Een openstaande rekening.

Krokodillen zijn doeltreffende jagers. Het grootste deel van hun meestal nachtelijke jacht liggen ze zo veel mogelijk ondergedompeld in het water. Ze zijn in staat geruisloos de oever te naderen en uit het water te schieten. Bij het vasthouden van de buit boren de konische tanden zich in de prooi, bij het toehappen ontstaat door de uiterst krachtige kaakspieren een enorme bijtkracht, waardoor het meestal onmogelijk is om te ontkomen. Hebben ze een prooi te pakken, dan trekken ze die onder water om hem te verdrinken. Een volwassen Nijlkrokodil eet naar schatting slechts vijftig volledige maaltijden per jaar, en maakt dus per week ongeveer één dier buit. De vertering duurt in de regel drie dagen. Omdat krokodillen niet kunnen kauwen, moeten ze de stukken vlees van hun prooi afscheuren. Voor dat doel pakken ze de prooi met hun tanden vast en wentelen ze zichzelf een paar keer om hun eigen as. Daarbij scheuren ze hun prooi stuk op de plekken die ze met hun tanden hebben geperforeerd. Om het uit elkaar scheuren van de prooi te vergemakkelijken, verstoppen ze het kadaver vaak een paar dagen, zodat het zachter wordt. Volwassen krokodillen hebben geen natuurlijke vijanden.

Bij Montelimar - wat zou ik die naam leren haten, eigenlijk moest het 'Cauchemar' heten, 'Nachtmerrie' - bij Montelimar/Cauchemar leerde ik mijn eerste Formule 1-hotel kennen. (Je weet wel: de rode plastic cellen zonder douche en plee.) De zes- of zevenhonderd kilometer rij- den vanaf Reims hadden mijn kweller vermoeid. Hij ketende mij op de gebruikelijke wijze vast aan het stapelbed, en terwijl hij sliep keek ik naar NRJ12 (een Franse muziekzender) zonder geluid. Pas toen Shakira kwam, zapte ik verder. Ook als stomme film kon ik de heupen die kennelijk niet logen, niet verdragen. Nadat hij zijn verlate middagslaapje had beëindigd, kondigde mijn kweller een 'tochtje' aan dat mij 'dierenbeschermster' - hij bleef bij die betiteling - vast zou bevallen. Ik hield rekening met het ergste, met een abattoir of een ranch waar een sadistische boer zijn dieren beschikbaar stelde om afgeknald te worden. Toch durfde ik hem niet te vragen wat hij van plan was toen we het industrieterrein van Montelimar achter ons lieten en langs het stadje zelf de Rhöne over reden. (Uit het feit dat hij zijn sporttas niet in het Formule 1 had gelaten, maar die weer in de kofferbak had gegooid, had ik opgemaakt dat het hoofdstuk Montelimar was afgesloten. Was dat maar waar geweest!) In plaats van me in te lichten waar ons 'tochtje' heen zou gaan, begon hij me te vertellen wat voor relatie hij met Montelimar had. De laatste jaren van zijn profcarriëre was hij in dienst geweest van een - zoals hij het zelf noemde - 'tweederangs' Franse wielerploeg. Daarvoor had hij met een 'eersteklas' Spaanse ploeg gereden, maar zijn knie begon toen al problemen te veroorzaken, waardoor hij dat 'eersteklas'team had moeten verlaten. (Een journalist die de moeite had genomen wat grondiger naspeuringen naar mijn kweller te doen, zei echter dat hij uit de Spaanse ploeg was gezet omdat hij zelfs niet meer als 'waterdrager' had gefunctioneerd. (Als ik het artikel goed heb begrepen, rijden 'waterdragers' voor hun captains en de andere betere rijders de waterflessen rond. Ik durf niet te zeggen of mijn kweller echt alleen 'waterdrager' is geweest. Tegenover mij heeft hij die uitdrukking weliswaar nooit laten vallen, maar dat hoeft niets te betekenen.) Zijn nieuwe 'tweederangs'-ploeg had niet veel geld en omdat de ploegmanager ook nog eens een echte 'mensenhater' was geweest, (aldus iemand die het kan weten...) logeerden ze voor de training niet, zoals bij 'eersteklas'-ploegen gebruikelijk was, chic aan de Cöte d'Azur, maar slechts in Montelimar. (Ik zou het 'hotel' waar mijn kweller samen met zijn ploeg zogenaamd vele maanden van zijn leven had doorgebracht nog leren kennen (vanbuiten tenminste).

En het is een obscuur, goedkoop pensionnetje, waar je geen dag in zou willen doorbrengen. Maar toch is dat geen enkel excuus voor wat hij die nacht gedaan heeft.) Terwijl hij zijn verhalen vertelde, vielen me borden op die een 'ferme aux crocodiles aankondigden. Maar ik zou nooit op het idee zijn gekomen dat die krokodillenfarm ons doel zou kunnen zijn. (Ik weet zelfs nog dat ik me afvroeg waarom ik niet met een heel normale man op stap kon zijn, die het leuk vond om met mij een spontaan bezoekje aan die farm te brengen.) Des te verraster was ik toen hij de bordjes bleef volgen tot hij onze Ford inderdaad voor een enorme kas parkeerde. Nadat ik me heel even had verheugd, werd ik meteen weer argwanend. Als mijn kweller zich voor deze farm interesseerde, kon dat alleen betekenen dat achter de vredige facade wreedheden werden begaan. Mijn argwaan nam pas af toen ik in de viertalige folder die we bij de ingang in de hand gedrukt kregen, kon lezen dat de krokodillenfarm van Pierrelatte uniek was in Europa en geen enkel commercieel doel diende, behalve het toerisme. Niet één van de driehonderdvijftig krokodillen hoefde dus als handtas, riem of schoenen te eindigen, alle dieren mochten zich in de tropische kas, die midden in de Drome was gebouwd door een krokodillengekke tomatenboer, min of meer vrij ontwikkelen. Ondanks de zwoele lucht was het complex met zijn poelen, watervallen, palmen, reuzenvarens en vogels de eerste piekwaar ik een beetje op adem kon komen. Ik kwam te weten dat krokodillen al in de tijd van de dinosaurussen hadden bestaan en dat er tegenwoordig drie verschillende soorten bestaan: 'echte' krokodillen, alligators en gavialen. Mijn kweller leek vooral weg van de gavialen met hun merkwaardig spitse snuiten. Hij vertelde me dat in het dorp in het Sauerland, waar hij was opgegroeid bij zijn grootouders - zoals je uit de media weet, had zijn moeder een drugsprobleem en ze wilde of kon niet voor hem zorgen (maak je geen zorgen: ik begin niet met psychologisch gezever over een 'moeilijke jeugd' - bestaat er wel een jeugd die niet moeilijk is...?) - hij vertelde me dus dat een buurjongen in dat dorp een kaaiman had gehad. En dat ook hij met alle geweld zo'n beest had willen hebben maar dat zijn grootouders daartegen waren geweest. (In plaats daarvan hadden ze hem zijn eerste fiets gegeven.) Het verhaal echter dat hij op een nacht uit woede in het terrarium van die buurjongen was geklommen en de kaaiman in tweeën had gehakt - dat verhaal, dat in alle kranten te lezen was - heeft hij mij niet verteld. (En ik weet ook niet zeker of ik dat kan geloven. Niet dat ik ook maar de geringste reden zou hebben om mijn kweller niet tot elke bestialiteit in staat te achten, maar als je had gezien hoe gefascineerd, ja, bijna liefdevol, hij die middag naar de krokodillen van Pierrelatte keek, zou je het net als ik mogelijk achten dat krokodillen de enige soort zijn waar hij iets voor voelde. (Ik geloof weliswaar niet in wedergeboorte, zielsverhuizing en dat hele esoterische gedoe, maar in die tropische kas bekroop me de gedachte dat mijn kweller een krokodillenziel kon hebben of tweehonderd miljoen jaar geleden als oerkrokodil over onze planeet was getrokken. Zo innig keek hij in die moddergroene ogen - en zo innig keken die moddergroene ogen, die slechts een paar centimeter boven het wateroppervlak loerden, hem aan.) Toen hij mij uit de folder over het jachtgedrag van de krokodil voorlas, klonk in zijn stem in elk geval echte warmte door, wat helemaal niets voor hem was. (Nu begrijp je ook waarom ik die tekst meteen aan het begin van het hoofdstuk moest zetten. Die zegt zo veel over mijn kweller. (En ja, ik geef toe dat ik vanochtend naar het internetcaf op de hoek ben gegaan, in de Wikipedia het lemma over krokodillen heb nagelezen en er delen uit heb geciteerd. Omdat ik over dit belangrijke onderwerp geen feitelijke fouten wilde maken, want ik herinner me natuurlijk niet meer zo goed wat hij me uit de folder voorlas. (Ik verzoek Wikipedia me die 'diefstal' te vergeven. En jullie verzoek ik niet van mij te verlangen dat ik nu om elk wissewasje naar het internetcafé ren. (Het is echt een bedompt hok.)

Buiten het jachttalent van die dieren, dat mijn kweller om voor de hand liggende redenen het meest fascineerde, was hij onder de indruk van het feit dat krokodillen zonder te ademen drie uur onder water kunnen blijven. En even enthousiast las hij me voor dat het afhangt van de temperatuur van het gat in de aarde waarin de vrouwtjeskrokodil haar eieren begraaft of er later mannetjes- of vrouwtjeskrokodillen uitkomen. Ook ik vond de gedachte fascinerend dat enkel en alleen de broedtemperatuur het geslacht van het kroost bepaalt. (En het schoot me te binnen dat ik bij mijn eindexamenvak biologie iets over 'temperatuurafhankelijke geslachtsbepaling' bij reptielen had gehoord, maar toen had dat me kennelijk verder niet geïnteresseerd.) Nadat we dus zonder meer harmonieuze momenten hadden doorgebracht, kwam het toch weer tot een botsing. Het ging om de vraag of het toepasselijk of ontoepasselijk was dat warme temperaturen mannetjes en koudere vrouwtjes voortbrachten. Mijn kweller was van mening dat dat 'klopte als een bus'. Ik vond dat ook. Maar ik maakte hem duidelijk dat de uitdrukking oorspronkelijk echter 'sluiten als een bus' was geweest. Allerlei proleten hadden hem verward met 'het klopt' en zo was de contaminatie 'kloppen als een bus' ontstaan. Waardoor de hele wereld nu 'dat klopt als een bus' zei, terwijl je dan beter kon zeggen 'dat klopt als een zwerende vinger'. Toen ik klaar was met mijn preek, kon ik mijn tong wel afbijten, maar tot mijn verbazing schudde mijn kweller slechts lachend zijn hoofd en duwde me verder naar de volgende poel. Wat zou ik de klok nu graag stilzetten en je nog pagina's lang over de krokodillenfarm in Pierrelatte vertellen, over de reuzenschildpadden die je daar ook had, of wat mij betreft zelfs over de bloedige ingewanden die op een kunstmatige rots lagen te rotten omdat een verzadigde gaviaal ze kennelijk niet hoefde. Zelfs de opmerkingen die mijn kweller maakte over een fopspeen die op het krokodillenterrein was kwijtgeraakt zou ik honderd maal liever beschrijven dan te vertellen over de gebeurtenissen die nu zich nu voltrokken. Maar je hebt dit boek niet gekocht om alles over krokodillen te weten te komen. Daarom zal ik mijn moed bij elkaar rapen en springen. Tijdens het avondeten begon het. Terwijl we in een aftandse plattelandspizzeria met uitzicht over de Rhöne zaten, zei mijn kweller ineens dat hij een 'openstaande rekening' had die hij die nacht wilde vereffenen. Hoe vaag hij het ook formuleerde, ik begreep meteen dat het niet om tien euro vijftig ging, die hij een kroegbaas nog schuldig was. Hoewel de pizza - afgezien van de geknoeide spaghetti in Oudenaarde - mijn eerste warme maaltijd sinds bijna een week was, verging me de eetlust. Mijn kweller leek zich echter voor zijn voornemen te willen sterken. Na een capricciosa sloeg hij nog een ijscoupe met kersen achterover. (De slagroom roerde hij echter niet aan.) Ik tekende ondertussen met mijn vork patronen op het tafelzeil. Toen ik merkte dat ik er op één plek al een gat in had geprikt, keek ik uit het raam. De zon ging onder, een steengroeve lichtte op en ik vroeg me af welk pervers persoon op de krachtcentrale, die op de tegenoverliggende Pdiéneoever in de avondlucht dampte, het enorme blote kind had geschilderd dat zand uit een schelp liet stromen. (Misschien moest ook dit 'kunst langs de snelweg' voorstellen. De krachtcentrale was me 's middags al opgevallen, toen mijn kweller bij Montelimar-Nord de afslag van de snelweg had genomen.) Toen hij na het eten een klein 'wandelingetje ter bevordering van de spijsvertering' wilde maken, vroeg ik of ik niet in de auto kon blijven. Hij grijnsde alleen, alsof ik iets heel onnozels had gezegd. Mijn hart bonsde terwijl ik naast hem de landweg afliep, met die verdomde krachtcentrale nog steeds aan de rand van mijn blikveld. Zelfs toen het donker was geworden, kon je het zien stomen. (Maar de nacht verhulde tenminste het blote kind.) Wie zich die wandeling langs de oever van de Rhöne nu ook maar enigszins romantisch voorstelt, die moet ik teleurstellen. De Rhöne is niet romantisch. (Tenminste niet rond Montelimar. Ik vraag me sowieso af waar het vandaan komt dat we heimelijk nog steeds 'weilanden, mistbanken, reigers' denken als we 'rivieroever' horen. In plaats van 'krachtcentrales, betonnen dammen, vrachtschepen'. Maar misschien behoor ik wel echt tot de allerlaatste generatie die zulke ouderwetse beelden in zijn hoofd heeft.)

De enigen die - op volkomen misplaatste wijze - voor romantiek probeerden te zorgen waren de krekels. Je kon hun nachtmuziek nog beter horen op het parkeerterrein, waar mijn kweller korte tijd later parkeerde. Het was een verlaten stuk grond, en het hotel waar het bij hoorde zag eruit alsof ze het in de vorige eeuw waren vergeten te slopen. Terwijl ik de Auberge de la Téte Noire bekeek, werd me duidelijk dat plastic hotels misschien toch zo erg nog niet waren. De belettering op het scheef hangende zonnescherm was zo versleten dat daar alleen nog 'ETE NOIR' te lezen was en toen ontdekte ik nog meer letters boven op het pand, die samen met de facade verbleekt waren. Daar stond 'LA téte noire' en ik vroeg me af of het accent misschien verkeerd was omdat de patron niet goed kon schrijven. Of dat de halve circonflexe was afgebrokkeld en een accent grave was geworden. Ook al lijkt het landschap in het zuidelijke Rhönedal helemaal niets op een Duits middelgebergte, toch moest ik aan De herberg in het Spessartwoud denken. In mijn jeugd had ik de film rond kerst op televisie gezien en ik had mijn ouders daarna voortdurend aan hun hoofd gezeurd dat we met alle geweld een tochtje naar de Spessart moesten maken. Toen we er echt naartoe reden en ik de hele dag tevergeefs had uitgekeken naar de herberg, had mijn vader me ten slotte uitgelegd dat die speciale herberg slechts een verzinsel was. Ik was ongelooflijk teleurgesteld - en ervan overtuigd dat mijn vader dat van dat verzinsel alleen had gezegd omdat hij in werkelijkheid te stom (of te gemakzuchtig) was om de juiste herberg te vinden. (Mocht iemand van jullie op de gedachte zijn gekomen bij de volgende vakantietrip naar het Zuiden uit te kijken naar de Auberge de la Téte Noire, dan wil ik jullie verzoeken dat niet te doen. En niet omdat dit hotel niet bestaat. (Het is allemaal exact zoals ik het heb beschreven.) Maar los van wat mijn kweller me voor onaangename verhalen over de patron heeft verteld: de arme man heeft al genoeg leed moeten doorstaan en verdient het niet dat zijn hotel nu ook nog wordt belegerd door nieuwsgierigen. Mochten jullie echter tot de durfallen behoren die bereid zijn een nacht in die herberg door te brengen, waar verder alleen truckers en 'tweederangs'-wielerploegen overnachten - nou, dan wil ik jullie niet tegenhouden. Misschien heeft het gruwelijke verhaal dan toch nog iets positiefs: tegen meer klandizie zal de patron vast geen bezwaar hebben.) Mijn kweller bleef een tijdje naast me zitten en bekeek door de voorruit, die onder de insecten zat, het restaurant, dat zich in een soort aanbouw bevond. Ik kon niet precies zien wat er binnen gebeurde, omdat we helemaal achteraan hadden geparkeerd en het parkeerterrein, gezien het feit dat zich op het moment kennelijk maar vijf of zes gasten in het restaurant of misschien in het hele hotel bevonden, veel te groot was. Af en toe mompelde hij iets van 'die oude vetzak', die kon stikken in zijn 'verrekte ratatouille'. (Tegen de ratatouille leek mijn kweller een bijzondere wrok te koesteren. Waarom kan ik jullie niet zeggen.) Het was me nog steeds onduidelijk wat hij van plan was. Mijn oorspronkelijke angst dat het hotel een ontmoetingspunt voor een bende criminelen zou kunnen zijn aan wie hij me wilde verkopen - lach me gerust uit, ik wil niet weten wat er die nacht door jullie hoofd zou zijn gegaan! - mijn oorspronkelijke angst verdween langzaam, toen tot me doordrong dat hij van plan was zich op die patron te wreken. Eerst dacht ik dat hij het hotel misschien in brand wilde steken. Of het 'bloedbad' wilde aanrichten, waarmee hij al zo vaak had gedreigd. (Bij elk bloedbad op een school vraag ik me af of ik begrijp wat er in amokmakers omgaat. Aan de ene kant kan ik me voorstellen dat er situaties zijn waarin je je zo gekleineerd, vernederd en boos voelt dat je alles om je heen alleen nog maar wilt wegvagen. Aan de andere kant deins ik kennelijk terug bij het idee om die wens om om me heen te schieten ook echt in de daad om te zetten. Misschien is het net zoals met de wolfskersen die mijn oma me als kind waarschuwend in het bos liet zien: hoewel ik de kleine zwarte besjes ongelooflijk verleidelijk vond, was me duidelijk dat ik mijn handen er nooit naar uit zou steken.)

