DEEL II
16
17.15 uur
Charlie Smith keek even naar de lichtgevende wijzers van zijn Indiana Jones-horloge, een collector's item, en keek toen door de voorruit van de geparkeerde Hyundai. Hij zou blij zijn als het weer voorjaar werd en de klok een uur verzet werd. De winter werkte altijd op zijn gemoed. Dat was begonnen toen hij nog een tiener was, maar het was erger geworden toen hij in Europa was gaan wonen. Hij had daarover eens een artikel gelezen in Inside Edition. Lange nachten, weinig zon, ijzige temperaturen. Zeer deprimerend.
De hoofdingang van het ziekenhuis bevond zich zon dertig meter voor hem. Het was een rechthoek met grijs stucwerk van drie verdiepingen hoog. Het dossier op de passagiersstoel lag open, zodat hij er elk moment in kon kijken, maar hij was met zijn aandacht weer bij zijn iPhone en een Star Trek'aflevering die hij had gedownload. Kirk en een hagedisachtig buitenaards wezen vochten tegen elkaar op een onbewoonde asteroïde. Hij had alle oorspronkelijke negenenzeventig afleveringen al zo vaak gezien, dat hij meestal van tevoren wist wat er gezegd zou worden. En over lekkere meiden gesproken: Uhura was absoluut een stuk. Hij zag hoe Kirk door de buitenaardse hagedis in het nauw werd gedreven, maar wendde zijn blik toen van het schermpje af. Net op dat moment kwamen er twee mensen het ziekenhuis uit. Ze liepen naar een mokkabruine Ford hybride.
Hij vergeleek het kenteken met dat in het dossier. De auto was van de dochter en haar man.
Een andere man kwam uit het ziekenhuis - midden dertig, rossig haar - en liep naar een metaalgrijze Toyota suv.
Smith keek opnieuw van wie dat kenteken was. De zoon.
Er volgde een oudere vrouw. De echtgenote. Haar gezicht kwam overeen met de zwart-witfoto in de map. Wat was het toch fijn om goed voorbereid te zijn.
Kirk rende uit alle macht bij de hagedis vandaan, maar Smith wist dat hij niet ver zou komen. Straks kwam het tot een gevecht. Net als hier.
Kamer 245 zou nu leeg moeten zijn.
Hij wist dat het een streekziekenhuis was en dat de twee operatiekamers vierentwintig uur per dag werden gebruikt. De afdeling spoedeisende hulp ontving ambulances uit minstens vier andere plaatsen. Er was dus veel activiteit, en dat zou Smith, gekleed als verpleegkundige, alle gelegenheid geven om op zijn gemak rond te lopen.
Hij stapte uit de auto en slenterde naar binnen.
Er zat niemand bij de receptie. Hij wist dat de medewerker die daar zat altijd om vijf uur 's middags naar huis ging en pas om zeven uur de volgende morgen terugkwam. Enkele bezoekers liepen naar het parkeerterrein. Het bezoekuur eindigde officieel om vijf uur, maar hij had in het dossier gelezen dat de meeste mensen pas tegen zes uur weggingen.
Hij liep langs de liften en volgde de glimmende terrazzogang naar het achterste gedeelte van de begane grond, waar hij naar de linnenkamer ging. Vijf minuten later stapte hij zelfverzekerd uit de lift op de tweede verdieping. De rubberen zolen van zijn Nurse Mates maakten nauwelijks geluid op de glanzende tegels. In de gangen naar links en naar rechts was het stil; de deuren van de bezette kamers waren dicht. In de afdelingspost recht voor hem zag hij twee oudere vrouwen die aan dossiers zaten te werken.
Hij had een armvol keurig opgevouwen lakens bij zich. Beneden in de linnenkamer had hij gezien dat de kamers 248 en 250, het dichtst bij 245, schone lakens konden gebruiken.
Hij had die hele dag maar twee moeilijke beslissingen hoeven te nemen: wat hij op zijn iPhone zou uploaden en welk middel hij zou gebruiken om de man te doden. Gelukkig was het geen probleem geweest om toegang tot het computersysteem van het ziekenhuis te krijgen en de medische gegevens van de patiënt in te zien. Hoewel er genoeg inwendig letsel was om een hartstilstand of het uitvallen van de lever - zijn twee favoriete methoden - aannemelijk te maken, vonden de artsen de lage bloeddruk blijkbaar het grootste probleem. Er waren al medicijnen voorgeschreven om daar iets aan te doen, maar hij had gelezen dat ze de dosis pas de volgende morgen zouden toedienen, om de patiënt de tijd te geven om op krachten te komen.
Geweldig.
Hij had al gekeken wat hier in Virginia de wettelijke regelingen voor sectie waren. Tenzij de dood het gevolg was van geweld of zelfmoord of zich plotseling had voorgedaan terwijl de persoon in goede gezondheid verkeerde, zonder dat er een arts bij was of zich op een verdachte of ongewone manier had voorgedaan, zou er geen sectie plaatsvinden.
Hij vond het prachtig als de regels in zijn voordeel werkten.
Hij ging kamer 248 binnen en gooide de lakens op de matras. Toen maakte hij vlug het bed op, met strakke ziekenhuishoeken. Hij keek de gang weer in. In beide richtingen was alles stil.
In drie stappen was hij in kamer 245.
Een zwakke lamp wierp een koel, wit licht op de muur. De hartmonitor piepte. Een ademhalingstoestel siste. Omdat beide monitoren op de afdelingspost voortdurend werden gevolgd, moest hij ervoor zorgen dat daar niets aan veranderde.
