ze het vond. Ze was in alle staten. Ik had haar mee naar binnen genomen en een kop thee gegeven om even bij te komen. Twee dagen later was ze vertrokken.

Sindsdien zien we hem alleen de trap opgaan. Hij zegt gedag en daarmee is ook alles gezegd. Jaap heet hij, geloof ik.

Op de tweede verdieping zitten drie studenten van het type nerd. Twee studeren informatica, de derde wiskunde. Ik moet zeggen dat de meeste clichés over nerds op deze jongens van toepassing zijn. Ze gaan naar de uni, er komt regelmatig een pizzakoerier voorbij en tot diep in de nacht zie je van buitenaf het flikkerende licht van hun beeldschermen.

Bij mijn vorige baan hadden we ook zo’n type rondlopen, hij deed het netwerkbeheer. ‘Schuif er af en toe een doos met een pizza en een fles cola naar binnen,’ zei mijn baas, ‘en hij doet alles voor je.’ Nou dat dus.

Eenmaal binnen gooi ik mijn jack over de kapstok. Het is sowieso veel te warm voor een jas. Vorige week liepen we nog te rillen en nu is het bijna tropisch. Ik verwissel snel mijn T-shirt voor een schoon zwart exemplaar en doe mijn haren in een staart. Er dansen nog steeds donkerbruine krullen rondom mijn gezicht. Voor de spiegel die in de kast hangt, werk ik snel mijn make-up bij.

Mensen zeggen altijd dat ik mooi ben, zelf geloof ik dat niet zo. Ik heb grote bruine ogen, die naar mijn mening iets te ver uit elkaar staan. Met eyeliner en wat oogschaduw is dat gelukkig goed te maskeren. Het klopt wel dat ik mooi haar heb, mijn donkere krullen, ze zijn bijna zwart, heb ik van mezelf. Over een paar weken word ik negenentwintig, gelukkig heb ik nog nauwelijks rimpeltjes rond mijn ogen. Alleen als ik lach verschijnen er kleine lijntjes bij mijn ooghoeken. Ik klaag er wel eens over, maar krijg dan steevast het antwoord dat dat me juist schattig maakt.

Weer terug in de woonkamer val ik neer op de bank en open mijn laptop. Vijf nieuwe e-mails. Twee ontvangstbevestigingen, een bericht van mijn provider, een lange mail van mijn zus die in Engeland woont, waarvoor ik nu geen tijd heb en een berichtje van mijn werk.

..

Hi Chloe,

Er zijn nieuwe ontwikkelingen rondom die bestuurlijke ruzie binnen de gemeente waar jij mee bezig was. Ik heb nog een paar mensen gebeld en pas het verder wel aan. Ik stuur het ook naar Stefan, dus jij hoeft er dit weekend niks meer aan te doen.

Groet!

Rolf

..

Snel schrijf ik een dankjewelmailtje terug. Rolf is mijn directe collega. In de zes jaren dat ik als journalist werk, ben ik nog nooit zo’n atypische dagbladjournalist tegengekomen. Als je hem ziet, zou je denken dat hij voor de televisie werkt. Hij verschijnt standaard in pak op de redactie, compleet met stropdas en soms met giletje. Zijn donkere haar is halflang geknipt, in een nonchalante coupe, maar niet te vergelijken met het warrige uiterlijk van mijn meeste andere collega’s. Ik heb van alles voorbij zien komen bij mijn mannelijke collega’s: ongekamde krullenbollen, oude versleten T-shirts, brillen die al jaren uit de mode zijn, kapotte spijkerbroeken en legerkistjes. De dresscode die bij ons lijkt te gelden is: vooral niet te nieuw, niet te gelikt. Bij voorkeur een tikje alternatief en als je niet modebewust bent dan geeft dat helemaal niets: je trekt gewoon aan wat je vanochtend in de kast vond, wat toevallig droog is en schoon. Moeten ze op locatie interviewen dan willen ze nog wel eens een jasje aandoen.

Mijn vrouwelijke collega’s doen het beter. Natuurlijk lopen er ook enkele van het type slons rond, maar Hilde en Gwen komen ’s ochtends toch in het algemeen goed verzorgd op de redactie binnen.

Ik ben blij dat Rolf dit stuk van me overneemt. Nu ben ik de rest van het weekend vrij! Toen hij bij ons kwam werken had ik hem anders ingeschat. Ik dacht dat hij zo’n carrièretijger zou zijn, dat hij de baan bij de krant wilde gebruiken om snel hogerop te komen. Ik sloeg de plank volledig mis. Rolf werkt nu ongeveer een jaar op de redactie en ik kan goed met hem overweg. Hij weet enorm veel, lepelt op de meest onmogelijke momenten relevante feiten over moordzaken op en hij is erg behulpzaam. Tegenover mij in ieder geval. Met Hilde kan hij het minder goed vinden.

Ik zie dat het al kwart voor zes is. Als ik de foto’s nog wil ophalen voordat ik met Hannah heb afgesproken, dan moet ik nu weg. Ik klap de laptop dicht, pak de plastic tas van de kapstok en haal de camera met een van de rolletjes eruit. Ik stop beide in mijn handtas en graai in mijn broekzak op zoek naar mijn fietssleutel. Mijn zakken zijn leeg. Snel loop ik terug naar binnen en kijk op de tafel. Daar ligt hij niet. Waar was ik nog meer? In de keuken ben ik niet lang geweest, op het bed ligt hij ook niet. Ik probeer mijn jas. Ook niets. Waar kan dat ding zijn? Als ik moet gaan lopen dan ben ik te laat om de foto’s op te halen.

Tien voor zes. Misschien als ik een sprintje trek, dat ik het dan nog haal. Ik schop mijn nette schoenen uit en grijp naar mijn gympen die naast het nachtkastje liggen. Eenmaal weer buiten trek ik de deur achter me dicht en begin te rennen.

‘Rustig, je bent precies op tijd. Ze komen net droog uit het apparaat,’ zegt Cor, de vaste medewerker, als ik hijgend de fotowinkel binnenstorm.

‘Ik…’

‘… heb geen lucht meer,’ breng ik uit. ‘Fietssleutel kwijt.’

‘Ga even zitten, zegt Cor, en hij wijst naar de draaistoel die voor de pc staat. Ik doe wat hij zegt.

‘Hier zijn ze. Spannend?’

Ik heb hem toen ik de foto’s wegbracht het hele verhaal van de camera verteld. Volgens mij is hij net zo nieuwsgierig naar de foto’s als ik.

‘Nogal.’

Hij reikt me een mapje foto’s aan.

‘Zeven van de twaalf opnamen heb ik afgedrukt, de rest was te donker.’

Ik open het mapje en haal de foto’s eruit. Op de bovenste foto staat een jonge vrouw. Ze heeft middenblond, licht krullend haar. Ze glimlacht naar de camera. Achter haar zie ik een houten schutting waaraan een plantenbak hangt. Het lijkt lente te zijn want er bloeien paarse en gele viooltjes in de bak. Hoe oud de foto is, is met geen mogelijkheid te zeggen. Door de donkere schaduw bij de randen ziet hij er ouderwets uit. De vrouw zou ik gisteren zo tegengekomen kunnen zijn.

Op de volgende foto staat ze weer. Dit keer samen met een jonge man. Hij is iets kleiner dan zij, lijkt het, heeft een knap lang gezicht en donker haar. Hij knijpt zijn ogen een beetje dicht alsof hij tegen de zon inkijkt. Zij lijkt daar geen last van te hebben.

Op de derde foto staan ze weer samen, ditmaal in een woonkamer. Ik krijg de indruk dat de foto niet heel oud is want op de achtergrond zie ik een televisie staan met een platte beeldbuis. Daarna volgen twee foto’s van een strand. Er staan geen personen op, alleen de zee, zand en een rij houten palen. Op de laatste foto zie ik de vrouw op het strand liggen. Ze ligt op haar zij te slapen.

‘Enig idee wie het zou kunnen zijn?’ vraagt Cor.

Ik schud mijn hoofd.

‘Mag ik eens kijken?’

Ik schuif de foto’s naar Cor toe. Hij draait ze om en laat ze een voor een door zijn handen gaan.

‘Ze komt me vaag bekend voor,’ zegt hij. ‘Maar waarvan? Ik weet het niet. Hem heb ik nooit gezien. Bij die laatste foto, waar ze ligt te slapen gaat heel vaag een lichtje branden. Misschien is het ook niets hoor. Ik zie zoveel foto’s voorbij komen.’

‘Ik zou de foto’s eigenlijk graag teruggeven,’ zeg ik. ‘Die mensen hebben ze vast niet voor niets gemaakt, maar hoe vind je ze?’

‘Misschien via de lokale krant?’ lacht Cor.

Ik barst ook in lachen uit. ‘Ja, dat is een mogelijkheid. Het voelt alleen een beetje als misbruik van mijn positie.’

‘Laat je het weten als je erachter komt?’

‘Natuurlijk.’

‘Succes met de camera verder.’

‘Volgende week sta ik hier weer met een vol rolletje,’ roep ik terwijl ik richting de deur loop.

Hannah is een stoer wijf, anders kan ik het niet zeggen. We kennen elkaar van de middelbare school. Toen ze zestien was, ging ze het huis uit. Op haar twintigste had ze een eigen bedrijfje, en nu, acht jaar later, heeft ze een bloeiende onderneming, een man en twee zoontjes. Hoewel ze nu minder werkt, is ze toch zeker vier dagen per week op kantoor. Daarnaast zit ze in de oudercommissie van school en schrijft ze van tijd tot tijd een column over haar ondernemerschap en moeder zijn op de website van onze krant. Een echte supervrouw dus.

Ik zie haar al van ver naar me zwaaien. Ze is lang en door haar knaloranje korte stekeltjeskapsel pik je haar overal tussenuit. Ik loop naar haar toe en zink neer op een stoel.

‘Haaai lieverd,’ zegt ze met haar donkere hese stem die een zware roker doet vermoeden, wat overigens niet zo is.

‘Hoi hoi, sorry dat ik zo laat ben,’ hijg ik.

‘Geeft niet schat, je ziet eruit alsof je de marathon gelopen hebt.’

Ze wenkt de serveerster. ‘Wat wil je drinken?’

‘Een verse jus d’orange graag,’ zeg ik tegen het meisje.

‘Doe mij er ook maar een,’ zegt Hannah. ‘Ik rammel. Doen we er meteen eten bij?’

‘Is goed.’

‘Je ziet er mager uit, lieverd. Eet je nog steeds alleen konijnenvoer? Van sla kom je niet aan hè?’

‘Ja, ik eet nog steeds geen dooie beesten,’ antwoord ik. ‘Daarvoor in de plaats des te meer chocola en noten, dus aan calorieën en vetten geen gebrek.’

‘Geen steakrestaurant dan?’

‘Zolang ik alleen van de saladbar hoef te nemen…’

‘Jammer jammer,’ zegt ze, met geveinsde teleurstelling. ‘Dan eten we hier.’

We kennen elkaar al zo lang dat ze precies weet hoe ver ze kan gaan. Ze weet dat ik sinds mijn vijftiende geen hap vlees meer heb gegeten en dat respecteert ze. Hoewel ze het niet kan nalaten me er iedere keer weer mee te plagen.

De menukaart is simpel. Ik bestel een vegetarische salade met geitenkaas. Hannah kiest voor varkenshaas met champignonsaus.

‘Als je een stukje wilt proeven zeg je het wel hè?’

Ik moet hardop lachen. ‘Ja hoor, dan zeg ik het.’

‘Nou vertel,’ zegt ze als de serveerster weer weg is. Hoe is het met jou, met je goddelijke Griekse minnaar, met je wereldbaan en met je vakantieplannen?’

Ik verslik me bijna in mijn sap. We hebben elkaar een paar maanden niet gezien. We hadden het allebei te druk om af te spreken, maar Hannah is voorspelbaar als het weer. Altijd doet ze drie dingen tegelijkertijd. Rustige momenten hoef je met haar niet te verwachten. Bovendien is ze supernieuwsgierig.

‘Waar wil je dat ik begin?’ vraag ik.

‘Met je werk.’

‘Oké. Werk is leuk. Ik ga echt een glanzende carrière maken dit jaar, alleen deze week is het eventjes saai,’ zeg ik meteen. ‘Ik ben bezig met bestuurlijk gekibbel in de gemeente en ze liegen allemaal. De een nog meer dan de ander. Ik weet niet of je er iets over gelezen hebt?’

Ze knikt. ‘Iets met steekpenningen van een fabriek die chemicaliën maakt? Rubber en zo?’

‘Juist. Een of ander laag ambtenaartje heeft geld aangenomen van een groot bedrijf dat een fabriek wil neerzetten in een van de buitengebieden. Er broeden daar vogels. Er wordt water gewonnen. En toch wilden ze een vergunning gaan verlenen.’

‘Daarmee waren ze toch naar de rechter gestapt?’

‘De milieu-organisaties, gesteund door enkele kleine linkse fracties, ja. En je ziet nu de ene na de andere ambtenaar omvallen. Steeds hoger in de organisatie rollen er koppen. Het is moeilijk te bewijzen. Ik denk dat ze er allemaal van geweten hebben, maar als je er iets over vraagt ontkennen ze. Of ze hebben geen commentaar.’

‘En dan loop je vast met je verhaal?’

‘Precies. En het interesseert me ook eerlijk gezegd niet.’

‘Het is toch superspannend?’ vraagt Hannah.

‘Dat was het in het begin wel, nu gaat het alleen nog over de onenigheid binnen de gemeenteraad. Over welk bestuurslid waarover heeft gelogen. En alhoewel iedereen weet dat er veel, heel veel leugens verteld zijn, doen ze allemaal hun best het in de doofpot te stoppen. Daar ben ik nu wel klaar mee. Wees dan eerlijk en zeg: we hebben een fout gemaakt.’

‘En hoe is het met je vent?’ vraagt ze.

‘Goed.’

‘Nog steeds happy in love?’

‘Jep.’

‘En dat niet praten, dat houden jullie nog steeds vol?’

Ik knik.

‘Word je daar niet helemaal knettergek van?’

‘Nee hoor, we doen het al anderhalf jaar zo, voor ons voelt het natuurlijk.’

Mijn gedachten dwalen af naar Alex. Ik heb hem bijna twee jaar geleden leren kennen bij een lezing over moderne filosofen. Ik was er om een verslag te schrijven voor de krant, hij als promovendus. Hij hield zijn redevoering ietwat onbeholpen, en ik kon alleen maar kijken naar zijn doordringende bruine ogen en wilde bos zwarte krullen. Lang, mager.

Precies het type waar ik op val. Toen hij zijn lezing afsloot, had ik geen enkele aantekening gemaakt en voelde me genoodzaakt tijdens de borrel op hem af te stappen, om alsnog iets op papier te krijgen. De vonk sloeg meteen over.

Nog diezelfde avond lagen we met elkaar in bed en de volgende dag dumpte ik mijn vriendje voor hem. Vier maanden later trok hij bij me in. Zijn oude studentenkamer waarin hij op dat moment nog huisde, was hij toch al ontgroeid.

Hij stelde echter één voorwaarde. Vanaf het moment dat we gingen samenwonen, zouden we niet meer met elkaar praten.

Ik begreep het eerst niet maar toen hij het uitlegde, klonk het heel simpel.

‘De taal is de bron van elke leugen,’ zei hij me. ‘De mens heeft pas leren liegen toen hij ging spreken. Zonder woorden kun je niet liegen, want hoe goed je ook probeert je gezichtsuitdrukking of je houding te maskeren, de ander voelt toch aan wat er werkelijk in je omgaat. Probeer eens een dag niets tegen me te zeggen. Dan zul je zien wat ik bedoel.’

Ik probeerde een dag niet te praten. Geen woord. Al in de ochtend liep ik vast, toen ik wilde vragen of hij een uitgebreid ontbijt wilde. Ik stond schaapachtig in de keuken en wist niet wat ik moest doen. Toen besloot ik dat ik gewoon eieren en spek zou bakken en het dan aan hem zou overlaten of hij daar zin in had of niet. Op dat moment zag ik met mijn eigen ogen dat hij het fijn vond dat ik ontbijt voor hem maakte en dat het hem goed smaakte ook. Ik lette niet meer op de woorden, ik lette op hem.