Al gauw zou blijken dat mijn kweller niet van plan was de auberge in brand te steken of op andere wijze amok te maken. De volgende dag vroeg ik me echter toch af of het niet 'beter' was geweest als hij simpelweg het hotel binnen was gelopen en daar zijn magazijn leeg had geschoten. Want wie is een grotere misdadiger: iemand die tien, vijftien mensen 'gewoon zo', snel en (relatief) pijnloos neerknalt? Of iemand die een meisje uitgebreid en met wellust doodmartelt? (Met dit soort moralistische afwegingen moet ik heel snel ophouden. Ik merk dat mijn maag ervan samentrekt.) Ik weet niet meer wat ik precies dacht toen mijn kweller eindelijk uit de auto stapte. Ik zag hem met zijn sportieve loopje - als je heel goed keek kon je hem licht zien hinken - ik zag hem met zijn loopje, dat iets krachtigs en iets nonchalants had, naar het hotel toe lopen en om de verste hoek verdwijnen. Nog geen drie minuten later keerde hij terug. Op zijn gezicht lag een glimlach, die een buitenstaander misschien als 'tevreden' zou omschrijven. Ik had het voorgevoel dat er iets ergs ging gebeuren. De rit naar Montelimar zei hij geen woord tegen me. Maar hij floot het melodietje van die suffe Zidane-hits, die we vroeg in de middag op de radio hadden gehoord. Mijn zenuwen waren zo gespannen dat ik hem zelfs niet durfde te vragen op te houden met fluiten. Hij parkeerde de auto - het stadje was echt niet zo groot - in een laan met platanen, wat kennelijk de hoofdstraat was, en als ik niet zulke akelige voorgevoelens had gehad, was ik misschien zelfs blij geweest om voor het eerst op een enigszins beschaafde plek te zijn. Mijn kweller slenterde met mij langs de cafés en boetiekjes - de laatste waren echter al grotendeels gesloten - en toen we langs een winkel kwamen die nog open was, ging hij naar binnen en kocht een grote zak witte noga, blijkbaar een specialiteit van de streek; we waren in elk geval al langs tig winkels met noga in de etalages gekomen. We stonden nog maar net weer op straat of hij haalde een van de kleverige brokken uit het folie en stopte die in zijn mond. Mij hield hij de zak met de rode, gele en groene pakjes ook voor, maar ik bedankte. De pizza lag al als een steen op mijn maag, ik weet niet wat er gebeurd zou zijn als ik daarbovenop nog dat zoete honingspul had gegeten. (En tegenwoordig moet ik overgeven als ik ergens noga zie...) Bovendien werd ik bijna gek van dat onschuldige toeristengedrag dat hij ineens aan de dag - of liever aan de nacht - legde. Hij stond erop om nog een rondje om de rotonde aan het eind van de laan te draaien, terwijl hij commentaar leverde op de bloemdecoratie op de vluchtheuvel in het midden, alsof hij in de verrekte jury van de verrekte villes-fleuries-wedstrijd zat. (Nog zo'n Franse obsessie. Wie wordt er nou gelukkig van om buxussen in vlindervorm te snoeien?!) Toen een kerktorenklok tien uur sloeg, reed mijn kweller ten slotte naar een van de cafés aan de laan toe. Buiten werd nog steeds bediend, daarom namen we plaats aan een van de bistrotafeltjes op het trottoir en bestelden bier (voor hem) en pepermuntsiroop met kraanwater (voor mij). Had ik meteen door wat er zou gebeuren toen ik na een krap half uur het donkerharige, mollige meisje met het roodgebloemde overhemdjurkje op ons af zag komen? Het eerlijke antwoord is: een beetje. Al tijdens onze lunch in een grillrestaurant langs de snelweg was mijn kweller begonnen zich voor de andere meisjes te interesseren op een manier die weinig goeds voorspelde. Noem me maar gerust weer naïef: ik geloofde echt dat hij mij alleen maar wilde irriteren door te vragen of ik een willekeurige 's...' aan het buurtafeltje niet ook 'geil' vond. Sinds zijn vergeefse poging in de stacaravan van Oudenaarde had hij me lichamelijk met rust gelaten. (En hoewel mijn therapeute me heeft verboden zo te denken: ik kan de vraag niet van me afzetten hoe het verder zou zijn verlopen als mijn kweller zich ermee tevreden had gesteld om zijn lusten op mij bot te vieren. Hoeveel leed en pijn zouden de wereld bespaard zijn gebleven als hij niet telkens op zoek had hoeven gaan naar steeds nieuwe meisjes? Mijn therapeute heeft me weliswaar uitgelegd dat ik mezelf dat soort verwijten niet mag maken.

Volgens haar had ik er helemaal niets aan kunnen doen om te verhinderen dat de begeerte van deze 'uiterst gewelddadige seksuele sadist' zich op telkens nieuwe slachtoffers richtte. Waarschijnlijk heeft ze gelijk. Toch laat het me niet los.) Het gezicht van dat mollige, donkerharige meisje in het roodgebloemde jurkje dat zo straalde toen ze mijn kweller ontdekte, betrok toen ze mij aan hetzelfde tafeltje zag zitten. (Ik vind het pervers om naar een meisje met 'het' te verwijzen. Zelfs al is het grammaticaal juist. Daarom moet je je niet verbazen als ik in het vervolg elke keer 'het meisje... die' schrijf.) Ze heette Geneviéve. Achttien was ze. En de enige dochter van depatron van de Auberge de la Téte Noire. Jammer genoeg had ze tot vlak daarvoor in het restaurant moeten helpen. En ze was enorm bang geweest dat 'cher D... ' (laat alleen de duivel de naam van die man nog een keer in de mond nemen!) - 'cher D...' al weg was omdat zij zo laat was. (In werkelijkheid was ze nog geen tien minuten later verschenen dan het tijdstip dat ze eerder kennelijk door het keukenraam had afgesproken. Ik wed dat de arme Geneviéve zich die nacht er nog vele malen om heeft vervloekt dat er niet veel meer vuile vaat stond.) Zou ik de mogelijkheid hebben gehad om dat schepsel, dat zo argeloos met mijn kweller dweepte, te waarschuwen? Alle blikken waarmee ik het ongelukkige kind probeerde duidelijk te maken in welk gevaar ze zich bevond, elk hoofdschudden, elk achter zijn rug met zwijgende lippen gevormde 'non!' begreep ze volkomen verkeerd. En zelfs als ik de kans zou hebben gehad om haar een briefje toe te stoppen waarop in mijn beste Frans had gestaan: 'Geneviéve, sauve-toi, avant qu'il ne soit trop tard! Ton cher D... est un assassin violent!' - zelfs dan had dat jammer genoeg niet zo slimme kind waarschijnlijk giechelend verder aan haar swimmingpool gelurkt en had ze gedacht dat ik jaloers op haar was. Mijn kweller had er veel lol in om de arme Geneviëve van alles op de mouw te spelden. Hij beweerde bijvoorbeeld dat ik zijn 'nièce' was en dat mijn ouders jammer genoeg vreselijke 'cretins' waren. Hij was op reis met zijn nieuwe Italiaanse wielerploeg en had zijn 'nichtje' alleen meegenomen zodat ze onderweg een beetje cultuur te zien kreeg. Het feit dat ik midden in de nacht met een zonnebril op zat, ontlokte hem de opmerking dat ik 'gravement pubertaire' was. Op een gegeven moment snauwde ik hem in het Duits toe waar die onzin op sloeg, maar hij lachte alleen en zei in het Frans dat zijn 'nièce' niet alleen 'unepetite brute' was, maar ook nog 'terriblementjalouse'. Waarop de arme Geneviéve zo moest lachen dat ze bijna haar rietje inslikte. (Zoals gezegd: zelf drink ik geen alcohol, maar toch kwam het eigenaardig op me over dat een volwassen meisje door die melkgroene cocktail zo dronken kon zijn. (Van Carina was ik andere hoeveelheden gewend.) Aan de andere kant geloofde ik niet dat mijn kweller bij de arme Geneviéve k.o.-druppels of wat dan ook in haar drankje had gegooid. Ik volgde alles wat aan tafel gebeurde zo aandachtig, dat ik dat had moeten merken.) Nadat de ober de rekening had gebracht en mijn kweller een twintigeurobiljet uit zijn broekzak had gehaald, vroeg hij - vooral in de richting van Geneviéve - wat we met deze 'belle nuit' nog moesten aanvangen. Zij wilde gaan dansen, maar hij zei lachend dat de 'vieil homme' daar te oud voor was. In plaats daarvan stelde hij voor een kleine 'pyjama party' te houden. Toen ik dat woord hoorde, kreeg ik het koud. En zelfs Geneviéve fronste voor het eerst die avond haar wenkbrauwen. Eerst was ik nog bang dat dat alleen kwam omdat dit onschuldige meisje uit de provincie - of misschien gold het voor alle Fransen - niet wist wat een pyjama party is. Maar ze leek het in principe begrepen te hebben, want ineens zei ze dat ze misschien toch liever naar huis wilde. Haar vader had intussen vast gemerkt dat ze er met zijn Citroen vandoor was. Ik zat heftig te knikken, maar het lukte mijn kweller Geneviéves bezwaren weg te nemen door haar te beschrijven hoe fun het zou zijn om in een hotel samen op het bed te zitten, wat te drinken en naar Canal Plus of naar NRJ12 te kijken. En zijn 'nièce' was er immers bij, en zij - Geneviéve dus - zou toch niet denken dat hij zo 'pervers' was (veel dingen heten in alle talen hetzelfde), dat hij in het bijzijn van zijn nichtje 'une chose indecente' zou proberen.

Moet ik zeggen dat ik op dat moment het liefst tegen de Zuid-Franse nachthemel had geschreeuwd? Uit angst voor wat er zou gebeuren. En uit woede over het feit dat dat monster mij, na alles wat hij me had aangedaan, nu ook nog als dekmantel gebruikte om zijn bedoelingen te verhullen. Geneviéve zat al achterin - mijn kweller had haar aangeraden de Citroen van haar vader te laten staan, ze was tenslotte 'unpeupompette. Hijzelf zou morgenvroeg samen met haar naar depatron rijden en alles uitleggen. (Wat kunnen sommige mensen vreselijk liegen en toch onschuldig lachen!) Mij beduidde hij voor in te stappen, waar ik altijd zat, maar ik weigerde. Toen pakte hij me bij mijn bovenarm, trok me een paar meter bij de auto vandaan en lichtte zijn jasje even op. Daarna wilde hij weten of ik nog vragen had. Ik spuugde voor zijn voeten in het stof. Ik heb zonet nog een keer doorgelezen wat ik tot dusverre over Geneviéve heb geschreven. En ik ben bang dat de indruk kan zijn ontstaan dat ik Geneviéve zelf op de een of andere manier de schuld - of in elk geval de medeschuld - zou willen geven van wat haar is overkomen. Hierbij verklaar ik uitdrukkelijk dat dat niet het geval is. (Mijn kweller zou algauw op meisjes stuiten die hun lot inderdaad uitlokten.) De arme Geneviéve behoorde echter niet tot die 'porno paparazzi girls' bij wie het laatste greintje verstand verdwijnt zodra een man haar belooft dat hij haar 'veel publiciteit zal bezorgen'. Desalniettemin: de verantwoordelijkheid voor alles wat er die nacht gebeurde ligt volledig bij de man die voor eeuwig in de hel moge branden. Telkens weer hebben journalisten me gevraagd of wij meisjes niet de kans hadden gehad om mijn kweller te overmeesteren als we met z'n tweeën (of later zelfs met z'n drieën) waren. Die vraag bewijst weer eens hoe weinig journalisten zich in bepaalde situaties kunnen verplaatsen. Daarom vraag ik jullie nu om je bepaalde scènes exact voor te stellen en je eerlijk af te vragen wat jullie zouden hebben gedaan als jullie de pech hadden gehad zelf in zo'n situatie beland te zijn. Een: je zit in een Belgische Ford op de passagiersstoel en stuift door de nacht langs de Pdiéne. Aan het stuur zit een man met een pistool onder zijn jasje. Achter je zit een beklagenswaardig provinciemeisje uit de Drome dat al een beetje aangeschoten is en de hele tijd voor zich uit zit te kletsen hoe 'sympa' ze de nieuwe song van de Pussycat Dolls ('Stickwitu') vindt. (a) Je herinnert je dat je bovennatuurlijke krachten bezit, waardoor het je lukt, het beklagenswaardige, licht aangeschoten provinciemeisje uit de Drome door de rugleuning van je stoel heen telepathisch duidelijk te maken dat jullie allebei nog maar één kans hebben: namelijk proberen de man met het pistool onder zijn jasje gezamenlijk te overmeesteren, zolang hij nog aan het stuur zit. (Het risico van een verkeersongeluk neem je op de koop toe.) (b) Je blijft stijf op je passagiersstoel zitten en probeert je te herinneren hoe het rozenkransgebed of in elk geval het Onzevader ook alweer gaat. (c) Tertium non datur. Twee: je parkeert voor een Campanile-hotel. (Dat zijn die plastic hotels die een groene kerk naast een klokkentoren (een campanile dus) als logo hebben.) De man met het pistool checkt in bij de automaat. Het arme provinciemeisje uit de Drome vindt alles 'une grande aventure. (a) Je beschikt over de gave andere mensen met jouw wil op afstand te kunnen besturen, waardoor het beklagenswaardige, licht aangeschoten provinciemeisje uit de Drome ineens verandert in een nuchter, helderziend en kordaat provinciemeisje uit de Drome, met wie je je samen bliksemsnel op de man met het pistool stort, hem ontwapent en hem tegen de grond drukt. (b) Je sjokt achter de man met het pistool en het beklagenswaardige, licht aangeschoten provinciemeisje uit de Drome aan 98 99 en probeert je te herinneren hoe het rozenkransgebed of in elk geval het Onzevader ook alweer gaat. (c) Tertium non datur. Drie: je zit met z'n drieën op een tweepersoonsbed. De geruite gordijnen zijn dichtgetrokken, de rolluiken naar beneden gelaten. De man met het pistool heeft voor we de kamer binnengingen voor zichzelf en het beklagenswaardige, licht aangeschoten provinciemeisje uit de Dröme twee blikjes bier uit een automaat getrokken, die aan het eind van de lange houten gaanderij staat waar de deuren op uitkomen. Op de televisie kon je jammer genoeg geen NRJ12 ontvangen, maar er was wel een show op waarin een vader zijn zoon om vergeving smeekte. (Later vergezelt een cameraploeg vader en zoon bij het vissen en koken, zodat ze kunnen controleren of ze zich echt weer hebben verzoend. (Nee, dus.) Op een andere zender is een film met een toneelspeelster die lippen heeft als een forel, zwarte erotische lingerie draagt en zich vermaakt met de opzichter van de begraafplaats, tot een van de doden zijn graf uitkomt om mee te doen. Het beklagenswaardige, intussen niet meer licht aangeschoten maar flink beschonken provinciemeisje uit de Dröme moppert over de 'film degoutant' en wil weten hoe het met vader en zoon verdergaat. (a) Je oma was superwoman, waardoor het je lukt de man met het pistool met één hand bewusteloos te slaan, terwijl je tegelijkertijd met je andere hand naar het beklagenswaardige provinciemeisje uit de Dröme grijpt en met haar de kamer uit vlucht. (b) Je probeert bij het zien van de inderdaad weerzinwekkende film niet over te geven en je in plaats daarvan te herinneren hoe het rozenkransgebed of op zijn minst het Onzevader ook alweer ging. (c) Tertium non datur. Ik denk dat deze drie scénes voldoende zijn om je duidelijk te maken dat de kansen om iets tegen mijn kweller uit te richten door het feit dat ik nu niet meer het enige slachtoffer maar er nog een tweede meisje was, totaal niet waren toegenomen. Integendeel. De eerste helft van de nacht had ik niets aan Geneviéve, omdat ze niet wilde inzien in wat voor situatie ze zich bevond. En de tweede helft, toen haar begon te dagen in welke hel ze terecht was gekomen, had ik niets aan haar omdat ze zich in een even ongelukkige situatie bevond als ik de dag ervoor op de camping in Oudenaarde. Toen ik het besluit nam om mijn verhaal op te schrijven, was me vanaf het begin duidelijk dat dit boek niet alleen uit medeleven of oprechte belangstelling gekocht zal worden. Uit zelfbescherming - maar vooral uit respect jegens Geneviéve, die zelf niet meer kan zeggen hoe zij ertegenaan keek - kan ik daarom over de gebeurtenissen die zich die nacht in het Campanile-hotel bij Montelimar hebben afgespeeld, slechts het hoogstnodige vertellen. Laten (sensatie-)beluste lezers het boek dan maar teleurgesteld wegleggen. Alle fatsoenlijke lezers zullen me dankbaar zijn dat ik de deur naar die kamer numéro 117 slechts op een kiertje openzet. Het is moeilijk het exacte tijdstip aan te wijzen waarop de arme Geneviéve begon te vermoeden dat haar 'cher D...' in werkelijkheid helemaal niet 'cher' was. Was het - zoals mijn kweller, die ik vanaf nu waarschijnlijk beter 'onze kweller' kan noemen - was het dus, toen onze kweller steeds feller commentaar op de softporno leverde die op de televisie was? Was het toen hij mij sommeerde eindelijk mijn zonnebril af te doen en Geneviéve 'mon beau visage' te laten zien? Of was het toen hij me beval naar de badkamer te gaan en daar een bad te laten vollopen? (Zogenaamd omdat ik stonk 'comme unepute'. (Het is heel goed mogelijk dat mijn nieuwe blouse, die van exact honderd procent polyester was, echt al meurde - met het angstzweet dat me de laatste uren was uitgebroken, zou het geen wonder zijn geweest.)

