Hoofdstuk 11

Mevrouw McCrae, de huishoudster van kanunnik Pennyfather, had voor de avond van zijn thuiskomst een tong besteld. De voordelen van een goede tong waren vele. Hij hoefde pas op het rooster of in de pan als de kanunnik veilig en wel in huis was. Hij kon zo nodig tot de volgende dag bewaard worden. Kanunnik Pennyfather was dol op tong, en mocht er een telefoontje of een telegram komen met de boodschap dat de kanunnik deze avond toch ergens anders zou doorbrengen, wel, mevrouw McCrae was zelf ook dol op tong. Alles was daarom klaar voor de thuiskomst van de kanunnik. Na de tong zou ze pannekoeken voor hem bakken. De tong lag op de keukentafel, het beslag voor de pannekoeken stond klaar in een kom. Alles was klaar. Het koperwerk glom, het zilver blonk, en er was nergens een stofje te bekennen. Slechts een ding ontbrak: de kanunnik zelf.
Volgens plan zou de kanunnik terugkomen met de trein die om zes uur dertig uit Londen aankwam.
Om zeven uur was hij nog niet thuis. De trein had zeker vertraging. Om half acht was hij er nog niet. Mevrouw McCrae slaakte een zucht van ergernis. Ze vermoedde dat het weer het oude liedje was. Het werd acht uur, en nog geen kanunnik. Mevrouw McCrae zuchtte langdurig van ergernis. Ongetwijfeld zou ze wel gauw een telefoontje krijgen, hoewel het heel goed mogelijk was dat er niet eens een telefoontje kwam. Hij had haar toch wel kunnen schrijven. Dat had hij vast wel gedaan, maar hij was waarschijnlijk vergeten de brief te posten.
'Och hemeltje, ' zei mevrouw McCrae.
Om negen uur bakte ze van het beslag een paar pannekoeken voor zichzelf. De tong werd zorgvuldig in de ijskast gezet. Ik zou wel eens willen weten waar die goeie man nu weer beland is, zei ze bij zichzelf. Ze wist uit ervaring dat je daar geen peil op kon trekken. Er was een grote kans dat hij zijn vergissing nog op tijd zou ontdekken om haar op te bellen of een telegram te sturen voor ze naar bed ging. 'Ik blijf tot elf uur op, maar niet langer, ' zei mevrouw McCrae. Half elf was haar bedtijd; ze beschouwde het als haar plicht om die tot elf uur uit te stellen, maar als hij er om elf uur nog niet was, en ze ook geen boodschap van hem had gekregen, dan zou mevrouw McCrae de deur op het nachtslot doen en naar bed gaan.
Men kan niet zeggen dat ze zich ongerust maakte. Zoiets was al eens eerder gebeurd. Er zat niets anders op dan op de een of andere boodschap te wachten. Er waren tal van mogelijkheden. Kanunnik Pennyfather kon in de verkeerde trein zijn gestapt en zijn vergissing pas ontdekt hebben als hij in Land's End of John o'Groats was terechtgekomen, of misschien had hij zich in de datum vergist en was hij nog in Londen, en was er daarom van overtuigd dat hij morgen pas naar huis zou gaan. Hij had misschien een paar vrienden ontmoet op die buitenlandse conferentie waar hij heen was, en die konden hem wel hebben overgehaald het weekend bij hen te blijven logeren. Het zou dan wel zijn bedoeling zijn geweest het haar te laten weten, maar dat was hij natuurlijk glad vergeten. Daarom, zoals we reeds hebben opgemerkt, maakte zij zich niet ongerust. Overmorgen zou zijn oude vriend, aartsdeken Simmons, komen logeren. Dat was iets wat de kanunnik zich altijd wel herinnerde, dus ongetwijfeld zou morgen of hijzelf verschijnen, of er zou een telegram van hem komen. Op zijn laatst zou hij de dag erna terug zijn, of er zou een brief komen.