Aan het einde van die dag hadden we – gek genoeg – een lang gesprek.

Hij zei: ‘Als we gaan samenwonen, wil ik dat we eerlijk zijn tegen elkaar. Er wordt zoveel gelogen in de wereld. Kleine leugentjes om bestwil. Ja, dat jurkje staat je fantastisch. Nee hoor, ik vind het niet erg om terug te rijden. Dat is sociaal geaccepteerd, en daarmee begint het. Ook al spreek je af om ook over dit soort kleine dingen eerlijk te zijn, je ontkomt niet aan de leugens als je met elkaar praat. Vroeger of later sluipen ze erin en gaat het van kwaad tot erger. Niet praten zorgt ervoor dat je altijd eerlijk tegenover elkaar bent.’

‘Hoe kun je dan nog met elkaar communiceren?’ vroeg ik. Hoe spreek je praktische dingen af, zoals wie de was doet, hoe laat je thuis bent en zo?’

‘We kunnen voor de belangrijke dingen van tevoren afspraken maken,’ had hij gezegd. ‘En na een jaar evalueren of het werkt of niet. De rest zullen we op een andere manier aan elkaar duidelijk moeten maken.’

Ik besloot het te proberen. Waarom ook niet? Als het niet zou werken, dan konden we altijd terug, redeneerde ik. En nu, na anderhalf jaar, praten we nog steeds niet. En gek genoeg gaat dat goed. Er bleek genoeg te zijn dat we samen deelden zonder dat we daar over moesten spreken. Onze liefde voor boeken en muziek, bijvoorbeeld.

Ik verzamel langspeelplaten. Eigenlijk is Alex ermee begonnen. Toen hij de platenspeler kocht, nam ik zijn lp-verslaving al snel over. Muziek klinkt beter wanneer ze vanaf vinyl gedraaid wordt. Warmer, dieper, echter. Bovendien is veel goede muziek uit de jaren zeventig en tachtig goedkoop op lp te krijgen. Ik loop iedere week langs de kringloopwinkel waar hele bakken staan met afgedankte platen. Vorige week was ik in de zevende hemel toen ik This is the Sea van The Waterboys vond. Naar die plaat was ik al een half jaar op zoek.

Alex verzamelt vooral oude jazzplaten. Voor wat betreft boeken lopen onze smaken verder uiteen. Alex leest graag zwaarder materiaal, dat komt vooral vanwege zijn studie. Je zou denken dat hij met zijn Griekse afkomst zich vooral op de oude Griekse wijsgeren zou richten, toch geeft hij juist de voorkeur aan moderne filosofen. De boekenkast staat vol met werken van grote namen in de filosofie: Descartes, Montesquieu, Nietzsche, Hegel, Engels. Maar ook Ken Wilber en Stine Jensen ontbreken niet. Ik heb eens geprobeerd om een boek van Wilber te lezen en kwam er niet doorheen. Ik lees liever chicklit en als het dan toch iets filosofisch moet zijn, Eckhart Tolle. Daar kan ik wat mee. Denk ik.

‘Hé, ik stel je een vraag over je vriend en je bent meteen in dromenland.’

Ik schrik wakker uit mijn overpeinzing en zie aan Hannah dat ze er niets van begrijpt, zoals de meeste mensen eigenlijk.

‘Sorry,’ zeg ik. ‘Omdat we samen niet spreken, voel ik me er ook niet gemakkelijk bij om óver hem te praten, snap je?’

Ze knikt. ‘Ja, ergens begrijp ik dat wel. Zullen we het dan over de vakantie hebben?’

‘Is goed, waar ga je heen?’

‘Ik heb nog geen plannen. Ik wil het juist van jou horen, misschien krijg ik inspiratie,’ lacht ze.

‘Het is niet spannend hoor,’ zeg ik. ‘Ik ga een paar dagen naar Londen en daarna naar Kent. In totaal wil ik twee weken weg.’

‘Naar je zus?’

‘Ja, ik wil in december gaan. Ik kan bij haar logeren en van daaruit wil ik nog wat plaatsen bezoeken. Stonehenge en Glastonbury heb ik altijd al willen zien, daar ben ik nooit aan toe gekomen. Waarom ga je niet een paar dagen mee? Dan kunnen we met z’n drieën Londen onveilig maken.’

Ik zie haar even nadenken. ‘Ik zou iets moeten regelen voor de kinderen. Als ik ze bij mijn ouders kwijt kan dan gaat het. Dat kan sowieso maar voor een paar dagen, anders trekken ze het niet. De kinderen hè. Dan gaan ze me te erg missen. Maar in december hebben mijn ouders het altijd enorm druk. Jammer, ik had Celine graag weer eens gezien.’

Sinds Celine studeert, en het is nu vijf jaar geleden dat ze daarmee begon, woont ze in Londen. Oorspronkelijk was het haar plan terug te komen als ze was afgestudeerd, maar toen liep ze een Engelsman tegen het lijf en bleef aan hem plakken. Letterlijk. Ik moet nog altijd lachen als ik terugdenk aan het verhaal van hun eerste ontmoeting.

Ze had een bijbaan in een hobbyzaak en was net bezig met de reparatie van een plastic miniatuur toen hij binnenkwam. ‘Ik was zo onder de indruk van hem,’ vertelde ze, ‘dat ik helemaal vergat dat ik die tube secondelijm vast had.’ Afijn, hij gaf haar een hand, drukte daarmee de tube leeg en toen zaten ze aan elkaar vast. Ze moesten naar het ziekenhuis om weer van elkaar gehaald te worden. Hij viel als een blok voor haar en het resultaat van het verhaal was dat ze niet meer terugkwam naar Nederland. Ik mis haar, mijn zusje.

Inmiddels heeft de serveerster het eten op tafel gezet en ik verslind mijn salade terwijl Hannah honderduit ratelt over haar zoontjes en haar man. Als ik mijn vork wegleg en in mijn tas zoek naar een pepermuntje, stuit ik op de camera. Ik haal hem eruit en leg hem op tafel samen met het mapje foto’s.

‘Hé, dat is leuk, wat heb je daar?’ vraagt Hannah.

In een paar zinnen vertel ik haar, hoe ik aan dit toestel gekomen ben en dat er nog een rolletje in zat.

‘Oh spannend. Dus je hebt er eindelijk een.’ roept ze uit. ‘Laat eens zien die foto’s. Misschien herken ik die mensen wel.’

Ik geef haar het stapeltje afdrukken.

‘Nee.’ zegt ze. ‘Die ook niet. Het zegt me helemaal niets. Heb je enig idee wanneer ze genomen zijn?’

Ik schud mijn hoofd. ‘Die tv lijkt me redelijk modern, maar dat soort platte tv’s bestaat ook al bijna vijftien jaar.’

Hannah pakt een van de foto’s en legt hem opzij. Het is de foto met het tv-toestel erop.

‘Moet je hier eens kijken,’ zegt ze. ‘Deze foto is genomen tijdens de uitslag van de lotto.’

Ik schuif de foto naar me toe en draai hem om. Verrek. Ze heeft gelijk.

Heel goed is het niet te zien, omdat de hoek verkeerd is, maar er staan inderdaad zes gele ballen op een rijtje op het beeldscherm.

‘Als je hem laat uitvergroten dan kun je ze misschien lezen. En dan weet je welke trekking het was.’

‘Dat is slim! Dat ga ik maandag meteen laten doen.’

‘En zodra je het weet,’ gaat Hannah verder, ‘dan moet je me wel bellen of mailen hè?’

Ik beloof het. ‘Ik stuur je een berichtje. Verwacht er niet teveel van hoor.’

We bestellen nog een nagerecht, daarna moet Hannah terug naar huis.

‘Anders gaan de kinderen piepen, ik ben al zo vaak weg.’

‘Doen we snel weer, oké?’

Ze knikt en we omhelzen elkaar. Dan gooit ze haar tas over haar schouder en verdwijnt om de hoek.

De winkels zijn allemaal dicht. Ik heb geen zin om rond te blijven hangen in mijn eentje, dus wandel ik in een rustig tempo terug naar huis. Ik moet stiekem lachen als ik de hoek om sla. Twee huizen verder staat een bankje waarop sinds jaar en dag een oud mannetje zit. Weer of geen weer. Hij zit daar alleen en vertelt verhalen. Over de buurt, over de mensen die hier vroeger woonden. Over zijn werk bij de hoogovens, twintig jaar geleden. Af en toe ga ik naast hem zitten en luister naar hem. Hij kan mooi vertellen. Helaas worden zijn verhalen de laatste maanden steeds warriger. Het lijkt erop dat hij de draad van het leven een beetje kwijt raakt en dat is jammer. Ik ben blij dat hij er nog zit en besluit dat ik best even een praatje met hem kan maken.

‘Hallo Jan,’ zeg ik.

‘Hallo Zoë.’

‘Nee, ik ben het, Chloe.’

‘Ach ja natuurlijk.’

Een tiental seconden is het stil. Mensen lopen voorbij. Ik ga naast hem op het bankje zitten.

‘Ze komt en ze gaat,’ zegt hij.

‘Wie komt en gaat er?’ vraag ik. Het lijkt wel of hij me niet hoort, hij gaat gewoon verder.

‘Ze komt, ze gaat, ze kijkt, ze ziet. Hij weet het niet. Hij kan het ook niet weten.’

‘Wie is hij dan?’ probeer ik nog eens.

‘Ze is eenzaam,’ zegt Jan. ‘Ze kan het niet helpen dat hij het niet ziet. Hij weet haar te bespelen. Ze lijkt onzichtbaar. Dat is ze niet. Niet voor mij, nee niet voor mij.’

Hij kijkt voor zich uit, alsof hij in een roes is. Zou hij ziek zijn? Heeft hij koorts en ijlt hij?

‘Jan?’ vraag ik. ‘Jan, is alles goed met je?’

Verschrikt kijkt hij op.

‘Ah, jij bent het,’ zegt hij, zichtbaar opgelucht mij te zien. ‘Heb je wat te drinken voor me? Ik heb zo’n dorst.’

Ik schud mijn hoofd, maar hij heeft al een fles uit zijn binnenzak gehaald.

‘Jonge jenever’ staat er op het etiket. Hij schroeft de dop van de fles af en neemt een slok. Hij is dronken. Geen wonder dat hij wartaal uitslaat. Gelukkig is het een goede dronk, want Jan kijkt me glimlachend aan en vraagt of ik ook een slok wil.

‘Nee, dank je,’ zeg ik.

‘Echt niet Zoë? Eén slokkie kan geen kwaad hoor.’

‘Ik moet nog werken vanavond, dan moet ik helder zijn,’ lieg ik. ‘Het is lief aangeboden.’

‘Je moet opletten voor haar,’ zegt hij, ineens zijn wenkbrauwen fronsend.

‘Ze kijkt als je het niet ziet. En ook voor hem. Vooral voor hem.’

Ik moet lachen. ‘Is goed Jan, ik zal goed op mezelf passen.’ Dan sta ik op en zeg gedag.

‘Zorg goed voor jezelf, Jan.’

‘Pas goed op, Zoë.’

Hij neemt nog een slok uit de fles en begint voor zich uit te prevelen.

Ik heb medelijden met hem, maar kan weinig voor hem doen.

Mijn huisdeur is tien meter verder. Ik loop erheen en hoop dat Jan er morgen nog zit.

*

De buitendeur staat op een kier. Hij klemt, en sluit alleen als je hem hard dichttrekt. Ik vermoed dat de buren er niet goed op letten en neem me voor ze erop aan te spreken.

Als ik binnenkom, struikel ik bijna over een postpakketje dat half op de deurmat staat. Ik pak het op en bekijk het etiket. Het is geadresseerd aan mijn bovenbuurman Jaap. Binnen in het doosje hoor ik iets rammelen. Waarschijnlijk heeft de postbode het gewoon binnen gezet. Geïrriteerd leg ik het op de tweede traptrede, boven op de stapel brieven en kranten die daar al een paar dagen ligt. Normaal neemt Jaap zijn post altijd netjes mee naar boven, hij zal dus wel op vakantie zijn. Waarom hij pakketjes laat komen als hij weg is begrijp ik niet.

Alex is thuis. Als ik binnenkom hoor ik de zachte tonen van de derde symfonie van Bach al naar me toe zweven. Hij ligt op de bank en leest een boek. Eigenlijk zou ik hem over de camera willen vertellen, maar ik heb geen idee hoe ik hem met alleen gebaren duidelijk moet maken wat er vanmiddag is gebeurd, daar moet ik echt even over nadenken.

In de vensterbank branden theelichtjes. Buiten is het donker. Op het aanrecht vind ik een kan koffie. Cafeïneverslaafd, dat zijn we.

De koffie is nog goed heet, ik schenk een grote mok in en ga met mijn laptop aan de eettafel zitten. Uit mijn tas haal ik de camera en het mapje foto’s.

De foto met de lotto-uitslag pak ik als eerste. Op de achtergrond zijn op het televisiescherm duidelijk zes gele ballen te zien. De eerste is een 1 of een 7, de tweede een 3 of een 8, dan volgt een nummer dat met een 1 begint, daarna twee nummers in de twintig en tenslotte een in de dertig. Misschien als ik er een vergrootglas bij pak, dat ik ze kan onderscheiden.

Ik rommel door de la in het dressoir. Ooit heb ik postzegels verzameld en daarvan moet ik nog een loep hebben.

Ik kom van alles tegen, een zakkammetje, bonnetjes van verzonden pakketten, een mapje met pasfoto’s, een zandlopertje en een set metalen ringen, waarvan ik niet weet waarvoor ze dienen. Dan vind ik wat ik zoek.

Door de loep zie ik ineens een stuk meer. Ik ben er negenennegentig procent zeker van dat er staat: 1, 8, 14, 23, 27, 38.

Ik open mijn laptop en surf naar de site van Lotto. Er staan veel uitslagen op, ze lopen terug tot 2010. Ik blader ze allemaal door. Mijn rijtje getallen vind ik niet.

Ik doe een tweede poging en googel de getallen samen met het woord lotto. Dat levert meer dan vierenveertig miljoen hits op. Logisch, want getallen komen vaak voor. Ik zie meteen dat de lotto in meerdere landen wordt gespeeld, dus het is niet eens zeker dat de foto in Nederland gemaakt is. Waar zei die man dat de camera vandaan kwam? Uit Duitsland?

Via mijn zoekopdracht vind ik een site met internationale uitslagen vanaf 2006. Na een paar keer klikken op de site vind ik een pagina waar je getallen kunt intoetsen en vervolgens kunt zien wanneer ze getrokken zijn. Ik vul het rijtje in en zoek. Helaas komt er geen resultaat terug. Dan is de foto zeker vijf jaar oud, waarschijnlijk nog ouder. Ik besluit het op te geven voor vanavond en klap mijn laptop dicht.

Alex kijkt me van achter zijn boek lachend aan. De eerste weken waren moeilijk. We moesten echt zoeken naar omgangsvormen. Een paar keer kwam ik er niet uit en praatte ik toch omdat ik me niet anders kon uitdrukken. Maar al snel leerde ik dat je zonder gesproken taal ook prima kunt communiceren. Door dingen aan te wijzen of uit te beelden. Ja, soms met gebarentaal. Dat is een vorm van spreken die toch wezenlijk anders is omdat je naar je gesprekspartner moet kíjken. Dat vormt de kern. Als je goed kijkt, zie je zoveel meer. Een geveinsde lach of een echte glimlach. Het verschil tussen iets niet willen en iets niet durven zeggen.

Wat ik vooral geleerd heb de afgelopen anderhalf jaar is goed te kijken. En te luisteren, naar iemands ademhaling. Gaat die rustig, of juist snel?

Alex staat op van de bank en loopt naar de keuken. Even later verschijnt hij met twee glazen cognac en het restant van een reep donkere chocola. Hij zet het voor me neer op tafel en kijkt me lachend aan. Ik ga rechtop zitten, trek hem naar me toe en kus hem. Dan drinken we samen. Als beide glazen leeg zijn, neem ik zijn hand en sta op. Hij kijkt me vragend aan. ‘Kom,’ gebaar ik met mijn hoofd. Hij staat ook op en volgt me naar de hal. Buiten is het fris nu, dus ik trek mijn jas aan. Aan mijn hand leid ik hem mee naar de voordeur.

