7
Zat u te eten?”
“Nee, ik heb geen trek. En trouwens, zo alleen…Michela at bijna elke dag hier. Ze lunchte zelden in het hotel.”
“Mag ik u een voorstel doen?”
“Kom ondertussen binnen.”
“Waarom komt u niet met mij mee naar huis? Het is hier vlakbij, aan zee.”
“Maar misschien dat uw vrouw geen onaangekondigd…”
“Ik woon alleen.”
Anna Tropeano hoefde er geen seconde over na te denken.
“Ik rij wel met u mee.”
Tijdens de rit zeiden ze geen woord, Montalbano nog verbaasd dat hij haar had uitgenodigd en Anna ongetwijfeld verwonderd dat ze er op in was gegaan.
Zaterdag was de dag dat Adelina, zijn huishoudster, het appartement altijd helemaal binnenstebuiten keerde, en toen de commissaris zag dat alles blonk, slaakte hij een zucht van verlichting: eens had hij, ook op een zaterdag, een bevriend echtpaar uitgenodigd, maar toen was Adelina die dag niet geweest. Met als gevolg dat de vrouw van zijn vriend eerst een berg vuile sokken en onderbroeken die nodig in de was moesten van de tafel had moeten verwijderen voordat ze had kunnen dekken.
Alsof ze het huis al tijden kende, was Anna naar de kleine veranda gelopen en op de bank naar de zee gaan zitten kijken. Montalbano zette het klaptafeltje bij haar neer en een asbak, en ging naar de keuken. Adelina had een flinke portie wijting voor hem in de oven gezet en in de ijskast stond de saus van ansjovis en azijn die er overheen moest.
Hij liep terug naar de veranda. Anna rookte en leek met de minuut rustiger te worden.
“Wat is het hier mooi.”
“Wilt u misschien een bordje wijting mee-eten?”
“Commissaris, ik hoop dat ik u niet beledig, maar ik kan geen hap door mijn keel krijgen. Laten we het zo doen:u eet en ik drink onderwijl een glas wijn.”
Binnen een half uur had de commissaris een driedubbele portie wijting weggewerkt en had Anna twee glazen wijn achterover geslagen.
“Hij is heerlijk,” zei Anna terwijl ze haar glas nogmaals vol schonk.
“Mijn vader maakt hem…maakte hem. Wilt u koffie?”
“Daar zeg ik geen nee tegen.”
De commissaris maakte een blik Yaucono open, vulde het espressopotje, zette het op het gas en liep terug naar de veranda.
“Zet u alstublieft die fles weg. Anders drink ik hem helemaal leeg,” zei Anna.
Montalbano deed wat ze vroeg. De koffie was klaar, hij schonk in. Anna dronk hem al nippend met smaak op.
“Sterk en ontzettend lekker. Waar koopt u die?”
“Die koop ik niet. Een vriend van me stuurt me af en toe een blik uit Puerto Rico.”
Anna schoof het kopje van zich af en stak haar zoveelste sigaret op.
“Wat wilde u me vertellen.”
“Er zijn nieuwe ontwikkelingen.”
“Welke dan?”
“Maurizio Di Blasi.”
“Ziet u wel? Ik heb u vanochtend zijn naam niet genoemd omdat ik zeker wist dat u er gemakkelijk achter zou komen, iedereen in het dorp lachte erom.”
“Was hij gek van haar?”
“Meer dan dat. Michela was een obsessie voor hem geworden. Ik weet niet of ze u verteld hebben dat Maurizio niet helemaal in orde is. Hij zit ergens op de grens tussen normaal en zwakzinnig. Weet u, het is twee keer voorgekomen dat…dat…”
“Vertel het maar.”
“Nou, een keer gingen Michela en ik wat eten in een restaurant. Na een tijdje kwam Maurizio binnen, hij zei ons gedag en ging aan het tafeltje naast ons zitten. Hij at heel weinig en zat aldoor naar Michela te staren. En opeens begon hij te kwijlen, ik moest er gewoon van kokhalzen. Hij kwijlde, eerlijk waar, er liep een straaltje speeksel uit zijn mondhoek. We konden gewoon niet blijven zitten.”
“En die andere keer?”