De morgen van de volgende dag brak echter aan zonder dat ze iets van hem hoorde. Voor het eerst begon mevrouw McCrae zich echt ongerust te maken. Tussen negen uur 's morgens en een uur 's middags zat ze in tweestrijd naar de telefoon te kijken. Mevrouw McCrae had haar eigen diepgewortelde mening over de telefoon. Ze gebruikte hem, en zag het nut ervan wel in, maar dol was ze er niet op. Enkele van haar huishoudelijke boodschappen deed ze wel telefonisch af, hoewel zij ze veel liever persoonlijk deed, in de vaste overtuiging dat, als je niet zag wat je kocht, een winkelier zeker zou proberen je iets in je handen te stoppen. Toch was een telefoon wel handig voor huishoudelijke zaken. Een heel enkele keer belde ze wel eens haar vriendinnen of familieleden op die vlak in de buurt woonden. Ze schrok ervoor terug om iemand op te bellen die wat verder weg woonde, of naar Londen te bellen. Dat was een schandelijke geldverspilling. Niettemin begon ze daar nu toch ernstig over te denken.
Toen er weer een nieuwe dag aanbrak zonder een woord van hem, besloot ze eindelijk er iets aan te doen. Ze wist waar de kanunnik logeerde in Londen. In Hotel Bertram. Een aardig, ouderwets hotel. Het zou misschien wel goed zijn als ze eens daarheen opbelde en informeerde. Zij zouden waarschijnlijk wel weten waar de kanunnik was. Het was geen gewoon hotel. Ze zou vragen naar juffrouw Gorringe. Juffrouw Gorringe was altijd bij de pinken en attent. Het was natuurlijk mogelijk dat de kanunnik met de trein van twaalf uur dertig thuiskwam. Als dat het geval was kon hij elk ogenblik komen.
Maar de minuten kropen voorbij en er kwam geen kanunnik. Mevrouw McCrae haalde eens diep adem, zette zich schrap, en vroeg Londen aan. Ze wachtte, terwijl ze zich op de lippen beet en de hoorn stijf tegen haar oor hield.
'Hotel Bertram, ' zei een stem.
'Ik zou graag juffrouw Gorringe even spreken, ' zei mevrouw McCrae.
'Een ogenblikje. Wie kan ik zeggen dat er is?'
'De huishoudster van kanunnik Pennyfather, mevrouw McCrae. '
'Een ogenblikje alstublieft. '
Weldra klonk de rustige, gedecideerde stem van juffrouw Gorringe. 'Met juffrouw Gorringe. Zei u dat u de huishoudster van kanunnik Pennyfather was?'
'Ja. Mevrouw McCrae. '
'O ja. Natuurlijk. Wat is er van uw dienst, mevrouw McCrae?'
'Logeert kanunnik Pennyfather nog steeds in het hotel?'
'Ik ben blij dat u opbelt, ' zei juffrouw Gorringe. 'We wisten eigenlijk niet wat er ermee aan moesten. '
'Bedoelt u dat kanunnik Pennyfather iets overkomen is? Heeft hij soms een ongeluk gehad?'
'Nee, nee, niets van die aard. Maar we hadden hem vrijdag of zaterdag terug verwacht uit Luzern. '
'Eh -- ja, dat klopt wel. '
'Maar hij is niet gekomen. Nu was dat natuurlijk niet zo verwonderlijk. Hij had zijn kamer gereserveerd op -- ik bedoel gereserveerd tot gisteren. Maar hij is gisteren niet teruggekomen, heeft ook geen boodschap gestuurd, en zijn bagage staat nog hier. Het grootste deel van zijn bagage. We wisten niet wat we ermee moesten doen. Natuurlijk, ' vervolgde juffrouw Gorringe haastig, 'weten we wel dat de kanunnik soms - nou, een beetje vergeetachtig is. '
'Zegt u dat wel!'
'Dat maakte de zaak een beetje moeilijk voor ons. We zijn helemaal volgeboekt. En zijn kamer is eigenlijk al geboekt voor een andere gast. ' Ze voegde eraan toe: 'U hebt geen idee waar hij is?'
Verbitterd zei mevrouw McCrae: 'De man zou ik weet niet waar kunnen zitten!' Ze vermande zich. 'Wel bedankt, juffrouw Gorringe. '
'Is er ook iets dat ik voor u doen kan... ' opperde juffrouw Gorringe hulpvaardig.
'Och, ik zal nu wel gauw iets van hem horen, ' zei mevrouw McCrae. Zij bedankte juffrouw Gorringe opnieuw en belde af.