Er zijn weinig mensen op straat. Bijna iedereen zit thuis en kijkt tv. Door de open gordijnen kun je dat duidelijk zien. Bij veel mensen staat het journaal aan, bij anderen een film of serie. In de huizen waar geen tv aanstaat, is het vaak ook donker. Wij hebben er geen. Ik had er een voordat ik met Alex ging samenwonen. Die ging op een gegeven moment kapot en op de een of andere manier passen televisie en onze relatie niet bij elkaar. Alex leest liever dan dat hij kijkt en ik mis de tv niet dusdanig dat ik een nieuwe heb gekocht.

We lopen hand in hand langs de shoarmazaak die nog open is. Langs de kleine roomskatholieke kerk die in dit stadsdeel staat. Het kerkhof is dicht. Even verderop ligt een park waar overdag jongeren op crossfietsen rondracen. Tot voor kort hingen er ’s avonds veel junks rond, maar sinds de politie er een veegactie heeft gedaan is het er rustig. De junks hebben hun stek verlaten en zijn naar het plein achter het station getrokken. Ik weet dit toevallig omdat ik erover geschreven heb.

Op straat heerst drukte van verkeer, in het park is het stil. We wandelen over het pad naar het midden. Daar ligt een kleine vijver met een grasveldje ernaast. Ik trek Alex mee en gebaar dat ik wil gaan zitten. De grond is koud en hard, toch ga ik op mijn rug liggen en zet mijn voeten neer. Ze staan bijna in het water. Alex komt naast me liggen. Boven ons zijn de sterren. Hij wijst me heldere of mooie sterren aan. Ik moet goed kijken want alle sterren lijken op elkaar. Als hij de figuren voor de tweede keer met zijn hand in de lucht tekent, zie ik welke sterrenbeelden hij bedoelt. Dat is het fijne aan onze relatie.

Daarbij beleef ik in mijn werk juist het tegenovergestelde. Daar zijn woorden alles. Een krant bestaat uit woorden, zinnen, paragrafen. Uit inleidingen, kernpunten, gevolgtrekkingen, soms ondersteund door een foto of illustratie. Woorden maken het artikel en daarmee het succes van de krant.

Je kunt zoveel aan de gezichtsuitdrukking en de houding aflezen, terwijl woorden veel, zo niet alles, kunnen verdoezelen. En juist in mijn werk merk ik dat.

Veel mensen geloven wat ik schrijf; het staat immers in de krant. In de loop der jaren heb ik geleerd dat je een en dezelfde gebeurtenis wel op tien verschillende manieren kunt verslaan. Het hangt ervan af welk perspectief je kiest, op welke aspecten je de nadruk legt.

Ik doe mijn best mijn stukken zo eerlijk mogelijk, volgens de regels, te schrijven. Soms zie ik dat collega’s geen journalistieke hoor en wederhoor toepassen. Dus niet alles wat je leest in de krant is honderd procent waar.

Ik hoor even verderop een kat miauwen. Dan hoor ik twee mensen praten. Hun stemmen komen snel dichterbij. Een stem is hoog, melodieus, een beetje hees. De tweede behoort toe aan een man want hij is erg laag. Hij klinkt een beetje toegeknepen.

‘…wilde je niet kwetsen.’

‘Waarom heb je het dan gedaan?’

‘Dat weet ik niet.’

‘Hoezo weet je dat niet?’

‘Ik weet het gewoon niet, niet alles hoeft een reden te hebben, toch?’

Ik zie aan de overkant van de vijver twee figuren in het donker staan. De grote iets over de kleinere heen gebogen. Dat moeten ze zijn. Ik vang nog flarden op van hun gesprek.

‘Zoiets zou ik nooit doen.’

‘Ik geloof je niet.’

‘Waarom moet je toch altijd zo moeilijk doen?’

‘Jij bent degene die moeilijk doet…’

Ik kijk Alex aan, knijp in zijn hand. Hij knijpt terug. Ik weet wat hij wil zeggen. Ik voel me veilig, zeker. Dan draait hij zich op zijn zij en komt overeind. Trekt me aan mijn hand omhoog en veegt het gras van mijn broek. Hand in hand wandelen we verder het park uit. Achter ons sterven de stemmen weg. Als ik een uur later tegen Alex aan kruip in bed vraag ik me af of dat stel daar nog steeds staat te kibbelen. Waarschijnlijk wel. Geef mij maar stilte.

Zondagochtend 6 november

Ik lig nog halfslapend in bed als ik opeens aan mijn nieuwe camera denk. Ik wil hem aan Alex laten zien en ik wil uitzoeken van wie die foto’s zijn. Als ik me omdraai, zie ik dat Alex niet meer in bed ligt. Hij is waarschijnlijk al uren wakker. Hij is een ochtendmens, ik een avondmens. Ik neem snel een douche, trek een spijkerbroek en een paarse kreukelblouse aan en loop naar de keuken. Er staat een kan warme koffie op het aanrecht. Ernaast ligt de huisagenda. Ik kijk bij zondag. Tai chi staat er.

Dat is het enige dat we ons permitteren, om het leven regelbaar te houden. Een agenda met afspraken, en als het écht niet anders gaat, Post-it briefjes met korte berichtjes. Altijd functioneel, dus boodschappen zoals: Je moeder heeft gebeld, of: De melk is op, wil je nieuwe meenemen?

Goed, Alex is blijkbaar tai chi doen in het park, of bij een vriend. Dat betekent dat ik hem nu niets kan laten zien.

De telefoon gaat over. Op zondagochtend om tien uur kan dat maar één persoon zijn, Alex’ moeder. Als ik opneem hoor ik niets, alleen een zacht geruis.

‘Hallo?’ zeg ik. Het blijft stil. Ik kijk op het display, het is een anonieme beller.

‘Is daar iemand?’ vraag ik. Ik hoor nog steeds niets. De verbinding is niet goed, of hoor ik nu heel in de verte iemand ademen?

‘Als dit een grap is, dan vind ik hem niet leuk,’ zeg ik. Het ademen wordt zwaarder. Hè bah, een hijger.

‘Zoek een psychiater,’ roep ik in de hoorn, en hang op. Mijn hand trilt.

Op tafel zie ik mijn camera liggen. Het zou toch niet? Ik loop naar het raam en kijk langs het vouwgordijn naar de straat. Waarom ik dit doe weet ik eigenlijk niet. Het is rustig, op zondagochtend heb je hier niet veel verkeer. Ik zie een wandelaar met zijn hond, een paar spelende kinderen. Verder is de straat leeg, op een donker geklede figuur na. Hij staat schuin tegenover het huis. Als ik het gordijn iets opzijschuif, draait hij zich abrupt om en loopt weg. Het lijkt wel alsof hij iets in zijn zak wegstopt. Een telefoon?

Tijd om erover na te denken heb ik niet. Al mijn spieren spannen zich als de huistelefoon weer overgaat. Ditmaal zie ik wel een nummer in het display, en haal opgelucht adem.

Als ik opneem hoor ik gelijk een stem die begint te ratelen. In het Grieks. Het is Alex’ moeder.

‘Stamáta,’ zeg ik. ‘Stop.’

Zodra ze mijn stem hoort schakelt ze over op het Engels.

Ik ken een paar woorden Grieks. Ik kan tellen, ja, nee, stop, graag. Dat soort dingen. Een paar woordjes voor de meest elementaire communicatie. De rest van de gesprekken gaan met handen en voeten, of in het Engels, Duits of Frans, al naar gelang het uitkomt.

Alex’ moeder belt regelmatig. Uren kunnen ze samen praten. Met mijn gebrekkige kennis van het Grieks kan ik haar niet of nauwelijks verstaan. Ik heb in het begin wel eens gevraagd waarover ze het dan hebben. ‘Neven en nichten,’ zei hij. ‘Wie er getrouwd is, met wie. En welke nicht nog een man moet vinden en hoe moeilijk dat is.’

Een maand later besloten we het gesproken woord te laten voor wat het is en verdween meteen de noodzaak ernaar te vragen. Uit beleefdheid of geveinsde interesse hoefde dat niet meer. En dat kwam me eigenlijk wel goed uit, want zo erg interesseerden die nichten en hun huwelijksperikelen me niet.

Alex moeder mist hem. Ik merk het omdat ze zo vaak belt, ze besteedt er kapitalen aan.

‘Bel toch via internet, dat is gratis,’ zei ik haar eens. Dat vond ze te ingewikkeld, dus belt ze ons met haar vaste telefoon, vrijwel om de dag.

‘Is hij er niet?’

‘Nee. Hoe gaat het met u?’

‘Goed, goed. Alex’ vader heeft nog steeds last van zijn been, maar het gaat beter, veel beter.’

‘Zal ik Alex vragen of hij straks terug belt?’

‘Hij komt niet snel thuis?’

‘Ik weet het niet, hij is tai chi oefenen, tenminste dat denk ik. Hoe laat hij thuiskomt, heeft hij niet laten weten.’

‘Komen jullie binnenkort weer hierheen?’

‘Misschien. Als Alex zijn doctoraalscriptie tijdig afkrijgt.’

‘We missen jullie. We zijn aan het sparen voor vliegtickets. Misschien dat we met oudjaar overkomen. Misschien volgend jaar.’

‘Dat zouden we leuk vinden.’

Ik meen het. De communicatie met Alex’ ouders verloopt moeizaam, vanwege de taal. Ook al zitten we niet altijd op dezelfde golflengte, vooral niet waar het nichten en huwelijksaangelegenheden betreft, we kunnen het in het algemeen goed met elkaar vinden.

De dagen dat we bij hen zijn, of zij bij ons, zijn de enige dagen dat Alex en ik ook met elkaar praten, anders is het ondoenlijk. Binnen onze vriendengroep gaat het makkelijker, we spreken vaak met een hele groep af en niet met zijn vieren. Met Alex’ ouders werkt dat niet. Die zijn het al tweeëndertig jaar gewend om met hem te praten, dus dan praten we wel en beperken ons tot de functionele zaken. Eigenlijk praten we alleen over het bezoek, wat er nog gehaald moet worden, wie de tafel afruimt. Het grootste deel van de gesprekken gaat toch in het Grieks, en daar neem ik geen deel aan.

Zodra ze weer weg zijn, of wij weer in het vliegtuig terug zitten, keren we terug naar onze agenda, naar onze wereld van papier, die inmiddels zo comfortabel aanvoelt als die ene oude jas, die je niet kunt wegdoen, omdat hij je precies past.

Ik beloof haar, dat ik Alex terug laat bellen zodra hij thuis is en schrijf een briefje voor hem dat ik in de huisagenda plak. Daar vindt hij het wel.

Daarna kijk ik nog een keer langs het gordijn naar buiten. Er is niets vreemds te zien.

Dan pak ik het mapje met foto’s. Ik bekijk ze allemaal uitvoerig en zoek naar aanwijzingen die duiden op een bepaalde periode. Ik zie geen gedateerd mobieltje, geen rondslingerende cd’s of kranten waaruit ik iets zou kunnen afleiden. De lottogetallen zijn mijn enige aanknopingspunt en die hebben nog niets opgeleverd. Misschien moet ik het maandag aan Rolf vragen. Die hangt altijd graag de detective uit. Wellicht dat hij een manier weet om de foto’s te dateren.

Als ik mijn spullen opberg, zie ik dat het al middag is. Alex is er nog niet, dus waarschijnlijk is hij na de tai chitraining naar Arnoud gegaan om te repeteren. Ze zingen nu een klein jaar samen als duo. Ik weet dat Arnoud erg graag wil doorbreken. Alex is er minder serieus mee bezig, hij vindt het een leuk tijdverdrijf, maar de passie van zijn leven is filosofie. Toch oefenen ze regelmatig samen en heel af en toe worden ze gevraagd op te treden in kleine kroegjes of op een feest. Eigenlijk is het jammer dat ze zo weinig optreden want hij heeft een prachtige stem. Zing nog eens wat voor me, schreef ik laatst op een Post-it. Hij keek even bedachtzaam en zong toen ‘she moved through the fair.’ Ik krijg kippenvel op mijn armen, als ik eraan terugdenk.

Maandag 7 november

Ik heb me verslapen. Het is kwart voor acht als ik mijn ogen open doe. Normaal ben ik altijd om acht uur op mijn werk. Alex ligt nog naast me in diepe slaap, hij hoeft er pas later uit. Als promovendus kan hij om negen uur beginnen, of zelfs later, als hem dat uitkomt. Ik spoel mezelf snel af onder de douche, het uitgebreid haren wassen sla ik over. Voor dit soort gevallen heb ik een fles haarcrème staan, waarvan ik vlug wat door mijn krullen kneed. Mijn jasje aan, handtas pakken, foto’s erin, gymschoenen snel aan. Ontbijt haal ik onderweg wel.

Als ik om kwart over acht het kantoor binnenstap, met nog een half broodje kaas in mijn linkerhand, zie ik Rolf al grijnzend zitten.

‘Goedemorgen schoonheid. Zwaar weekend gehad?’

Rolf noemt me al vanaf dat we elkaar kennen schoonheid. Hij noemt bijna alle vrouwen schoonheid. Hij bedoelt er niets mee.

‘Nee hoor, gewoon verslapen,’ zeg ik terug.

‘Zeker blij dat ik dat stuk voor je heb afgemaakt?’

‘Ja bedankt,’ zeg ik snel. Verdorie, dat was ik alweer helemaal vergeten.

‘Wat staat er vandaag op de agenda?’ vraag ik. Intussen start ik mijn pc op, die op het bureau tegenover hem staat. Die is traag dus het duurt zeker nog vijf minuten voordat ik de takenlijst kan inzien. Om half negen hebben we redactievergadering, waarin alles besproken wordt. Sommige onderwerpen zullen al vastliggen. Als er wat interessants bijzit, dan wil ik dat vooraf graag weten.

‘Er moet iemand naar Occupy, zegt hij. ‘Dat duurt maar voort, blijkbaar is het buiten nog niet koud genoeg. Verder een achtergrondartikel over dat vermiste meisje, en daaraan verwant een terugblik op de schepmoorden van een jaar geleden.’

‘Vermist meisje?’ vraag ik.

‘Heb je gisteren geen nieuws gezien?’ vraagt Rolf.

‘Nee, we hebben geen televisie en het lukt me gewoon niet altijd om het via internet te volgen. Gisteravond had ik andere dingen te doen.’

‘Romantisch avondje met je Griekse man?’

Het gaat hem niks aan verdorie, toch antwoord ik. ‘Ja, we hebben lekker op de bank gehangen en muziek geluisterd.’

‘Fijn hoor,’ zegt hij, ik hoor de desinteresse in zijn stem. ‘Het is voor je werk wel handig als je de actualiteiten een beetje bijhoudt.’

Hij heeft gelijk. Ik weet het. En ik baal ervan.

‘Vertel nou wat er aan de hand is.’

‘Er is een vijftienjarig meisje verdwenen. Sanne Telman. Zondagochtend is ze voor het laatst gezien toen ze naar het bos ging om met de hond te wandelen. Haar fiets is teruggevonden aan de rand van het bos. De hond is later komen aanlopen. Verder is er nog niets bekend.’

‘En die schepmoorden? Waarom worden die nu ineens uit de kast gehaald? Die hebben er toch niets mee te maken?’

‘Bij de fiets is ook een schep gevonden. Of er een verband is met de schepmoorden weten we niet. Voor het geval het er wel iets mee te maken heeft wil Stefan dat we een stuk over die moorden hebben klaarliggen, dus dat wordt archiefwerk.’

Een koude rilling loopt langs mijn ruggengraat. Ik weet het nog goed. Vorig jaar verdwenen drie jonge mensen vlak na elkaar. Twee van hen werden in het kanaal teruggevonden, de derde in een sloot. Na forensisch onderzoek bleek, dat ze waarschijnlijk alle drie met een schep om het leven waren gebracht. Een schep die nooit gevonden werd, net zo min als de dader.

‘Ik wil wel naar Occupy,’ zeg ik. Ik heb geen zin om de ouders en vrienden van dat vermiste meisje lastig te vallen, en ik word liever niet herinnerd aan die schepmoorden. Dan liever een retourtje Amsterdam. Of ik blijf op de redactie voor de korte nieuwsberichten. Maar het hangt niet alleen van mij af, uiteindelijk beslist Stefan, de hoofdredacteur, hoe het werk verdeeld wordt.

