DE POORTEN VAN DE HEL

Ik wist het. Ik wist het. Jory moest me bespioneren om te zien wat ik in mijn schild voerde. Deed net of ik het niet merkte. Zodra het donker was in zijn kamer haalde ik de laatste bladzijden te voorschijn van mama’s verhaal. Ik wist dat het het einde was, want ze had haar initialen en adres onderaan de pagina geschreven.

Wist niet waarom ik huilde. Malcolm zou geen medelijden met haar en mijn papa hebben. Ik moest hard en gemeen worden, net doen of niets me ooit zo’n pijn kon doen als het anderen deed.

Het werd ochtend en ik ging naar de keuken waar mama Emma hielp met wat huishoudelijke dingen. Ze maakte deeg voor koekjes, praatte over taarten. Ze dacht dat het kwaad ongemerkt eeuwig door kon gaan. Eeuwig ongestraft. Ze hoorde beter te weten.

Ik zat in mijn hoek, op de grond gehurkt, mijn knieën opgetrokken onder mijn kin, mijn armen om mijn schenen geslagen. Benige armen. Werd elke dag magerder. Ik staarde naar mama, naar papa, in de hoop dat ik in hun brein kon kijken om te weten hoe ze werkelijk over mij dachten, over zichzelf, en wat ze deden. Ik sloot mijn ogen. Achter mijn oogleden zag ik mama dansen, zoals vroeger, voordat ze haar knie bezeerde. Verleden zomer, kort nadat ik uit het ziekenhuis kwam en niet kon slapen, was ik naar de keuken gestrompeld om de ijskast te plunderen zonder dat iemand het zag. Ik wilde dat ze allemaal dachten dat ik verhongerde en zich ongerust maakten. Maar voordat ik alle kippepoten naar binnen kon werken, kwam mama de huiskamer binnengedanst in een kleine witte tutu met nauwelijks een bovenlijfje. Papa kwam achter haar aan. Hij zag me niet eens. Kon niemand zien behalve haar.

Ze zag er mooi uit in dat kostuum, zoals ze daar ronddraaide, glimlachend en flirtend met de man die in de schaduw naar haar stond te kijken. Ze plaagde hem door aan zijn das te trekken, trok hem naar het midden van de kamer, dwong hem rond te draaien en te proberen een paar balletpassen te maken. Maar hij nam haar in zijn armen en drukte zijn lippen op de hare. Ik hoorde het geluid, vochtig en klef. Toen spanden haar armen zich om zijn hals. Ik zag hoe hij al die kleine donkere dingen loshaakte die haar tutu op zijn plaats hielden! De tutu gleed omlaag en viel op de grond. Ze had alleen nog maar een witte maillot aan die hij ook uittrok. Naakt. Hij kleedde haar naakt uit. Toen tilde hij haar op in zijn armen, en met zijn lippen nog steeds op de hare droeg hij haar naar zijn kamer – en al die tijd was hij haar eigen broer!

Geen wonder dat John Amos zei dat ze gestraft moesten worden. Geen wonder. Hoer! Slet! Bloedschande! Ze zouden hun straf niet ontlopen. Ze zouden moeten branden, branden  – branden als mijn papa, mijn echte papa die Bartholomew Winslow heette.

Ik lees haar hele verhaal. Ik weet hoe gemeen en lelijk sommige moeders kunnen zijn. Haar vier kinderen verbergen, ze dwingen boven te blijven in één kamer, ze dwingen te spelen op een hete ellendige zolder die in de winter ijskoud was. Al die jaren opgesloten, geranseld, verhongerd – en teer in het mooie goudblonde haar van mijn moeder. Ik haatte Malcolm die zijn eigen kleinkinderen zoiets kon aandoen. Ik haatte de oude dame naast ons die arsenicum strooide op hun besuikerde donuts. Welke idioot deed zoiets? Had ze ook vergif gedaan in mijn ijs, mijn cake en mijn koekjes? Ik huiverde en kreeg een vreemd gevoel in mijn maag. Waarom had de politie haar niet opgesloten en haar naar de elektrische stoel gesleept om te branden, te branden?