De patiënt lag in bed, met zijn hoofd en armen en benen in dik verband. Toen hij met een ambulance was binnengebracht en in allerijl naar het traumacentrum was gebracht, had hij volgens de gegevens een schedelbreuk, rijtwonden en een darmbeschadiging. Wonder boven wonder had zijn wervelkolom geen schade opgelopen. Hij was drie uur lang geopereerd, vooral om inwendig letsel te repareren en om de rijtwonden te hechten. Er was veel bloedverlies geweest, en enkele uren lang balanceerde hij op de rand van de dood, maar uiteindelijk zag het er beter uit en veranderde zijn status van ernstig in stabiel.
Evengoed moest deze man sterven.
Waarom? Smith had geen idee en het kon hem ook niet schelen.
Hij trok rubberen handschoenen aan en haalde de injectiespuit uit zijn zak. De computer van het ziekenhuis had hem alle relevante gegevens verstrekt en hij had precies geweten hoeveel nitroglycerine hij in de spuit moest doen.
Eerst liet hij er twee kleine straaltjes uit komen en toen stak hij de punt van de naald in de daarvoor bestemde opening van het infuus dat naast het bed hing. Niemand zou er ooit iets van merken, want de nitro-glycerine zou in het lichaam metaboliseren wanneer de man doodging en geen sporen achterlaten.
Het liefst had hij de man ogenblikkelijk laten sterven, maar dat zou op de monitoren te zien zijn en dan zouden er meteen verpleegkundigen komen.
Smith had tijd nodig om weg te komen. Hij wist dat admiraal David Sylvian over ongeveer een halfuur zou overlijden.
Dan zou Smith niet meer worden opgemerkt, want hij zou al ver weg zijn, zonder uniform, op weg naar zijn volgende karwei.
17
Garmisch
Malone liep het Posthotel weer in. Hij was regelrecht van het klooster naar Garmisch gereden en voelde zich beroerd. Steeds weer stelde hij zich de bemanning van de NR-IA voor, gevangen op de bodem van een ijskoude zee, hopend dat iemand hen zou redden.
Maar er was niemand gekomen.
Stephanie had niet teruggebeld en hij kwam in de verleiding contact met haar op te nemen, maar hij wist dat ze zou bellen als ze hem iets te zeggen had.
Die vrouw in het klooster, Dorothea Lindauer, vormde een probleem. Was haar vader werkelijk aan boord van de NR-IA geweest? Zo niet, hoe kon ze de naam van de man dan in het rapport hebben gezien? Hoewel de namen van de bemanningsleden in het officiële persbericht hadden gestaan dat na het verdwijnen van de boot was uitgebracht, herinnerde hij zich niet dat daarin een Dietz Oberhauser was genoemd. Blijkbaar had het publiek niet mogen weten dat die Duitser aan boord van de onderzeeboot was geweest. Dat was nog maar een van de talloze leugens geweest.
Wat gebeurde hier allemaal? Sinds hij in Beieren was, leek het wel of alles verkeerd ging.
Hij liep de houten trap op. Wat slaap zou welkom zijn. De volgende dag zou hij op onderzoek uit gaan. Hij keek de gang in. De deur van zijn kamer stond op een kier. De hoop dat hij wat zou kunnen uitrusten was meteen vervlogen.
Hij greep het pistool in zijn zak vast en liep geruisloos over de kleurrijke loper die op het hardhout van de gang lag. Hij probeerde de vloer zo min mogelijk te laten kraken.
De indeling van de kamer schoot door zijn hoofd.
De deur kwam uit in een nis, die meteen naar een royale badkamer leidde. Rechts was de kamer zelf, met een tweepersoonsbed, een bureau, een paar tafeltjes, een televisie en twee stoelen.
Misschien was het hotelpersoneel gewoon vergeten de deur dicht te doen? Dat zou kunnen, maar na wat er die dag was gebeurd, nam hij geen risico's. Hij bleef staan, duwde met het pistool de deur naar binnen toe open en zag dat er licht brandde.
'Komt u maar binnen, meneer Malone,' zei een vrouwenstem.
Hij keek om de hoek van de deur.
Aan de andere kant van het bed stond een lange, welgevormde vrouw met asblond haar dat tot op haar schouders hing. Ze had een gezicht zonder rimpels, zo glad als boter, met fijne, bijna volmaakte trekken.
Hij had haar eerder gezien.
Dorothea Lindauer?
Nee. Niet helemaal.
'Ik ben Christl Falk,' zei ze.
Stephanie zat aan het raam, Edwin Davis zat naast haar aan het gangpad. Het Delta-toestel uit Atlanta naderde het vliegveld van Jacksonville. Beneden strekte zich het oostelijk deel van het natuurreservaat Okefenokee uit. De plantengroei in het donkere moerasland was winters bruin.
Tijdens de vlucht van vijftig minuten had ze Davis alleen gelaten met zijn gedachten, maar nu had dat lang genoeg geduurd. 'Edwin, waarom vertel je me de waarheid niet?'
Hij liet zijn hoofd met zijn ogen dicht tegen de hoofdsteun rusten. 'Ik weet het. Ik had geen broer in die onderzeeboot.'
'Waarom heb je tegen Daniels gelogen?'
Hij kwam overeind. 'Dat moest wel.'
'Het is niets voor jou.'
Hij keek haar aan. 'O nee? We kennen elkaar amper.'
'Waarom ben ik hier dan?' 'Omdat je eerlijk bent. Soms verschrikkelijk naïef. Koppig, maar altijd eerlijk. Daar valt iets voor te zeggen.'
Ze verbaasde zich over zijn cynisme.
'Het systeem is corrupt, Stephanie. Tot in de kern. Waar je ook kijkt, overal zit gif in de overheid.'
Ze vroeg zich af waar hij heen wilde.