Het badwater dat in de badkuip stroomde overstemde voor mij alle andere geluiden - en naar alle waarschijnlijkheid ook voor de gasten in de kamers naast ons (waarbij gezegd moet worden dat de muren van Campanile-hotels dikker zijn dan die in de andere plastic hotels - waarschijnlijk een van de redenen waarom mijn kweller die nacht voor een 'beter' onderkomen had gekozen...). Het ruisen van het badwater klonk zo hard dat ik niet kon horen wat er in de kamer gebeurde. (Bovendien werd er op de televisie nog steeds gesteund en geschreeuwd.) Toen de badkuip vol was, sloop ik naar de badkamerdeur om te luisteren. Ik hoorde een gedempt gekokhals en gejammer, waaruit ik concludeerde dat mijn kweller de arme Geneviéve direct moest hebben vastgebonden en gekneveld. (Ik moet me nu eindelijk aanwennen om onze kweller te zeggen!) Mijn zin in een lekker vol bad was tot onder het nulpunt gedaald, maar toch begon ik de rits van mijn spijkerbroek open te trekken. Nog voor ik de broek over mijn heupen had getrokken, vloog de deur open en mijn - onze! - kweller trok me uit het bad. De arme Geneviéve lag op het bed, zoals ik al had gevreesd: in haar mond zat een roze lap. (Zonder enige twijfel moest het daarbij om haar eigen slipje gaan - voor onze kweller me de badkamer in gestuurd had, had ik nog net gehoord hoe hij het arme meisje had trachten over te halen door haar vijftig euro voor te houden als ze hem haar slipje gaf.) Geneviéves handen waren met de mij welbekende handboeien op haar rug vastgemaakt. Haar benen waren met de riem van onze kweller stevig bij elkaar gebonden. Ze spartelde en draaide zich om en ik weet zeker dat ze op dat moment net als de kleine zeemeermin alle pijnen van de wereld op de koop toe had genomen als ze in ruil daarvoor twee benen had gekregen waarop ze kon lopen. (Het wrange is: ik ben bang dat de arme Geneviéve die nacht alle pijnen van de wereld moest verdragen - zonder er iets voor terug te krijgen.) In haar plaats stootte ik een harde schreeuw uit. Onze kweller was bliksemsnel bij me en gaf me een lel, zodat ik met mijn hoofd tegen de rand van de tafel smakte en even het bewustzijn verloor. Maar zo gemakkelijk wilde hij me er niet van af laten komen. Hij spoot koud bier in mijn gezicht en siste me toe: 'Kijk! Kijk goed!' (Tot op de dag van vandaag heb ik niet écht begrepen waarom het zo belangrijk voor hem was om mij als getuige bij zijn wandaden te hebben. Ik kan slechts vermoeden dat zijn begeerte toenam als hij een meisje martelde en nog een tweede dwong toe te kijken.) Het spijt me. Het gaat niet. Het gaat gewoon niet. Ik kan de dingen die zich in die kamer numéro 117 hebben afgespeeld, niet vertellen alsof het om een rit op de nachtelijke snelweg gaat. Ik kan niet de juiste woorden vinden om te beschrijven wat de arme Geneviéve moest doorstaan. Over de martelingen die ik zelf aan den lijve heb ervaren, kon ik op de een of andere manier nog wel wat vertellen. Maar de martelingen van een vreemd meisje liggen achter glas waar ik niet doorheen kom. En toch wil ik graag van die beelden af, waardoor ik inmiddels geen nacht meer kan slapen. Waar is de exorcist die me dwingt te spreken, net als de duivel me die nacht dwong toe te kijken?! Waar?! Er was eens een meisje. Zij woonde alleen met haar vader in een herberg langs de rand van de weg. De herberg was niet groot en de vader niet rijk, daarom moest het meisje in de keuken en verder ook overal helpen. Elke lente kwam er een groep rondtrekkende ridders voorbij om een paar weken in de herberg te logeren. Het meisje maakte de bedden van de ridders op, veegde de kamers, en 's avonds, als de ridders moe en uitgeput van hun gevechten terugkeerden, serveerde het meisje het eten. Van één ridder was het meisje helemaal ondersteboven. En dat was dan ook de trotste en edelste onder de ridders. In een voorjaar legden de ridders weer aan bij de kleine herberg. Maar de ridder die het meisje zo leuk vond, was er niet bij. Toen vroeg het meisje wat er met hem was gebeurd en de andere ridders vertelden dat hij tijdens het vechten gewond was geraakt en hen daarom op hun tochten niet langer kon vergezellen. Toen ging het meisje naar haar kamer en werd heel verdrietig. Zo verging de tijd.

Op een nacht, de amandelbomen hadden hun bloesems al lang afgeworpen en het meisje had de hoop opgegeven haar ridder ooit weer te zien, werd er op het kleine raampje geklopt waar het meisje achter stond en horden afwaste. Het meisje keek op - en wie zag ze daar? De ridder van wie ze zovele nachten had gedroomd! De ridder beloofde het meisje mee te nemen naar een leuk feest als zij die nacht de herberg van haar vader uit durfde te sluipen. Haastig waste het meisje de rest van de borden af. Daarna sloop ze, zoals de ridder bevolen had, het huis uit. En zoals beloofd, had de ridder in het nabijgelegen dorp op haar gewacht. Daar was het meisje heel blij om. En toen ze met de ridder in het kasteel aankwam waar het feest zou plaatsvinden, was alles ook mooi en vrolijk. Ze dronken en hadden plezier, maar toen het meisje hoorde dat de grote staande klok twee uur sloeg, wilde ze liever weer naar huis, naar haar vader. Nu liet de ridder echter zijn ware gezicht zien: het was de duivel die de gestalte van een edele ridder had aangenomen. Toen het meisje haar vergissing inzag, begon ze te huilen en smeekte om genade, maar de duivel kent medelijden noch erbarmen. Al zijn martelwerktuigen pakte hij uit, gloeiende spiesen, kokend pek en bijtende zwavel, en hij gebruikte ze allemaal. Nee. zo gaat het ook niet. Ik dacht dat het me zou helpen om de gebeurtenissen op die manier te vertellen. Maar dat is niet zo. Ook al betitel ik mijn kweller af en toe als 'duivel' dan weet ik toch dat het niet de duivel was die mij en de andere meisjes al die dingen heeft aangedaan. Maar een mens. En hij pakte de afstandsbediening, die niet-vastgeschroefd in de kamer lag, en duwde die op een verboden plaats, hij kookte water in de waterkoker, waar alleen koffie en thee mee gekookt mocht worden en hij maakte de handboeien los, maar alleen om de polsen die eronder zaten beter te kunnen breken en hij greep naar de vreemde keel, terwijl hij zelf een lange zucht slaakte en pakte de handboeien weer en ketende het levende meisje, dat zich op de grond had opgerold aan het dode vast, en toen hij dat allemaal had gedaan at hij een stuk witte noga, ging naast het dode meisje op het bed liggen en viel in slaap.

Volwassen krokodillen hebben geen natuurlijke vijanden.

Feria du Riz

Ik weet niet of ik de bladzijden die ik het laatst heb geschreven ooit weer kan lezen. Maar ik merk dat het beter met me gaat. Toen ik vanochtend wakker werd, had ik voor het eerst sinds weken het gevoel dat ik had geslapen en dat ik niet alleen maar had liggen woelen. Het is me zelfs gelukt twee kadetjes te kopen, er zwartebessenjam op te smeren en ze nog op te eten ook. Tinka is trots op me. Natuurlijk geloof ik niet dat honden net zo veel verstand hebben als mensen. Toch ben ik ervan overtuigd dat Tinka op haar manier in de gaten had wat er is gebeurd in de tijd dat ik weg was. Na mijn terugkeer was zij de enige van wie ik het gevoel had dat ze me begreep, omdat zij de enige was die me alleen maar aankeek zonder ophef te maken. En ik kan tot op de dag van vandaag niet bevatten, waarom ik haar in de kliniek waar ik de eerste weken moest doorbrengen niet dag en nacht, maar slechts een paar uur per dag bij me mocht hebben. Tinka's constante aanwezigheid had me meer geholpen dan al dat Qigong en EMDR en dat 'psychodynamische imaginatieve' traumagedoe, dat ze me in plaats daarvan hadden opgedrongen. Geloof je echt dat je wat ik heb doorgemaakt kunt verwerken met een 'innerlijk team' of met de 'boomoefening'? ('Julia, nu moet je je ogen dichtdoen en dan voel je de kracht vanuit je voetzolen in je benen omhoogstijgen. Voel de rust die zich uitbreidt naar je buik. De kracht die door je armen tot in je vingertoppen stroomt. De rust, die je hoofd heel zwaar en licht tegelijk laat worden. Stel je je lievelingsboom voor, een trotse eik of een imposante den en voel hoe sterk je stam is en hoe je kroon in de lucht groeit.') Ik zweer je: als je nog geen afwijking had, dan kreeg je er daardoor een. Maar om te voorkomen dat er weer wordt gezegd dat ik 'koppig' ben, zal de 'trotse eik' nu heel rustig en sterk de lucht in groeien en de dingen uit veilige boomkruinafstand bekijken, zoals het haar in de kliniek is geleerd. Zie je de stad daarbeneden? Dat is Arles. Arles werd gesticht door de Galliërs, veroverd door Caesar en is tegenwoordig van de Fransen. Zijn beroemdste inwoner was Vincent van Gogh, maar met hem hoeven we ons niet bezig te houden, want hij heeft alleen zijn eigen oor afgesneden en geen andere wezens gemarteld. In het centrum van Arles, niet ver van de Rhöne, ligt het amfitheater. Als je geen last hebt van duizeligheid en met mij een beetje verder uit mijn kroon naar buiten wilt leunen, kun je de zomers-feestelijk geklede mensen zien, die de arena in stromen. In Arles begint deze vrijdag de 'Feria du Riz' het jaarlijkse 'rijstfeest', waarbij het draait om de vreugde over de wijnoogst en er stieren worden gedood. Mocht je tot de mensen behoren die tot dusverre dachten dat Franse stierengevechten niet bloederig en slechts een pittig soort 'krijgertje' waren, dan raad ik je aan terug te klimmen en je in mijn kroon te verstoppen. Dat soort gevechten, waarbij het erom gaat bonte linten van de hoorns van de stieren te plukken, bestaat weliswaar ook, maar je denkt toch niet dat mijn kweller - die ik onderhand gerust weer mijn kweller kan noemen - er zin in zou hebben gehad met mij zo'n onschuldig spektakel te bezoeken? Want het kleine roodharige poppetje met de grote zwarte zonnebril, dat in de arena heel ver naar boven op een van de stenen treden zit, dat ben ik. En het wat grotere, blonde poppetje meteen ernaast, met het spijkerjasje, is hij.

Hij koopt net bij een drankenverkoper een blikje Perrier en een blikje Orangina en is zelfs zo vriendelijk het laatste aan mij te geven. Omdat de zon me pal in mijn gezicht schijnt en mijn huid heel gevoelig is, had ik graag een van die strooien hoeden gehad, die ook in de arena worden verkocht, maar ik vertik het hem erom te vragen. De muziek, die je zelfs kunt horen als je je diep in mijn kroon hebt teruggetrokken, is van een Mexicaanse band, die nu echter zijn gitaren inpakt, omdat het eigenlijke stierengevecht begint en dat wordt door een blaaskapel begeleid. De vijf- of tienduizend mensen (ik ben heel slecht in mensenmassa's schatten) beginnen te applaudisseren als twee mannen met zwarte capes en op en neer wippende pluimhoeden de arena in komen rijden. Hun paarden willen bij de dressuur echter niet goed meedoen en het publiek begint te lachen. Het zou me niet verbazen als de kunstenaar, die zeker twee dagen in de weer is geweest met zwarte verf om schaduwen van stieren en de woorden 'Fauve d' amour, vérité dans l'épée' op het enorme ovaal van zand te spuiten, nu voor het eerst zou huilen. (Nee, ook ik kan hem nergens ontdekken. Misschien is hij thuisgebleven omdat hij niet wilde zien hoe zijn kunstwerk werd verwoest. ('Fauve' betekent overigens 'roofdier', zodat je de spreuk het beste als 'Roofdier van de liefde, waarheid in het zwaard' kunt vertalen. Wat de kunstenaar daarmee wil zeggen, moet ik aan je eigen fantasie overlaten.) Achter de ruiters komen mannen de arena in die eruitzien als Keulenaars die met carnaval verkleed gaan als 'boerenknecht', en achter hen komen weer mannen die eruitzien als Dusseldorfers die als 'torero' vermomd zijn. (Nee, dat is oneerlijk. Ik geloof niet dat er ook maar één Dusseldorfer is, die zo dun is dat hij in een van die bonte glitterkostuums zou passen die daarbeneden de arena in paraderen.) Het roodharige poppetje, dat nog nooit eerder een stierengevecht heeft gezien - haar ouders waren vele jaren geleden exact hier in Arles bij zo'n gevecht geweest, maar toen mocht ze nog weigeren om mee te gaan en was ze de hele tijd op de parkeerplaats gebleven - het roodharige poppetje vraagt het spijkerjaspoppetje dus waarom er zo veel torero's zijn, ze gaan toch niet allemaal een stier doden? Het spijkerjaspoppetje lacht het roodharige poppetje uit en legt haar uit dat het drie teams zijn die zich daarbeneden op zes gevechten voorbereiden. Ook al trekken ze nu bij de warming-up allemaal dezelfde felroze capes door het zand en dragen ze allemaal praktisch dezelfde prachtige tricots, er zijn onder hen maar drie matadors. Dus hebben maar drie van hen het recht aan het eind de stier helemaal alleen tegemoet te treden om hem met rode lap en degen te doden. Nu moet je je goed aan mijn stam vasthouden, want de eerste stier komt de arena al in denderen. Het is een enorm, zwart dier. Even kijkt hij om zich heen - kennelijk begrijpt hij niet waar hij verzeild is geraakt - dan laat hij zijn horens zakken en rent uit volle macht tegen een van de ossenbloedrood geverfde schotten. (De kleur is echt 'ossenbloed'. 'Stierenbloed' is - in elk geval in verse toestand - lichter en roder, zoals je straks zelf kunt constateren.) Vier schotten zijn er, en achter elk ervan heeft zich een torero verschanst. Het lijkt op het spel dat je elk weekend in elke willekeurige tienerdisco kunt observeren: figuren in glitterbroeken, strakke bolerootjes, flamingoroze zijden kousen en donkere ballerina's lokken met opwindende gebaren een loom, duidelijk testosterongedreven wezen, en als dat wezen tot de aanval overgaat, brengen ze zichzelf krijsend en lachend in veiligheid. Natuurlijk lachen en krijsen de torero's daarbeneden niet, tenslotte zijn het geen meisjes. Maar wat er gebeurt is in principe hetzelfde. (Mocht er toevallig per ongeluk een of andere aficionado in mijn boomkruin verzeild zijn geraakt, laat hij dan a.u.b. naar beneden gaan.) De stier is zo vaak blindelings tegen de balustrades gerend dat hij intussen wel een hersenschudding moet hebben, daarom worden de torero's nu een beetje moediger en wagen ze zich verder achter hun schotten vandaan. Vooral een van hen zet een grote mond op, het is een jongen in een sneeuwwit kostuum, hij kan niet ouder zijn dan achttien en toch lijkt hij al matador te zijn.