Onthutst bleef ze bij de telefoon zitten. Ze maakte zich geen zorgen om de persoonlijke veiligheid van de kanunnik. Als hij een ongeluk had gehad, zou ze daar nu wel bericht van hebben gekregen. Daar was ze zeker van. Over het geheel genomen was de kanunnik niet het type om een ongeluk te krijgen. Hij was wat mevrouw McCrae bij zichzelf noemde, 'een beetje afwezig', en dergelijke types schenen altijd bewaard te worden door een bijzondere voorzienigheid. Zelfs als ze helemaal niet opletten, konden zij nog een zebrapad overleven. Nee, ze kon zich niet voorstellen dat kanunnik Pennyfather lag te kreunen in een ziekenhuis. Hij was gewoon ergens, zat ongetwijfeld heel onschuldig en opgewekt te babbelen met de een of andere vriend. Misschien zat hij nog in het buitenland. De moeilijkheid was dat aartsdeken Simmons zou verwachten een gastheer te vinden om hem te ontvangen. Ze kon aartsdeken Simmons niet afzeggen, omdat ze niet wist waar hij was. Het was allemaal erg moeilijk, maar evenals zovele moeilijkheden had deze ook wel een prettige kant. En die prettige kant was aartsdeken Simmons. Aartsdeken Simmons zou wel weten wat er gedaan moest worden. Ze zou de zaak aan hem overlaten.
Aartsdeken Simmons vormde een volslagen contrast met haar werkgever. Hij wist waar hij heenging en wat hij deed, en zonder mankeren wist hij altijd precies wat er gedaan moest worden, en dat deed hij dan. Een geestelijke vol zelfvertrouwen. Toen diezelfde avond aartsdeken Simmons arriveerde en mevrouw McCrae's verklaringen, verontschuldigingen en bange vermoedens aanhoorde, bleek hij een rots te zijn op wie je kon bouwen. Ook hij maakte zich niet ongerust.
'Maakt u zich maar geen zorgen, mevrouw McCrae, ' zei hij op vriendelijke manier, terwijl hij aan tafel ging zitten voor de maaltijd die zij voor zijn komst gereed had gemaakt. 'Wij zullen die verstrooide kerel wel opsporen. Hebt u ooit dat verhaal gehoord over Chesterton? G. K. Chesterton, weet u, de schrijver. Hij telegrafeerde aan zijn vrouw, toen hij op reis was gegaan om een serie lezingen te houden: Ben op station Crewe. Waar moest ik zijn?'
Hij lachte. Mevrouw McCrae glimlachte zuinig. Ze vond het verhaal niet erg grappig omdat dat nu precies was wat kanunnik Pennyfather ook zou hebben kunnen doen.
'Aha, ' zei aartsdeken Simmons waarderend, 'een van uw uitstekende kalfskoteletten! U kunt geweldig goed koken, mevrouw McCrae. Ik hoop dat mijn oude vriend u naar waarde weet te schatten. '
Nadat de kalfskoteletten gevolgd waren door een paar kleine puddinkjes met bramensaus, wat, zoals mevrouw McCrae zich had herinnerd, een van de geliefkoosde nagerechten was van de aartsdeken, begon de goede man in ernst aan de taak zijn vermiste vriend op te sporen. Hij telefoneerde er lustig op los, zonder zich iets aan te trekken van de kosten. Mevrouw McCrae kneep bezorgd haar lippen op elkaar, alhoewel niet afkeurend, omdat haar werkgever toch beslist opgespoord moest worden.
Na het eerst plichtmatig bij de zuster van de kanunnik geprobeerd te hebben, die weinig acht sloeg op het komen en gaan van haar broer, en zoals gewoonlijk geen flauw idee had waar hij was of zou kunnen zijn, wierp de aartsdeken zijn net verder uit. Hij belde opnieuw Hotel Bertram op, en stelde zich op de hoogte van de juiste omstandigheden. De kanunnik was beslist vandaar vertrokken in de vooravond van de negentiende. Hij had een klein B. E. A. -koffertje bij zich gehad, maar zijn andere bagage was achtergebleven in zijn kamer, die hij dan ook had aangehouden, zoals het hoorde. Hij had gezegd dat hij naar een of ander congres in Luzern ging. Hij was niet rechtstreeks vanuit het hotel naar de luchthaven gegaan. De portier, die hem goed van gezicht kende, had hem in een taxi gezet, en had, op aanwijzing van de kanunnik, de chauffeur opdracht gegeven hem naar de Atheneum Club te rijden. Dat was voor het laatst dat iemand uit Hotel Bertram kanunnik Pennyfather had gezien. O ja, een kleinigheid -- hij had vergeten zijn sleutel achter te laten, maar had die meegenomen. Het was niet de eerste keer dat dit gebeurd was.