'Wat weetje van Langford Ramsey?' vroeg hij.
'Ik mag hem niet. Hij denkt dat iedereen een idioot is en dat de inlichtingenwereld zonder hem niet zou kunnen voortbestaan.'
'Hij is nu negen jaar hoofd van de marine-inlichtingendienst. Het is nooit eerder voorgekomen dat iemand zo lang hoofd was. Telkens wanneer hij op het punt staat te worden overgeplaatst, laten ze hem toch weer blijven.'
'Is dat een probleem?'
'Reken maar. Ramsey heeft ambities.'
'Zo te horen ken je hem.'
'Beter dan me lief is.'
'Edwin, stop,' zei Millicent.
Hij had de telefoon in zijn hand en toetste net het nummer van de politie in.
Ze trok de hoorn uit zijn hand en legde hem op de haak terug. 'Laat nou maar,' zei ze.
Hij keek in haar donkere ogen. Het mooie lange bruine haar hing er warrig bij. Haar gezicht was nog even delicaat als altijd, maar ze keek geschokt. Ze leken in zo veel opzichten op elkaar; intelligent, toegewijd, loyaal. Zij was een prachtig voorbeeld van Afrikaanse genen en hij was een typische Angelsaksische protestant. Binnen vijf dagen nadat hij op het NAVo-hoofdkwartier in Brussel was komen werken, had hij zich tot haar aangetrokken gevoeld. Hij werd daar verbindingsofficier van kapitein-terzee Langford Ramsey met het ministerie van Buitenlandse Zaken.
Hij streek over de blauwe plek op haar dij. 'Hij heeft je geslagen.' Hij had grote moeite met het volgende woord: 'Opnieuw.'
'Dat is zijn manier van doen.'
Ze was luitenant-ter-zee 3e klasse, de vierde generatie van een familie van marineofficieren, en ze was al twee jaar adjudant van Langford Ramsey. Het laatste jaar was ze ook Ramseys minnares.
'Is hij het waard?' vroeg hij.
Ze liep bij de telefoon vandaan en trok haar ochtendjas strak om zich heen. Ze had hem een halfuur geleden gebeld en hem gevraagd naar haar appartement te komen. Ramsey was net weggegaan.
Hij wist niet waarom hij altijd ging als ze belde.
'Hij wil het eigenlijk niet doen,’ zei ze. 'Soms kan hij zich gewoon niet beheersen. Hij houdt er niet van om afgewezen te worden.'
Zijn maag trok zich samen bij het idee van hen samen, maar hij luisterde, want hij wist dat ze zich van een vals schuldgevoel moest ontdoen. 'Je moet aangifte doen.'
'Dat zou niets oplossen. Hij is iemand met een grote toekomst, Edwin. Een man die overal vrienden heeft. Het zou niemand iets kunnen schelen wat ik zeg.'
'Mij wel.'
Ze keek hem gespannen aan. 'Hij zei dat hij het nooit meer zou doen.'
'Dat zei hij de vorige keer ook.'
'Het was mijn eigen schuld. Ik zette hem onder druk. Dat had ik niet moeten doen, maar ik deed het wel.'
Ze liet zich op de bank zakken en gaf hem met een gebaar te kennen dat hij naast haar moest komen zitten. Toen hij dat deed, legde ze haar hoofd op zijn schouder en viel binnen enkele minuten in slaap.
'Zes maanden later is ze gestorven,’ zei Davis met een stem die van ver leek te komen.
Stephanie zweeg.
'Een hartstilstand. De autoriteiten in Brussel zeiden dat het waarschijnlijk erfelijk was.' Davis zweeg even. 'Drie dagen eerder had Ramsey haar weer geslagen. Geen sporen, alleen een paar goed gemikte stompen.' Hij zweeg weer even. 'Daarna heb ik om overplaatsing gevraagd.'
'Wist Ramsey watje voor haar voelde?'
Davis haalde zijn schouders op. 'Ik weet zelf niet wat ik voelde, maar ik denk niet dat het hem iets had kunnen schelen. Ik was achtendertig en maakte carrière op het ministerie van Buitenlandse Zaken. De buitenlandse dienst lijkt wel wat op het leger; je gaat waar ze je heen sturen. Maar zoals ik al eerder zei, toen we het over die niet bestaande broer hadden: ik zei tegen mezelf dat ik het Ramsey betaald zou zetten als ik ooit de gelegenheid zou krijgen.'
'Wat heeft Ramsey hiermee te maken?' Davis leunde weer achterover met zijn hoofd. Het vliegtuig daalde om te gaan landen. 'Alles,’ zei hij.
18
Beieren
Wilkerson schakelde terug om langzamer te gaan rijden met zijn Volvo. De weg ging omlaag naar een breed Alpendal tussen onmetelijk hoge bergketens. Sneeuw die wervelend uit het donker kwam, werd weggeveegd door de ruitenwissers. Hij bevond zich vijftien kilometer ten noorden van Füssen in de duistere Beierse wouden, niet ver van Linderhof, een van de sprookjeskastelen van de gekke koning Lodewijk 11.
Hij remde af en sloeg toen een rotsig pad in dat dieper het bos in leidde. Hij was omringd door een dromerige stilte. De boerderij kwam in zicht. Typisch een gebouw uit deze streek: puntgevel, heldere kleuren, muren van steen, mortel en hout. De groene luiken van de ramen op de benedenverdieping waren dicht, zoals hij ze eerder op de dag had achtergelaten.
Hij parkeerde en stapte uit de auto. Toen hij naar de voordeur liep, knerpte de sneeuw onder zijn schoenzolen. Binnen deed hij een paar lampen aan en stookte het vuur op dat hij in de haard had laten smeulen. Vervolgens liep hij terug naar de auto en droeg de dozen van de boekhandelaar uit Füssen naar binnen. Hij zette ze in een keukenkast.