Hij wervelt doek en stier om zich heen alsof hij in de zandbak speelt. Plotseling weerklinken klaroenen, twee mannen komen de arena binnengereden, maar het zijn niet die van het begin met hun opwippende pluimhoeden, deze zien eruit als Don Quichot en Sancho Panza. De stier is in de war, het lijkt alsof hij opnieuw achter de doek aan wil, maar dan laat hij zijn horens zakken, stormt ervandoor en boort zich in een van de paarden. De ruiter probeert de stier af te weren door hem met zijn lans in de nek te steken, maar de stier laat zich niet afschudden, het lukt hem paard en ruiter tegen de balustrade aan te drukken, en het publiek begint te fluiten. (Je mag uitkiezen voor wie je in dit gevecht duimt. Mocht je het van hierboven niet kunnen zien, dan kan ik tot je geruststelling vertellen dat het paard dikke matten om zijn buik en flanken heeft en dat hij oogkleppen voor heeft. (Waarbij ik erop wil wijzen dat blindheid in deze situatie geen zegen hoeft te zijn.) Eindelijk weerklinkt de volgende klaroen, er zijn drie torero's voor nodig om de stier met luide kreten en flitsend roze van het paard weg te lokken. Hoewel er twee rode stroompjes langs zijn hals naar beneden lopen, ziet hij eruit als degene die heeft gewonnen, trots draaft hij een rondje door het zand, zijn kop zover opgeheven als zijn gewonde nek het toelaat. Mocht jouw sympathie uitgaan naar de stier, dan raad ik je aan hem toe te roepen dat hij moet genieten van het laatste moment dat hij zijn kop nog zo fier omhoog kan dragen, want zo meteen komt de in het wit geklede matador de arena in trippelen, om die nek eerst met twee, dan vier en vervolgens zes met franje getooide spiesen te tooien. Niet alleen mijn kweller juicht van enthousiasme, en omdat wij hierboven zover weg zitten, zeg ik je dat de andere vijf- of zesduizend mensen die met hem meejuichen er van dichtbij uitzien als heel normale, vriendelijke inwoners en inwoonsters van Arles. (En zelf ziet hij er immers ook uit alsof hij onder zijn spijkerjasje alleen een grote roos verbergt.) En nu staan ze tegenover elkaar. Oog in oog: de bloedende stier met spiesen in de nek en de in het wit geklede matador met rode doek en degen in de hand. Je zou nooit denken dat ze elkaar nog maar tien minuten kennen. De kleine matador leidt de stier zo dicht langs zijn lichaam dat zijn kostuum helemaal rood wordt. Slaagt hij in een bijzonder elegante draaibeweging, dan duwt hij zijn kin omhoog en loopt houterig een paar passen naar het publiek toe. De stier achter zijn rug blijft staan. Met zijn nek naar beneden, zwaar ademend, wacht hij tot zijn partner genoeg heeft van het gejuich en hem de volgende draaibeweging laat maken. Het doden lukt niet meteen. De eerste keer ketst de degen af en stuitert in het zand. Twee torero's komen vanachter de schotten aangesneld en willen de matador helpen, maar hij stuurt ze met een knorrig gebaar terug. Het lukt hem zelf de degen op te pakken (van 'Fauve d'amour, véritédans l'épée' is in het zand alleen nog een vieze schaduw overgebleven) en die in de zwarte nek te stoten zodat hij er tot het heft in verdwijnt. Het 'roofdier van de liefde' zet een paar passen alsof het het staal in zijn ingewanden nog niet heeft opgemerkt, dan zakt het door zijn voorpoten. Het publiek springt omhoog, er wordt gezwaaid met mutsen, hoeden en witte doeken, maar het dier komt weer overeind. De kleine matador moet zijn triomfmars onderbreken en wachten tot het opnieuw bezwijkt, dan snelt hij naar hem toe en pakt het heft tussen de schouderbladen om de kling nog één keer rond te draaien. Er trekt een laatste siddering door het dier, voor het op zijn zij valt. Stijf in de lucht stekende poten bevestigen dat hij dood is. Onder de vrolijke klanken van de blaaskapel komen de 'knechten' met ingespannen paarden de arena in gesneld. Ook de ridders met de opwippende pluimhoeden zijn er weer, ze salueren voor een man op een gaanderij, die kennelijk een soort scheidsrechter is, want hij geeft hun een teken, en dan heeft een van de torero's de stier al een oor afgesneden, dat de pluimhoed aan de zegevierende doder overhandigt. Het publiek juicht maar lijkt tegelijkertijd ontstemd over iets, want het gooit met jasjes naar de kleine matador, die door de andere torero's meteen in de rijen teruggeworpen worden.

De kleine matador stoort het niet, trots wikkelt hij een Mexicaans vlaggetje om zijn hals, waarvan het rood vloekt met het rood dat zijn kostuum nu kleurt en steekt het buitgemaakte oor omhoog. Niemand, behalve het roodharige poppetje, interesseert zich nog voor de stier die door de 'knechten' nu aan de dissel van het span paarden wordt bevestigd en snel de arena uit wordt getrokken. (Zie je die witte, hoekige stipjes buiten het ovaal? Dat zijn de bestelauto's van de slager.) Als je een goede neus hebt, kun je het misschien ruiken: dat zoetigrottende aroma dat uit de warm geworden arena opstijgt. Eigenlijk ruikt stierenbloed niet anders dan mensenbloed. Bij de meeste mensen brengt die geur iets teweeg. Maar alleen bij het poppetje met het spijkerjasje - dat zijn jasje niet in de arena heeft gegooid maar aangehouden - heeft die de uitwerking dat hij naar de meisjes gaat kijken, die overal in bonte jurken zitten en ineens opwindender lijken te zijn dan de tweede stier die de arena in stuift. Het roodharige poppetje drukt in haar hand het lege Oranginablikje in elkaar. De tweede stier, een bruin dier, heeft weinig zin in vechten. Hij heeft zijn schedel nog maar één keer tegen het hout laten smakken of hij wil alweer naar buiten. In een krappe bocht, waartoe zijn matador hem dwingt, struikelt hij over zijn eigen voorpoten en valt in het zand. Het publiek lacht. Kennelijk heeft het dier tijdens zijn val een poot verstuikt of gebroken. Zonder zich voor de roze capes te interesseren, waarmee zijn matador en diens helpers zwaaien, loopt het hinkend in de richting van de poort waar het een paar ogenblikken tevoren doorheen is gestormd. Het publiek begint boe te roepen. En ook het poppetje met het spijkerjasje wendt zijn aandacht van het meisje in de lichtblauwe overgooier af, dat een rij voor hem zit, steekt twee vingers in zijn mond en begint te fluiten. Het roodharige poppetje begint heen en weer te schuiven op haar plek. En omdat het er van hierboven zo uit zou kunnen zien alsof alleen de steen waarop ze zit haar te hard geworden is, zal ik voor jou een lan- ge stethoscoop naar beneden laten, zodat je het gesprek kunt afluisteren. 'Waarom laat de scheidsrechter de stier niet eindelijk terug in de stal? Die moet toch zien dat het arme dier zich bezeerd heeft?' 'Jezus, ben je gek. Terug naar de stal. Het verdomde beest moet doorvechten.' 'Maar als het écht niet meer kan?' 'Echt niet bestaat niet.' 'Ik dacht dat je een sportman was. Wat daarbeneden gebeurt, is volkomen unfair.' 'Een stierengevecht is een stierengevecht. En geen softbal.' 'Wat heeft dat nu met softbal te maken! Ik wed dat jij door het lint was gegaan als je bij het wielrennen net zo onrechtvaardig behandeld was als deze arme stier.' 'Schatje, rechtvaardigheid heeft niets te maken met wat brave burgers roepen als ze "fair" of "unfair" brullen. Waar het om gaat is hogere gerechtigheid. En daarom kan deze verdomde stier zich ook niet zomaar drukken. Ik geef het bij het wielrennen toch ook niet op omdat ik mijn pols heb gebroken. Alleen een laffe stier laat zich door zijn pijnen intimideren. Een goede stier heeft de pijn nodig om echt sterk te worden.' Eigenlijk is de 'stethoscoop' bij de 'boomoefening' niet toegestaan. Daarom moet ik hem nu snel weer naar binnen halen, voor mijn therapeute komt en me een standje geeft. (Maar ik kan je geruststellen, je mist niks. Het roodharige poppetje moet haar antwoord dat het weliswaar een indrukwekkende preek was, maar dat er toch een beslissend verschil is tussen een stier en een wielrenner, namelijk dat de wielrenner zijn masochistische tak van sport zelf uitkiest, terwijl de stier door niemand wordt gevraagd of hij in een arena doodgemarteld wil worden, dat antwoord moet het roodharige poppetje sowieso onderdrukken omdat de mannelijke en vrouwelijke inwoners van Arles van alle kanten boos beginnen te sissen.) De zon is intussen bijna achter de rand van de arena verdwenen.

Een van de schilderijen die op de oprijzende muurresten zijn bevestigd en wel eens van dezelfde kunstenaar zouden kunnen zijn als degene die zijn gedichtje in het zand heeft gespoten, wordt getroffen door een laatste lichtstraal. Het laat een torero van achteren zien, samen met een of andere heilige. Misschien heeft de kunstenaar het verdiend dat zijn werken worden verwoest. De gewonde stier sleept zich door de tweede akte heen, de stemming in de arena is geprikkeld, van de zes spiesen die ditmaal niet de matador zelf maar zijn helpers in de nek van het dier rammen, willen er maar twee blijven zitten en ook de finale mislukt. De matador vloekt en zweet, het lukt de stier verschillende malen zijn doder op de vlucht te jagen, het publiek mort en de ovale bult die zich al de hele tijd tegen de groen-gouden omhulde dij van de matador aftekent, heeft ineens niets trots meer, maar komt over als een ijdele hazenpoot. Het spijkerjasje heeft alle interesse voor wat zich beneden in de arena afspeelt verloren. Het tikt het meisje met de lichtblauwe overgooier op haar schouder, en als ze zich omdraait, geeft het haar het gebreide vest dat op de grond was gevallen, nadat het spijkerjaspoppetje het zelf met de punt van zijn voet naar beneden had getrokken. Het overgooiermeisje lacht en bedankt hem, haar tanden zijn heel groot en wit. En terwijl het bruine vel van de stier steeds bloediger kleurt, terwijl de matador met zijn degen telkens de verkeerde plek treft en het spijkerjaspoppetje het overgooiermeisje vraagt of het altijd zo alleen naar de 'corrida'gaat, is het het roodharige poppetje eindelijk gelukt het ingedrukte lipje uit haar Oranginablikje te frutselen en het metaal langzaam over de rug van haar linkerhand te trekken. De ogen van het overgooiermeisje worden groot, dan slaat ze haar hand voor haar mond, ook het spijkerjaspoppetje ziet nu wat het roodharige poppetje naast hem aanricht. Het wil haar het metalen lipje uit haar hand trekken voor er nog meer bloed vloeit, maar het roodharige poppetje laat zich er niet van afbrengen. Rechts en links beginnen de mensen te fluisteren en weg te schuiven, tot het spijkerjaspoppetje het roodharige poppetje aan haar bloedige hand omhoogtrekt en met haar naar de uitgang schuifelt. Ten minste honderd toeschouwers missen zo het moment waarop de tweede stier opzij valt en zijn poten in de lucht steekt.

De schietpartij

Zaterdagochtend kocht mijn kweller een grote stapel kranten. (We waren nog steeds in Arles en hadden de nacht in een Premiëre-Classe-hotel in de buurt van de oprit naar de snelweg doorgebracht.) De twee kranten die ik kende, Le Figaro en Le Monde, had hij al snel doorgebladerd en aan de kant gegooid. L'Equipe leek puur een sportkrant te zijn, in elk geval stak hij even de draak met een of andere wielrenner die een herdershond had en op kop lag bij een grote wielerwedstrijd die op dat moment in Spanje plaatsvond. (Ik begreep echter niet wat er zo grappig aan was dat een wielrenner een herdershond heeft. Het moest iets met zijn naam te maken hebben, want mijn kweller zei: 'Ze moeten die huppeldepup maar eens vragen hoe zijn herdershond heet') Aujourdhui en France was een krant die mijn vader niet zou aanraken. (Hij had me een keer uitgelegd dat hij uit principe geen kranten las die in het midden niet dubbelgevouwen waren en die je dus niet open hoefde te slaan om de hele voorpagina te kunnen overzien.) Met La Provence was mijn kweller wat langer bezig, kennelijk bleef hij hangen bij de reportage over het stierengevecht van gisteren. (De Mexicaanse matador leek op de een of andere manier 'gewonnen' te hebben. Op de voorpagina stond in elk geval een grote foto waarop te zien was hoe hij op de schouders de arena uit werd gedragen.) In Le Dauphiné Libéré vond mijn kweller eindelijk waarnaar hij had gezocht: een artikel over un crime hideux, atroce et lache' die zich in de nacht van donderdag op vrijdag buiten Montélimar had afgespeeld. Vermoedelijk vraag je je nu af hoe Le Dauphiné Libéré zo snel lucht had gekregen van dit 'afschuwelijke, verschrikkelijke en laffe misdrijf'. (Zoals ik na mijn terugkeer zou horen, had het Campanile-hotel weliswaar 's ochtends meteen naar de vandalen gezocht die hun lakens (en de afstandsbediening) hadden bezoedeld - maar ik weet zeker dat ze op dat moment nog geen idee hadden wat zich in hun kamer numéro 117 echt had afgespeeld.) Het antwoord is heel simpel: mijn kweller had het erop toegelegd. Denk maar aan zijn gepraat over de 'openstaande rekening' en dan kun je zelf wel gissen wat er die vroege ochtenduren van 8 september moet zijn gebeurd. (Oké, oké. Ik zal ter harte nemen wat mijn lerares Duits ooit een keer in de kantlijn van een proefwerk schreef: 'Beste Julia, je mag ervan uitgaan dat ik, ik heb Werther ook gelezen, begrijp wat je wilt zeggen. Maar wil je je briljante inzichten in het vervolg alsjeblieft zo formuleren dat ook niet-ingewijden de kans krijgen ze te volgen...?') Aan het begin van mijn verhaal heb ik verteld dat er heel wat is gespeculeerd over waar het mijn kweller eigenlijk om te doen was: wilde hij nou dat zijn schanddaden zo lang mogelijk niet ontdekt werden, zodat hij ongestoord verder kon gaan? Of wilde hij stiekem dat 'zijn' lijken gevonden zouden worden. Want zonder lijken geen misdrijven. En zonder misdrijven geen vette krantenkoppen. (Een paar heel onnozele mensen dachten zelfs dat hij ermee was begonnen zijn lijken tentoon te stellen, omdat hij wilde dat ze hem zouden stoppen... En morgen komt de kerstman... (Trouwens: heb je gisteravond je laars wel voor de deur gezet? Hoewel ik hier in Berlijn in een behoorlijk cool huis woon, heeft de helft van mijn buren aan die onzin meegedaan. Ik kon mijn ogen niet geloven toen ik vanochtend heel vroeg Tinka ging uitlaten en er in het trappenhuis allemaal Uggs en cowboylaarzen met chocoladepoppetjes en dennengroen stonden. (Ik word al niet goed van het pakje dat mijn moeder me heeft gestuurd. Ik weet niet hoeveel honderd jaar ik haar al probeer duidelijk te maken dat ik kerststollen haat.) De mooiste zin over dit onderwerp is geschreven door de slimme journaliste van wie ook de vergelijking met de jojo afkomstig is.