‘Eerst koffie halen. Wil jij ook?’ vraag ik aan Rolf.

‘Zwart met suiker graag.’

‘Oké, als er geen rij staat,’ voeg ik nog snel toe.

Zo vlak voor half negen is het vaak druk bij de automaat. Vanochtend heb ik geluk. Ik haal drie bekers, een voor Rolf en twee voor mezelf. Ik moet echt opstarten, zonder koffie loopt bij mij niets.

De redactie zit al in de spreekkamer als ik aankom.

‘Alsjeblieft,’ zeg ik tegen Rolf, als ik hem zijn koffie aanreik. Tegenover hem is nog een stoel vrij.

‘Fijn dat je er ook bent Chloe,’ zegt Stefan. ‘Dan kunnen we beginnen.’ Zijn stem klinkt verwijtend.

‘Ben ik te laat dan?’ vraag ik. ‘Slechts tien minuten,’ zegt Stefan.

‘Ik begrijp het niet, net in mijn werkkamer stond de klok nog op kwart over.’

‘Oh,’ zegt Rolf. ‘Dat was ik vergeten te vertellen, sorry. Hij staat stil. Waarschijnlijk is gisteravond de batterij leeg geraakt.’

‘Okidoki,’ hoor ik Stefan zeggen. ‘Iedereen heeft de lijst met topics? Dan gaan we starten.’

Ik kijk naar de werklijst die ik zojuist, terwijl ik in gedachten was, in mijn handen gedrukt kreeg. De schepmoorden, Occupy, het vermiste kind, iets over gasboringen, een interview met een bijna dakloos gezin. Gwen is de gelukkige die Occupy bemachtigt.

‘Dat vermiste meisje zou ik graag op me nemen,’ zegt Rolf. Voor mij een opluchting, maar omdat Hilde standaard de bureauredactie doet, krijg ik de schepmoorden in mijn schoenen geschoven. Dat betekent dat ik het archief in moet en met de info een stuk moet schrijven. Op zich niet moeilijk, maar leuk is anders.

‘Chloe, neem jij vandaag ook het binnenkomend nieuws voor je rekening?’

‘Ja, is goed.’ Het komt er minder enthousiast uit dan ik bedoelde. Wat moet binnenkomen is altijd spannend. Vaak krijgen we een telefoontje dat er iets gebeurd is, en dan is het rennen, om op tijd ter plaatse te zijn.

‘We gaan snel aan het werk,’ zegt Stefan.

Iedereen staat op en vertrekt naar zijn of haar bureau. Als ik in de kamer terugkom die ik met Rolf deel, werp ik een blik op de klok. Hij staat nog steeds op kwart over acht.

‘Ik moet ervandoor,’ zegt Rolf, terwijl hij wat papieren en zijn baal shag van zijn bureau graait. ‘Kijken of ik die mensen kan interviewen en wat meer over dat meisje te weten kan komen. Straks wel lunchen?’

‘Als je tijd hebt.’

‘Waarschijnlijk wordt het ergens in de stad, kom je naar mij toe?’

De kans is groot, dat ik vanmiddag toch naar buiten moet, dus een lunch in de stad klinkt erg aangenaam. Ik accepteer zijn aanbod.

‘Oh en schoonheid?’

‘Ja.’

‘Sorry, van de koffie net, ik had tegen je moeten zeggen dat die klok stilstaat. Dat stond hij immers al toen ik binnenkwam.’

Hij richt zich tot Hilde.

‘Ik moet weg,’ zegt hij. ‘Mijn stuk zit in je mailbox. Er moet nog wel goed naar gekeken worden want ik had geen tijd meer om er een spellingcontrole overheen te laten lopen.’

Ze werpt hem een vernietigende blik toe, hij doet net of hij het niet ziet.

‘Waar moet je naar toe?’ vraagt ze.

‘Afspraak.’

‘Kunnen we je bereiken?’

‘Als er wat is bel je maar.’

Hij pakt zijn map en loopt naar buiten.

Als hij weg is, kijk ik nog een keer naar de klok. Waarschijnlijk moet de batterij vervangen worden. Ik schuif mijn bureaustoel onder de klok en klim er voorzichtig op. Ik moet me vasthouden aan de deurstijl om niet te vallen, want de stoel heeft wieltjes. Ik weet de klok van de muur te halen en klim behoedzaam naar beneden. Het is een eenvoudige ronde klok met wijzers, achterin zit een AA-batterij. Hij lijkt een beetje scheef te zitten dus duw ik hem aan. Vrijwel meteen hoor ik, dat de klok weer begint te tikken.

‘Hoe laat is het nu?’ roep ik naar Hilde, die in de grote redactieruimte naast me zit.

‘Vijf over half tien,’ roept ze terug.

Ik draai de wijzers naar de juiste tijd en hang de klok weer aan de muur. De secondewijzer tikt nu in normaal tempo rond.

‘Hoe kan dat nou?’ mompel ik hardop.

‘Kan wat nou?’ vraagt Hilde.

‘Die klok. De batterij zat er niet goed in, daarom was hij gestopt. Nu doet hij het weer. Dat kan toch niet zomaar?’

‘Misschien heeft de schoonmaakster eraan gezeten. Om de tijd te verzetten.’

Ja, dat zou kunnen, dit weekend is de klok verzet. Misschien heeft ze de batterij niet goed teruggeduwd.

‘Komt de schoonmaakster in het weekend dan?’ vraag ik.

‘Geen idee, ze komt in ieder geval op momenten dat wij er niet zijn.’

‘Nou ja, hij loopt weer.’

Ik ga zitten en open ons digitale archief. Terwijl ik de zoekopdracht geef bedenk ik, dat ik Rolf nooit vriendelijk heb zien doen tegenover Hilde. Vanaf het moment dat hij hier is komen werken, nu een jaar geleden, schuift hij haar alle rotklussen toe. Ik begrijp er niks van. Een keer heb ik er wat van gezegd tegen Rolf, waarop hij antwoordde dat het secretariaat nu eenmaal haar taak is. Het gevolg is, dat hij en Hilde vaak kibbelen. Af en toe vraag ik me af, of ze niet stiekem een oogje op hem heeft. Was sich liebt, das neckt sich, zegt men. Dan komt het toch alleen van haar kant, denk ik, want Rolf behandelt haar soms echt als oud vuil.

Waarschijnlijk is ze jaloers dat Rolf met mij een kamer deelt. We zitten hier omdat er geen plek meer was in de redactiekamer. Toen we plaats moesten maken voor twee stagiaires, vroeg Hilde meteen of zij niet samen met mij op deze kamer mocht, maar omdat ze ook het secretariaat doet, wilde Stefan dat ze centraal zat, dus in de grote ruimte.

Mijn zoekopdracht heeft een lijst met artikelen opgeleverd die ik kan gebruiken voor mijn stuk. Ik begin met tikken en al snel ga ik zo op in mijn tekst, dat ik de tijd helemaal vergeet. Ik schrik op, als er een berichtje binnenkomt.

OVER EEN HALF UUR, BIJ CAFÉ DE ZAAK?

Ik kijk op de klok. Het is al twaalf uur. Ik stuur een bericht terug.

HALF EEN BEN IK ER, TOT DAN

Snel werk ik mijn artikel af, zodat het naar Hilde kan.

‘Ik moet weg naar een lunchafspraak. Het artikel zit in je mailbox,’ zeg ik, als ik op weg naar buiten langs Hilde loop.

‘Ik kijk het na op punten en komma’s en dan stuur ik het door.’

‘Sorry voor de fouten,’ zeg ik. Ik weet dat ik steevast de d’s en t’s verkeerd zet.

‘Geeft niet, ga nou, anders kom je te laat.’

Ik grijp mijn tas en loop naar buiten. In de hal kom ik Stefan tegen.

‘Ga je eten?’

‘Ja, met Rolf, zeg maar niet tegen Hilde.’

Hij knikt. ‘Tot zo dan.’

*

Café de Zaak vind je in bijna elke stad, dus ook hier. Het is een bruin café waar je goed iets kunt drinken tussen de middag, en ze hebben simpele gerechten zoals tosti’s en uitsmijters.

Ik bestel een sandwich roomkaas en een koffie verkeerd. Rolf neemt biefstuk op brood.

‘Geen bezwaar tegen?’ vraagt hij.

‘Nee hoor, ik eet geen vlees, maar die keuze moet ieder voor zichzelf maken.’

Hij weet dat ik er geen problemen mee heb, toch vraagt hij het net als Hannah iedere keer weer opnieuw.

Alsof hij bang is me voor het hoofd te stoten.

‘Hoe vordert het met je vermissing?’ vraag ik.

‘Nog niet veel nieuws. Het meisje is met de hond gaan fietsen en daarna spoorloos verdwenen. Vanmiddag wordt er een actie op touw gezet om het bos uit te kammen. Verder zijn er geen aanwijzingen. Ik ga hierna naar het politiebureau, misschien dat ik daar nog wat los krijg, maar ik ben bang dat deze zaak niet snel is opgelost.’

‘Ze kan niet weggelopen zijn?’ vraag ik.

‘Die kans is heel klein. Er was geen vriendje, voor zover bekend. Ook geen ex-vriendje. Verder zijn er geen aanwijzingen dat er loverboys in het spel zijn, dus de politie zit vast.’

‘Gaat er een Amber alert uit?’

‘Dat weet ik niet, daar hoop ik straks achter te komen.’

Vrij snel verschijnt de serveerster met onze bestelling. Naast mijn sandwich ligt een donker hoopje chips.

‘Wat is dat?’ vraag ik haar.

‘Gebakken spekjes,’ zegt ze.

Ik pak mijn bord op en schuif met mijn mes het spek op Rolfs bord.

‘Dankjewel.’

‘Graag gedaan.’

‘Vertel eens,’ zegt hij. ‘Hoe vordert het bij jou?’

‘Gaat wel,’ antwoord ik, tussen twee happen door. ‘Ik ben klaar met dat schepverhaal, straks pak ik gewoon aan wat er binnenkomt en als dat niet te veel is, dan hoop ik dat ik de Lotto nog kan bellen voor informatie over hun trekkingen.’

‘Hoezo? Heb je de jackpot gewonnen?’

‘Welnee,’ zeg ik. ‘Dan zat ik bij het reisbureau, om een reis naar New York of San Francisco te boeken.’

Ik buk en reik in mijn tas, die onder de tafel tussen mijn voeten staat.

‘Kijk eens naar deze foto’s.’

Ik reik hem het mapje aan. Hij bladert door de foto’s heen.

‘Ja, en?’

‘Ze komen van een tweedehands camera die ik zaterdag heb gekocht.’

‘En je weet niet van wie ze zijn?’

‘Nee.’

‘Oh, spannend.’

Hij bladert nog een keer door de foto’s.

‘Kijk die daar,’ wijs ik. ‘Daar staat een tv aan, met de uitslag van een lottotrekking.’

Hij bekijkt de foto van dichterbij.

‘Ik heb geprobeerd te achterhalen welke trekking het was, zodat ik in ieder geval weet hoe oud de foto is. Dat is me niet gelukt.’

Rolf is stil. Hij staart naar de foto.

‘Ik kan de getallen niet goed zien.’

‘1, 8, 14, 23, 27, 38,’ zeg ik. ‘Ik kan ze dromen.’

Rolf pakt zijn iPhone uit zijn binnenzak. ‘Zal ik ook eens zoeken?’

‘Ga je gang, je vindt toch niets. Ik ben er zaterdagavond meer dan een uur mee bezig geweest.’

‘Kom kom schoonheid, onderschat Rolf niet.’

Hij beweegt zijn vingers over de telefoon en tikt wat in.

‘Kijk hier eens,’ zegt hij. ‘Gevonden!’

Triomfantelijk laat hij me het beeldscherm zien. Ik zie de getallen die ik hem net noemde keurig op een rij staan.

‘Van wanneer zijn die getallen?’ vraag ik. ‘Hoe kan het, dat ik die met een halve dag zoeken niet gevonden hebt, en dat jij ze in een minuut op het scherm tovert?’

‘Omdat ik direct op de site van Lotto heb gekeken,’ zegt hij. ‘Jij hebt waarschijnlijk via Google gezocht. Daar vind je alleen de resultaten van echt oude trekkingen. Voor recente trekkingen moet je op de Lottosite zelf zijn. Kijk maar.’

Hij beweegt met zijn vinger over het beeldscherm, zodat de trekkingsdatum in beeld komt.

‘Dat is de trekking van afgelopen zaterdag,’ breng ik uit.

‘Ja, en?’

‘Ik heb de foto’s ’s middags laten ontwikkelen, terwijl de uitslag pas ’s avonds wordt uitgezonden.’

Even is het stil.

‘Dat kan niet,’ zegt hij.

Mijn hart slaat over.

‘Kijk nog eens.’

Hij leest de getallen een voor een op.

‘Staan ze echt zo op de foto?’ vraagt hij dan. ‘Ik kan het niet goed zien, het is zo klein.’

‘Ik heb het thuis onder een vergrootglas bekeken,’ zeg ik. ‘En ik kon alles heel duidelijk zien.’

‘Heb je de negatieven ook?’ vraagt hij.

‘Ja, die zitten achterin het mapje.’

‘Heb je de camera bij je?’

Ik haal het toestel uit mijn tas en leg het voor me op tafel.

‘Joh, die is oud,’ zegt hij.

‘Het is een Lomocamera, echt een culthebbedingetje. Hij geeft soms vreemde lichteffecten, daardoor is hij beroemd geworden. En door de double exposures natuurlijk. Kijk, met deze knop kun je die maken.’

‘Wat is dat? Een double exposure?’

Ik leg hem uit dat je twee foto’s over elkaar kunt maken.

Als ik het knopje aanwijs, pakt hij net de camera van me over. Zijn vingers raken de mijne. Snel trek ik mijn handen terug.

‘Heb je ook een gebruiksaanwijzing? Misschien staat daar meer in over die lichteffecten?’

‘Nee, misschien op internet?’

‘Loop anders even met de foto’s langs de grafische afdeling. Daar hebben ze ook een negatiefscanner, daarmee kun je ze verder uitvergroten, misschien zie je dan wat meer.’

Daar had ik niet aan gedacht.

‘Er moet een fout in zitten,’ zeg ik.

‘Daar kom je snel genoeg achter.’

Ik wenk de serveerster voor de rekening.

‘Ga je me weer verlaten schoonheid?’ lacht Rolf.

‘De plicht roept. Waarschijnlijk mag ik vanmiddag het internationale nieuws samenvatten en de korte berichtjes schrijven.’

‘Dan heb je in ieder geval nog deze set spannende foto’s, om wat sjeu aan je dag te geven.’

‘Ach, het is eigenlijk nooit saai. Er komt vast nog wat nieuws binnen vanmiddag. Dan moet ik wel aanwezig zijn om het aan te pakken. Anders doen Gwen en Hilde het en zit ik alsnog de hele middag anp-berichten te copy-pasten.’

‘Tot later, schoonheid,’ zegt hij. ‘Zeg je tegen Stefan dat ik rond een uur of vier weer op kantoor ben?’

‘Is goed,’ zeg ik, leg mijn deel van de rekening op tafel en loop naar buiten. Door het raam zie ik, dat hij me nakijkt, dus voor ik de hoek omga zwaai ik. Hij zwaait terug. Ik zie hem glimlachen. Hij heeft een leuke lach. Ineens begrijp ik Hilde’s probleem.

Op kantoor ga ik meteen naar onze grafische man, hij is meer een jongen eigenlijk. De opmaak van de krant wordt bij de drukkerij gedaan. Daarvóór liepen we tegen het probleem aan, dat het regelmatig mis ging met de foto’s. Daarom hebben we nu Jasper, een werkstudent. Hij studeert informatica en is goed met computers en beeldbewerking. Hij kijkt me over zijn bril heen aan met zijn grote, ietwat bolle ogen. Als die iets minder opvallend waren, zou hij best een knappe jongen zijn.

‘Kun je dit voor me uitvergroten?’

‘Natuurlijk kan ik dat,’ zegt Jasper.

‘Wil je het digitaal?’

Ik knik. ‘Als het kan graag.’

‘Hele rolletje?’

‘Is het veel moeite?’

Hij schudt zijn hoofd. ‘Neemt alleen veel diskruimte in beslag. Als je ze allemaal wilt moet je straks even het cd’tje komen halen. Als ik ze mail, dan zit je mailbox zo vol.’