Aartsdeken Simmons wachtte een ogenblik om na te denken, voor hij opnieuw belde. Hij zou de luchthaven in Londen kunnen opbellen. Dat zou ongetwijfeld enige tijd kosten. Misschien kon hij dat overslaan. Hij belde dr. Weissgarten op, een geleerde wiens specialiteit Hebreeuws was, en die bijna zeker op het congres zou zijn geweest.
Dr. Weissgarten was thuis. Zodra hij hoorde met wie hij sprak, brak hij los in een stortvloed van woorden, grotendeels bestaande uit afbrekende kritiek op twee voordrachten die tijdens het congres in Luzern waren gehouden.
'Hoogst onbetrouwbaar, die kerel van Hogarov, ' zei hij, 'hoogst onbetrouwbaar. Ik snap niet hoe hij het hem levert! Die kerel is helemaal geen geleerde. Weet je wat hij nota bene gezegd heeft?'
De aartsdeken zuchtte maar moest hem het zwijgen opleggen. Anders was er alle kans dat hij de rest van de avond zou doorbrengen met luisteren naar kritiek op confreres op het congres
van Luzern. Met enige tegenzin bepaalde dr. Weissgarten zich tot meer persoonlijke zaken. 'Pennyfather?' zei hij. 'Pennyfather? Die had er moeten zijn. Ik begrijp niet waarom hij er niet was. Hij zei dat hij erheen ging. Heeft mij dat nog een week van tevoren verteld toen ik hem zag in de Atheneum Club. '
'Bedoelt u dat hij helemaal niet op het congres geweest is?'
'Dat heb ik toch net gezegd! Hij had er moeten zijn. '
'Weet u ook waarom hij er niet was? Heeft hij bericht van verhindering gestuurd?'
'Hoe kan ik dat weten? Hij heeft het er beslist over gehad dat hij erheen ging. Ja, nu weet ik het weer. Hij werd wel verwacht. Verscheidene mensen maakten een opmerking over zijn afwezigheid. Dachten dat hij misschien kou had gevat of zoiets. Erg verraderlijk weer. ' Hij stond op het punt zijn kritiek op zijn confreres te hervatten, maar aartsdeken Simmons hing op.
Hij was nu een feit te weten gekomen, maar het was een feit dat voor de eerste maal een onbehaaglijk gevoel bij hem wakker riep. Kanunnik Pennyfather was niet op het congres van Luzern geweest. Hij was wel van plan geweest naar dat congres te gaan. Het kwam de aartsdeken erg vreemd voor dat hij er niet geweest was. Het was natuurlijk mogelijk dat hij het verkeerde vliegtuig had genomen, hoewel over het algemeen de B. E. A. vrij goed op je lette, en wel zorgde dat je daartoe de kans niet kreeg. Zou kanunnik Pennyfather vergeten kunnen zijn op welke dag hij precies naar het congres moest? Dat was altijd mogelijk veronderstelde hij. Maar als dat zo was, waar was hij dan wel heengegaan?
Nu belde hij het bureau op vanwaar de bussen naar het vliegveld vertrokken. Daar kwam heel wat geduldig wachten aan te pas, terwijl hij doorverbonden werd met de ene afdeling na de andere. Eindelijk kreeg hij een onomstotelijk feit te horen. Kanunnik Pennyfather had wel een plaats gereserveerd in het vliegtuig naar Luzern van 21 uur 40 op de achttiende, maar hij had niet met dat vliegtuig gereisd.
'Al dat telefoneren zal vreselijk veel geld kosten, ' zei mevrouw McCrae.
'Helaas wel. Helaas wel, ' zei aartsdeken Simmons. 'Maar we moeten hem opsporen, weet u. Hij is zo jong niet meer. '
'O, meneer, u gelooft toch niet dat hem werkelijk iets is overkomen?'
'Ik hoop van niet... Ik geloof het niet, want in dat geval had u het wel gehoord. Hij-- eh -- had toch altijd zijn naam en adres bij zich, nietwaar?'