Ze zegt dat een seriemoordenaar die zijn lijken in het veen dumpt is als een kunstenaar die zijn beelden vernietigt in plaats van ze te exposeren. Ik denk dat mijn kweller zich in een drievoudige tweestrijd bevond. (Hoe moet je het anders noemen? 'Driestrijd'?) Aan de ene kant wilde hij rustig verder moorden. Aan de andere kant wilde hij de hele wereld laten zien wat voor een gewetenloze schoft hij was. (En jammer genoeg zijn er voldoende mensen die zulke schoften nog bewonderen ook.) Ten derde, ten slotte, kreeg hij er steeds meer lol in om niet alleen jager, maar ook bejaagde te zijn. Waarschijnlijk had dat te maken met wat hij me in de arena over 'hogere gerechtigheid' had verteld. Ik wil niet beweren dat ik precies begrijp hoe dat met elkaar samenhangt, maar de dingen die ik de dagen daarna met hem zou meemaken, bewijzen dat hij plezier had in zijn nieuwe rol als bejaagde jager. Die ochtend schamperde hij weliswaar dat die 'armzalige, vetzak van een patron het had verdiend dat de verkrachting van en moord op zijn dochter slechts een berichtje in de marge in de rubriek plaatselijk nieuws van de Dauphiné Libéré was. Maar ik zweer het je: in werkelijkheid was hij teleurgesteld dat er van zijn 'crime hideux, atroce et Idche' niet uitgebreider verslag was gedaan. Waarom zou hij anders, nadat we uit het Campanile-hotel waren vertrokken, kort voor de ochtendschemering nog een keer naar de Auberge de la Téte Noire zijn teruggekeerd om daar het lijk van de arme Geneviéve op de parkeerplaats te lossen - in plaats van het in een van de vele bossen of in een van de ravijnen van de Vaucluse te dumpen, waar hij vervolgens (bijna net zoals toen in de Ardennen) met mij doorheen scheurde? Natuurlijk nam hij dat risico op de eerste plaats om de patron te kwellen, die volgens het krantenartikel inderdaad de pech had het 'cadavre de sapetite fitte'zelf te ontdekken. (Kennelijk is het in meer talen een merkwaardige gewoonte om liever over 'het lijk van zijn dochter' dan over 'zijn dode dochter' te spreken. En op de een of andere manier klinkt 'lijk van zijn dochter' immers ook echt beter. Net alsof de dochter er nog gewoon is, en nu behalve een lievelingshandtasje en een teddybeer ook nog een lijk heeft.) Intussen ben ik ervan overtuigd dat mijn kweller vooral zo roekeloos was omdat hij wilde scoren in de media. (En hij zou algauw op de voorpagina te zien zijn, maar daarover later.) Na het ontbijt kocht hij een camera. En niet zo'n goedkoop prul, waar al een filmpje in zit en dat je bij het ontwikkelen in zijn geheel in de winkel inlevert, maar een echte, dure camera met een groot objectief, die me - hoewel het natuurlijk een digitale was - deed denken aan het ouderwetse, zwarte apparaat waarmee mijn moeder vroeger haar zonsondergangen fotografeerde. (Wat hadden mijn ouders veel vakantieruzies gehad omdat mijn moeder op het strand wilde wachten op de perfecte zonsondergang, terwijl mijn vader al wilde gaan eten. En als mijn vader zijn zin doordreef, zei mijn moeder in elk geval tot het dessert geen woord tegen hem, omdat ze ervan overtuigd was dat ze juist die avond de perfecte zonsondergang had gemist. Ergens in een krat in Keulen-Deutz moeten de drieënhalf miljoen zonsondergangen van mijn moeder nog liggen. Ik geloof niet dat ze ze ooit nog heeft bekeken.) Waarschijnlijk vraag je je nu af, net als ik toen in die fotozaak in Arles, wat mijn kweller ineens met een dure digitale camera wilde. (Je zult het zo horen. Vooralsnog verklap ik alleen: zijn drijfveer was niet het fotograferen van zonsondergangen.) Terwijl ik vol afschuw de foto's van het stierengevecht van gisteren bekeek, die in de hele winkel werden geëxposeerd (de kleine Mexicaan zag er echt net uit als Sneeuwwitje: zwart haar als ebbenhout, wit als sneeuw, rood als bloed), liet mijn kweller zich zo uitvoerig adviseren dat het leek alsof hij een tweede carriëre - strikt genomen eerder zijn derde (na wielrenner en meisjesmoordenaar) - als fotograaf wilde beginnen. (In zekere zin was hij dat ook van plan, maar ik moet je om nog een klein beetje geduld vragen.) Bij de kassa betaalde hij met een creditcard. Toen we buiten in de zon stonden en hij het kleine, gele bonnetje in zijn broekzak stopte, vroeg hij me goedgemutst of ik wist wat hij aan Fransen het leukst vond. Waarheidsgetrouw antwoordde ik: 'Nee.' (Hoe had ik verdorie moeten weten wat hij aan Fransen het leukst vond! (Camembert? Chanel no. 5? De Tour de France? Ik haat die manier van vragen waarbij het er alleen om gaat jezelf belangrijk te maken. (Carina is daar een meester in: 'Weet je waar ik nou enorm veel zin in zou hebben...?) Omdat mijn kweller dus niet op een antwoord rekende, verklapte hij me meteen hoe geweldig hij het vond dat er hier in Frankrijk geen haan naar kraaide of het kruisje dat je op een betalingsbewijs krabbelde wel overeenkwam met de handtekening op de achterkant van de creditcard en men in plaats daarvan - ook anno 2006 nog - op elk eurobonnetje liever omrekende hoeveel Franse francs je zojuist theoretisch had uitgegeven. Het duurde even voor ik doorhad dat dit zijn eigenaardige manier was om me te vertellen dat hij de dure camera met Geneviéves bankpas had betaald. Kennelijk was hij echt niet goed wijs. (Nu wist ik in elk geval wel waarom hij gisterochtend de portemonnee uit Geneviéves handtas had gehaald voor hij die in de Gorges de la Nesque slingerde.) Lachend voegde hij eraan toe dat je in Frankrijk waarschijnlijk ook met het zwemabonnement van je nichtje kon betalen zonder dat iemand er raar van opkeek. (Zou hij ook zo hebben gepraat als hij toen door had gehad dat zijn roekeloze omgang met creditcards de politie algauw op zijn spoor zou brengen?) Ik vertel je dit detail alleen zodat jullie nog een aspect begrijpen dat deel uitmaakte van zijn karakter: ondanks alle geslepenheid en sluwheid waarmee hij te werk ging, werd hij telkens weer overmand door zijn liefde voor het risico, zodat hij alle voorzichtigheid vergat en het lot - of God persoonlijk - uitdaagde. Later, in de Siërra Nevada, ging hij een keer 's nachts met de auto op de tegenovergestelde rijbaan rijden toen hij een stel koplampen op ons af zag komen. Als de ander niet op het laatste moment een ruk aan zijn stuur had gegeven, waren we allemaal dood geweest. Natuurlijk kan ik niet uitsluiten dat mijn kweller het juist daarop had toegelegd. Maar eigenlijk geloof ik dat niet. Want terwijl ik huilend mijn ogen dichthield, zei hij alleen: 'Die klootzak daarboven wil me gewoon niet hebben.' En ik herinner me dat zijn stem niet treurig of triomfantelijk, maar slechts constaterend klonk, alsof hij had gezegd: 'In Frankrijk wonen Fransen.' (Tijdens de filosofieles hebben we een aantal godsbewijzen doorgenomen. En ik stelde de vraag of alle filosofen altijd alleen hadden geprobeerd te bewijzen dat God bestond, of dat er ook filosofen hadden bestaan die hadden proberen te bewijzen dat God niet bestond. Onze leraar had me daarop aangeraden Nietzsche te lezen en inderdaad heb ik Aldus sprak Zarathoestra bij mijn vader uit de bibliotheek gehaald. Ook al bevielen veel dingen aan dat boek me - vooral de uitspraak: 'Men moet nog chaos in zich hebben om een dansende ster te kunnen baren' (in de afstudeerkrant had ik die zelfs als 'motto' uitgekozen) - ook al bevielen veel dingen aan Zarathoestra me dus, toch vond ik Nietzsches argumentatie met betrekking tot 'God is dood' niet erg overtuigend. Zijn beroemde uitspraken luiden immers: 'Als er goden bestonden, hoe zou ik het dan verdragen om geen god te zijn! Dus bestaan er geen goden.' Is dat niet hetzelfde als wanneer ik zou zeggen: 'Als er meisjes bestonden die dunner waren dan ik, hoe zou ik het dan verdragen om niet zo dun te zijn! Dus bestaan er geen dunnere meisjes.' Ik denk dat je begrijpt wat ik bedoel. (Ik betwijfel echter of mijn kweller zulke filosofische gedachten had. Zijn gedachtewisseling met God was eerder bloederig van aard.) Als laatste op ons middagje shoppen - eerst waren we nog naar een apotheek geweest om pleisters voor mijn hand te kopen - begaven we ons naar een boekhandel aan de oever van de Rhöne. Doelbewust liep mijn kweller naar de afdeling fotoboeken. Als je nu denkt dat hij ineens in een estheet was veranderd die alleen nog maar van foto's genoot en zelf ook alleen nog maar foto's wilde maken, zitje ernaast. Mijn innerlijke waakhonden begonnen te blaffen toe hij me het fotoboek liet zien dat hij had gekozen. (Ditmaal nam hij echter niet het risico meteen weer met Geneviéves creditcard te betalen. In Arles leek hij tenminste nog in een laatste restje God te geloven.) De opnames waren allemaal van een zekere Jacques Bourboulon en al op de omslag waren twee (praktisch) naakte meisjes te zien, die op een enorm dierenvel tegen elkaar aan gekropen waren. Het was niet direct porno, maar de foto's leunden er erg tegenaan.

Buiten de dierenvelreeks was er een serie waarin de meisjes naakt op een zwart zandstrand lagen, op de achtergrond woedde de zee. Sommige hadden piepkleine tanga's en zilveren laarzen aan, maar de meeste waren helemaal naakt en zagen er allemaal een beetje dood uit. (Ze hadden hun ogen tenminste dicht.) Bovendien waren er opnames die kennelijk van oudere datum waren, want de meisjes erop deden me denken aan de foto's die mijn moeder me uit haar 'feministische tijd' had laten zien. (Alleen was er op de foto's die mijn moeder van zichzelf en haar vriendinnen had gemaakt geen ratelslang bij geweest, die zich voor hen oprichtte. ('Zonder bovenstukje' waren mijn moeder en haar vriendinnen op een paar van die foto's echter wel. Toen ik haar vertelde hoe pijnlijk ik dat vond, verzekerde mijn moeder me dat zij en haar vriendinnen hun borsten immers niet 'voor de lol' hadden ontbloot, of om de 'mannelijke blik' te behagen, maar om te 'protesteren'. Tja. Misschien wilden de meisjes in het boek van Bourboulon ook alleen maar 'protesteren'...) Mijn wantrouwen groeide toen mijn kweller verkondigde dat wij vandaag een 'cultureel uitstapje' zouden maken, zodat mijn 'dierenbeschermstersziel' weer een beetje tot rust kon komen. Ik legde hem uit dat ik totaal geen belangstelling had voor een 'cultureel uitstapje', waarop hij me een 'arrogante s... ' noemde en zei dat ik niet moest doen alsof ik in het leven alles al had gezien. Vanzelfsprekend had ik in mijn korte leven nog niet alles gezien - maar op de Pont du Gard ben ik echt al twee keer geweest. De bijna vijftig meter hoge brug over de Gard, die op drie niveaus was gebouwd en op het bovenste niveau bijna driehonderd meter lang was, werd rond het begin van de jaartelling door de Romeinen gebouwd en niet zozeer opdat ezelkarren en andere rijtuigen het riviertje konden oversteken, maar in eerste instantie als aquaduct om Nimes (dat toen nog Nemausus heette) van bronwater uit Uzès te voorzien. (Zo. Geloof je me nu dat ik er al twee keer ben geweest?) Als kind vond ik het grappig dat ze een brug bouwden om water over een rivier te leiden. Tijdens ons tweede bezoek - dat op het toppunt van mijn Asterix-enthousias- me moet hebben plaatsgevonden - irriteerde ik mijn ouders door om de twee minuten 'Rare jongens, die Romeinen!' te roepen. Er kwam pas weer rust in de tent toen mijn moeder zich bereid verklaarde met mij helemaal boven, op de afdekking van het bovenste niveau van de brug te lopen, waardoor vroeger onder de grote stenen platen het water was gestroomd. (Mijn vader heeft last van hoogtevrees, waardoor deze taak op het bordje van mijn moeder kwam te liggen.) En waar de Romeinse bouwkunst niet was geslaagd - naar men beweerde waren de brugbogen zonder mortel uit schelpenkalksteen gebouwd, wat inderdaad indrukwekkend is - daarin slaagde de wandeling over de nauwelijks drie meter brede platen op vijftig meter hoogte: ik was opgehouden met schreeuwen en voelde groot ontzag. Des te teleurgestelder was ik nu we het smalle pad op de rivieroever op gingen om over de bovenste verdieping van de brug te lopen - en moesten vaststellen dat de toegang tot het bovenste niveau was versperd met een roestige poort. Mijn kweller verdacht me ervan dat ik alleen had willen opscheppen en dat het bovenste niveau in het echt nooit toegankelijk was geweest. Toen werd ik woedend - en ik wist ineens toch niet meer helemaal zeker of ik met mijn moeder echt op deze brug had rondgelopen of dat het toch een ander aquaduct was geweest. Van die onzekerheid liet ik mijn kweller niets merken. Ik stond erop om naar de grote souvenirwinkel beneden bij het parkeerterrein te gaan en daar te informeren of het bovenste gedeelte van de brug vroeger toegankelijk was geweest. Nog voor we de winkel in waren gegaan, kon ik mijn kweller al diverse ansichtkaarten en posters laten zien, waarop je duidelijk zag dat er mensen helemaal boven op de brug en niet slechts op de eerste verdieping rondklommen. Om mijn triomf te bekronen vroeg ik het een verkoopster en zij bevestigde me dat de bovenste verdieping pas in 2000 was afgesloten. Waarom kon ze me echter niet vertellen. Mijn kweller leek het onderwerp 'bovenste verdieping' echter niet meer bezig te houden. Hij was nu veel meer geïnteresseerd in de verschillende padvinders- en knipmessen, die in een vitrine naast de kassa werden geétaleerd.

Hoewel een aantal ervan echt heel mooie hoornen grepen had, werd ik uiterst nerveus toen ik hem daar zag staan terwijl hij met de verkoopster over de voor- en nadelen van diverse lemmers discussieerde. Uiteindelijk koos hij voor een mes dat niet het allergrootste was, maar kennelijk het scherpst geslepen. De zon brandde - 'le soleil brille', zoals de Fransman zou zeggen. (Ook zo'n zinnetje uit mijn jeugd dat ik wel voor altijd bij me zal dragen. En dat allemaal alleen omdat ik dacht dat met 'brille' (schijnen, stralen), dat immers uitgesproken wordt als 'brieje', de kaas bedoeld wordt die mijn ouders vaak aten, en ik het vreemd had gevonden dat de Fransen de zon op heldere dagen met die witte, zachte kaas (die ik tot op de dag van vandaag niet kan uitstaan) vergeleken.) De zon brandde dus, toen wij het winkeltje verlieten. Als het aan mij had gelegen, hadden we de hele 'site du Pont du Gard' meteen verlaten, waren in onze Belgische Ford gestapt en voor mijn part in één ruk doorgereden naar Timboektoe. Maar omdat mijn wensen op die reis geen rol speelden, dwong mijn kweller me nog een keer met hem naar de brug terug te gaan - wat in die hitte, met piepende slippers aan je voeten, niet echt een pretje was. Op de eerste, algemeen toegankelijke verdieping, die over de rivier leidde, wemelde het van de reisgezelschappen. De meeste mensen waren oud en dik en transpireerden en maakten de indruk dat ze beter in hun airconditioned bussen of in een schaduwrijke ijssalon hadden kunnen blijven. Een vrouw passeerde ons hijgend en toen ze haar voorhoofd afveegde, viel er een zweetdruppel op me. (Ik sta er altijd weer paf van hoe lomp mensen toch zijn. Vanochtend nog maakte ik ook zoiets mee. Sta ik met mijn winkelwagentje bij Edeka aan de kassa, ik heb de blikjes met het voer voor Tinka al op de band gelegd en ik buk me om uit het onderste schap nog een zakje dropslakken te pakken, botst er zo'n - 'Sorry hoor!' - dik oud wijf van achteren tegen me op alsof ik lucht ben. Ik kom overeind en ik werp haar een vijandige blik toe, maar ze doet nog steeds alsof ik er niet ben en zet haar - 'Sorry hoor!' - schijtvoer voor mijn hondenvoer op de band. Natuurlijk vond ik het te onnozel om er ophef over te maken. Maar de caissiëre had alles gevolgd, knipoogde naar me en zei gekscherend: 'Aardig, dat u de jongedame hier voor laat gaan.' (Dat 'jongedame' is trouwens een Berlijnse afwijking, waar ik in het begin best van in de war raakte - met 'jongedame' bedoelen Berlijners namelijk niet alleen vrouwen van mijn leeftijd, maar ook vrouwen die met gemak mijn oma konden zijn.) Midden in het gewoel en het gefotografeer trok nu ook mijn kweller zijn camera tevoorschijn en hij deed alsof hij - (er wil me nu geen beroemde fotograaf te binnen schieten - Robert Doisneau of zo? Ja, ik geloof dat de fotograaf van wie in de slaapkamer van mijn ouders een kalender hing zo heet. (Die met de zwart-witfoto waarop een man midden op de stoep een vrouw zoent? (Ik heb nu echt geen zin om naar het internetcafé te gaan en de naam op te zoeken!))) - mijn kweller deed dus net alsof hij Robert Doisneau (of zo) in eigen persoon was. En het allerergste was dat hij zich er niet mee tevredenstelde om de steenbogen of de muurzeilers te fotograferen die over de brug heen cirkelden. Nee hoor, hij beval me in allerlei poses bij de balustrade te gaan staan, alsof ik een van die gansjes was die ervan dromen Germany's Next Topmodel te worden. (Carina had half voor de grap voorgesteld dat we mee moesten doen, voor het geval er een tweede seriereeks zou komen. En ze hield pas op me aan mijn kop te zeuren nadat ik haar duidelijk had gemaakt dat ten eerste meisjes als wij, onder de een zeventig, sowieso geen kans hadden en ten tweede een vuurtoren als ik deze wedstrijd nooit kon winnen en ten derde ik liever dood zou gaan dan een of andere Heidi Klum of wie dan ook toe te staan met een centimeter aan me te friemelen. (Overigens vind ik mezelf niet zo aantrekkelijk. Zonder mascara en eyeliner heb ik niet eens een gezicht. (En als ik eerlijk moet zijn: meestal ben ik heel blij dat ik geen gezicht heb. Ik vind dat het bij me past. (Zolang ik mijn rode haar nog had, zei mijn vader dat ik hem elk jaar meer aan 'de jonge Sissy Spacek' deed denken - waarop ik vorige winter een film van haar (Badlands) heb gehuurd. En bij wijze van uitzondering moet ik mijn vader gelijk geven. (Ik vond de film sowieso niet zo slecht. Vooral het landschap fascineerde me.