‘Bedankt alvast,’ zeg ik. ‘Ik kom het straks wel ophalen.’

Op het moment dat ik aan mijn bureau plaats neem, gaat de telefoon. Het is Stefan. Er is een groot ongeluk gebeurd in de binnenstad, er is een traumahelikopter onderweg.

‘Kan ik een fiets lenen?’ vraag ik. ‘Ik ben mijn sleutel kwijt dus ben vandaag komen lopen.’

‘Pak die van mij maar.’

Ik grijp mijn dictafoon, ren langs Stefans kamer voor de sleutel en stuif de trap af.

‘Niet kwijtraken hè,’ hoor ik hem nog roepen.

Ik trap me een breuk, vijf minuten later ben ik op de plaats van het ongeval.

Een auto is door de voorpui een woning binnengereden. De politie is er al en om het huis heen staat een grote groep kijkers. Ik steek mijn perskaart in de lucht en baan me een weg door de toeschouwers. Ambulancepersoneel is al ter plaatse. Ik zie dat ze bezig zijn een man op een brancard te fixeren. Een traumahelikopter is in geen velden of wegen te bekennen.

Al snel vind ik een woordvoerder van de politie, aan wie ik mijn vragen kan stellen; een jonge vrouw nog. Ze ontwijkt veel van mijn vragen.

Of de bestuurder gedronken heeft? Geen commentaar, dat is nog niet bekend.

De gewonde man blijkt de bewoner van het huis te zijn. De bestuurder heeft alleen lichte verwondingen en wordt naar het bureau gebracht voor ondervraging. Verder waren er geen mensen in de woning aanwezig. Nee, er zijn geen aanwijzingen dat er van opzet sprake is.

Echt veel informatie ga ik hier niet meer krijgen. Vanuit mijn ooghoeken zie ik Bas aan komen lopen, een van de fotografen met wie we vaak werken. Ik bedank de agent en stap op Bas af.

Hij is al aan het fotograferen. ‘Knap staaltje werk,’ zegt hij. Ik knik. De ravage is enorm. De wagen, een Volkswagen Golf, heeft de voorgevel precies in het midden geraakt, en het grote venster van de woonkamer ligt er half uit. Overal op de grond liggen glasscherven en stukken baksteen.

‘Stuur je ons de foto’s?’ vraag ik Bas.

‘Tuurlijk, je hebt ze over een half uurtje in je mailbox. Gaat die man het redden?’

‘Geen idee, hij is er niet best aan toe zeggen ze.’

‘Het zal je gebeuren, zit je op de bank je krantje te lezen, rijdt iemand je woonkamer binnen.’

‘Tja…’

Ik weet ook niet wat ik daar verder op moet zeggen. Toeval bestaat niet, zeggen sommigen. Ik verklaar ze bij dezen voor gek.

*

Ik race weer terug naar kantoor, vergeet bijna Stefans fiets op slot te zetten, en haast me terug naar mijn bureau. Het is nog geen twee uur, maar ik weet dat de rest van de middag meer nieuwsberichten zullen volgen. Op mijn toetsenbord ligt al een lijstje klaar. Vier stukken die ik nog mag schrijven. Ernaast ligt een cd en mijn mapje foto’s. Jasper heeft ze langs gebracht. Dat is lief van hem, ze zullen alleen moeten wachten tot ik met mijn werk klaar ben.

Rolf is nog niet terug, zijn pc staat uit en zijn bureau is leeg. Ik richt me op de nieuwsartikelen die ik moet schrijven en begin met het bericht over het ongeluk. Dat is eenvoudig en tien minuten later mail ik het naar Hilde voor revisie.

De rest van de middag breng ik door met telefoneren, internetresearch en schrijven. Als Rolf even na vieren binnenkomt, schrik ik op.

‘Is het zo druk hier?’ vraagt hij.

‘Het is nooit rustig,’ antwoord ik. ‘Ben je wat verder gekomen?’

‘Ik heb genoeg stof voor een stuk,’ zegt hij. ‘Het blijkt dat ze toch ergens stiekem een vriendje had. Alleen niemand weet wie.’

‘Hoe ben je daarachter gekomen?’

‘Ze had het een vriendin verteld. Zaterdagavond, dus een dag voor ze verdween. En die vriendin liep ik geheel toevallig tegen het lijf. Ze zit nu bij de politie haar verhaal te doen.’

‘Dus we hebben een primeur?’

‘Zolang de politie het niet bekend maakt voor morgenochtend, ja.’

In het uur dat volgt, typt hij vrijwel onafgebroken. Af en toe stopt hij om te telefoneren.

‘Zo,’ zegt hij. ‘Klaar.’

En dat wat harder: ‘Er komt een stuk jouw kant uit, Hilde.’

‘Dankjewel,’ hoor ik Hilde vanuit de andere kamer roepen. Een paar tellen later staat ze aan Rolfs bureau. ‘Heb je er ook al een foto bij?’ vraagt ze.

‘Nee, nog niet, kun je foto’s voor me opvragen?’

‘Ik bel het anp wel,’ zegt Hilde, ‘wil je een uitgebreide set of heb je aan één foto genoeg?’

Rolf denkt na.

‘Ik had graag meerdere foto’s,’ zegt hij dan. ‘Ik wil ze graag zo snel mogelijk hebben.’

‘Ik zorg ervoor dat je ze vanmiddag krijgt.’

‘Dankjewel schoonheid,’ zegt Rolf.

Voor het eerst in lange tijd zie ik Hilde naar hem lachen.

‘Dat is een echte Lomocamera,’ zegt ze tegen Rolf, terwijl ze op het toestel dat bovenin mijn tas ligt wijst.

‘Hebben we samen bemachtigd.’

‘Hilde, ik heb het rolletje laten ontwikkelen,’ zeg ik. ‘Er staat een lotto-uitslag op die zaterdagavond gevallen is, kan er een fout zitten in het negatief? De camera kan af en toe vreemd doen toch?’

Hilde komt naast me staan.

‘Laat eens zien.’

Ik toon haar de foto’s.

‘Kijk hier, die lottogetallen. Hoe lees jij die?’

Ze tuurt naar de afdruk, dan leest ze de rij getallen precies zo voor als dat ze in mijn geheugen gegrift staan.

‘En dat is de trekking van afgelopen zaterdag?’ vraagt ze.

Ik knik.

‘Vreemd,’ zegt ze. ‘Ik heb er zo snel geen verklaring voor.’

‘Krijg jij er geen koude rillingen van?’ vraag ik haar.

‘Nee joh, het is maar een foto. Misschien zijn we allebei gewoon heel erg kippig en mist er gewoon een cijfertje ergens, dat er een bal gedraaid ligt,’ lacht ze. ‘Over ballen gesproken, we zouden nog een keer gaan squashen. Heb je zin om donderdag na het werk te gaan?’

Ik check mijn agenda, er staat niets.

‘Is goed, zeg ik. ‘Gezellig. Eten we daar wat?’

‘Zeg dames,’ komt Rolf tussenbeide, terwijl hij Hilde streng aankijkt, ‘we zijn hier om te werken hoor.’

Daarna richt hij zich weer op mij en Hilde vertrekt bedremmeld naar de redactiekamer.

Als ze weg is, buigt hij over het bureau heen.

‘Had je die foto’s nog laten vergroten?’

‘Ja, dat was ik helemaal vergeten! Jasper heeft ze op cd gezet.’

‘En?’

‘Ik heb ze nog niet kunnen bekijken. Ik ben de hele middag bezig geweest met een ongeluk, een stuk over kapvergunningen en de organisatorische problemen rond de intocht van Sinterklaas.’

‘Doet die ouwe man nu al moeilijk?’

‘Nee, maar de havenmeester wel.’

Ik neem de cd uit het hoesje en stop hem in mijn pc. Dan open ik Explorer en klik het eerste bestand aan. Rolf is achter me komen staan. Hij leunt met zijn handen op mijn bureau en kijkt over mijn schouder mee. Ik voel hem vlak tegen me aan, voor mijn gevoel is hij te dichtbij. Toch durf ik er niks van te zeggen.

Jasper heeft de foto’s van alle twaalf negatieven op cd gezet, ook de vijf foto’s die te donker waren om af te drukken. De foto met de lottogetallen staat bijna achteraan, net voor de slapende vrouw. Ik zoem in op de televisie met de reeks getallen.

‘1, 8, 14…’

‘23, 27, 38,’ vult Rolf aan.

Ik verklein het venster, totdat het alleen de onderste helft van mijn beeldscherm inneemt. Dan open ik een browser en roep de site van de Lotto op. Bovenin het scherm verschijnt exact dezelfde reeks getallen als op de foto.

‘Dit kan niet,’ hoor ik Rolf mompelen.

‘Nee, dit kan niet,’ herhaal ik.

‘Geloof jij in spoken?’ vraagt hij.

‘Je bedoelt bovennatuurlijke krachten?’

‘Ja, die ja.’

Normaal zou ik nee zeggen, ik heb alleen geen idee hoe ik dit anders moet verklaren. Echt geen flauw idee. Ineens krijg ik het heel koud. Al mijn nekharen staan overeind.

Met de muis klik ik beide vensters dicht.

‘Ik ga naar huis,’ zeg ik.

‘Gaat het verder?’ Er klinkt bezorgdheid door in zijn stem. ‘Zal ik je anders brengen?’

‘Dat hoeft niet,’ zeg ik. ‘Ik ben te voet vandaag, dus ik zal nergens tegenaan rijden.’

‘Zolang je ook maar nergens tegenaan loopt,’ zegt hij. ‘Weet je wat? Ik zal morgen de Lotto voor je bellen. Er is vast een logische verklaring.’

‘Dank je,’ murmel ik. Mijn gedachten liggen volledig overhoop. Ik ben toe aan rust.

*

Het enige waar ik aan kan denken als ik naar huis loop, is hoe in vredesnaam die foto op dat negatief terecht is gekomen. Een trucage? Dat is vrijwel uitgesloten. Dan had de foto eerst digitaal bewerkt moeten zijn om hem vervolgens op het negatief over te zetten. En dan nog. Ik heb de foto’s zaterdagmiddag laten afdrukken en de getallen zijn van zaterdagavond.

Mijn gedachten draaien in cirkeltjes rond. Hoe ik het ook wend of keer, ik kom maar tot één conclusie. De foto is vóór zaterdagmiddag gemaakt, en geeft dus weer, wat er in de toekomst zal gebeuren.

Ik kom thuis in een leeg huis. Boven is geen licht aan en zodra ik binnenstap, zie ik aan de stapel post dat Alex er nog niet is. Het is vroeg donker, ik knip het licht aan in de woonkamer en zet gelijk de platenspeler aan, om geluid in huis te hebben. Er ligt een andere lp op dan gisteren, waarschijnlijk heeft Alex nog zitten luisteren gisteravond want ik hoor nu Radiohead uit de speakers komen.

Ik ga op de bank zitten met mijn laptop en tik een zoekopdracht in naar fotografie en toekomst. Ik krijg veel links te zien over de toekomst van de fotografie en de ontwikkeling van digitale fotografie. Vergeefs probeer ik nog een paar zoekopdrachten. Er komt niets in beeld dat in de richting komt van het fotograferen van de toekomst.

Bij ‘toekomst zien op foto’ kom ik terecht op Wikipedia, waar een aflevering van The Twilight Zone wordt beschreven. Daarin vinden de hoofdpersonen een camera die precies vijf minuten in de toekomst fotografeert. Uiteindelijk loopt het slecht af met die mensen. Fictie dus. Verder vind ik nog een futuristische pagina die niets met fotografie te maken heeft en een paar sites over paranormale verschijnselen. Daar gaat het om het lezen van normale foto’s, niet om het maken van foto’s in de toekomst. Nee, er moet een betere verklaring zijn.

Ik sluit af en wil net opstaan om te gaan koken, als de telefoon gaat. Ik neem op en loop intussen naar de keuken.

‘Met Chloe.’

Aan de andere kant van de lijn hoor ik een man.

‘Kan ik Barbara spreken?’

‘Met wie spreek ik?’

‘Met Karel.’

‘Er woont hier geen Barbara, je bent waarschijnlijk verkeerd verbonden.’

De man maakt zijn excuses en hangt op. Vreemd, afgelopen week kreeg ik ook al een paar telefoontjes voor Barbara.

Ik pak twee preien uit de koelkast en laat een kom vollopen met water om ze te wassen.

Weer gaat de telefoon.

‘Met Chloe.’

‘Oh sorry, weer met Karel. Ik heb nu toch echt het goede nummer gedraaid.’

‘Blijkbaar niet,’ merk ik op, ‘want je hebt mij weer aan de lijn.’

‘Dan is het nummer waarschijnlijk verkeerd.’

‘Dat denk ik wel ja.’

Ik hang op, snijd de prei in smalle ringen en was hem. Dan zet ik hem met een dun laagje water op en begin aan het deeg voor de taartbodem. Een half uurtje later schuif ik een preiquiche met geitenkaas in de oven. Hij moet veertig minuten bakken, dus ik heb even de tijd.

Ik neem de camera uit mijn tas en bekijk hem aan alle kanten. Er is niets geks aan te zien, alle onderdelen lijken origineel, voor zover ik kan beoordelen. En als er iets mee was, had Cor het vast opgemerkt.

Dan pak ik het nieuwe rolletje, dat nog steeds in mijn tas zat, stop het erin en transporteer de film totdat hij vastzit. Er is maar een manier om erachter te komen wat deze camera werkelijk doet en dat is er foto’s mee maken.

Ik kijk rond, op zoek naar iets dat mooi of interessant zou zijn om te fotograferen, maar vind niets dat me boeit. Er staat nog een oude bos bloemen in de keuken, te verwelkt om mooi te zijn. Een stilleven dan. Op de buffetkast staat een Boeddhabeeld, als ik daar een van de bloemen naast leg? Dan bedenk ik, dat ik helemaal geen flitser heb voor dit toestel en dat het geen zin heeft om nu te fotograferen.

Plotseling voel ik, dat er iemand achter me staat, over me heen gebogen. Ineens moet ik aan de man van de rommelmarkt denken. Mijn hart slaat over, en van het ene op het andere moment staat het zweet in mijn handen. Ik draai me met een ruk om en… daar staat Alex. Ik was zo geconcentreerd bezig dat ik hem niet heb horen binnenkomen. Hij glimlacht, streelt met zijn hand over mijn haar. Ik sta te trillen op mijn benen. De adrenaline stroomt nog door mijn aderen. Hij voelt dit aan, want hij neemt me in zijn armen en houdt me stevig vast. Ik voel hem diep ademhalen, mijn ademhaling past zich aan aan de zijne. Ik zucht een keer diep, en voel dat ik weer rustig word.

Alex laat me los en pakt de camera van de kast, houdt hem omhoog en bekijkt hem aandachtig. Hij knikt goedkeurend.

Ik wil hem vertellen van de foto van de lotto, van de uitslag van zaterdag. Zonder woorden wordt dat ingewikkeld, dus dat moet wachten.

De telefoon gaat weer over. Alex pakt hem op.

‘Nee, ik ken geen Barbara,’ zegt hij met verbaasde stem, en hangt op. Hij kijkt me vragend aan. Ik haal mijn schouders op. Dan gaat de wekker van de oven. Tijd om te eten.

Na de afwas pak ik een Post-it. Kunnen we praten? schrijf ik op. Voor deze ene keer? Er is iets heel vreemds gebeurd.

Kun je het niet laten zien? schrijft hij.

Ik begrijp wat hij bedoelt. Hij wil liever ons zwijgen niet verbreken als het niet strikt noodzakelijk is. Destijds toen we de regel instelden, hebben we het hier uitgebreid over gehad. Als er brand is, dan gillen we. Als het echt, echt niet anders kan, dan praten we. Als het enigszins mogelijk is proberen we het met beelden, gebarentaal of schrijven op te lossen, anders ontstaat er een grijs gebied en dan heeft het geen zin meer.

Ik neem zijn hand en gebaar hem om aan de keukentafel te gaan zitten, zet mijn laptop voor hem neer en pak het mapje met foto’s.

De camera heb ik zaterdagmiddag gekocht, rolletje zat er nog in schrijf ik op. Ik wijs op de foto’s.