“Ik was naar Michela’s huis gegaan om haar te helpen. Aan het eind van de dag ging zij douchen en kwam daarna naakt weer naar beneden. Het was erg warm. Ze liep graag zonder iets aan door het huis. Ze ging zitten en we begonnen te kletsen. Op een gegeven moment hoor ik een soort gesteun. Ik draai me om en kijk naar buiten. En daar zat Maurizio, met z’n gezicht bijna tegen het raam geplakt. Voordat ik iets kon zeggen deed hij een paar stappen achteruit, dubbelgevouwen. En toen begreep ik dat hij aan het masturberen was.”
Ze wachtte even, keek naar de zee, en zuchtte.
“Arme jongen,” zei ze zachtjes.
Montalbano was heel even ontroerd. Het wijde bekken van Venus. Dat buitengewone, typisch vrouwelijke vermogen om de dingen werkelijk te doorzien, in het gevoel door te dringen, zowel moeder als minnares, dochter als echtgenote te kunnen zijn. Hij legde zijn hand op die van Anna, zij trok de hare niet terug.
“Weet u dat hij verdwenen is?”
“Ja, ik weet het. Dezelfde avond als Michela. Maar…”
“Maar wat?”
“Commissaris, kan ik vrijuit spreken?”
“Hoezo, wat hebben we tot nu toe dan gedaan? En doe me een plezier, noem me Salvo.”
“Als je mij Anna noemt.”
“Oké.”
“Jullie vergissen je als jullie denken dat Maurizio Michela heeft kunnen vermoorden.”
“Geef me één goede reden.”
“Het gaat niet om redenen. Kijk Salvo, de mensen praten nu eenmaal niet graag met de politie. Maar als je zo’n onderzoek laat doen, hoe heet het, een opiniepeiling, zal heel Vigàta zeggen dat ze niet denken dat Maurizio een moordenaar is.”
“Anna, er is nog iets wat ik je niet verteld heb.”
Anna sloot haar ogen. Ze voorvoelde dat wat de commissaris ging zeggen moeilijk te zeggen en moeilijk aan te horen was.
“Zeg het maar.”
“Dokter Pasquano, de gerechtsarts, is tot een aantal conclusies gekomen, en die zal ik je nu vertellen.”
Hij vertelde ze haar, zonder haar aan te kijken, zijn blik op de zee gericht. Hij bespaarde haar geen enkel detail.
Anna luisterde met haar gezicht in haar handen, haar ellebogen rustend op het tafeltje. Toen de commissaris was uitgesproken, stond ze op, lijkbleek.
“Ik moet naar de wc.”
“Ik wijs je wel even de weg.”
“Nee, ik vind het zelf wel.”
Na een poosje hoorde Montalbano haar overgeven. Hij keek op zijn horloge, hij had nog een uur de tijd voordat Emanuele Licalzi aankwam. En trouwens, meneer de bottendokter uit Bologna kon best even wachten.
Ze kwam terug met een vastberaden blik op haar gezicht en ging weer naast Montalbano zitten.
“Salvo, wat bedoelde die dokter met ‘niet onvrijwillig’?”
“Nou gewoon, dat ze niet tegenwerkte.”
“Maar in bepaalde gevallen kunnen mensen de indruk wekken dat ze meewerken, omdat ze niet de mogelijkheid hebben om tegen te stribbelen.”
“Dat is zo.”
“En dus vraag ik je: zou wat de moordenaar met Michela heeft gedaan niet toch gebeurd kunnen zijn zonder dat zij het wilde?”
“Maar er zijn bepaalde details die…”
“Vergeet die nou even. In de eerste plaats weten we niet eens of de moordenaar een levende vrouw heeft misbruikt of een dode. En in elk geval heeft hij alle tijd gehad om alles zo te arrangeren dat de politie er geen wijs meer uit zou kunnen.”
Ze dacht even na.
“Je houdt iets achter, hè?”
“Voor mij is de zaak duidelijk,” zei Montalbano. “Op dit moment wijst alles op Maurizio. Hij is voor het laatst gezien om negen uur ‘s-avonds, voor café Italia. Hij stond te bellen.”
“Met mij,” zei Anna.
De commissaris sprong letterlijk op van het bankje.