Aan de andere kant betwijfel ik of ik de film na alles wat er gebeurd is nog een keer zal bekijken. Toen al kon ik de scène waarin haar vader haar hond doodschiet, bijna niet verdragen. (Ik moet uitkijken, zo langzamerhand begint mijn haakjestic echt uit de klauwen te lopen.) Een paar idioten bleven op de brug staan en wilden weten of ik' une actrice' was. Ik geloof niet dat ze me met Sissy Spacek verwarden, want die moet tegenwoordig net zo oud zijn als mijn vader. Aan de andere kant acht ik mensen intussen tot alles in staat. Normaal gesproken kan ik in Berlijn ongestoord rondlopen als ik een sjaal om mijn gezicht wikkel en de grote wollen muts opzet, maar gisteren werd ik aangesproken door een vrouw. Ik was toch dat arme meisje dat 'ze zo lang door Europa hadden gesleept'? (Ik vraag me af wie 'ze' moeten zijn, maar goed.) Ik legde de vrouw uit dat ze me jammer genoeg - of gelukkig maar! - voor iemand anders aanzag. Toen kwam ze nog dichter naar me toe en zei: Jawel hoor, echt, ze wist het heel zeker. Ik legde haar voor de tweede keer uit dat ze me met iemand verwisselde en toen werd ze boos. Ze schold me uit en wie weet wat er gebeurd zou zijn als Tinka haar niet door te blaffen op de vlucht had gejaagd. Het maakt me sprakeloos, die vanzelfsprekendheid waarmee mensen ervan uitgaan dat ze het recht hebben tegenje aan te kletsen, alleen omdat ze je op televisie hebben gezien. (Ik ga toch ook niet bij Judith Holofernes voor de deur staan (die woont hier namelijk om de hoek) en zeggen: 'Hallo, jij bent toch van Wir sind Helden, ik vind je muziek cool en daarom moet je nu met me praten.'?) De fotoshoot hing me al snel de keel uit. (Mijn moeder beweert dat ik me als baby al niet graag liet fotograferen. Wat heel goed mogelijk is. Als je op foto's van familiefeestjes of op klassenfoto's een meisje ontdekt dat haar hoofd zo naar beneden houdt dat haar haren helemaal voor haar gezicht vallen, ben ik dat.) Mijn kweller schepte er echter genoegen in me flauwekul als: 'Sexy! Sexy! Drama! Drama!' toe te roepen en ik probeerde mezelf af te leiden door naar de jongens te kijken die op de andere oever van de Gard vanaf een rots in het water sprongen. Ik ben weliswaar niet zo'n zwemster, maar tegen een beetje afkoeling had ik geen bezwaar gehad. En een van de jongens zag er leuk uit, hij zwaaide telkens naar me, voor hij een bijzonder halsbrekende sprong waagde. Ook daar kon mijn kweller de humor niet van inzien. Hij snauwde tegen me of ik alsjeblieft naar hem, respectievelijk de camera, kon kijken. Ik permitteerde het mezelf een beetje tegen te stribbelen alsof ik echt 'une actrice' was tot - ja, tot ik met de beste wil van de wereld niet meer kon negeren dat het volgende onheil al voor de deur stond. Om precies te zijn stond het niet voor de deur, maar het zat op de gemetselde brugleuning en luisterde naar muziek uit een iPod. De twee blonde meisjes waren gearriveerd met een grote groep jongeren. En een man, die er (afgezien van zijn baard) eigenlijk heel goed uitzag, was begonnen met een lezing in het Italiaans - het ging daarin vast over de bogen van de brug en de schelpenkalk en het Romeinse watersysteem (hier moet ik speculeren, want dankzij Latijn kan ik weliswaar een beetje Italiaans lezen, maar als de Italianen in hun tempo beginnen te kleppen, begrijp ik er geen 'hallo' van... - de twee blonde meisjes waren meteen een paar meter verderop gaan zitten en hadden de iPod in hun oren gepropt. (Ik moet toegeven: Carina en ik deden dat bij excursies ook.) Eerst dacht ik dat het een schoolklas was, maar toen schoot me te binnen dat het in Italié waarschijnlijk nog vakantie was. (Als mijn kweller het later juist heeft vertaald, waren Alessia en Gabriella inderdaad niet met hun klas op excursie, maar op stap met een katholieke jeugdgroep, waar hun ouders hen voor op hadden gegeven om zelf ongehinderd naar het Caraïbisch gebied te kunnen vliegen. In een krant stond later toch iets over een schoolreisje, maar ik vermoed dat dat komt doordat er weer eens slordig onderzoek was gedaan.) In eerste instantie waren de twee meisjes me opgevallen omdat ze elke keer begonnen te giechelen als de aardige jongen van de andere oever naar me zwaaide.

(Misschien beeldden ze zich wel in dat zijn sprongen voor hen bedoeld waren!) Zoals gezegd: Carina en ik hadden ook niet per se op de eerste rij hoeven te staan als het om dode stenen ging - maar zulke giechelkonten als deze twee waren wij nooit geweest! Als je je bedenkt wat Alessia en Gabriella de uren daarna zou overkomen, is het natuurlijk niet zo mooi dat ik nu zo lelijk over ze praat. Maar ik heb beloofd dat ik de waarheid zou vertellen. En de waarheid is jammer genoeg dat die twee blonde Italiaanse vrouwen exact het type 'porno paparazzi girl' waren dat Pink in haar song bezingt. Ik zou hun rokjes hoogstens als riem hebben gedragen, ze kauwden smakkend kauwgom met hun tong tussen hun tanden door en hun roze haarspeldjes staken ze zo vaak opnieuw in hun haar dat je het idee kreeg dat hun paardenstaarten wilde dieren waren, die getemd moesten worden. Aan hun voeten droegen ze gele, respectievelijk roze, Crocs - van die rubberschoenen waarin sinds vorige zomer of de zomer daarvoor kennelijk alle meisjes tussen Sicilië en de Noordkaap rondlopen. (Voor het geval je me nu wilt wijzen op mijn eigen slippers: ik droeg die goedkope slippers niet omdat ik vond dat het 'moest'. Ik vind witte polyesterblouses met kleine groene stipjes en slippers voor twee euro negenennegentig per paar echt leuk. Dat heeft niets met 'ironie' of 'cult' te maken.) Ik vermoed dat mijn kweller Alessia en Gabriella ongeveer op hetzelfde moment ontdekte als ik. In elk geval begon hij steeds vaker naar hen tweeën te lachen (wat ze met hevig gegiechel beantwoordden), tot hij ten slotte - eerst alleen als spelletje - zijn camera op hen begon te richten. (Nu begrijp je ook waarom hij zo'n opschepperig geval nodig had en niet gewoon foto's maakte met zijn mobieltje, dat hij op dat moment nog bij zich had. (Hij gooide het pas weg toen de politie achter hem aan zat en hij (terecht) vreesde dat ze hem via dat ding zouden kunnen traceren.) De ene (het was Alessia) maakte hyperoverdreven gebaren dat ze niet gefotografeerd wilde worden, de andere gaf haar vriendin een por in haar zij en begon - ook hyperoverdreven - te poseren. (Het complete repertoire dat je van Germany's Next Topmodel wel kent: kusmondje, pruilmondje, hoofd in de nek, hand op de heupen, borst naar voren.) En ik moet zeggen: mijn kweller ging daar op de eerste verdieping van de Pont du Gard echt heel handig te werk. Nadat hij had gemerkt dat hij beet had, drong hij zich niet aan de twee meisjes op. Integendeel. Hij laste lange pauzes in, waarin hij geen enkele aandacht aan hen schonk, maar zich alleen op mij concentreerde - net zolang tot de ongelukkige schepsels hem met hun blikken echt smeekten om gefotografeerd te worden. Geen wonder dus dat ze maar kort en giechelend overlegden toen hij ten slotte op hen af stapte en vroeg of ze tijd en zin hadden om een fotoshoot te doen. Ze waren perfect voor wat hij van plan was. (O, hadden ze maar doorgehad wat hij daarmee eigenlijk bedoelde!) Om hun laatste bezwaren en verstand weg te nemen moet hij tegen hen hebben geslijmd hoe 'bellissima' ze wel niet waren - de rest kan ik jammer genoeg niet beschrijven omdat ik, zoals gezegd, geen Italiaans versta. Maar te oordelen aan de zuivere klank van zijn woordenvloed (en het gegiechel van Alessia en Gabriella) moet hij hen stroop om de mond hebben gesmeerd. (Zonder het Italiaans te willen beledigen, vrees ik dat het bijzonder goed geschikt is om te slijmen.) Ik was niet verrast toen de twee een paar onzekere blikken op hun groep wierpen, die zich intussen aan het andere eind van de brug had verzameld, en in hun babykleurige Crocs achter ons aan sloften. Om die arme meisjes echter toch een beetje te verdedigen, wil ik jullie nu vertellen hoe doortrapt het plan van mijn kweller was. Ook al begreep ik niets van wat ze met elkaar bespraken, het werd me snel duidelijk dat hij zich uitgaf voor die Jacques Bourboulon, wiens fotoboek hij die ochtend had gekocht. (Ik betreur het dat de echte Jacques Bourboulon op deze manier moet ervaren hoe erg zijn naam is misbruikt.) Bij de auto aangekomen, haalde hij het boek uit de kofferbak en overhandigde het de meisjes, die met de seconde vrolijker werden. Ik hoorde het woord 'nudo waaruit ik opmaakte dat in elk geval Alessia er bezwaren tegen had om zich naakt te laten fotograferen.

Uit de daaropvolgende woordenvloed van mijn kweller pikte ik alleen 'molto estetico' op. (Even vroeg ik me af of deze schoft echt als fotograaf had gewerkt. Uiteindelijk achtte ik het toch waarschijnlijker dat hij simpelweg die topmodelflauwekul op televisie had gevolgd. Daar had je immers uitgebreid kunnen bestuderen met welke slappe argumenten ' stupid girls' voor de camera niet alleen hun kleren uittrokken maar ook al hun zelfrespect aflegden...) Er gloorde hoop toen Alessia - die al met al de verstandigste van de twee leek te zijn - kennelijk wilde weten waarom een succesvolle Franse fotograaf rondreed met een barrel van een bruine Ford, die ook nog een Belgisch kenteken had. (Ik legde de scéne tenminste zo uit: Alessia wees eerst naar de auto en vervolgens op het nummerbord en brabbelde iets van 'belga'en 'francese'. Hoe mijn kweller zich daaruit redde, kan ik je echter niet vertellen.) Nog een detail om lont te ruiken merkte daarentegen zelfs Alessia niet op. Herinneren jullie je de sevenfz'es-achtige foto zonder bovenstukjes met de ratelslang nog, waarover ik jullie vertelde? Valt jullie iets op? Juist! Zelfs al wist je niet exact in welk jaar mijn kweller geboren is - jullie weten het uit de media: 1974 - dan had je moeten opvallen dat deze man in de jaren zeventig onmogelijk al foto's kon hebben gemaakt. (In elk geval niet zulke...) Maar misschien ben ik op dat punt onredelijk. Je kunt niet van iedereen verlangen dat hij een IQ van 130, 140 of zelfs 150 heeft. Toch denk ik dat het ook van een minder bedeeld wezen niet te veel gevraagd zou zijn om achterdochtig te worden toen 'Jacques Bourboulon' met drie meisjes in de Belgische Ford voor het Etap-hotel in Nimes-Marguerittes stopte om uitgerekend daar foto's te gaan maken. (Laat je door de welluidende naam Nimes-Marguerittes niet misleiden. Als iets daar niet groeide waren het margrieten.) Bij onze twee 'porno paparazzi girls' die zichzelf stiekem al op een of andere cover van een tijdschrift zagen: ho maar. (Later, we waren toen al lang weer met z'n tweeën op weg naar de Pyreneeën, beweerde mijn kweller dat Alessia hem had gevraagd, waarom hij haar in zo'n armzalig hotel wil- de fotograferen, maar dat hij haar had uitgelegd dat hij op zoek was naar een nieuwe stijl en juist de tegenstelling tussen een sjofele kamer en 'ragazze belle' aantrekkelijk vond.) De eerste die doorhad dat er iets niet in de haak was, was de patron van dat Etap-hotel in Nimes-Marguerittes. En ter ere van die oplettende en verstandige patron - wiens oplettendheid en verstandigheid het onheil echter ook niet konden afwenden - maar desalniettemin: ter ere van die patron wil ik het verhaal uitvoerig vertellen. Toen wij bij het hotel aankwamen, moet het een of twee uur zijn geweest. De rolluiken van de receptie waren naar beneden gelaten, zoals ik dat al eerder had gezien. (In alle plastic hotels die ik ken hebben ze een zeer lange middagpauze (meestal van elf tot vijf), waarin de receptie net zo is afgesloten als 's nachts. Mijn kweller leek dit ingepland te hebben, want hij liep meteen weer op de incheckautomaat af. Zoals gebruikelijk spuugde die een klein wit bonnetje met een cijfercode uit. Met z'n vieren passeerden we de sluis naar de entreehal en liepen langs de drankenautomaat de trap naar de eerste verdieping op, toen achter ons een hese mannenstem klonk: 'Monsieur! Excusez-moi! Monsieur! Mais ca ne va pas.' Mijn kweller en ook wij drie meisjes draaiden ons om en zagen een man met zwart haar, slechts gekleed in een korte broek, onder aan de trap staan. Voor ik - om van Alessia en Gabriella nog maar te zwijgen - doorhad wat er aan de hand was, brulde mijn kweller al terug dat hij zijn buik vol had van deze 'putain de surveillance de merde'. De halfnaakte Fransman bleef rustig en legde uit dat hij zijn kamers aan maximaal drie, maar niet aan vier mensen kon verhuren. (In de woordenwisseling speelden 'trois personnes' en 'quatre personnes' tenminste een centrale rol, net als het al genoemde 'putain de surveillance de merde' waar mijn kweller naar keuze een 'putain de Big Brother de merde' van maakte. (Waarbij hij het laatste in perfect Frans als Biek Brasser' uitsprak.) Hoe heftiger de twee mannen ruziemaakten, hoe groter mijn angst werd dat nu het moment voor een bloedbad was aangebroken.