Hij kijkt ernaar, wijst naar de mensen en kijkt vragend. Ik schud van nee en haal mijn schouders op. Ik wijs naar de lottogetallen op de foto en open de site van de Lotto. Met mijn vinger wijs ik de getallen aan op het scherm, en de datum. Alex kijkt heen en weer van de foto’s naar de computer. En dan zie ik, dat het kwartje valt.

Dat kan niet schrijft hij.

Ik schud mijn hoofd. Een minuut lang staren we elkaar aan. Het is onmogelijk. Een onbehaaglijk gevoel bekruipt me. Door het aan hem te tonen, door de bevestiging dat hij het óók ziet, wordt het echt. Het is geen droom, het is een heel vreemde gebeurtenis in mijn anders zo normale leven. Ik geloof niet in astrologie, ik heb niets met paragnosten. Ik geloof niet in een God, niet in de hemel of in het bovennatuurlijke. Het voelt alsof ik in een aflevering van The Twilight Zone ben beland. Het is te bizar voor woorden.

Laat het rusten schrijft Alex.

Hij loopt naar de bank en wenkt me om bij hem te komen zitten voor een nekmassage. Omdat we niet praten, zijn we inmiddels erg goed geworden in het lezen van elkaars lichaamstaal. Ik ga tussen zijn knieën zitten en leun tegen de bank. Ik voel zijn handen op mijn schouders, hij pakt me stevig vast en begint te kneden. Het doet pijn. Ik merk nu pas hoe gespannen ik ben. Daarom laat ik hem begaan, geef me over aan zijn handen. Bij iedere beweging ontspan ik me meer en wordt de pijn minder. Hij kent me goed, hij weet wat goed voor me is.

Na een klein kwartier staat hij op en gebaart dat ik op de bank moet gaan liggen. Ik ga op mijn buik liggen en sluit mijn ogen. Even later hoor ik Brahms’ Pocco Allegretto door de kamer klinken. Alex komt terug, schuift mijn shirt omhoog en trekt het over mijn hoofd. Dan voel ik zijn handen over mijn rug glijden. Eerst nog krachtig, als bij een massage, daarna zachter en zachter, totdat alleen een streling overblijft. Zijn vingers kriebelen over mijn ruggengraat, ik huiver. Hij pakt mijn schouders vast, draait me om, en we vrijen op de bank, terwijl de muziek op de achtergrond wegsterft. Niet één keer, maar drie keer. En ik bedenk, dat ik met zo’n minnaar geen woorden nodig heb.

Dinsdagochtend 8 november

Het is nog steeds warm weer. De novembermaand is begonnen met bijna twintig graden, de natuur is volledig van slag. De bomen verliezen nu langzaam hun blad. Toch staat er nog veel groen, tussen de paddenstoelen in het park kruipen lieveheersbeestjes. Een dagje strand zou lekker zijn. Ook al is het te koud om te zwemmen, het is heerlijk weer om te wandelen. Helaas moet ik werken, dus ik neem me voor het komend weekend naar zee te gaan.

Om toch van de buitenlucht te genieten ga ik hardlopen. Het is bijna half zeven als ik naar buiten stap, buiten is het nog pikdonker. De lucht is fris, maar niet onaangenaam koud. Ik begin te lopen richting het park. Er is nog weinig verkeer. Een enkeling laat even vlug de hond uit voordat de werkdag begint. Ik ren langs de tramlijn, bereik dan het park. Ik vind het heerlijk om te rennen, het maakt mijn geest leeg.

Na een half uur besluit ik terug te keren, zodat ik nog snel kan douchen voordat ik ga werken. Dan ineens bekruipt me een akelig gevoel, ik weet niet waar het vandaan komt. Als ik me omdraai, zie ik dat er iemand achter me loopt. Een man, het is nog te donker om hem goed te kunnen zien. Zodra hij merkt, dat ik naar hem kijk, bukt hij zich en frommelt aan zijn schoen. Waarschijnlijk is het ook een jogger, die even rust neemt om zijn veters te strikken. Normaal gesproken kom ik hier nooit iemand tegen op dit tijdstip. Waarom blijft hij zo lang staan?

Ik moet aan de schepmoordenaar denken. Als journalist zie je dagelijks veel gruwelijkheden voorbij komen. Ik zou me hierdoor niet moeten laten leiden. Toch wil ik terug naar huis. Er zijn twee opties. Ofwel ik loop langs hem, of ik neem een omweg en ga via de andere uitgang van het park. Als ik die weg neem, heb ik geen tijd meer om te douchen. En om nu weer te laat op mijn werk te komen, dat zie ik niet zitten.

De man staat nog steeds stil, net naast het pad. Ik moet erlangs, wat ga ik doen? Mijn hart bonkt in mijn keel. Vol zenuwen begin ik te lopen, in de richting van de man. Als hij iets doet, ga ik gillen. Dan krijs ik de hele buurt bij elkaar. Ik haal hem open met mijn nagels, bijt en krab en sla ik en… Nog een paar passen en ik ben er. Hij kijkt naar me. Ik voel mijn benen week worden. Toch ren ik door. Nog een seconde en dan… ben ik er voorbij. Ik ren verder, zo hard ik kan.

Er is niets gebeurd. Ik voel me zó belachelijk. Die man is ongetwijfeld gewoon aan het rennen, net als ik, en rust even uit. Ik lijk wel gestoord dat ik me ineens van alles in mijn hoofd haal. Bij de uitgang van het park kijk ik nog een keer om. Hij staat er nog en steekt een hand omhoog, alsof hij me groet. Vergeet het Chloe, denk ik bij mezelf. Je moet je niet gek laten maken door je werk.

Als ik weer thuis kom, begint het licht te worden. Alex is nu ook op, waarschijnlijk moet hij nog een lezing voorbereiden. Ik vind hem aan de keukentafel met toast met jam. Ik ontbijt met koffie en yoghurt met muesli. Veel meer krijg ik na het rennen niet weg.

Mijn camera ligt op de hoek van de tafel. Alex pakt hem op en richt hem glimlachend op mij. Heftig schud ik mijn hoofd. Ik wil niet dat hij met mijn camera fotografeert, straks is het rolletje vol en ik wil zoveel uitproberen.

‘Je hebt toch geen foto’s gemaakt?’ wil ik vragen, maar daarmee zou ik onze afspraak schenden. In plaats daarvan pak ik het toestel van hem af en kijk op de teller. Gelukkig, hij staat nog aan het begin. Hij pakt een Post-it en schrijft wat voor me op.

Vanavond uit eten? Je ziet er gestrest uit. Ik knik. Hij heeft gelijk. Ik heb het nodig om er even uit te zijn.

Op het moment dat ik de buitendeur wil openen, gaat de deurbel zo hard dat ik zowat omhoog spring. Ik weet me nog net aan de deurklink vast te grijpen om mijn evenwicht te bewaren.

‘Shit!’ Het komt er harder uit dan bedoeld. Ik doe de deur open en een vrouw op leeftijd kijkt me verbaasd aan. Ze staat met haar hand voor haar mond, haar blauwe hoedje zit scheef op haar gekapte krullen. Ze is zeker een generatie ouder dan ik, afgaande op haar degelijke blauw mantelpakje en de hakloze instappers die ze draagt.

‘Sorry,’ zeg ik, ‘ik stond vlak achter de deur en schrok van de bel. Kan ik u ergens mee helpen?’

De vrouw, die zich vast lijkt te klampen aan een vuurrode handtas die ongelofelijk vloekt met haar blauwe ensemble, schuifelt van het ene been op het andere.

‘Ik kom voor Jaap,’ zegt ze dan. ‘Hebt u hem gezien? Ik ben zijn moeder. Hij komt me elk weekend bezoeken en afgelopen zondag was hij er niet. Ik heb hem wel honderd keer gebeld, maar hij neemt niet op.’

‘Ik weet niet waar hij is,’ zeg ik. ‘Ik denk dat hij weg is want zijn post ligt er al een paar dagen.’

Op het moment dat ik dat zeg, zie ik haar handen verkrampen. Ze is duidelijk bang en door mijn opmerking wordt ze natuurlijk nog bezorgder.

‘Heeft hij geen mobiel nummer waarop u hem kunt bellen?’ vraag ik.

‘Die staat uit, ik krijg al dagen een melding dat het nummer buiten bereik is. Normaal belt hij me altijd als hij ergens heen gaat. Ik begrijp niet waarom ik nu niets van hem hoor. Ik ben zo bang dat er iets gebeurd is, dat hij een auto-ongeluk heeft gehad of dat hij… Zijn vriendin heeft het uitgemaakt. De arme jongen, hij was er helemaal kapot van. Zo’n leuke meid was ze, wie had dat nou achter haar gezocht dat ze hem zomaar zou laten zitten?’

Onwillekeurig moet ik denken aan Sanne. Er worden dagelijks mensen als vermist opgegeven. Meestal is er een volstrekt logische verklaring voor hun afwezigheid. Als er een jong meisje wordt vermist, gaan natuurlijk alle alarmbellen meteen rinkelen, bij volwassenen is er vaak een goede reden. Mensen vergeten hun familie te vertellen dat ze op vakantie gaan, een voicemail wordt niet afgeluisterd of ze hadden even geen zin in gezelschap. In het geval van Jaap en zijn moeder kan ik me daar iets bij voorstellen. Als ik zo’n overbezorgde moeder had dan zou ik mijn privéleven ook bewaken. Het zal wel loslopen.

‘Jaap is een volwassen vent die niet in zeven sloten tegelijk loopt. Er is waarschijnlijk niets aan de hand,’ zeg ik in een poging haar gerust te stellen. ‘Hij belt vandaag of morgen vast en als ik hem zie zal ik hem zeggen dat u langs geweest bent.’

Ze knikt gelaten. Ik heb medelijden met haar, het moet verschrikkelijk zijn om zo over je kind in te zitten.

*

Dit keer ben ik op tijd op kantoor en ik heb geluk. Ik mag een achtergrondverhaal over het eten van raw food schrijven. Dat geeft me wat lucht, want hiervoor moet ik meerdere partijen interviewen en ik moet me ook goed inlezen. Daarnaast doe ik de komende dagen de persberichten, wat niet veel meer inhoudt dan inkorten en editen.

Rolf is nog steeds bezig met de serie artikelen over het vermiste meisje. Vandaag werkt hij op kantoor.

‘Was je nog wat verder gekomen met die foto?’ vraagt hij, als de redactieronde voorbij is.

‘Nee,’ zeg ik. ‘En het zit me helemaal niet lekker.’

‘Hoezo niet?’ vraagt hij.

‘Omdat ik niet in rare gebeurtenissen geloof. En omdat er van alles gebeurt de laatste dagen wat niet klopt.’

Hij kijkt me vragend aan. ‘Wat gebeurt er dan?’

‘Vreemde telefoontjes,’ zeg ik. ‘Die kregen we anders nooit.’

‘En vanochtend stond er een vreemde kerel in het park.’ Daar. Nu zeg ik het hardop. Ik had me nog zo voorgenomen niet meer aan die ontmoeting van vanochtend te denken, om hem te laten verdwijnen in de krochten van mijn geheugen waar hij langzaam weg zou zakken totdat ik hem zou zijn vergeten. En nu ineens is hij er weer.

‘Je geeft zaken kracht met je woorden, ook de negatieve,’ zei Alex me ooit. Nog een reden voor ons, om zo weinig mogelijk te spreken. Geen spraak, geen roddel, geen achterklap. Geen negativiteit voeden.

‘Wat deed die kerel daar dan?’ vraagt Rolf. Hij klinkt bezorgd. ‘Joh, je trilt helemaal, gaat het?’

Ik wring mijn handen in elkaar onder het bureau.

‘Ja, het gaat wel hoor,’ lieg ik. ‘Ik ben gewoon geschrokken. Normaal is daar nooit iemand. Waarschijnlijk was die man gewoon aan het wandelen of zo, en beeld ik me van alles in sinds ik met die schepmoorden bezig ben, dus let maar niet op mij.’

‘Moet ik je anders vanavond thuis afzetten?’ vraagt hij. ‘Ik kan me voorstellen dat je liever niet alleen door het donker gaat.’

‘Nee joh, dat is niet nodig,’ antwoord ik. ‘Ik moet me gewoon niet zo aanstellen. Maar het is lief aangeboden.’

Als journalist krijg je vroeger of later last van beroepsdeformatie. Al het nieuws, en vaak is het slecht nieuws, komt langs jou of je collega’s voordat het de krant bereikt. Ongelukken en ongelukkigen, moord en doodslag, haat en nijd, natuurrampen, oorlogen. Je ziet het allemaal voorbijkomen en het is niet altijd even gemakkelijk om het slechte nieuws niet op jezelf te betrekken. Dat is waar ik voor moet waken. Ook daarom ben ik blij met het raw foodartikel, want hoewel ik vegetarisch eet, heb ik helemaal niets met raw food.

Ik begin met het opzoeken van oude stukken over dit onderwerp. Rolf zet een kom koffie op mijn bureau, maar ik ga zo op in mijn werk dat ik hem al snel weer vergeet. Even later, als ik een potlood wil pakken om aantekeningen te maken, stoot ik met mijn hand tegen de beker en de koffie stroomt over mijn notitieblok, over de krant van vanmorgen, van mijn bureau af op de vloer.

‘Wat doe je nou?’ roept Rolf uit.

‘Koffie omgooien,’ zeg ik verlegen.

Tot overmaat van ramp gaat op dat moment mijn telefoon over.

‘Met Chloe.’

‘Hallo, ik bel voor Barbara.’

‘Verdomme,’ vloek ik, en hang meteen weer op.

‘Wat was dat?’ vraagt Rolf.

‘Er bellen continu mensen voor ene Barbara,’ mopper ik. ‘Mega-irritant.’

‘Oh, dat is zeker vervelend. Je kan een andere mobiel meenemen hè?’ zegt hij.

‘Dat wil ik niet. Dan moet ik iedereen weer een nieuw nummer doorgeven, en trouwens, ze bellen ook naar huis.’

‘Dat is vreemd,’ zegt Rolf.

We zijn in de keuken aangeland en hij pakt een rol keukenpapier om de koffie mee op te vegen.

‘Het is inderdaad bizar, dat vreemden me op twee nummers bellen en verkeerd verbonden zijn. Bij één nummer kan het een typefoutje in een e-mail zijn, maar op allebei mijn nummers? Dat riekt naar opzet.’

‘Je denkt dat iemand expres je nummer heeft uitgedeeld aan mensen die je niet kent?’

‘Ik weet het niet. Ik weet het echt niet. Er gebeurt nu zoveel. De foto met de lotto-uitslag, de man in het park, de telefoontjes. Het kan puur toeval zijn, maar ik word er bloednerveus van.’

Samen vegen we mijn bureau weer schoon. Rolf zit op zijn knieën en dept de koffie van de vloer op.

‘Ik haal zo wel nieuwe voor je, dan moet je wel beloven dat je hem niet meer omgooit.’

Ik ga weer zitten.

‘Bedankt,’ zeg ik. ‘Ik weet niet wat me mankeert. Het zal wel stress zijn.’

Opnieuw hoor ik een telefoon. Nu gaat het toestel op mijn bureau over. Ik druk de speakerknop in. Het is Stefan.

‘Chloe, er moet snel iemand naar het centrum. Er staat iemand op het dak van de V&D die wil springen. Kun jij gaan?’

‘Doe het maar,’ zegt Rolf. ‘Dan ben je er even uit. Die koffie houd je van me tegoed.’

Ik heb intussen de reservesleutel van mijn fiets gevonden, dus kan ik op mijn eigen stalen ros naar de binnenstad racen. Als ik bij de V&D aankom, merk ik pas, dat ik mijn tas vergeten ben. Gelukkig heb ik mijn dictafoon in de binnenzak van mijn jas zitten.

‘Wat is er precies aan de hand?’ vraag ik aan een van de omstanders.

‘Zijn vriendin heeft hem bedrogen, of zoiets,’ zegt de vrouw naast me. ‘Kijk, daar staat ze. Ze zijn samen aan het proberen hem naar beneden te praten.

Ik zie een vrouw van mijn leeftijd naast twee agenten staan. Tranen lopen over haar wangen. Ze praat in een walkietalkie. Ik kan niet horen wat ze zegt, er is ook geen mogelijkheid om dichterbij te komen. Omstanders worden door enkele agenten op afstand gehouden.