Die taak was nu volbracht.
Hij liep weer naar de voordeur en keek naar buiten, de besneeuwde avond in.
Hij zou binnenkort verslag moeten uitbrengen aan Ramsey. Er was hem verteld dat hij binnen een maand naar Washington zou worden overgeplaatst, naar het hoofdkwartier van de marine-inlichtingendienst, en dat hij daar een hoge functie zou krijgen. Zijn naam zou op de lijst staan van de volgende groep officieren die tot vlagofficier zou promoveren, en Ramsey had beloofd dat hij die promotie dan niet meer kon mislopen.
Maar zou dat ook echt zo zijn? Hij kon niets anders doen dan erop hopen. Het leek wel of hij de laatste tijd voor alles in zijn leven afhankelijk was van anderen. En dat leek hem niet gunstig.
De gloeiende houtskool siste in de haard. Hij moest een paar nieuwe houtblokken van de stapel aan de zijkant van het huis halen. Straks zou hij een groot vuur nodig hebben.
Hij maakte de voordeur open. Een explosie daverde door de duisternis.
Instinctief schermde hij zijn gezicht af tegen een plotselinge, felle lichtflits en een golf van schroeiende hitte. Toen hij opkeek, zag hij dat de Volvo in brand stond. Er was nog maar weinig meer van over dan het brandende restant van het chassis. De vlammen verslonden het metaal.
Hij bespeurde beweging in het donker. Twee silhouetten. Ze kwamen naar hem toe. Met wapens.
Hij gooide de deur dicht.
Het glas van een van de ramen sprong kapot en er dreunde iets op de houten vloer. Hij keek ernaar. Een granaat. Een type zoals in de Sovjet-Unie was gebruikt. Hij rende naar een andere kamer, en net toen hij daar struikelend aankwam, ontplofte de granaat. Blijkbaar waren de wanden in het houten huis solide, want de scheidingswanden tussen de kamers vingen de klap op. Hij hoorde echter wel het wervelen van de wind in wat eens een behaaglijke huiskamer was geweest. De explosie had blijkbaar een buitenmuur verwoest.
Hij slaagde erin overeind te krabbelen en hurkte neer.
Buiten hoorde hij stemmen. Twee mannen, een aan elke kant van het huis.
'Kijk of je een lijk kunt vinden,' zei een van hen in het Duits.
Hij hoorde dat ze door het puin liepen. Een zaklantaarn scheen door de duisternis. De mannen deden geen enkele moeite verborgen te blijven. Hij leunde tegen de muur.
'Iets gevonden?' vroeg een van de mannen.
'Nein.'
'Ga verder het huis in.'
Hij zette zich schrap.
Een smalle lichtstraal viel door de deuropening. Toen kwam de zaklantaarn zelf de kamer in, gevolgd door een pistool. Hij wachtte tot de man binnen was, en terwijl hij zijn vuist tegen de kin van de man sloeg, greep hij naar het wapen en trok het los.
De man wankelde naar voren met de zaklantaarn nog in zijn hand. Wilkerson verspilde geen tijd. Net toen zijn belager zijn evenwicht had hervonden, schoot hij een keer in zijn borst. Hij bracht het pistool meteen weer in de aanslag, want er kwam al een nieuwe lichtstraal in zijn richting.
Een zwart voorwerp vloog door de lucht en dreunde op de vloer.
Weer een granaat.
Hij dook over de rugleuning van de bank en trok de hele bank over zich heen. De granaat explodeerde en de brokstukken regenden overal neer. Nog meer ramen sprongen en stukken muur werden weggeslagen. De bittere avondkou kwam naar binnen. De driehoek die gevormd werd door de omvergegooide bank had hem tegen de explosie beschermd. Hij dacht dat hij aan het ergste was ontkomen, maar toen hoorde hij een krakend geluid. Een van de plafondbalken viel op de bank. Gelukkig zat hij niet klem.
De man met de zaklantaarn kwam behoedzaam dichterbij.
Wilkerson was het pistool verloren toen hij naar de bank dook. Hij tuurde in de duisternis, en toen hij het zag liggen, werkte hij zich onder de bank vandaan en kroop op zijn buik naar voren.
Zijn belager stapte over het puin heen.
Een kogel sloeg vlak voor Wilkerson in de vloer. Hij dook weg achter wat brokstukken. Opnieuw kwam er een kogel zijn kant op. Hij had niet veel mogelijkheden meer. Het pistool lag te ver weg. Koude wind sneed in zijn gezicht. De straal van de zaklantaarn vond hem.
Verdomme. Hij vloekte op zichzelf, en toen op Langford Ramsey.
Er klonk weer een schot.
De lichtbundel van de zaklantaarn trilde even en vloog toen wild door de kamer.
Een lichaam bonkte op de vloer neer.
Toen was het stil.
Wilkerson duwde zich overeind en zag een silhouet - lang, welgevormd, vrouwelijk — in de deuropening van de keuken staan. Ze had een geweer vast.
'Ben je ongedeerd?' vroeg Dorothea Lindauer. 'Goed schot.'
'Ik zag datje het moeilijk had.'
Hij liep naar Lindauer toe en keek haar in het donker aan. 'Ik neem aan dat je nu geen twijfels meer hebt over jouw admiraal Ramsey en zijn plannen?' vroeg ze.
Hij knikte. 'Van nu af aan doen we het op jouw manier.'