Mijn kweller volstond er echter mee om driftig tegen de balustrade van de trap aan te trappen, nog een paar dreigementen in de richting van de patron te uiten - ik verstond alleen 'regretter' en 'je vousjure' - waarna hij mij bij mijn bovenarm pakte en ook Alessia en Gabrielle, die na de eerste schrik alweer moesten giechelen, te verstaan gaf het hotel te ver- laten. We waren nog maar net buiten - Alessia en Gabriella lagen dubbel van het lachen - of mijn kweller hield op met schreeuwen en zette zijn charmantste 'Jacques-Bourboulon'-glimlachje weer op. Hij was in elk geval zo vriendelijk me eerst in het Duits uit te leggen wat er zojuist was gebeurd. Het eerste verbazingwekkende nieuwtje was dat dus zelfs plastic hotels patrons hadden. Kennelijk had het ermee te maken dat al die ketens volgens het franchiseprincipe werkten. Bovendien hoorde ik dat het niet ongebruikelijk was dat de patron van zo'n plastic hotel zelf zo'n kamer - meestal meteen de eerste op de begane grond - bewoonde. (Stel je eens voor dat je dag in dag uit in zo'n cel moet wonen! Die mannen zouden het recht hebben om amok te maken!) De reden voor die zelf opgelegde kwelling was echter niet zozeer dat de patron zich geen echt huis kon veroorloven, hij zat juist in die kamer om ook 's nachts en in de middagpauze te volgen wat er in 'zijn' hotel gebeurde. En nu begreep ik ook waarom mijn kweller zo tekeer was gegaan over de 'merde de BigBrother: in het entreegedeelte van het hotel waren overal in alle gangen en trappenhuizen bewakingscamera's geïnstalleerd, zodat de patron in zijn kamer alleen maar voor de beeldschermen hoefde te gaan zitten en tussen de verschillende camera's heen en weer hoefde te schakelen. (Ik kan het niet exact uitleggen, maar de boodschap dat de plastic hotels dag en nacht door een patron worden bewaakt die in zijn cel voor een muur met monitors zit, schokte me meer dan mijn eerdere aanname dat ze de helft van de dag en de hele nacht in spookhotels veranderden.) Waarschijnlijk dringen zich aan jullie dezelfde vragen op als ik mezelf toen stelde. Ten eerste: worden echt alleen de gangen en trappen bewaakt - of misschien ook de kamers? Ten tweede: waarom greep er die vreselijke nacht in het Campanilehotel in Montélimar geen oplettende patron in - ook niet toen mijn kweller in de ochtendschemering het levenloze lichaam van Geneviéve van de kamer over de lange gaanderij naar de auto droeg? Ten derde: hoe kwam mijn kweller aan zulke gedetailleerde kennis over wat zich achter de coulissen van een plastic hotel afspeelde? Ten vierde: waarom durfde hij er toch weer telkens te overnachten? De eerste vraag kunnen jullie eigenlijk zelf wel beantwoorden: ik denk dat mijn belevenissen zelfs de ergste paranoïcus ervan kunnen overtuigen dat de kamers in plastic hotels niet worden bewaakt. (Tenzij je natuurlijk zo paranoïde bent, dat je het voor denkbaar houdt dat een patron er voor zijn videowand van zit te genieten dat meisjes aan het beddenframe worden geboeid, dan wel veel ergere dingen moeten ondergaan.) Bij de tweede vraag wordt het al lastiger: ik kan hem ook niet met honderd procent zekerheid beantwoorden, maar mijn kweller beweerde dat de Campanile-hotels van alle plastic hotels het minst werden bewaakt - dat wil zeggen de hotels die aan Amerikaanse motels doen denken, omdat de gebouwen met de kamers een eind van het hoofdgebouw af liggen. Het antwoord op de derde vraag is grappig. Nadat mijn kweller had begrepen dat zijn carriëre als profwielrenner ten einde was, had hij zelf met de gedachte gespeeld een Etap-hotel te openen. Sliep uit. Beetgenomen. Hij had heel wat jaren geleden al eens een onprettige ontmoeting met een Etap-pafrow gehad. Na een wedstrijd ergens in Zuid-Frankrijk had hij eigenlijk terug willen rijden naar Aken. Maar onderweg werd hij ineens zo moe dat hij toch moest overnachten en voor het probleem stond waar hij zijn dure racefiets, die hij in de open Porsche had vervoerd, moest stallen. Want met de racefiets achter de stoelen kon het dak natuurlijk niet dicht en de Porsche met fiets gewoon open laten staan was - ondanks de omheinde parkeerplaats - uitgesloten.

Zoiets banaals als een fietsslot, waardoor hij zijn kostbare stalen ros naast de Porsche op slot had kunnen zetten, had hij natuurlijk ook niet. (Eigenlijk kan ik hem zijn verachting voor fietssloten niet kwalijk nemen. Er zijn van mij in Keulen de laatste jaren drie fietsen gestolen, terwijl ik ze altijd met een ketting had vastgemaakt.) Dus had hij voor de meest logische oplossing gekozen, namelijk zijn racefiets meenemen op de kamer. En dat onnozele voorval was voldoende om de Etap-patron midden in de nacht uit zijn cel te lokken. (Ik wil absoluut niks verkeerds over de patron in Nimes-Marguerittes zeggen, hij heeft zich voorbeeldig gedragen. Maar zijn collega lijkt me wat bekrompen.) In elk geval kan ik me de strijd tussen hen tweeën levendig voorstellen. De Etap-patron had hardnekkig vastgehouden aan zijn standpunt dat zijn hotel 'pas un garage' was. Mijn kweller hield vol dat de schoenen van de 'chers clients' honderd keer viezer waren dan de banden van zijn racefiets, want hij was immers geen 'crosser'. Het eind van het liedje was dat mijn kweller zich zo had opgewonden dat hij weer klaarwakker was, zodat hij (met racefiets) in zijn Porsche was geploft en in één ruk door naar Aken-Brand was gescheurd. Vermoedelijk beginnen jullie zo langzaamaan ongeduldig te worden omdat jullie willen weten hoe het verdergaat met Alessia en Gabriella. Ze staan immers nog steeds op een hete parkeerplaats in Nimes-Marguerittes en houden hun buik vast van het lachen. (Het zal de opmerkzame lezer niet zijn ontgaan dat ik eigenlijk nog de vierde vraag zou moeten beantwoorden - waarom mijn kweller het aandurfde in plastic hotels te overnachten terwijl hij toch uit eigen ervaring wist dat ze met videocamera's werden bewaakt. In het belang van de ongeduldigen vraag ik je: trek je eigen conclusies!) Mededogen is iets eigenaardigs. Eigenlijk zou je het voor elk levend, ademend, lijdend wezen moeten hebben, of het nu een stier, een paard, een brave serveerster of een 'porno paparazzi girl' is. Vanzelfsprekend was wat mijn kweller met Alessia en Gabriella deed niet minder verwerpelijk dan wat hij Geneviéve had aangedaan. Toch heb ik met die twee 'stupidgirls' minder meegeleden dan met het provinciemeisje uit de Dröme. (Net zoals ik in de arena nog meer meeleed met de paarden dan met de stieren. En ja: ik schaam me ervoor. Maar zo is het nu eenmaal.) Voor een deel komt mijn geringere medelijden misschien doordat hij zijn spelletje met Alessia en Gabriella niet zo kon spelen als hij dat kennelijk had gepland, maar gedwongen was te improviseren. Ook al liet hij oppervlakkig niets merken: de patron van Nimes-Marguerittes had hem van zijn stuk gebracht. Even hoopte ik zelfs dat mijn kweller zo geïrriteerd was dat hij simpelweg de tien of twintig kilometer naar de Pont du Gard terug zou rijden en de twee Italiaanse meisjes daar zou afzetten. Maar we zaten nog maar net in de auto - ik voorin, de andere meisjes achterin - toen duidelijk werd dat hij andere plannen had. Hij koos niet de richting waar hij kort daarvoor vandaan was gekomen, maar reed naar Marseille, exact de route dus die wij 's ochtends op weg van Arles naar Pont du Gard hadden genomen. Toen hij de snelweg verliet en de bordjes 'Pare Naturel Regional de Camargue' volgde, begon ik te vermoeden wat hij van plan was. (Ponyrijden was het beslist niet...) De twee Italiaanse meisjes maakten voor het eerst een ongeruste indruk. Als ik het goed begreep, diste mijn kweller hun het sprookje op dat hij spontaan een andere beslissing had genomen en de fotoshoot liever in de natuur zou doen. En wat was nou een mooiere achtergrond dan de Camargue met zijn witte paarden, zwarte stieren en roze flamingo's? Ook hun bezorgdheid hoe ze ooit hun reisgezelschap terug zouden vinden - waarom hadden ze zich daar niet eerder zorgen om gemaakt! - wuifde hij met een galant 'Non c'èproblema' weg. Gabriella kwam na enige innerlijke strijd al snel tot de conclusie dat haar 'verdomde groep' en haar 'verdomde ouders' - die haar tot deze 'verdomde reis' hadden gedwongen - de schrik dat zij tweeën verdwenen waren, absoluut verdienden. Tenslotte deed de kans een fotoshoot met een beroemde fotograaf te maken zich niet elke dag voor. (Ik denk dat dat ongeveer de inhoud van de verhandeling moet zijn geweest die Gabriella tegenover haar aarzelende vriendin afstak.)

En toen de eerste flamingo's opdoken, die echt net als in de Kelner Zoo op één poot stonden (en helemaal niet roze waren maar eerder wit - ik heb gehoord dat ze in de dierentuin een of andere kleurstof door het voer van de arme beesten doen, zodat ze een roze gloed hebben) - toen de eerste van die slungelachtige vogels in de plassen rechts en links van de weg opdoken, vergat ook Alessia haar bezwaren. Nu snaterden ze tegelijk tegen mijn kweller. Mij spraken ze één keer aan. Als ik het Engelse koeterwaals goed heb geïnterpreteerd, wilden ze weten of ik model was. Voor ik zelf iets terug kon zeggen, had mijn kweller me al tot 'supertnodella tedesca' verklaard. Het verdere verloop van het gesprek kon ik zonder grote problemen volgen. (En ik garandeer je, zelfs als je geen woord Italiaans verstaat en ook nog nooit Latijn hebt gehad - jij zou ook geraden hebben waar ze het over hadden, als elk derde woord 'Vogue', 'Versace' en Gisele Bundchen was. (Hoewel het even duurde voor ik begreep wie er met Djisélé Boendkén' bedoeld werd.) Omdat ik sowieso geen mogelijkheid meer zag het lot tegen te houden, begon ik de dode konijnen te tellen die langs de kant van de weg lagen. Op een gegeven moment kwam ik tot de conclusie dat ze onmogelijk allemaal door auto's overreden konden zijn. Het kleine secundaire weggetje dat mijn kweller was ingeslagen en dat telkens tussen moeras en 'ètang' (eigenlijk 'vijver', maar in dit geval eerder 'brak water') doorliep, was namelijk allesbehalve druk bereden. We waren al een hele tijd geen andere auto meer tegengekomen. Toen ik de grote roofvogel ontdekte die naast een afschuwelijk toegetakelde konijnenpuree zat, was het me duidelijk. Het eerste wat me opviel toen we uit de auto stapten, was de stank. Nu stinkt de Middellandse Zee altijd een beetje - daarom geef ik de voorkeur aan de Atlantische Oceaan - maar de meur op de smalle dijk, die verschillende ètangs van elkaar scheidde, was erger dan alles wat ik tot dusverre aan de Middellandse Zee had geroken. Het brakke water rechts en links van de puinweg, die de totale breedte van de dijk innam - zonder te aarzelen was mijn kweller afgeslagen op een plek waar 'acces inderdit' stond - het brakke water rechts en links van de puinweg was bedekt met een bruin-wit-groenachtige korst en als ik niet zeker wist dat water niet kan schimmelen, dan had ik gezegd dat dat nou precies het geval was. In de verte zag je de zee glinsteren, maar het blije gevoel dat je normaal krijgt als je die na een lange reis ziet, kwam maar niet. Ik durf niet te zeggen wie er het eerst werd opgeschrikt door het schot dat de stilte van het 'reserve naturelle, zoologique et botanique' verscheurde: de honderden flamingo's, de talloze andere vogels, Gabriella of ik. Toen ik me omdraaide in de richting van mijn kweller waren het gekrijs en gefladder van de vogels zo oorverdovend dat er niets anders meer te horen was. Ik zag Alessia op de grond liggen, haar benen waren in een vreemde hoek gedraaid, één gele Croc was van haar voet gegleden en haar veel te korte rok ontblootte een slip die ook geel was. Rood kleurde zich echter haar blonde paardenstaart en ook het grind nam die kleur aan op de plaats waar haar achterhoofd ertegenaan was geslagen, en ik weet nog dat ik dacht: dat felle rood past hier niet, hier mag alleen de zee glinsteren. Toen zag ik Gabriella's wijd open mond, ze schreeuwde als in een stomme film, maar tegen de vogels had ze geen schijn van kans. Mijn kweller stond er heel rustig bij, het wapen in zijn ene hand, de loop nog steeds op Alessia gericht. Ik zag hoe hij langzaam naar Gabriella toe zwaaide, ik dacht dat hij nog een keer zou schieten (het is mogelijk dat ik mijn oren dichthield), ik zag hoe hij in vijf, zes passen bij haar was, ik zag hoe hij haar aan haar blonde paardenstaart pakte, ik zag hoe hij haar dwong voor hem op de knieën te gaan, ik zag hoe hij de monding van zijn wapen nu rechtstreeks tegen haar slaap aandrukte, ik zag haar smeken (haar ogen glinsterden bijna net zoals de zee), ik zag hoe hij haar dwong de knopen van zijn spijkerbroek open te maken en sloot mijn ogen. Ik heb het opgezocht: in de Camargue leven drieëndertig vogelsoorten: de schreeuwarend, de nachtreiger, de grijze reiger, de purperreiger, de ralreiger, de kleine zilverreiger en de grote zilverreiger, de koereiger, de bruine kiekendief, de kleine roerdomp, de roerdomp, de kluut, de kuifkoekoek, de steltloper, de graszanger, de zwartkoprietzanger, de bijenvreter, het baardmannetje, de gele kwikstaart, de scharrelaar, de duinpieper, de strandplevier, de kortteenleeuwerik, de witkopmeeuw, de zwartkopmeeuw, de dunsnavelmeeuw, de vorkstaartplevier, de roze flamingo, de hop, de witoogeend, de brandeend, de grauwe gans en de zwarte wouw. Drieëndertig verschillende soorten horen krijsen en ratelen, drieëndertig verschillende soorten die de lucht met hun vleugels doorklieven. Ik bedank de vogels van de Camargue dat ze me door dat moment heen hebben gesleept. Later in de auto vroeg ik mijn kweller of hij niet bang was geweest om zichzelf door zijn lui te schieten of dat Gabriella - tenminste op het moment dat haar korte leven zo abrupt werd beëindigd - met haar laatste kracht had kunnen toebijten. Zijn antwoord was kortaf en tot op de dag van vandaag weet ik niet zeker of ik het begrijp: 'Wie remt, heeft al verloren.'

De heilige maagd

Zware wolken hingen boven de Pyreneeën toen mijn kweller en ik Lourdes naderden. In het begin, toen de bergen voor het eerst in zicht kwamen, had alles er vredig uitgezien. Bergketen na bergketen torende de Pyreneeën op, in de verte steeds lichter wordend - net zoals we bij tekenen in de onderbouw hadden geleerd bergen in het juiste perspectief te tekenen. Maar we waren nog maar net van de snelweg af en naar de bergen gereden, of de lucht betrok. Toen we de eerste buitenwijken van het bedevaartsoord bereikten, brak het onweer los. Ik smeekte mijn kweller om langs de kant van de weg te stoppen. Hij schold me weliswaar uit, maar toch stuurde hij naar rechts, en ik gunde mezelf een douche. Na die continue hitte van de Provence was ik dol op de regen op mijn huid. Toen schoot me echter te binnen dat ik geen ondergoed droeg en omdat wet-T-shirt-contests tot het meest smakeloze behoren wat de wereld heeft bedacht, stapte ik weer in de auto voor ik helemaal doorweekt was. Hoewel de ruitenwisser op volle kracht werkte - eindelijk werd het insectenkerkhof van onze voorruit gewassen - kon je nog geen tien meter ver kijken. We stopten naast een klein wit-met-ossenbloedrood geverfd hotel in de buurt van het station en ik dacht dat ik het niet goed hoorde toen mijn kweller aankondigde dat we hier zouden overnachten. Door al die plastic hotels was ik helemaal vergeten dat er ook nog echte hotels bestonden.