Om toch een idee te krijgen van de situatie stel ik een paar vragen aan enkele toeschouwers. Op die manier weet ik toch een vrij volledig beeld te krijgen. Intussen praten de agenten en de ex-vriendin met de man die boven op het dak staat. Ik kan hem nu ook zien, hij staat gevaarlijk dicht bij de rand.

Ik spreek een van de agenten aan en laat hem mijn perskaart zien. Hoe lang staat de man al daarboven? De agent verwijst me door naar een collega, die de pers te woord staat. Ik loop op hem toe en stel mijn vraag opnieuw. Blijkbaar zijn we als redactie laat ingelicht, want de man staat al een uur boven op het dak. Het valt niet te zeggen hoe lang dit nog gaat duren. Ik besluit nog even te blijven.

Na nog een half uur wachten lijkt de zaak nog steeds in een impasse te zitten, dus ik ga weer terug naar kantoor. Ik heb voldoende materiaal en als er iets gebeurt dan sta ik snel genoeg weer hier. Hopelijk weet de politie hem naar beneden te praten en dan kan ik de afloop ook telefonisch horen.

*

Als ik terugkom, zie ik dat ik toch een klein uur weg ben geweest.

‘En, is hij gesprongen?’ vraagt Rolf.

‘Nee,’ zeg ik. ‘Loopt waarschijnlijk met een sisser af. Als hij echt had willen springen dan had hij dat al lang gedaan. Is er hier nog iets gebeurd?’

‘Niet veel,’ zegt hij. ‘Oh ja, ik heb het nog even nagetrokken van die lotto-uitslag. Het liet me niet los. Ze hebben het nagekeken en ze konden ook geen oudere uitslagen vinden met die cijfers. Ze vinden het heel vreemd.’

‘Dankjewel voor het bellen,’ zeg ik.

‘Sorry, dat er niks uitkwam, ik vind het vervelend dat je er zo’n stress door hebt.’

‘Ach, dat is niet jouw schuld.’

‘Als ik iets voor je kan doen dan laat je het weten hè?’

Even aarzelt hij.

‘Ik kan me voorstellen dat het je dwars zit,’ zegt hij dan. ‘Ik moet nu verder met een artikel, als je behoefte hebt om je hart een keer te luchten, dan kunnen we vanavond misschien wat gaan eten?’

‘Dat is lief aangeboden,’ zeg ik. ‘Maar ik ga vanavond met Alex eten.’

Hij knikt. ‘ Dat is fijn. Kun je goed met hem praten?’

‘We praten niet.’

Dat weet hij toch?

‘Nog steeds niet?’ vraagt hij. ‘Ik dacht dat jullie dat zwijgen al lang opgegeven hadden. Dat houdt toch geen mens uit, een relatie waarin je niet met elkaar kunt communiceren? Communicatie is juist de basis van de relatie. Hoe meer je met elkaar praat, hoe dichter je bij elkaar komt. Daarom doet de baas het zo vaak met de secretaresse. Ze praten veel samen.’

‘Voor ons werkt dat anders,’ zeg ik, en concentreer me op mijn beeldscherm.

‘Dat zal wel dan,’ zegt hij.

Ineens heb ik er geen zin meer in, en ik doe alsof ik hem niet meer hoor. Even later vertrekt hij zonder iets te zeggen.

De rest van de dag stort ik me op mijn raw food. Figuurlijk dan. De hype rondom deze manier van eten wordt steeds groter, ook hier in de stad is onlangs een raw foodwinkel geopend, en de reformzaak, oftewel ‘healthy food shop’ zoals ze zichzelf tegenwoordig noemen, heeft sinds kort ook een raw foodafdeling. Toch is raw food controversieel, de tegenstanders menen dat je met een dergelijk dieet essentiële voedingsstoffen mist. Om de journalistieke hoor en wederhoor goed gestalte te geven besluit ik drie partijen te interviewen: mensen die alleen raw food eten, de eigenaresse van de winkel en een expert op het gebied van voeding.

Ik bel de medische faculteit en vraag of een van de professoren commentaar wil geven, maak een afspraak om morgenochtend naar de winkel te gaan en vraag of ze twee klanten hebben die ik mag interviewen.

‘Kan ik je ergens mee helpen?’

Ik kijk om, Hilde staat in de deuropening.

‘Ik heb tijdens mijn stage voor Food Essentials gewerkt, dat ging alleen maar over alternatief eten. Ik zou ze kunnen bellen en vragen wie je kan interviewen.’

‘Bedankt,’ zeg ik. ‘Ik weet alleen niet of ik tijd heb voor nog meer interviews.’

‘Ik kan het ook voor je doen, dan schrijf ik dat stuk uit en dan kun je het zo invoegen.’

‘Oh dat is lief van je,’ roep ik uit.

‘Jij hebt me op school toch ook vaak genoeg geholpen? Ik ben blij dat ik wat terug kan doen.’

Ik knik. Ze heeft gelijk. Toen we samen aan de Hogeschool voor Journalistiek studeerden heb ik haar regelmatig uit de brand geholpen met opdrachten. Omgekeerd trouwens ook. Toevalligerwijs zijn we bij dezelfde werkgever terecht gekomen. Nou ja, het is een klein wereldje.

‘Waar is Rolf eigenlijk?’ vraagt Hilde.

‘Een interview afnemen geloof ik,’ antwoord ik.

‘Hij flirt wel erg met je, hè?’

Ik kijk naar Hilde’s gezichtsuitdrukking. Ze kijkt ernstig.

‘Hij flirt met alle vrouwen.’

‘Denk je niet dat hij dat doet om je jaloers te maken?’

‘Wie, Rolf? Nee joh. Die is zo verstokt vrijgezel, en bovendien, waarom zou hij? Hij weet dat ik met Alex samenwoon.’

‘Ja, dat is waar,’ zegt ze. ‘Ik zal eens gaan bellen voor je, als ik wat heb mail ik je oké?’

‘Is goed, dankjewel. Je bent lief.’

Ze draait zich om en gaat terug naar haar bureau. Even later hoor ik haar bellen met de redactie van Food Essentials. Zelf worstel ik me door een aantal internetpagina’s heen, om meer kennis op te doen over het onderwerp. Ongemerkt gaat er toch veel tijd zitten in mijn vooronderzoek, en voor ik er erg in heb is het vijf uur.

‘Hé schoonheid.’

Rolf staat nonchalant tegen de deurstijl geleund, met zijn ene hand in zijn broekzak, de andere speelt met een sigaret.

‘Kan ik je een lift naar huis aanbieden?’

‘Nee joh, ik ben met de fiets.’

‘Volgens de buienradar gaat het zo verschrikkelijk regenen.’

Ik kijk uit het raam. De lucht is bewolkt, maar ziet er niet dreigend uit.

‘Ik denk dat het wel mee zal vallen, en bovendien, dan moet ik morgenochtend naar kantoor komen lopen.’

‘Zoals je wilt,’ zegt Rolf, als ik opsta. ‘Fijne avond dan.’

‘Zal wel lukken.’

Ik verzamel alles wat op mijn bureau ligt, mijn dictafoon, telefoon, pennen en mijn camera, waarmee ik vandaag eigenlijk een paar plaatjes had willen schieten. Gek, ik dacht dat ik hem in mijn tas had laten zitten. In het venstertje zie ik dat hij nog steeds op 1 staat. Waarschijnlijk heb ik hem onbewust in mijn handen gehad en hem daarna op het bureau gelegd. Ik stop hem onderin mijn tas en neem me voor om morgen tijdens de lunchpauze naar het park te gaan om daar de bomen en de vijver te fotograferen. Nu is het buiten alweer te donker.

*

We gaan nooit naar gewone restaurants, Alex en ik. Bijna overal zit je tegenover elkaar aan een tafeltje en word je geacht met elkaar te praten. En als je niet praat, tja, dan ga je naar een restaurant met muziek. Alex heeft uitgezocht waar we gaan eten, en ik laat me door hem meevoeren. Hand in hand wandelen we naar de binnenstad.

Bij een bruin café staan we stil. Hij opent de deur voor me. Jazzmuziek komt naar buiten. Ha, lekker. Ik glimlach en stap naar binnen. Het is een eenvoudig café. Eigenlijk mag het de naam restaurant niet hebben, maar dat deert niet. Omdat het nog vroeg is, is het rustig. Achter in de zaak zitten drie mannen met elkaar te kaarten en aan de bar zit een stelletje te smoezen. Verder is het nog leeg. Halverwege de L-vormige ruimte, naast de bar, wordt een podium opgebouwd. We kiezen een tafel bij het raam, zodat we straks niet weggeblazen worden door de muziek en alles toch goed kunnen zien.

Alex schuift me een folder toe, die op tafel ligt.

Jazzy Night Tuesday November 8 staat er. Ik houd van jazz. Ik houd van veel muzieksoorten, maar vooral van jazz en blues, daar kan ik me heerlijk bij ontspannen. We doen romantisch, Alex legt zijn hand op de mijne en we staren elkaar in de ogen.

Het eten is eenvoudig en goed. Alex heeft een fles rode wijn besteld en schenkt voor de derde keer mijn glas vol. Als we aan het hoofdgerecht zitten, komt de band, een viermansformatie, op en begint te spelen. Ze spelen gelukkig niet hard. Er zijn intussen meer mensen binnengekomen, toch is het niet overdreven druk. Dat verwacht je ook niet op een dinsdagavond. Voor ons is het perfect. Als ik mijn mes en vork schuin op mijn bord neerleg, staat Alex op en geeft me een hand. Hij trekt me naar het midden van het café om te dansen. De band reageert op ons door een langzaam nummer in te zetten. Ik leg mijn hoofd op Alex’ schouder en denk terug aan onze eerste ontmoeting. Na de lezing nodigde hij me uit om nog wat te gaan drinken. We belandden in een studentenkroeg niet ver van de Universiteit. Toen al, de eerste dag, hadden we niet veel woorden nodig. We keken voortdurend naar elkaar, raakten elkaar liever aan. Er speelde muziek, dus dansten we. Op het moment dat hij zijn handen op mijn heupen legde wist ik het. En ik wist dat hij het wist. We lieten elkaar niet meer los. Hand in hand wandelden we naar huis, toen we bij mijn voordeur waren aanbeland, was het meer dan vanzelfsprekend dat hij mee naar binnen kwam.

Het nagerecht wordt op tafel gezet. Alex schuift mijn stoel achteruit en ik ga weer zitten. Kaneelijs met chocoladesaus voor mij en een ijscoupe met warme kersen voor hem. De band speelt ‘Autumn Leaves’. Ik geniet.

Als het ijs op is, zie ik dat Alex iets op tafel heeft gelegd. Er zit papier omheen van de fotozaak. Verbaasd kijk ik hem aan. Hij knikt. Nieuwsgierig open ik het papier en daarna het bruine kartonnen doosje dat eruit tevoorschijn komt. En dan houd ik een flitser in mijn handen. Voor mijn nieuwe camera? Hoe heeft hij dat zo snel voor elkaar gekregen? Ik neem de flitser uit de doos, stop de batterijen die erbij zitten erin en zet hem aan om op te laden. In mijn tas zoek ik naar het fototoestel. Helemaal onderin had ik het gestopt. De flitser past precies. Ik kijk door de zoeker, richt op Alex’ gezicht, maar druk niet af, hij zit te dichtbij. Hij kijkt verbaasd, ik schud mijn hoofd en wijs op zijn wilde haardos. We moeten allebei lachen. Ik buig over de tafel heen en kus hem op zijn mond.

Ineens hoor ik mijn telefoon overgaan. Het geluid van mijn ringtone stoort de rustige muziek, dus ik duik in mijn tas en haal mijn telefoon tevoorschijn. Een afgeschermd nummer. Het kan iemand van de redactie zijn, dus ik neem het gesprek aan.

‘Hi,’ hoor ik een mannenstem zeggen. ‘Massagesalon Barbara?’

‘Verdorie, dit toestel is niet van Barbara,’ sis ik, en hang snel op.

Twee mensen aan het tafeltje naast ons kijken nu in mijn richting. Ik zet mijn telefoon uit. Alex haalt zijn schouders op alsof hij wil zeggen ‘doet er niet toe.’

Voor mij is het magische moment verloren.

Donderdag 10 november

Het zweet parelt op mijn voorhoofd als ik de bal met mijn racket een mep geef. Hij raakt de muur hoog, te hoog. Hilde scoort haar negende punt en daarmee wint ze onze wedstrijd.

‘Het is echt onmogelijk om van jou te winnen hè?’ hijg ik.

Hilde lacht en veegt haar gezicht af met haar onderarm.

‘Je moet gewoon vaker spelen, dan bouw je conditie op,’ zegt ze.

Ik buig voorover en leun op mijn racket. Mijn hart gaat als een razende tekeer.

‘Ik heb conditie,’ zeg ik. ‘Ik loop regelmatig.’

‘Dat is een ander soort conditie,’ lacht ze.

‘Hij is in ieder geval op.’

‘Je wilt geen revanche?’

‘Nee, laten we wat gaan drinken.’

Samen lopen we naar de kleedkamer. Ik haal mijn tas uit mijn kluisje en doe snel mijn vuile kleding erin. Nadat we dampend uit de douche zijn gekomen en ons hebben aangekleed, pak ik mijn telefoon en kijk of er gemiste oproepen zijn. Ik onderdruk een vloek en druk snel op de uitknop.

‘Wat is er aan de hand?’ vraagt Hilde.

‘Drie gemiste telefoontjes,’ zeg ik. ‘Niks belangrijks.’

‘Niet van Stefan?’

Ik schud mijn hoofd.

‘Dan kan het inderdaad niet belangrijk zijn. Kom, ik heb dorst, de kantine is nog een half uur open.’

‘Hoe bevalt je camera eigenlijk?’ vraagt Hilde, als we allebei achter een glas cola zitten. ‘Heb je hem al gebruikt?’

‘Nee, ik heb er helemaal geen tijd voor gehad.’

Ik baal er van. Maandag was ik helemaal in de war door de lottofoto, dinsdag was ik weg met Alex en gisteren was ik pas om acht uur ’s avonds thuis.

‘Jammer joh. Je moet er echt wat mee doen. Ik ben nieuwsgierig wat voor foto’s je ermee gaat maken.’

Ik vertel haar, dat ik van Alex een flitser heb gekregen en dat ik van plan ben om de camera zaterdag uit te proberen.

‘Maar het gaat er niet om wat je fotografeert, toch? Je kunt met dit soort camera’s juist spontane foto’s maken. Dat kan overal.’

‘Ik ben vergeten hoe je hem moet instellen,’ stamel ik. Dat wilde ik nog op internet opzoeken. Ergens schaam ik me, dat ik haar uitleg alweer vergeten ben.

‘Dan leg ik het toch nog een keer uit? Ik kan me voorstellen dat het voor jou lastig is, de meeste mensen zijn gewend aan autofocus. Maar als je eenmaal weet hoe het werkt dan is het heel gemakkelijk. Heb je hem bij je?’

Automatisch kijk ik in mijn handtas. Ik zie de camera niet. Hij zou toch niet weg zijn?

‘Momentje,’ mompel ik, terwijl ik onderin het grote ritsvak zoek. Ik vind alleen mijn portemonnee, een lippenstift en een notitieblokje. Hij zou toch niet gestolen zijn? Nee, dat kan niet, mijn tas lag in een kluis.

‘Is er wat?’ vraagt Hilde.

‘Ik kan hem niet vinden,’ zeg ik.

‘Had je hem echt in je tas?’

Ik denk na. Dinsdagavond, toen we thuiskwamen, was ik behoorlijk aangeschoten van de wijn. Ik kijk nog een keer in mijn tas. Ook de flitser zit er niet in.

‘Waarschijnlijk heb ik hem er thuis uitgehaald,’ zeg ik.

‘Jammer,’ zegt Hilde, ‘neem hem morgen maar mee naar kantoor, dan leg ik het in de pauze nog een keer uit.’