19
Malone schudde zijn hoofd. Een tweeling? Hij deed de deur dicht. 'Ik heb net uw zuster ontmoet. Ik vroeg me al af waarom ze me zo gemakkelijk liet gaan. Konden jullie niet samen met me praten?'
Christl Falk schudde haar hoofd. 'We praten niet veel met elkaar.'
Nu was hij verbaasd. 'Toch is het duidelijk dat jullie met elkaar samenwerken.'
'Nee, dat is niet zo.' In tegenstelling tot haar zus sprak ze Engels zonder een zweem van Duits.
'Wat doet u hier dan?'
'Ze heeft u vandaag naar zich toe gelokt. Ik vroeg me af waarom. Ik wilde met u praten toen u van de bergtop kwam, maar na wat er daar was gebeurd, leek het me beter van niet.'
'Hebt u het gezien?'
Ze knikte. 'En daarna volgde ik u hierheen.'
Waar was hij nou weer in verzeild geraakt?
'Ik had niets te maken met wat er is gebeurd,' legde ze uit.
'Behalve dan dat u het van tevoren wist.'
'Ik wist alleen dat u daar zou zijn. Verder niets.'
Hij kwam ter zake. 'Wilt u ook weten wat er met uw vader is gebeurd?'
'Ja '
Hij ging op het bed zitten en keek naar de andere kant van de kamer, naar de houten vensterbank onder de ramen, waar hij met Stephanie had gebeld toen hij de vrouw van de kabelbaan door de straat had zien lopen. Het rapport over de Blazek lag nog waar hij het had achtergelaten. Hij vroeg zich af of Christl Falk erin had gekeken.
Ze had het zich gemakkelijk gemaakt in een van de stoelen. Ze droeg een denimblouse met lange mouwen en een beige bandplooi-broek. Beide kledingstukken lieten haar figuur goed tot zijn recht komen. Die twee mooie vrouwen, die er bijna identiek uitzagen, afgezien van hun kapsel - dat van haar hing los en sluik tot op haar schouders -, hadden blijkbaar totaal verschillende persoonlijkheden. Terwijl Dorothea Lindauer de trotse uitstraling had gehad van iemand uit de bevoorrechte klasse, maakte Christl Falk de indruk een innerlijke strijd te leveren.
'Heeft Dorothea u over onze grootvader verteld?'
'Ik heb een samenvatting gekregen.'
'Hij werkte inderdaad voor de nazi's, stond aan het hoofd van Ahnenerbe.'
'Wat een nobel streven.'
Blijkbaar ontging zijn sarcasme haar niet. 'Ik ben het met u eens. Het was niets meer dan een onderzoeksinstituut dat archeologische bewijzen voor politieke beweringen moest aandragen. Himmler geloofde dat de voorouders van Duitsland zich ver weg hadden ontwikkeld en daar een soort superras hadden gevormd. Daarna had dat zogenaamde Arische bloed zich naar verschillende delen van de wereld verspreid. En dus riep hij Ahnenerbe in het leven - een mengelmoes van avonturiers, mystici en geleerden - en ging hij op zoek naar die Ariërs. Intussen wilde hij de rest van het volk uitroeien.'
'Wat was jullie grootvader?'
Ze keek verbaasd.
Avonturier, mysticus of geleerde?'
'Eigenlijk alle drie.'
'Maar blijkbaar was hij ook politicus. Hij had de leiding van het instituut en moet dus geweten hebben wat de werkelijke missie van Ahnenerbe was.'
'Daar vergist u zich in. Opa geloofde alleen in het idee van een mythisch Arisch ras. Himmler manipuleerde die obsessie van hem, maakte er een instrument voor etnische zuivering van.'
'Die redenering werd na de oorlog tevergeefs gebruikt bij de processen in Neurenberg.'
'U gelooft maar wat u wilt. Het heeft niets te maken met de reden waarom ik hier ben.'
'Ja, ik wacht - nogal geduldig, mag ik wel zeggen - tot u me dat uitlegt.'
Ze sloeg haar benen over elkaar. 'Ahnenerbe interesseerde zich vooral voor schriften en tekens. Ze zochten naar eeuwenoude Arische boodschappen. In 1935 vond opa echt iets.' Ze wees naar haar jas, die naast hem op het bed lag. 'In de zak.'
Hij stak zijn hand in de zak en haalde er een boek uit dat in een plastic zak zat. Wat het formaat, de vorm en de conditie betrof, leek het op het boek dat hij eerder had gezien, alleen stond er nu geen teken op het omslag.
'Kent u Einhard?' vroeg ze.
'Ik heb zijn Het leven van Karel de Grote gelezen.'
'Einhard kwam uit het oostelijk deel van het Frankische Rijk, het deel dat Duits was. Hij was opgeleid in Fulda, destijds een van de indrukwekkendste wetenschapscentra in het Frankische land. Omstreeks 791 kwam hij aan het hof van Karel de Grote. Karel de Grote was uniek voor zijn tijd. Bouwmeester, politiek bestuurder, voorvechter van het geloof, hervormer, beschermer van kunsten en wetenschappen. Hij mocht zich graag omringen met geleerde mannen, en Einhard werd zijn naaste adviseur. Toen de keizer in 814 stierf, werd Einhard ook privésecretaris van Karels zoon Lodewijk de Vrome. Maar toen Lodewijk en zijn zoons elkaar zestien jaar later gingen bestrijden, trok Einhard zich van het hof terug. Hij stierf in 840 en werd begraven in Seligenstadt.'
'U bent een rijke bron van informatie.'
'Ik heb drie academische titels in middeleeuwse geschiedenis.'
'Geen van die drie verklaart wat u hier doet.'
'Ahnenerbe heeft op veel plaatsen naar die Ariërs gezocht. In heel Duitsland werden graftomben geopend.' Ze wees. 'In Einhards graf vond opa het boek dat u nu in handen hebt.'