'O ja, meneer, hij had kaartjes bij zich. Hij zal wel brieven bij zich hebben ook, en natuurlijk allerlei papieren in zijn portefeuille. '
'Dan denk ik niet dat hij in een ziekenhuis ligt, ' zei de aartsdeken. 'Laat eens kijken. Toen hij het hotel verliet heeft hij een taxi genomen naar de Atheneum Club. Die zal ik nu eens opbellen. '
Hier kwam hij iets definitiefs te weten. Kanunnik Pennyfather, die men daar zeer goed kende, had daar op de avond van de negentiende om half acht gedineerd. Toen viel de aartsdeken iets op dat 4iij tot dusver over het hoofd had gezien. Het vliegtuigbiljet was voor de achttiende geweest, maar de kanunnik had Hotel Bertram verlaten om met een taxi naar de Atheneum Club te gaan op de negentiende, nadat hij gezegd had dat hij naar het congres van Luzern ging. Nu begon het hem te dagen. Stomme oude sok, zei aartsdeken Simmons bij zichzelf, maar hij zorgde er wel voor het niet hardop te zeggen waar mevrouw McCrae bij was. Hij was met de datum in de war. Het Congres was op de negentiende. Daar ben ik zeker van. Hij moet gedacht hebben dat hij op de achttiende vertrok. Hij had zich een dag vergist.
Hij ging zorgvuldig de volgende stap na. De kanunnik zou dan naar de Atheneum Club zijn gegaan, zou daar gedineerd hebben, en vandaar naar Kensington zijn gegaan, het vertrekpunt van de bus naar de luchthaven. Daar zou men hem ongetwijfeld aan zijn verstand hebben gebracht dat zijn ticket voor de vorige dag gold, en toen zou hij wel beseft hebben dat het congres dat hij ging bijwonen al achter de rug was.
'Zo is het gebeurd, ' zei aartsdeken Simmons. 'Daar kun je van op aan. ' Hij legde het uit aan mevrouw McCrae, die het ook vrij waarschijnlijk vond. 'En wat zou hij toen gedaan hebben?'
'Teruggaan naar zijn hotel, ' zei mevrouw McCrae.
'Zou hij niet regelrecht hierheen zijn gekomen -- regelrecht naandr het station zijn gegaan, bedoel ik?'
'Niet als zijn bagage in het hotel stond. Hij zou in ieder geval daarheen zijn gegaan om zijn bagage af te halen. '
'Dat is waar, ' zei Simmons. 'Goed dan. Laten we het zo stellen: hij is weggegaan van het bureau van de luchtvaartmaatschappij en is teruggegaan naar het hotel. Hij kan ergens gedineerd hebben -- nee, hij had al gedineerd in de Atheneum Club. Goed dan, hij is teruggegaan naar het hotel. Maar: hij is daar nooit aangekomen. ' Hij wachtte een ogenblik, en zei toen aarzelend: 'Of is hij er wel aangekomen? Niemand schijnt hem daar gezien te hebben. Dus wat is er onderweg met hem gebeurd?'
'Hij is misschien wel een kennis tegengekomen, ' zei mevrouw McCrae aarzelend.
'Ja, dat is natuurlijk best mogelijk. De een of andere oude vriend die hij een hele tijd niet gezien had... Hij kan met een vriend meegegaan zijn naar het hotel of het huis van die vriend, maar hij zou er geen drie dagen zijn gebleven, wel? Hij zou toch niet drie dagen achtereen vergeten hebben dat zijn bagage nog in het hotel stond. Hij zou erover opgebeld hebben, hij zou ze zijn gaan halen, of als hij nu extra verstrooid was geweest zou hij regelrecht naar huis kunnen zijn gegaan. Geen teken van leven, drie dagen lang. Dat is het onverklaarbare. '
'Als hij een ongeluk heeft gehad... '
'Ja, mevrouw McCrae, dat is natuurlijk mogelijk. We kunnen de ziekenhuizen proberen. U zegt dat hij genoeg papieren bij zich had om hem te identificeren? H'm, dan denk ik dat er maar een ding op zit. '
Mevrouw McCrae keek hem angstig aan.
'Weet u, ' zei de aartsdeken op zachte toon, 'ik denk dat we naar de politie moeten gaan. '