Vrijdag 11 november

De laatste dag van mijn werkweek gaat snel voorbij. Ik heb het druk want er is veel nieuws waaruit een keuze gemaakt moet worden. Ik zit ook nog vast met het artikel over raw food, ik krijg de expert ineens niet meer te pakken, wat me een hoop frustratie oplevert. Deze week komt het niet meer af en daardoor zit Stefan me op mijn huid. Ik moet ook nog vier keer een interview buiten de deur afnemen en wel drie keer laat ik mijn tas met mijn spullen op kantoor staan. Tijd om pauze te nemen heb ik al helemaal niet. Vrijdagmiddag ben ik zó uitgeput, dat ik naar huis fiets en daar van ellende op de bank in slaap val.

Deel II - Spraakwaterval

Zaterdagochtend 12 november

Heel vroeg word ik wakker. Ik lig nog steeds op de bank, met een deken over me heen. Waarschijnlijk heeft Alex me slapend aangetroffen en toegedekt. De klok wijst half zes aan, ik heb precies twaalf uur geslapen. Vandaag ga ik eindelijk naar het strand. In de huisagenda zie ik dat Alex een afspraak heeft met een paar vrienden, dus ik schrijf waar ik naartoe ga en kleed me aan. Als ik opschiet, kan ik de zonsopgang boven de duinen misschien nog fotograferen.

Uit de koelkast pak ik een fles water en ik smeer vlug een paar boterhammen voor onderweg. Ook heb ik nog zin in iets zoets. In de voorraadkast vind ik alleen een pak droge koekjes en een oud stuk ontbijtkoek dat bijna versteend lijkt. Als ik het heb weggegooid zie ik achter een potje augurken nog een reep butterscotch chocolade liggen. Het gele papier lacht me toe. Ik herinner me dat ik er een paar weken geleden een dozijn van heb gekocht omdat ze in de aanbieding waren. Waar al die andere repen gebleven zijn, Joost mag het weten. Deze is er nog en hij verdwijnt snel in mijn tas.

Ik verwacht dat het buiten erg koud is en ook voor het zeewater trek ik een paar hoge rubberen laarzen aan en een fleecejack. Ik zie er niet echt florissant uit zo. Gelukkig fotografeer ik alleen, en hoef ik zelf niet op de foto. Ik kan niet wachten om mijn camera nu echt goed uit te proberen. Even schiet het beeld van de lotto-uitslag door mijn hoofd. Ik verdring het meteen. Dat was een gek toeval. Daarvoor móét er een verklaring zijn die ik nu nog niet zie. Of er was iets mis met dat rolletje. Een akelig, koud gevoel bekruipt me nu ik er weer aan denk, dus concentreer ik me op andere dingen. Of ik alles bij me heb bijvoorbeeld. Mijn telefoon leg ik bewust op de kast. Die gaat niet mee. De hele week werd ik horendol van alle telefoontjes voor Barbara, de supermasseuse, totdat ik de telefoon op een gegeven moment op stil zette. Ik neem me voor dat als het van het weekend niet ophoudt ik maandag mijn nummer laat blokkeren en een ander neem.

Het is koud, echt ijzig koud. De tram heeft me snel naar de duinen gebracht. Dat is het voordeel van in de Randstad wonen, je staat zo aan zee. Over de strandopgang loop ik naar beneden. Ik draag over mijn fleece vest nog een windjack, dat houdt me gelukkig warm, want in gewone kleren was ik waarschijnlijk compleet verkleumd. Ook het dubbele paar sokken dat ik draag, weert de kou. Mijn eten, drinken, en de camera heb ik uiteindelijk toch in een rugtas gestopt, zodat mijn schoudertas straks niet in de weg hangt.

Ik heb me een uur verrekend in de tijd waarop de zon opkomt, daarom ben ik ruim een uur te vroeg. Op de duinovergang is wel verlichting, boven het strand is de lucht nog gitzwart. Omdat het al november is, zijn alle paviljoens gesloten. Er weerkaatst licht van de stad op de wolken boven me, en de maan is bijna vol, dus ik kan zien waar ik loop. Toch zorgt de duisternis voor een onheilspellende sfeer op het strand. De nacht is hier nog écht nacht. Ik voel me stoer als ik in mijn eentje van het duin afloop. Ik ben de enige wandelaar, tot aan de rij palen van de golfbreker is niemand te zien.

Het ruikt naar zee. Ik weet niet goed hoe ik het moet omschrijven. Bijna iedereen zegt ‘de zilte zeelucht’, maar in mijn beleving ruikt de zee zoet. Je merkt het zodra je het duin over bent. Misschien is het ook wel de geur van de duinplanten.

Het is laag water, ik moet dus ver lopen totdat ik bij de vloedlijn kom. Onder mijn voeten hoor ik schelpen kraken. Ik loop een stukje de zee in, het water klotst langs mijn laarzen. Als ik op mijn horloge kijk, zie ik dat het half zeven is. Het wordt pas over een uur licht, dus ik kan net zo goed eerst een stuk langs de zee wandelen.

Tijdens het lopen heb ik tijd om na te denken. Af en toe sta ik stil bij belangrijke zaken in mijn leven, zoals mijn relatie met Alex, mijn werk, mijn toekomstplannen. Met name die laatste zitten me niet lekker. Ik heb ze namelijk niet. Met Alex ben ik gelukkig, ook al denken veel mensen dat we het op deze manier nooit vol zullen houden. De opmerking van Rolf deed me meer dan ik wil toegeven. ‘Communicatie is nodig om een relatie in stand te houden.’ Ook mijn zus deelt die mening. En ze zegt er nu niets meer over, maar ik weet dat ook Hannah ons een vreemd stel vindt.

‘Als je straks kinderen krijgt dan moet je wel met elkaar praten,’ zei ze, toen ik haar voor het eerst vertelde over ons voornemen te zwijgen. ‘Je bent gek dat je erin meegaat.’

Ik begreep de logica achter Alex’ redenering. Taal is de wortel van elke leugen, maar woorden zijn slechts een heel klein deel van wat we tegen elkaar zeggen, de rest is lichaamstaal. Het is heel moeilijk om met je lichaam te liegen. Natuurlijk zijn er mensen die dat kunnen, er zijn altijd uitzonderingen die de regel bevestigen.

Toch moet ik onmiddellijk denken aan een uitzending over een onopgeloste moord, die van de week op tv was. We hadden erover gesproken op het werk, dus had ik hem bekeken via internet. Een man werd ondervraagd. Hij beweerde bij hoog en laag dat hij zijn vriendin niet vermoord had. Hij had er helemaal niets mee te maken, zei hij. Nee, hij had geen idee wie het gedaan had, hij was het niet. En intussen keek hij langs de camera en knikte driftig van ‘ja’.

Wie spreekt, liegt. Ik lieg zelf ook. Liegen is menselijk, alleen een computer liegt niet. Ik ben geen computer, ik wil dat ook niet worden. Ik hoef niet zonder leugens door het leven, ik wil wel proberen om dat met Alex te doen. Dat we tegenover elkaar altijd eerlijk zijn. We hebben een relatie op basis van volledig vertrouwen. Geen ‘Waar was je?’ of ‘Met wie was je?’ Er zijn geen vragen, en dus ook geen antwoorden waarover ik me onzeker kan gaan voelen. Als hij iets in de agenda wil schrijven dan is dat handig, zodat ik rekening met hem kan houden. Heeft hij er geen behoefte aan om dat te delen, dan is dat geen probleem.

Maar Hannah heeft wel een punt als ze het heeft over kinderen. Toen Alex en ik elkaar leerden kennen, was dat nog niet aan de orde. Ik wist niet of ik kinderen wilde en hij zei dat hij ze ooit wel wilde, alleen nog niet nu.

We zijn twee jaar verder. Ik loop tegen de dertig. Mijn eierstokken beginnen de laatste tijd toch wel te rammelen, vooral als ik Hannah met haar kinderen zie. Mijn carrière is op een hoogtepunt aangeland, veel verder dan dit zal ik niet komen. Dat hoeft ook niet, maar de uitdaging begint nu langzamerhand te verdwijnen.

Als je niet weet wat je nu moet doen, is het een goede oefening om je je leven over tien of twintig jaar voor te stellen. Wie ben je als je vijftig bent? Wat doe je dan, waar woon je, en met wie? Ik heb deze oefening een keer eerder gedaan en schrok ervan. Nu, hier aan het strand, laat ik de vragen ook weer door mijn hoofd gaan. Waar sta ik over twintig jaar? Waar leef ik, met wie?

Ik stop met lopen, sluit mijn ogen en haal het beeld naar voren. Mijn haren zijn grijzer, ik heb wat rimpels, verder ben ik nog dezelfde persoon. Ik werk nog bij de krant. Misschien bij een andere krant dan nu, misschien in een iets hogere functie. Het overgrote deel van mijn werk is gelijk gebleven. Waar we wonen zie ik niet duidelijk, dat doet er ook niet toe. In Nederland in ieder geval. Ik heb twee kinderen, ze zijn bijna volwassen. Ze hebben het huis verlaten of staan op het punt om dat te doen. Met de vader van de kinderen ben ik getrouwd. We zijn nog steeds samen, reizen graag naar verre bestemmingen. De VS, Mexico, Canada en Nieuw Zeeland.

Bij elke scene die ik voor me zie, heb ik kinderen. Ik zit aan tafel, en help ze bij het leren lezen. Ze spelen buiten in de tuin. Ze worden groter, gaan naar de middelbare school. Komen thuis met een vriendje of vriendinnetje, gaan studeren.

De conclusie is eenvoudig: als ik over twintig jaar kinderen wil hebben die het huis verlaten, dan moet ik ze nu gaan krijgen. Ergens ben ik opgelucht door die gedachte. Het schept duidelijkheid. Als je weet wat je wilt, kun je stappen ondernemen om er naar toe te werken. Ik zal het dus aan Alex moeten vertellen. Dat kan met beelden, die handigheid heb ik inmiddels, maar dat is niet het punt. Als er eenmaal kinderen komen, dan moet je wel met hen communiceren. Kinderen moeten leren praten, ze moeten klanken horen, woordjes nazeggen, zinnen leren bouwen. Hannahs kinderen vragen bij alles ‘waarom?’

‘Waarom vallen de blaadjes van de bomen mama?’

‘Waarom is de straat grijs?’

‘Waarom moet ik mijn boterham opeten?’

Je moet dan wel antwoord kunnen geven, en als ouders zul je ook met elkaar moeten praten. Ik zie niet in hoe je samen een zwijgend leven kunt leiden en toch kinderen kunt opvoeden. Je zult toch moeten vóórleven. Het is logisch dat ik straks een fijne positieve relatie met mijn kinderen wil. En het moet mogelijk zijn om eerlijk te zijn tegenover je kinderen. Waarom zou je tegen een kind moeten liegen? En wat voor voorbeeld geef ik ze, als ik met hen wel praat maar met Alex niet?

Of zou het mogelijk zijn om je kinderen ook zonder woorden op te voeden? Ik heb geen idee hoe dat eruit zou moeten zien. Alex, de filosoof, heeft hier vast een antwoord op. Waarschijnlijk een antwoord waar ik nooit op zou komen. Ik moet het hem vragen, daarvoor moet ik hem eerst vertellen dat ik kinderen wil. En wil ik dat vertellen? Want de eigenlijke vraag is: wil ik kinderen met Alex? Ik wil er niet meer over nadenken.

Ik staar een lange tijd naar de golven, die steeds verder het strand oprollen. Af en toe moet ik een stap achteruit zetten, anders stroomt het water mijn laarzen in. Inmiddels wordt het langzaam licht. Op mijn horloge zie ik dat het halfacht is. Nog even en de zon komt op. Ik open mijn rugtas en haal de camera eruit.

‘Het uur van de waarheid,’ zeg ik hardop.

Ik zet het toestel aan en kijk door de zoeker. De zon is nog achter de duinen en zal nog zeker tien minuten nodig hebben om er bovenuit te komen. De zee is kalm. Ik zet de brandpuntsafstand op oneindig, de enige stand die ik me herinner, en richt de camera op de zee. Het is een saai tafereel zo, dus ik druk niet af. In plaats daarvan loop ik een stuk naar achteren en kijk nogmaals door het kijkvenster. Nu heb ik ook een stuk strand in beeld en de rij strandpalen die de grens met het volgende stuk strand markeert. Dit ziet er mooi uit. Vredig. Ik hoop dat het niet te donker is en druk op de knop. De camera maakt een hard klikgeluid. Instinctmatig kijk ik achterop het toestel, natuurlijk is er geen digitaal display waarop je de foto direct kunt bekijken. Ik ben benieuwd naar het resultaat, ik hoop maar dat het scherp wordt. De enige manier om daarachter te komen, is door nog meer foto’s te maken.

Ik draai door en neem nog een foto van alleen strand met palen. Even verderop zit een zeemeeuw op een paal, hij verzorgt zijn veren. Heel voorzichtig loop ik iets dichterbij, richt, en klik. Ik zet nog een pas in de richting van de zeemeeuw, in de hoop hem in meer detail op de foto te krijgen. Blijkbaar kom ik te dichtbij, want hij vliegt ineens weg.

Het wordt nu echt licht, boven de duinen kleurt de lucht steeds meer oranjegeel. Ik loop terug naar de vloedlijn en richt de camera op de duinen, daar waar de lucht het meest oplicht. Dan, na enkele minuten wachten, zie ik een stukje van de zon boven het duin uitkomen. Ik druk af en draai snel weer door. Heb ik dat de vorige keer ook gedaan? Ik weet het niet meer, tijd om erover na te denken heb ik niet, de zon stijgt nu snel. Ik maak nog een paar foto’s, erop lettend dat ik het rolletje goed verder draai na het afdrukken. De laatste foto is met de zon in het hoekje. Dan wordt het licht te fel voor tegenlichtopnamen.

Er komen meer mensen op het strand. Ik heb nu genoeg foto’s gemaakt en begin het door de harde wind die is opgestoken behoorlijk koud te krijgen. Met de camera in mijn hand loop ik terug naar de duinovergang. Boven in de duinen maak ik nog twee foto’s van de struiken en het helmgras. Dan vind ik het welletjes en wandel terug naar de bewoonde wereld. Ik neem me voor om de rest van het rolletje vandaag vol te schieten, zodat ik het vanmiddag bij Cor kan inleveren.

*

Als ik thuiskom zie ik meteen dat de stapel post en het pakje op de trap verdwenen zijn. Op de eerste verdieping hoor ik geluid.

‘Jaap?’ roep ik. Het antwoord kan ik niet verstaan, dus loop ik de trap op. Ik zie hem staan bij zijn voordeur, de sleutel in de hand. Naast hem staat een kleine koffer. Geschrokken kijkt hij om, hij heeft me duidelijk niet horen aankomen.

‘Chloe? Jij bent vroeg op op de zaterdagochtend.’

‘Jij toch ook?’ antwoord ik, wijzend op de stapel brieven en het pakje bij zijn voeten op de grond. ‘Ik zie dat je je post gevonden hebt.’

‘Ja, dankjewel voor het aannemen.’

‘Je moeder was hier van de week,’ breng ik plompverloren uit. ‘Ze leek zich nogal zorgen om je te maken. Je was niet langsgekomen en ze kon je niet bereiken zei ze.’

Jaap trekt zijn wenkbrauwen op.

‘Stond ze hier aan de deur?’

Ik knik. ‘Ze was behoorlijk van haar stuk.’

Jaap glimlacht wrang.

‘Het lijkt erop dat ze aan het dementeren is. Ik heb haar echt verteld dat ik op reis ging en dat ik zondag niet langs zou komen.’

‘Heb je een leuke vakantie gehad?’ vraag ik.

Jaap kijkt naar de koffer, dan naar mij.

‘Ik moest weg voor de zaak, het was geen vakantie, helaas.’

‘Een hele week?’

Op het moment dat ik de vraag stel heb ik er al spijt van. Zijn gezicht betrekt, het is duidelijk dat hij mijn nieuwsgierigheid niet op prijs stelt. Ik moet echt leren niet overal de journalist uit te hangen.

‘Een paar dagen. Ik ben daarna nog bij mijn vriendin geweest.’

‘Nou, welkom thuis dan,’ stamel ik en maak me uit de voeten.

Als ik beneden mijn eigen deur wil openen, zie ik dat de voordeur weer op een kier staat. Nu heb ik het zelf gedaan. Ik loop er naartoe en trek hem met een ruk dicht. Verdorie, nu ben ik nog vergeten te vragen of hij er ook op wil letten. Nu teruggaan naar boven durf ik niet meer en met een zucht ga ik naar binnen.