Nee, fluisterde een sluwe stem in mijn hoofd, ze laten mooie vrouwen niet doodgaan op de elektrische stoel zolang slimme advocaten een moordenaar krankzinnig kunnen laten verklaren. Ze werden opgesloten in mooie paleizen die tussen groene heuvels lagen. Die gekke vrouw was dezelfde die mijn papa elke zomer ging bezoeken. En ze was de moeder van mijn mama. O, de zonden van mijn mama en papa reikten tot aan de hemel. God zou ze nu zeker straffen – en als Hij het niet deed, zou Malcolm er wel voor zorgen dat ik het deed.

Toen ik die avond naar bed ging probeerde ik in slaap te komen, maar ik bleef liggen denken. Papa was in werkelijkheid de broer van mama – en dat betekende dat hij de oom was van mij en van Jory. O, mama, je bent niet de heilige of de engel waarvoor Jory je aanziet. Je zegt tegen hem dat hij dit niet mag doen en dat niet mag doen met Melodie, maar zelf ga je al die tijd met je broer naar de slaapkamer en doet de deur achter je dicht. En zegt tegen ons dat we die slaapkamer nooit binnen mogen komen zonder kloppen. Schande, schande! Afzondering, natuurlijk moesten ze zich altijd afzonderen om te doen wat broer en zuster nooit mogen doen. Incest!

Slecht, allebei, even slecht als ik soms was. Even slecht als Jory wilde zijn met Melodie, met andere meisjes – alle schandelijke dingen doen die Eva deed met Adam, nadat ze in de appel had gehapt. Die verschrikkelijke dingen waarover jongens fluisterden in de kleedkamers. Wilde niet langer bij hen wonen. Wilde niet van mama of haar broer houden.

Jory wist het ook. Ik wist dat Jory het ook wist – hij zou gek worden, zoals mama dacht dat ik was. Maar ik werd eindelijk verstandig, wijs, net als Malcolm. De kinderen van bloedschandige ouders verdienden te lijden zoals ik leed, zoals Jory leed. Cindy moest ook lijden, al was ze te jong en te stom om woorden te kennen als ‘incest’.

Maar toch, maar toch, waarom bad ik steeds tot God dat het geen morgen zou worden? Wat moest ik morgen doen? Waarom wilde ik vannacht doodgaan, en mezelf beschermen tegen dingen die erger waren dan ‘incest?’

Nog een ontbijt dat ik moest eten. Haatte voedsel dat vies smaakte. Staarde naar het tafellaken dat straks vuil zou zijn als ik iets omgooide. Jory keek even wanhopig als ik me voelde.

De dagen kwamen en gingen en niemand was gelukkig. Papa liep rond met een gezicht of hij ziek was. Ik denk dat het kwam omdat hij wist dat wij het wisten, en mama wist het ook. Ze konden geen van beiden ons in de ogen zien of antwoord geven op Jory’s vragen. Ik vroeg nooit iets. Op een dag hoorde ik mama op Jory’s gesloten deur kloppen. ‘Jory, laat me alsjeblieft binnen. Ik weet dat je alles hebt gehoord toen Madame M. hier was – laat me proberen je uit te leggen hoe het allemaal gekomen is. Als je het begrijpt zul je ons niet haten.’

O, jawel. Ik had dat verdomde boek van haar gelezen. Was niet eerlijk van het leven om ons geen eerzame ouders te geven.

Thanksgiving Day, en die afschuwelijke oude Madame M. kwam. Ze had nooit het lef mogen hebben die uitnodiging te accepteren. Mama had haar niet mogen uitnodigen. Ik dacht dat ze zich zat te verkneuteren toen papa, zonder één keer te glimlachen, de kalkoen aansneed. En toen keek ze naar mama, wier ogen rood en gezwollen waren. Gehuild, ze had gehuild. Haar verdiende loon. Hield toch niet van kalkoen, was lang zo lekker niet als kip. Papa vroeg me wat voor soort vlees ik wilde hebben, donker of blank. Ik fronste mijn voorhoofd en gaf geen antwoord. Zijn stem klonk zo hees of hij kou gevat had, maar hij hoestte en nieste niet, en zijn ogen zagen niet zo waterig als de mijne als ik verkouden was. En papa was nooit ziek.