'Ik dacht dat dit uit het graf van Karel de Grote kwam:1'
Ze glimlachte. 'Blijkbaar heeft Dorothea u haar boek laten zien. Dat kwam inderdaad uit het graf van Karel de Grote. Dit is een ander boek.'
Hij kon het niet laten. Hij haalde het eeuwenoude boek uit de plastic zak en sloeg het voorzichtig open. De bladzijden waren beschreven in het Latijn, en verder zag hij weer diezelfde vreemde schrifttekens, met merkwaardige figuren en symbolen.
'Opa heeft dat boek in de jaren dertig gevonden, samen met Einhards testament. In de tijd van Karel de Grote lieten rijke mensen een geschreven testament na. In Einhards testament vond opa een raadsel.'
'Hoe weet u zo zeker dat het geen fantasie is? Uw zus had niet zon hoge dunk van uw opa.'
'Dat is ook een van de redenen waarom zij en ik een hekel aan elkaar hebben.'
'En waarom bent u zo gek op hem?'
'Omdat hij ook het bewijs heeft gevonden.'
Dorothea kuste Wilkerson zachtjes op zijn lippen. Ze merkte dat hij nog beefde. Ze stonden tussen de puinhopen van de boerderij en keken naar de brandende auto.
'We doen dit nu samen,' zei ze.
Daar was hij zich goed van bewust. En van nog iets anders: hij zou geen admiraal worden. Ze had tegen hem gezegd dat Ramsey niet te vertrouwen was, maar hij had haar niet willen geloven.
Nu wist hij wel beter.
'Een luxe leven is ook niet gek,' zei ze tegen hem.
'Jij hebt een man.'
'Alleen in naam.' Ze zag dat hij er behoefte aan had gerustgesteld te worden. Daar hadden de meeste mannen behoefte aan. 'Je hebt het goed gedaan, hier in het huis.'
Hij veegde het zweet van zijn voorhoofd. 'Het is me zelfs gelukt er eentje te doden. Ik schoot hem in zijn borst.'
'Daaruit blijkt dat je dingen aankunt, als het moet. Ik zag ze naar de boerderij lopen toen ik kwam aan rijden. Ik parkeerde in het bos en sloop behoedzaam dichterbij toen zij hun eerste aanval deden. Ik hoopte datje kon standhouden tot ik een van de geweren had gevonden.'
Het dal, dat zich kilometers ver in alle richtingen uitstrekte, was van haar familie. Er woonde niemand in de buurt.
'Die sigaretten die je me hebt gegeven, werkten trouwens goed,' ging ze verder. 'Je had gelijk wat die vrouw betrof. Ze vormde een probleem dat geëlimineerd moest worden.'
Complimentjes werkten altijd. Hij kwam wat tot bedaren.
'Ik ben blij datje dat geweer hebt gevonden,' zei hij.
De warmte van de autobrand verspreidde zich door de ijskoude lucht. Ze had het jachtgeweer nog vast. Ze hoefde het maar te herladen en het was schietklaar, maar ze geloofde niet dat er nog meer bezoek zou komen.
'We hebben die dozen nodig die ik heb meegebracht,' zei hij. 'Ze staan in de keukenkast.'
'Ik heb ze gezien.'
Het was interessant dat gevaar altijd een stimulerende uitwerking had op verlangen. Deze man, een marineofficier met een knap uiterlijk, een bescheiden stel hersenen en weinig lef, oefende aantrekkingskracht op haar uit. Waarom waren zwakke mannen zo begeerlijk? Haar eigen man was een onbenul die haar liet doen wat ze wilde. De meeste van haar minnaars waren ook zo.
Ze zette het geweer tegen een boom en kuste Wilkerson opnieuw.
'Wat voor bewijs?' vroeg Malone.
'U ziet er moe uit,' zei Christl.
'Ik ben ook moe, en ik heb honger.'
'Laten we dan iets gaan eten.'
Hij had schoon genoeg van vrouwen die hem wilden leiden, en als dit alles niet met zijn vader te maken had gehad, zou hij tegen haar hebben gezegd dat ze naar de pomp kon lopen. Maar hij wilde graag meer weten. 'Goed. Maar u trakteert.'
Ze verlieten het hotel en liepen door een sneeuwbui naar een cafetaria op enkele straten afstand, in een van de voetgangerszones van Garmisch. Daar aangekomen bestelde hij varkensvlees met gebakken aardappelen. Christl Falk vroeg om soep met brood.
'Hebt u ooit van de Deutsche Antarktische Expedition gehoord?' vroeg ze.
De Duitse Antarctische Expeditie.
'Ze vertrokken in december 1938 uit Hamburg,' vertelde ze. 'Officieel zouden ze in Antarctica op zoek gaan naar een geschikte plaats voor een Duitse walvispost, zodat Duitsland door op walvissen te gaan jagen de vetproductie kon verhogen. Kunt u zich dat voorstellen? Mensen geloofden het echt.'
'Nou, ik kan het me wel voorstellen. Walvisolie was in die tijd de belangrijkste grondstof voor het maken van margarine en zeep. Duitsland was een grote afnemer van Noorse walvisolie. Terwijl het land op het punt stond oorlog te gaan voeren, was het voor zoiets belangrijks dus afhankelijk van buitenlandse bronnen. Dat had een probleem kunnen worden.'
'Ik merk dat u goed op de hoogte bent.'