De vrouw achter de receptie glimlachte me vriendelijk toe en noemde me 'mapauvre dame. (Je mag drie keer raden waarom ze medelijden met me had - omdat ik zeiknat was... Sommige mensen begrijpen echt niks.) Een identiteitsbewijs wilde de aardige mevrouw niet zien, maar ze verzekerde ons dat het restaurant tot tien uur open en 'très bon' was. Als we aan de 'procession mariale' wilden deelnemen moesten we ons echter haasten, want die begon over een half uur. Het enige wat mijn kweller op dit moment wilde, was een grote steak. (Ik stelde me tevreden met een fromage blanc.) Toen ik hem vroeg of depatronne zo argeloos was omdat we ons in een bedevaartsoord bevonden, zei hij dat de Franse patrons het - in tegenstelling tot de Belgische en Spaanse - met de meldplicht van hun gasten ook in profanere oorden niet zo nauw namen. Eigenlijk was ik heel moe, toch stemde ik er meteen in toe toen hij na het eten voorstelde iets voor ons 'zielenheil' te doen. Toen we even op onze kamer waren om de sporttas neer te zetten, had ik meteen vastgesteld dat er alleen een tweepersoonsbed stond, lees: ik zou de nacht ofwel onder dezelfde deken door moeten brengen als mijn kweller - of vastgeketend aan de verwarming. Mijn vader zou nooit met mij naar Lourdes zijn gegaan. Als iemand hem naar zijn geloof vroeg, antwoordde hij dat hij weliswaar rooms-katholiek gedoopt was, maar dat hij zich tegenwoordig hoogstens nog als 'sceptisch-katholiek' zou betitelen. Tijdens een van onze vakanties in Zuid-Frankrijk - ditmaal waren we op reis geweest om prehistorische grotten te bezichtigen - had mijn moeder voorgesteld een uitstapje naar het beroemde bedevaartsoord te maken. Mijn vader had slechts geantwoord dat alleen 'buitenaardse krachten' maar zeker geen aardse macht hem ertoe zou kunnen brengen een voet in dit 'Disneyland van het katholicisme' te zetten. Mijn kweller lachte toen ik hem dit verhaal onderweg door het nachtelijke Lourdes vertelde. Toch zei hij dat mijn vader met 'Disney-land' niet helemaal het juiste beeld had getroffen. In zijn ogen was Lourdes eerder met Las Vegas te vergelijken. Het enige verschil was dat in het Amerikaanse woestijnspeelhol tenminste nog wel eens een wonder gebeurde, terwijl de mensen die van over de hele wereld hierheen kwamen om genezing te zoeken, zonder twijfel alleen van hun laatste geld, maar van geen enkele niersteen, laat staan van hun kanker afkwamen. Inderdaad duwden veel bedevaartgangers, die ondanks het late uur nog in groten getale naar het heiligdom stroomden, familieleden in rolstoelen voort (op de hoofdstraat was er zelfs een apart, rood gemarkeerd rolstoelspoor), en inderdaad zagen ze er niet uit alsof ze zich de verre reis uit Latijns-Amerika of van de Filippijnen echt konden veroorloven. Omdat ik noch in Disneyland noch in Las Vegas ben geweest, kan ik niet beoordelen welke van de twee de beste vergelijking is. Feit is dat in de winkels - die allemaal nog open waren - de ergste kitsch te koop was: Mariasneeuwbollen, lichtgevende rozenkransen, buttons met de paus erop en glinsterende beelden van de Heilige Bernadette met haar schapen - zo heette namelijk het boerenmeisje aan wie in de voorlaatste eeuw de maagd Maria een paar keer was verschenen, die haar de bron in de rots had laten zien, waardoor de hele hype was veroorzaakt. Er waren echter vooral jerrycans en flessen in alle soorten en maten. Het lolligst vond ik de plastic flessen in de vorm van een Mariabeeld, omdat ze me aan die onnatuurlijke drankjes in de pauze op de basisschool herinnerden, waar je de plastic bovenkant af moest draaien om ze open te krijgen. Ik verbaasde me alleen dat ze leeg waren, waarop ik mijn kweller vroeg of het beroemde water soms schaars was geworden. Lachend zei hij dat ik dat zometeen zelf maar moest controleren. In een opwelling van goedgehumeurdheid en vrijgevigheid gaf hij me een glazen flacon die versierd was met een medaillonachtige sticker, waarop een piepkleine Bernadette voor een duidelijk grotere Maagd Maria knielde.

Het schot. De vogels. Toen we het heiligdom eindelijk - op onze eigen, min of meer gezonde benen - bereikten, stond ik perplex. Ik had op een complex buiten de stad gerekend, ergens in het bos, zoals ik dat van prehistorische grotten kende: een onopvallende ingang in de rots met een hokje waar je kaartjes kon kopen en een lange rij toeristen ervoor. Maar de 'sanctuaires de Notre-Dame de Lourdes' lagen midden in de stad. Achter een smeedijzeren poort begon een vier- a vijfhonderd meter lange oprijlaan, die omzoomd werd door bomen en vlaggenmasten. Mijn kweller, die in tegenstelling tot mij in zijn dorp in het Sauerland een katholieke jeugd had gehad, legde me uit dat het niet om een 'oprijlaan', maar om het 'processieplein' ging - waar nog steeds de door depatronne aangekondigde 'procession mariale' overheen trok. Ik had nog nooit zo veel lichtjes bij elkaar gezien. Duizend of tweeduizend (of zelfs drieduizend?) mensen droegen lange witte kaarsen voor zich uit, waarvan de vlammen met een soort papieren lampion werden beschermd. En hoewel ik echt niet zo onderlegd ben als het om het katholicisme gaat, herkende ik snel wat ze baden:

Ave Maria gratia plena, Dominus tecum, benedicta tu in mulieribus et benedictus fructus ventris tui, Jesus, quiperficiat in nobis caritatem. Sancta Maria, Mater Dei, orapro nobis peccatoribus nunc et in hora mortis nostrae. Amen.

Als een enorme rozenkrans slingerde de slang van lichtjes omhoog naar de goudgekroonde kerk, die boven het hele complex troonde. We schuifelden tussen de zingende en biddende pelgrims door en mijn kweller zei dat we rechts moesten houden om bij de heilige grot te komen. Toen ik hem (half voor de grap) vroeg of hij vroeger soms aan 'bedevaarten voor jongeren' had deelgenomen, want hoe wist hij anders zo goed de weg, legde hij me boos uit dat hij maar twee of drie keer met collega-wielrenners in Lourdes was geweest als zijn ploeg in de Pyreneeën had getraind. (Later stak hij de draak met de 'gekken' die hele jerrycans Lourdeswater hadden gevuld om het tijdens het eerstvolgende bezoek aan hun vaderland Colombia voor hun tante mee te nemen. (Zoals je al snel duidelijk zal worden, was zijn relatie tot God, religie en geloof inderdaad heel complex.) Ik weet niet wat ik me bij het 'heilige water' precies had voorgesteld. (Kennelijk is het net als met 'rivieroever': bepaalde woorden roepen onvermijdelijk volkomen verouderde beelden op.) Op wat ik zag, nadat het ons eindelijk was gelukt ons een weg naar de rivier te banen, had ik zeker niet gerekend: aan de voet van de kerkmuur was een lang buizensysteem met veel kranen geïnstalleerd. De installatie deed denken aan de watertapplaatsen zoals ik ze uit de enige campingervaring in mijn jeugd herinner. Toen mijn kweller me sommeerde in een van de rijen te gaan staan die zich bij elke kraan hadden gevormd om mijn fles te vullen, dacht ik dat hij me weer eens voor de gek wilde houden. Maar iedereen was hier inderdaad bezig flessen en jerrycans vol te laten lopen, (terwijl maar heel weinig mensen echte Lourdesflessen bij zich hadden, en gewoon in de weer waren met lege petflessen) of mensen bukten zich om zelf uit de waterkranen te drinken. Ik was nog het meest verbaasd over hoe hectisch en lomp het eraan toeging: al dat gedrang paste beter bij een warenhuis tijdens de zomeruitverkoop dan bij de gebeden op de achtergrond.

Ave Maria gratia plena, Dominus tecum, benedicta tu in mulieribus et benedictus fructus ventris tui, Jesus, quem, Virgo, concepisti. Sancta Maria, Mater Dei, orapro nobispeccatoribus nunc et in hora mortis nostrae. Amen.

En zo nam mijn vermoeden toe dat dit gewoon een willekeurige watertapplaats was, waar de arme pelgrims zich na hun lange reis opfristen en waar de allerarmsten, die zich geen overnachting in een hotel konden permitteren, ook nog voorraden water voor de terugreis of de nacht op de parkeerplaats insloegen. Toen ik mijn kweller voor de laatste keer vroeg of dit hier écht het beroemde Lourdeswater was, lachte hij zo hard, dat een van de bewakers van het heiligdom hem toesiste en op het bordje wees waarop een blauw silhouet van een hoofd met een wijsvinger het internationale gebaar voor 'Sssst!' maakte. Was alles anders gelopen als ik niet de theologische discussie had aangezwengeld welke van de drie rozenkransen (de 'blijde', de 'glorievolle' of de 'droevige' geheimen) de pelgrims daar op het processieplein baden? Zou mijn kweller ook de jonge Latijns-Amerikaanse non hebben aangesproken als... Maar deze was het immers helemaal niet. Er liepen er zo veel rond. In het hele heiligdom wemelde het van de nonnen. Moest ik zonodig met mijn laatste restje katholieke kennis pronken door te beweren dat de pelgrims de 'glorierijke' geheimen baden, terwijl mijn kweller koppig volhield dat het de 'blijde' geheimen waren? Hij wist toch sowieso dat hij gelijk had. Zijn plan stond al lang vast. Is het mijn schuld dat de jonge, Latijns-Amerikaanse non hem niet bewees, maar hem bereidwillig uitlegde dat zaterdags de 'blijde' geheimen werden gebeden, sinds paus Johannes Paulus II aan de rozenkrans ook nog de 'geheimen van het licht' had toegevoegd? Nee, Julia. Dit is jouw schuld niet. Jij... Wees gegroet Maria, vol van genade, de Heer is met u; gij zijt de gezegende onder de vrouwen, en gezegend is Jezus, de vrucht van uw schoot, ontsteek ons hart in liefde. Ontsteek ons hart in liefde. Heilige Maria, moeder van God, bid voor ons zondaars - bid voor ons zondaars - alstublieft - Ik word duizelig. Al die lichtjes. Het bos. Een wonder.

Lieve David,

Gaat het goed met je, waar je nu bent? Ik probeer me je gezicht voor te stellen mocht mijn brief je echt bereiken. Ik weet niet zeker of je er blij mee zult zijn. Maar ik weet niet wie ik anders moet schrijven. Ik mis je zo. Was het Baudelaire die zei dat de mens pas doodbloedt als het mes uit de wond wordt getrokken? (Maar waarom vraag ik dat aan jou...) Ik ben nog helemaal buiten mezelf, omdat ik vanochtend om vier uur uit Keulen terug ben gekomen. En dat terwijl ik van tevoren had kunnen weten dat het een vergissing zou zijn om erheen te gaan. Mijn vader had namelijk ter ere van mij besloten kerst 'met het gezin' te vieren. En hij liet zich inderdaad van zijn royale kant zien. Om te voorkomen dat ik 's nachts ooit weer alleen bij een bushalte hoefde te zitten (tada!) gaf hij me een spiksplinternieuwe Golf. En op kerstavond hief hij voor het avondeten het glas en zei: 'Zoals jullie weten, heeft het idee van de geboorte van Christus me nooit veel gedaan. Maar het feit dat Julia vandaag bij ons is, is voor mij aanleiding om iemand daarboven te willen bedanken. Voor zulke 'roerende momenten' had hij zelfs zijn architecte alleen naar India laten vliegen - een triomf waar mijn moeder in eerste instantie van genoot. Van 's ochtends vroeg tot diep in de nacht gedroeg ze zich alsof ze de hoofdrol in een of andere Happy-Housewives-Sim wilde bemachtigen. Zelfgebakken kokosmakronen en zelfgemaakte knoedels, en: 'Is het niet fijn dat we op deze manier weer eens even samen zijn?' Natuurlijk ontging het me niet hoe mijn vader zich ondanks de 'roerende momenten' moest beheersen. Dat hij eigenlijk veel liever naar het kleine pensionnetje aan de overkant was gegaan, waar hij zijn intrek had genomen, om zijn aftershave in te pakken en naar de luchthaven te rijden. In plaats daarvan prees hij mijn moeder voor elke klapscheet in de keuken zo nadrukkelijk, dat ik van schaamte wel door de grond kon zakken. ('Is het niet geweldig, hoe Sonja dat voor elkaar heeft gekregen? Ik geloof niet dat ik ooit zo'n voortreffelijke entrecote heb gegeten, zelfs niet in La Coupole in Parijs.') Ik ben eraan gewend dat de relatie tussen mijn ouders één grote puinhoop is. Maar als ze er ook nog suikerglazuur overheen doen, houd zelfs ik het niet meer uit. De verlossende ruzie kwam toen ik op eerste kerstdag weigerde gebraden gans te eten - en mijn vader mij bijviel door mijn moeder te vragen of ze eigenlijk wel wist hoe ongezond die hoeveelheden dierlijk vet waren. Sinds hij met de architecte samenwoonde, lette hij erop dat hij niet meer dan twee keer per week dierlijk vet tot zich nam. Die futiliteit was voldoende om mijn moeder volkomen door het lint te doen gaan - terwijl mijn vader het meest voor de hand liggende argument om geen gebraden gans te eten, namelijk dat mijn moeder de laatste tijd behoorlijk dik is geworden, niet eens had aangevoerd. Eerst schreeuwde ze tegen mijn vader, toen tegen mij, daarna pakte ze de gebraden gans en gooide hem in de vuilnisbak. Vervolgens ging ze in de slaapkamer zitten huilen. Toen geen van ons beiden naar haar toe ging om haar te troosten, kwam ze zelf weer in de woonkamer terug. Kwijlend en snotterend vroeg ze me het haar te vergeven dat ze zo tegen me had geschreeuwd - ik mocht doen en laten wat ik wilde, getraumatiseerd als ik was - maar hij - en toen wees ze priemend met een trillende wijsvinger naar mijn vader - hij moest het niet nog een keer wagen 'gevoelens zo te kwetsen'. Het eind van het liedje was dat mijn vader inderdaad naar het pensionnetje aan de overkant ging, zijn aftershave inpakte en een taxi naar de luchthaven nam, terwijl ik samen met Tinka in mijn spiksplinternieuwe Golf stapte en in één ruk door naar Berlijn ben gereden. Nu schiet me te binnen dat je nog helemaal niet weet dat ik inderdaad naar Berlijn ben verhuisd. Mijn manager heeft een appartement voor me geregeld. Het heeft maar anderhalve kamer, maar de muren zijn bijna vier meter hoog en het Volkspark Friedrichshain is vlakbij. (Natuurlijk had ik me ook een groter huis kunnen veroorloven, ik ben nu best rijk, maar ik heb gemerkt dat ik me in een groter huis niet prettig voel.) Ik kan je niet beschrijven hoe ik van mijn nieuwe leven geniet: opstaan en naar bed gaan wanneer ik het wil. (Laat, vroeg, midden in de nacht, maakt niet uit.) Stofzuigen en afwassen wanneer ik het wil. (Bijna nooit dus.) Eten wat ik wil. (Bijna niks dus.) Geen moeder die - als ze me niet probeert vet te mesten - continu aan mijn kop loopt te zeuren dat ik weer naar de therapeute moet. (Ik weet zeker dat je veel plezier met mijn dokter De Sousa zou hebben. Je oren zouden ervan gaan tuiten, zo vaak hebben we over jou en je 'zware narcistische persoonlijkheidsstoornis' gepraat...) Geen vader die me 'absoluut niet wil dwingen', maar toch teleurgesteld is omdat zijn geniale meisje niet met haar studie begint. (Wat moet ik na alles wat wij hebben beleefd nog met germanistiek, anglistiek en filosofisch gezwam?!

Een paar weken geleden ben ik voor de lol een keer bij een werkgroep gaan zitten - niet om uit te houden. (Zelfs niet voor een gymnasiumsiet als ik. 'De poëtica van het water in de Engelse moderne kunst'...) De directeur van de Studienstiftung des Deutschen Volkes heeft me trouwens een lange brief geschreven dat ze in mijn geval vanzelfsprekend een uitzondering zouden maken en ik later te allen tijde aan de selectie voor een beurs kon deelnemen - als ik me 'geestelijk en psychisch voldoende stabiel' zou voelen... Jeetje, ik zou wel eens willen weten in wat voor wereld die mensen leven.

Er is zo veel gebeurd sinds we elkaar voor het laatst hebben gezien, dat ik totaal niet weet waar ik moet beginnen met vertellen. Bovendien ben ik nu toch best moe. (De lange rit.) Ik schrijf je morgen weer, afgesproken!

Lieve groetjes van Julia (ik mis je heel erg...) PS Tinka wuift met haar poot en zegt dat ze jou heel graag had leren kennen.