Alleen Emma was blij, en Cindy, die ellendige Cindy.

‘Kom, jongens,’ zei Emma met een vrolijke, stralende glimlach, die niets uithaalde. ‘Dit is een dag om blij te zijn! – om dank te zeggen voor de vele zegeningen die we ontvangen, zoals een nieuwe dochter die bij ons aan tafel zit.’

Weerzinwekkend om zoiets te moeten aanhoren.

Zwijgend nam papa het voorsnijmes en de vork op, zonder glimlach. Zelfs ik staarde hem aan omdat hij vergat mij de drumstick te geven. Ik keek naar mama, die van streek leek, al kon ik merken dat ze probeerde te doen of alles in orde was. Ze nam een paar happen, sprong toen op en holde de eetkamer uit. Achterin de gang hoorde ik de deur van haar slaapkamer dichtslaan. Papa verontschuldigde zich, zei dat hij even naar haar moest gaan kijken.

‘Goeie God, wat mankeert iedereen?’ vroeg Emma, Madame Marisha bleef zwijgend zitten. Zij keek ook somber. Zij was ook schuld van dit alles. Ik keek haar woedend aan, haatte haar, haatte mijn eigen grootmoeder nog meer – haatte iedereen en Cindy ook, en al die tijd dacht ik dat Emma misschien ook iets slechts had gedaan, want ze had haar mond gehouden en al die zonde laten gebeuren vlak onder haar lange neus. Jory probeerde te lachen en vrolijk te zijn, plaagde Cindy om haar aan het lachen te brengen en haar te laten eten. Maar ik wist dat hij diep in zijn hart net zo bedroefd was als ik, die huilde om mijn echte vader die in de brand was gestorven. En misschien huilde Jory ook om zijn echte vader, van wie mama niet genoeg had kunnen houden, omdat ze al die tijd een broer had gehad die te veel van haar hield.

Ik wou dat ik het niet had ontdekt. Waarom moest mama zo nodig dat boek schrijven? Ik zou nooit echt hebben geloofd wat John Amos me allemaal over haar vertelde, want ik had gedacht dat hij een leugenaar, een fantast was, net als ik. Nu wist ik dat hij de enige eerlijke mens was op de hele wereld, de enige die genoeg respect voor me had om me de waarheid te vertellen.

Snikkend stond ik op en liep weg van tafel. Ik keek even naar Cindy die bij Jory op schoot zat en lachte terwijl ze speelde met een stuk speelgoed dat hij haar had gegeven. Gaf mij nooit wat. Niemand gaf me iets behalve een liegende-zwarte-heksen-grootmoeder die niet meetelde…niemand.

Toen kwam er een zondag waarop mama zich niet zo ‘ellendig’ scheen te voelen, misschien omdat ze dacht dat Madame M. ons met rust zou laten, en misschien zelfs terug zou gaan naar het oosten, waar ze thuishoorde. Ik wist toen dat mama ook net kon doen alsof, zoals ik, zoals zij en papa met ban huwelijksspelletje.

Ik verborg me in de schaduw vlak bij haar open slaapkamerdeur en zag dat ze óp haar knieën ging liggen om te bidden. Zwijgende gebeden. Vroeg me af of God ooit zou luisteren.

Terug in de huiskamer kroop ik weg in mijn hoekje en begon één voor één lucifers aan te strijken, hield de vlammetjes zo dicht bij mijn gezicht dat ik de hitte kon voelen. Wat vreselijk zou het zijn om door vuur te worden gezuiverd en verlost. Wat vreselijk moest dat zijn geweest toen de ziel van mijn echte papa opging in zwarte rook. En ik was toen nog maar een heel klein ding, dat verscholen zat in mama’s buik, ik heette toen een ‘embryo’ en geen Bart. En misschien was ik toen zelfs wel een meisje geweest, het ergste van alles.