'Ik heb over de nazi's in Antarctica gelezen. DeSchwabenland, een vrachtschip dat vliegtuigen kon katapulteren, vertrok met... hoeveel, zestig mensen? De Noren hadden kort daarvoor een stuk van Antarctica geclaimd dat ze Koningin Maudland noemden, maar de nazi's brachten hetzelfde gebied in kaart en noemden het Neuschwabenland. Ze maakten veel foto's en lieten overal Duitse vlaggen met metalen weerhaken eraan uit de lucht vallen. Het moet een vreemd gezicht zijn geweest: kleine hakenkruisen in de sneeuw.'
'Opa maakte deel uit van die expeditie in 1938. Ze brachten een vijfde van Antarctica in kaart, maar ze wilden vooral nagaan of het waar was wat Einhard in het boek had geschreven dat ik u heb laten zien.'
Hij herinnerde zich de stenen in de abdij. 'En hij bracht stenen mee waar dezelfde symbolen op stonden als in het boek.'
'Bent u in de abdij geweest?'
'Op uitnodiging van uw zus. Maar waarom heb ik toch het idee dat u dat al wist?' Omdat ze geen antwoord gaf, vroeg hij: 'Nou, wat is het vonnis? Wat heeft uw opa ontdekt?'
'Dat is het probleem juist. We weten het niet. Na de oorlog zijn de papieren van Ahnenerbe door de geallieerden in beslag genomen of vernietigd. Opa was op een partijbijeenkomst in 1939 door Hitier verketterd. Hitier was het niet eens met sommige van zijn denkbeelden, vooral zijn feministische theorieën. Hij had gezegd dat de oude Arische samenleving misschien door priesteressen en waarzegsters werd bestuurd.'
'Dat was heel wat anders dan de babymachines die vrouwen in Hitiers ogen waren.'
Ze knikte. 'En dus werd Hermann Oberhauser tot zwijgen gebracht en werden zijn ideeën tot taboe verklaard. Hij mocht niet meer publiceren en geen lezingen meer geven. Tien jaar later ging hij geestelijk achteruit, en de laatste jaren van zijn leven was hij dement.'
'Het verbaast me dat Hitier hem niet gewoon heeft vermoord.'
'Hitier had de fabrieken, de olieraffinaderij en de kranten van onze familie nodig. Als opa in leven bleef bleef de officiële eigendom in zijn handen. En jammer genoeg wilde opa niets liever dan het Adolf HitIer naar de zin maken en dat alles aan hem ter beschikking stellen.' Ze haalde het boek weer uit haar jas en uit de plastic zak. 'Deze tekst roept
veel vragen op, en ik heb daar geen antwoorden op gevonden. Ik hoopte dat u me zou helpen het raadsel op te lossen.'
'De jacht op Karel de Grote?'
'Ik merk dat Dorothea en u lang met elkaar hebben gepraat. Ja. Die Karl der Grosse Verfolgung'
Ze gaf hem het boek. Omdat zijn Latijn vrij goed was, kon hij de woorden min of meer ontcijferen, maar ze zag dat hij er moeite mee had.
'Mag ik?' vroeg ze.
Hij aarzelde.
'Ik denk dat u het interessant zult vinden. Ikzelf in elk geval wel.'
20
17.30 uur
Stephanie keek naar de oudere man die de deur van het bescheiden bakstenen huis aan de zuidkant van de stad opendeed. Hij was klein en dik en had een bolle, rode neus die haar aan Rudolf het rendier deed denken. Volgens zijn marinedossier liep Zachary Alexander tegen de zeventig, en daar zag hij ook naar uit. Ze zweeg terwijl Edwin Davis uitlegde wie ze waren en waar ze voor kwamen.
'Wat denkt u dat ik u kan vertellen?' vroeg Alexander. 'Ik ben al bijna dertig jaar weg bij de marine.'
'Zesentwintig, om precies te zijn,' zei Davis.
Alexander wees met zijn dikke vinger naar hem. 'Ik hou er niet van mijn tijd te verspillen.'
Ze hoorde een televisie in een andere kamer, een of ander spelprogramma. En ze zag dat het huis smetteloos schoon was. Het rook naar ontsmettingsmiddel.
'We hebben maar een paar minuten nodig,' zei Davis. 'Ik ben helemaal uit het Witte Huis gekomen.'
Stephanie verbaasde zich over die leugen, maar zei niets.
'Ik heb niet eens op Daniels gestemd.'
Ze glimlachte. 'Dat geldt voor velen van ons, maar kunnen we toch een paar minuten met u praten?'
Alexander gaf eindelijk toe en leidde hen naar een huiskamer, waar hij de televisie uitzette en hen uitnodigde te gaan zitten. 'Ik ben heel lang bij de marine geweest,' zei hij, 'maar ik moet u zeggen dat ik er geen dierbare herinneringen aan heb overgehouden.'
Ze had zijn dossier gelezen. Alexander had het tot kapitein-luitenantter-zee gebracht, maar er was hem twee keer een verdere promotie ontzegd. Uiteindelijk was hij er maar uitgestapt en met pensioen gegaan.
'Ze vonden me niet goed genoeg.'
'U was goed genoeg om het bevel over de Holden te voeren.'
Zijn rimpelige oogjes trokken zich samen. 'Ja, en over een paar andere schepen.'
'We komen vanwege de missie die de Holden bij Antarctica heeft uitgevoerd.'
Alexander zei niets.
Stephanie vroeg zich af of hij uit berekening zweeg of dat hij alleen maar voorzichtig was.
'Ik vond die orders wel opwindend,' zei Alexander ten slotte. 'Ik wilde het ijs graag zien. Maar later had ik altijd het gevoel dat die trip iets te maken had met het feit dat ik geen promotie kreeg.'
Davis boog zich naar voren. 'Wij willen er alles over weten.'