“Wat wilde hij?”
“Hij wilde weten waar Michela was. Ik zei dat ze om zeven uur bij mij was weggegaan, dat ze naar Hotel Jolly zou gaan en daarna bij de Vassallo’s ging eten.”
“En toen?”
“Hij hing op zonder me gedag te zeggen.”
“En dat kan in zijn nadeel werken. Hij heeft vast ook naar de Vassallo’s gebeld. Daar is ze niet, maar hij heeft zo’n idee waar Michela wel zou kunnen zijn en gaat naar haar toe.”
“Naar haar huis.”
“Nee. Daar zijn ze pas kort na middernacht.”
Nu was het Anna’s beurt om op te veren.
“Dat heeft een getuige me verteld,” ging Montalbano verder.
“Heeft die Maurizio herkend?”
“Het was donker. Hij heeft alleen gezien dat een man en een vrouw uit de Twingo stapten en naar het huis liepen. Als ze eenmaal binnen zijn, vrijen Maurizio en Michela met elkaar. Op een bepaald moment slaan bij Maurizio, die volgens jullie allemaal psychisch labiel is, de stoppen door.”
“Michela zou nooit, maar dan ook nooit…”
“Hoe reageerde je vriendin op het feit dat Maurizio haar voortdurend achterna liep?”
“Ze vond het vervelend, soms had ze diep medelijden met hem en…”
Ze stokte, ze had begrepen waar Montalbano heen wilde.
Haar gezicht zag er opeens niet meer zo blozend uit, er verschenen rimpels naast haar mond.
“Maar er zijn dingen die niet kloppen,” ging Montalbano verder; het deed hem pijn haar te zien lijden. “Zou Maurizio bijvoorbeeld in staat zijn geweest om meteen na de moord doodgemoedereerd iedereen op een dwaalspoor te brengen door haar kleren en haar tas te stelen?”
“Ach, ‘tuurlijk niet!”
“Kijk, de moord zélf is het probleem niet; we moeten erachter zien te komen waar Michela is geweest en wat ze gedaan heeft vanaf het moment dat jullie wegen zich scheidden, totdat de getuige haar gezien heeft. Bijna vijf uur, dat is niet niks. En nu moeten we gaan, want dokter Licalzi is in aantocht.”
Terwijl ze in de auto stapten, versomberde Montalbano weer.
“Ik ben er niet zo zeker van dat de uitkomst van jouw opiniepeiling over de onschuld van Maurizio eensluidend zou zijn. Op zijn minst één iemand zou ernstige twijfels hebben.”
“Wie dan?”
“Zijn vader, ingenieur Di Blasi. Anders had hij ons wel gevraagd om zijn zoon te gaan zoeken.”
“Ja, jij moet natuurlijk met alles rekening houden. O, er schiet me nog iets te binnen. Toen Maurizio me belde om te vragen waar Michela was, heb ik gezegd dat hij haar rechtstreeks op haar zaktelefoon moest bellen. Hij antwoordde dat hij dat geprobeerd had, maar dat het ding niet aanstond.”
Bij de deur van het bureau botste hij bijna tegen Galluzzo op, die net naar buiten kwam.
“Zijn jullie terug van je heroïsche onderneming?”
“Ja, ja,” antwoordde hij benepen.
Fazio had hem waarschijnlijk verteld van zijn woedeuitbarsting van die ochtend.
“Is Augello op het bureau?”
“Nee, chef.”
Hij klonk steeds benepener.
“Waar is-ie dan? Bezig nog meer stakers af te rossen?”
“In het ziekenhuis.”
“Hoezo? Wat is er gebeurd?” vroeg Montalbano bezorgd.
“Een steen tegen zijn hoofd. Hij heeft drie hechtingen. En ze wilden hem daar houden, ter observatie. Ze zeiden dat ik vanavond tegen achten moet terugkomen. Als alles goed gaat, mag-ie dan mee.”
De scheldkanonnade van de commissaris werd onderbroken door Catarella.
“Chef, chef! In de eerste plaats heeft de heer Latte met een ‘s’ erachter twee keer opgetelefoneerd. Hij zei dat u hem meteen persoonlijk in hoogsteigen persoon moet bellen. En er zijn nog meer telefoontjes en die heb ik op dit papiertje geschreven.”