Wou dat papa me niet zoveel vertelde over dingen die ik niet wilde begrijpen.

Mijn hoofd begon pijn te doen. Mijn hand die de lucifer vasthield beefde zo dat ik de lucifer liet vallen. Snel moest ik hem uitmaken voordat iemand rook dat het kleed brandde. Ze zouden mij de schuld geven, zoals ze me altijd de schuld gaven, niet wetend dat Jory buiten was en iets deed dat misschien net zo slecht was.

Wat zei John Amos toch altijd? ‘Je moeder heeft alle slechte dingen laten gebeuren. Alle slechte dingen waren haar schuld – zo doen vrouwen, vooral mooie vrouwen. Door en door slecht, onbetrouwbaar, zondige mooie vrouwen, die er op uit zijn om van mannen te stelen.’

Ja, dacht ik, mijn mama, mijn grootmoeder, allemaal onbetrouwbare, mooie, zondige vrouwen. Vertelde me leugens, verzweeg wie ze in werkelijkheid was, liet me haar portret zien toen ze nog jong en mooi was, verleidde mijn echte vader toen hij veel te jong voor haar was. Mijn hoofd deed steeds meer pijn. En mama had hetzelfde gedaan met mijn echte papa.

Ik zuchtte, dacht dat ik beter mijn werk kon voortzetten als de engel van God, die was gestuurd om in Malcolms plaats te handelen. Per slot was ik zijn achterkleinzoon, en ik was al bijna even slim als hij. Gedroeg me steeds vaker als Malcolm, maakte mijn botten vermoeid, mijn spieren pijnlijk, probeerde me precies zo oud te voelen als Malcolm toen hij het verstandigst was. Al begon het wel pijnlijk te worden om mijn hart zo snel te laten bonzen. Had een afkeer van alle vrouwen, allemaal. Moest ze allemaal mores leren, allemaal…Mama dacht dat ik het niet wist, dat alleen Jory het wist…maar ik was er ook bij geweest toen de oude Madame Marisha zo hard schreeuwde dat iedereen het kon horen. En ik had haar boek gelezen.

Mijn hoofd deed nog erger pijn. Wist niet meer wie ik was. Malcolm? Bart? Ja, was nu Malcolm, slecht hart, zwakke benen, dun haar, maar verdomd sluw en verstandig.

Stomme dochter, die haar vier kinderen op de tweede verdieping verborg en dacht dat ik er niet vroeg of laat achter zou komen. Ze had moeten weten dat John me alles zou vertellen. Ze had zoveel dingen moeten weten die ze negeerde of vergat. Ze denkt dat ik gauw doodga en dat ik nooit die trap op kom, maar ze vergeet dat John dat wel voor me doet. Spioneer, zei ik tegen John, bespioneer mijn dochter, zie wat ze doet als ik haar niet kan zien. Ze denkt dat ik gauw dood ga, John, en dat ik mijn testament zal veranderen en haar weer erin zal opnemen, maar ik zal het laatst lachen. Ze zal al mijn zuurverdiende geld niet erven. Rinkel, rinkel, rinkel, hoor het geld in mijn zakken, als muziek, de mooiste muziek. Nooit te oud om ze allemaal te slim af te zijn, nooit te oud – en ik zal winnen, zoals ik uiteindelijk altijd win.

Schuifelend liep ik naar hun slaapkamer, die rook naar hun slechte liefdesdaden. Ik bleef vlak voor hun gesloten deur staan. Van binnen voelde ik me als een kleine jongen die zachtjes snikte, maar ik moest Malcolm zijn – het sterkere, oudere, verstandiger deel van mijzelf. Waar waren de bergen in hun blauwe nevel? Dit was geen groot huis dat hoog op een berghelling lag. Waar waren de bedienden, de grote balzaal, de ronde trap?

Verward, zo verward. Mijn hoofd ging steeds meer pijn doen. Knie begon te kloppen. Mijn rug deed pijn, ik kreeg een hartaanval.