“Veeg er je reet maar mee af.”
Dokter Emanuele Licalzi was een tengere, geheel in het grijs geklede man van rond de zestig, met een gouden brilletje. Hij zag eruit of hij zó bij stomerij, kapper en manicure was weggelopen: om door een ringetje te halen.
“Hoe bent u hierheen gekomen?”
“Vanaf het vliegveld bedoelt u? Ik heb een auto gehuurd, ik heb er bijna drie uur over gedaan.”
“Bent u al langs uw hotel geweest?”
“Nee, mijn koffer ligt nog in de auto. Ik ga er straks heen.”
Hoe kon hij er nog zo onberispelijk uitzien?
“Zullen we naar Tre Fontane gaan? We praten wel onderweg, dan verdoe ik uw tijd niet.”
“Zoals u wilt, commissaris.”
Ze namen de huurauto van de dokter.
“Is ze door haar minnaar vermoord?”
Emanuele Licalzi draaide niet om de zaak heen.
“Dat kunnen we nog niet zeggen. Vaststaat dat ze meerdere seksuele contacten heeft gehad.”
De dokter gaf geen krimp: hij reed rustig door alsof de dode zijn vrouw niet was.
“Waarom denkt u dat ze hier een minnaar had?”
“Omdat ze er in Bologna ook een had.”
“O.”
“Ja, Michela heeft me verteld hoe hij heette, Serravalle geloof ik, een antiquair.”
“Tamelijk ongebruikelijk.”
“Ze vertelde me alles, commissaris. We waren erg openhartig tegen elkaar.”
“Dus u vertelde uw vrouw ook alles?”
“Ja zeker.”
“Een voorbeeldig huwelijk,” luidde het ironische commentaar van de commissaris.
Montalbano had bij tijd en wijle het gevoel dat hij hopeloos door het moderne leven werd ingehaald; hij was een man van tradities, voor hem betekende het open huwelijk dat een man en een vrouw elkaar wederzijds bedrogen en dan ook nog het lef hadden elkaar te vertellen wat ze boven of onder de lakens uitspookten.
“Voorbeeldig niet,” corrigeerde dokter Licalzi hem onverstoorbaar, “het was een verstandshuwelijk.”
“Voor Michela? Voor u?”
“Voor allebei.”
“Kunt u zich nader verklaren?”
“Natuurlijk.”
En hij sloeg rechtsaf.
“Waar gaat u heen?” vroeg de commissaris. “Zo kom je niet in Tre Fontane.”
“Neemt u me niet kwalijk,” zei de dokter terwijl hij met een ingewikkelde manoeuvre begon te keren. “Maar ik ben hier al tweeënhalf jaar niet meer geweest, sinds ik getrouwd ben. Michela hield zich met het huis bezig, ik heb er alleen foto’s van gezien. Over foto’s gesproken, ik heb er een paar van Michela in mijn koffer gestopt, die kunnen u wellicht van pas komen.”
“Zal ik u eens wat zeggen? Het zou ook nog kunnen dat de vermoorde vrouw uw echtgenote niet is.”
“Maakt u een grapje?”
“Nee. Niemand heeft haar officieel geïdentificeerd en niemand die haar dood heeft gezien, kende haar daarvoor al. Als we hier klaar zijn, zal ik met de gerechtsarts een afspraak maken voor de identificatie. Hoe lang denkt u hier te blijven?”
“Twee dagen, hoogstens drie. Ik neem Michela mee naar Bologna.”
“Dokter, ik vraag het u één keer en dan kom ik niet meer op het onderwerp terug. Waar was u woensdagavond en wat deed u?”
“Woensdag? Ik heb tot diep in de nacht geopereerd in het ziekenhuis.”
“U had het over uw huwelijk.”
“O ja. Ik heb Michela drie jaar geleden leren kennen. Ze kwam met haar broer, die nu in New York woont, mee naar het ziekenhuis; hij had zijn rechtervoet gebroken, een tamelijk gecompliceerde breuk. Ik vond haar meteen leuk, ze was erg mooi, maar ik werd vooral getroffen door haar karakter. Ze was altijd bereid alles van de positieve kant te bekijken. Ze had beide ouders verloren toen ze nog geen vijftien was en ze was opgevoed door een oom die haar op een dag – het zal ook eens niet – had verkracht. Kortom, ze was wanhopig op zoek naar een eigen plekje. Ze was jarenlang de minnares geweest van een industrieel, die haar vervolgens haar congé had gegeven met een geldbedrag waar ze even mee voort kon. Michela had alle mannen kunnen krijgen die ze wilde, maar ze vond het eigenlijk vernederend om onderhouden te worden.”
“Heeft u haar gevraagd of ze uw minnares wilde worden en heeft Michela geweigerd?”
Voor het eerst tekende zich op het onbewogen gezicht van Emanuele Licalzi iets van een glimlach af.
“U zit er helemaal naast, commissaris. O, nog iets, Michela vertelde me dat ze om hier uit de voeten te kunnen een fles-groene Twingo had gekocht. Wat is daarvan geworden?”
“Daar is een ongeluk mee gebeurd.”
“Ja, Michela reed niet al te best.”
“In dit geval trof uw vrouw geen enkele blaam. De auto is aangereden terwijl hij keurig voor de oprit geparkeerd stond.”
“En hoe weet u dat?”
“Omdat wij het waren, van de politie. Maar toen wisten we nog niet dat…”
“Wat een merkwaardig verhaal.”
“Dat vertel ik u wel een andere keer. Maar door dat ongeluk hebben we wel het lijk ontdekt.”
“Denkt u dat ik hem terug kan krijgen?”
“Ik geloof niet dat daar iets op tegen zal zijn.”
“Kan ik hem achterlaten bij iemand in Vigàta die in tweede-handsauto’s handelt, denkt u?”
Montalbano antwoordde niet, het kon hem geen moer schelen wat er met de flesgroene auto gebeurde.
“Het is dat huis daar links, niet? Ik geloof dat ik het herken van de foto.”
“Ja, dat is het.”
Dokter Licalzi maakte een sierlijke bocht, stopte voor de oprit, stapte uit en bekeek het huis met de onverschillige nieuwsgierigheid van een toevallige passant.
“Leuk. Wat komen we hier eigenlijk doen?”
“Dat weet ik ook niet,” zei Montalbano humeurig. Dokter Licalzi bezat de gave hem op zijn zenuwen te werken. Hij besloot hem eens flink onderuit te halen.
“Wist u dat er mensen zijn die denken dat uw vrouw eerst verkracht en toen vermoord is door Maurizio Di Blasi, de zoon van uw neef de ingenieur.”
“Werkelijk? Ik ken hem niet, toen ik tweeënhalf jaar geleden hier was, studeerde hij in Palermo. Ze hebben me verteld dat hij niet helemaal goed bij zijn hoofd is.”
En daar kon Montalbano het mee doen.
“Zullen we naar binnen gaan?”
“Wacht even, ik zou dit haast vergeten.”
Hij opende de kofferbak, pakte de uiterst elegante koffer die erin lag en haalde er een grote envelop uit.
“De foto’s van Michela.”
Montalbano stopte ze in zijn zak. Tegelijkertijd haalde Licalzi een sleutelbos uit zijn tasje.
“Zijn die van het huis?” vroeg Montalbano.
“Ja. Ik wist waar Michela ze bewaarde. Het zijn de reservesleutels.”
Nu zal ik hem hebben, dacht de commissaris.
“U had me nog niet verteld waarom uw huwelijk zowel u als uw vrouw zo goed uitkwam.”
“Wel, het kwam Michela goed uit omdat ze met een rijke man trouwde, ook al was die dertig jaar ouder dan zij, en het kwam mij goed uit omdat het bepaalde geruchten ontzenuwde die mijn carrière hadden kunnen schaden op het moment dat die een hoge vlucht begon te nemen. Er werd gefluisterd dat ik homoseksueel geworden was, omdat ik me al in geen tien jaar meer samen met een vrouw had vertoond.”
“En was het waar dat u het niet meer met vrouwen hield?”
“Wat moest ik met ze, commissaris? Op mijn vijftigste ben ik impotent geworden. Voorgoed.”