‘Ga rechtop staan, Bart,’ zei de man die in werkelijkheid mijn oom was. Deed me schrikken. Deed me overeind springen en dat bracht me nog meer in de war. ‘Je bent te jong om rond te lopen als een oude man, Bart. En je knie is weer helemaal in orde.’ Hij gaf me een vriendschappelijk klopje op mijn hoofd en deed de deur van zijn slaapkamer open, waar mijn moeder in bed op hem lag te wachten. Haar ogen waren wijd open en ze staarde naar het plafond. Huilde ze? Was hij net thuisgekomen van dat afgrijselijke ziekenhuis met al die bacillen?

‘Ik haat je!’ zei ik woest en probeerde hem te verpletteren met de woede in mijn ogen. ‘Je denkt dat je veilig bent, hè? Je denkt dat een dokter niet gestraft kan worden – maar God heeft de zwarte engel der wrake gestuurd om ervoor te zorgen dat jij en je zuster worden gestraft voor het kwaad dat jullie hebben gesticht!’

Hij verstarde en staarde me aan of hij me nog nooit eerder had gezien. Uitdagend keek ik terug, hij deed de deur van zijn slaapkamer dicht en leidde me de gang door zodat zij het niet zou horen. ‘Bart, je gaat elke dag op bezoek bij je grootmoeder, hè?’ Zijn gezicht stond verontrust, maar zijn stem klonk zacht en vriendelijk. ‘Je moet leren om niet alles te geloven wat je hoort. Soms vertellen mensen leugens.’

‘Duivelsgebroed!’ siste ik. ‘Zaad dat in de verkeerde bodem is geplant om het nageslacht van de Duivel voort te brengen.’

Deze keer pakte hij mijn hand zo stevig vast dat het pijn deed. Hij schudde me door elkaar. ‘Laat ik dat nooit meer van je horen! Zeg zoiets nooit tegen je moeder. Als je dat doet, krijg je zo’n pak slaag dat je van je leven niet meer kunt zitten. En de volgende keer dat je naar die vrouw hiernaast gaat, herinner je haar maar eraan dat zij degene is die het zaad heeft geplant en de bloemen doen groeien. Kijk maar goed naar haar gezicht als je dat zegt…en beslis dan maar wie er slecht is.’

Ik deinsde terug. Ik wilde niet alles horen wat hij te zeggen had. Ik rende weg, botste tegen een gangtafeltje, gooide een dure lamp omver, die op de grond viel.

In mijn kamer liet ik me op mijn bed vallen, rillend, hijgend en snakkend naar adem. In mijn borst was die afschuwelijke kloppende pijn die ijzeren banden om me heen wikkelde, me verstikte, mijn adem wilde afsnijden.

Voelde me als tandpasta die uit het onderste van een tube wordt geknepen. Ik rolde me op tot een stevige bal. Toen liet ik me op mijn rug rollen en staarde naar het plafond terwijl ik begon te huilen. Grote dikke tranen rolden over mijn gezicht en maakten mijn kussen nat. Als ik om een andere reden mijn bed nat maakte zou ik een pak slaag krijgen, want tien jaar was te oud voor zulk baby-gedoe.

Wilde ik tien zijn of tachtig? Wie maakte me zo oud? God? Waren het die kinderen die zich op zolder verborgen en lachten, lachten, probeerden het beste te maken van het slechtste wat mij ertoe bracht te bewijzen dat Malcolm slimmer was dan zij en dat ze nooit zouden ontsnappen als hij eenmaal onder de grond lag?

Mama is weg, ze liet me alleen.

Zonder een lachje ging ze heen.

Mama is weg, ze liet me alleen.

Ik weet niet meer hoe en waarheen.

Hoe moet het eindigen, zo heel alleen…

Ik viel in slaap en lag te woelen. De kleine jongen bleef huilen terwijl de oude man hem in de vuilnisbak gooide zodat ik straks buiten de stadsgrenzen op de vuilnisbelt zou worden gegooid – alleen nog maar geschikt om te verbranden.

Want zondaars van zondaars, die geboren waren uit incest, moesten ook worden gestraft, zelfs ik, zelfs ik die lag te sterven in de vuilnisbak.