'Waarom?' snauwde Alexander. 'Die hele missie was geheim en misschien is die dat nog steeds. Ze hebben tegen me gezegd dat ik mijn mond moest houden.'
'Ik ben nationaleveiligheidsadviseur. Zij staat aan het hoofd van een inlichtingendienst. We mogen horen wat u te zeggen hebt.'
'Onzin.'
'Is er een reden waarom u zo vijandig doet?' vroeg ze.
'Behalve dat ik de pest aan de marine heb? Of dat u aan het vissen bent en ik geen zin heb om voor aas te spelen?' Hij leunde naar achteren.
Ze stelde zich voor dat hij jarenlang in die stoel had zitten nadenken over wat er nu door zijn hoofd ging.
'Ik deed wat me werd bevolen, en ik deed het goed. Ik volgde bevelen altijd op. Maar het is lang geleden, dus wat wilt u weten?'
Ze zei: 'We weten dat de Holden in november 1971 orders had om naar Antarctica te gaan. U ging op zoek naar een onderzeeboot.'
Er kwam een vragende uitdrukking op Alexanders gezicht. 'Waar hebt u het nou weer over?'
'We hebben het rapport gelezen van de onderzoekscommissie die is ingesteld na het verdwijnen van de Blazek, of de NR-IA, of hoe u hem ook maar wilt noemen. Daarin staat uitdrukkelijk vermeld dat u met de Holden op zoek ging naar die onderzeeboot.'
Alexander keek hen met een mengeling van nieuwsgierigheid en vijandigheid aan. 'Ik had orders gekregen om naar de Weddellzee te gaan, de sonar te gebruiken en uit te kijken naar afwijkingen. Ik had drie passagiers aan boord en moest zonder vragen te stellen in al hun behoeften voorzien. En dat deed ik.'
'Geen onderzeeboot?' vroeg ze.
Hij schudde zijn hoofd. 'Niets wat er zelfs maar op leek.'
'Wat hebt u gevonden?' vroeg Davis.
'Helemaal niks. Twee weken voor niks in die ijskoude zee.'
Er stond een zuurstoffles naast Alexanders stoel. Stephanie vroeg zich af wat die daar deed en verwonderde zich ook over de vele medische handboeken in een kast aan de andere kant van de kamer. Alexander maakte niet de indruk dat hij een slechte gezondheid had, en zijn ademhaling leek normaal.
'Ik weet niets van een onderzeeboot,' herhaalde hij. 'Ik herinner me dat er in die tijd eentje is gezonken in de Noordelijke IJszee. En dat was inderdaad de Blazek, dat weet ik nog. Maar mijn missie had daar niets mee te maken. We waren in het zuidelijke deel van de Stille Oceaan en werden naar Zuid-Amerika gestuurd, waar we die drie passagiers oppikten. Daarna gingen we verder naar het zuiden.'
'Hoe was het ijs?' vroeg Davis.
'Het liep al tegen de zomer, maar evengoed waren de condities niet gunstig. Het was zo koud als in een vrieskast. Overal waren ijsbergen. Al was het wel een prachtige plek — dat moet ik toegeven.'
'U bent niets te weten gekomen, terwijl u daar was?' vroeg ze.
'Dat moet u niet aan mij vragen.' Zijn gezicht was milder geworden, alsof hij tot de conclusie was gekomen dat ze niet de vijand waren. 'Was er in de rapporten die u hebt gelezen geen sprake van drie passagiers?'
Davis schudde zijn hoofd. 'Geen woord. Alleen u werd genoemd.'
'Typisch die klotemarine.' Er kwam een zekere opwinding op zijn gezicht. 'Ik had orders die drie te brengen waar ze maar wilden. Ze gingen een paar keer aan land, maar als ze dan terugkwamen, vertelden ze niets.'
'Namen ze apparatuur mee?'
Alexander knikte. 'Duikpakken en -tanks voor koud water. Nadat ze voor de vierde keer aan land waren geweest, zeiden ze dat we konden vertrekken.'
'Geen van uw mannen ging met ze mee?'
Alexander schudde zijn hoofd. 'Nee, dat mocht niet. Die drie luitenants-ter-zee deden alles zelf. Wat het dan ook was.'
Stephanie vond dat vreemd, maar bij de strijdkrachten gebeuren dagelijks vreemde dingen. Evengoed moest ze de hamvraag stellen: 'Wie waren het?'
Ze zag consternatie op het gezicht van de oude man.
'Weet u, ik heb hier nooit eerder over gepraat.' Blijkbaar kon hij zijn neerslachtigheid niet langer bedwingen. 'Ik wilde kapitein-ter-zee worden. Dat verdiende ik, maar de marine vond van niet.'
'Het is lang geleden,' zei Davis. 'We kunnen niet veel doen om het verleden te veranderen.'
Ze vroeg zich af of Davis het nu had over de situatie waarin Alexander verkeerde of over die van hemzelf.
'Dit is blijkbaar belangrijk,' zei de oude man.
'Zo belangrijk dat we hier vandaag naartoe zijn gekomen.'
'Een van hen was een zekere Nick Sayers. Nummer twee was Herbert Rowland. Twee arrogante kerels, zoals de meeste luitenants-ter-zee.'
Ze beaamde dat in stilte.
'En de derde?' vroeg Davis.
'De arrogantste van het hele stel. Ik had de pest aan die lui. Jammer genoeg maakte hij promotie en werd kapitein-ter-zee en daarna zelfs admiraal. Ramsey heette hij. Langford Ramsey.'
21
'De wolken nodigen mij uit en een mist ontbiedt mij. De loop van de sterren maant me tot haast en de winden laten me opstijgen en voeren me omhoog naar de hemel. Ik begeef me naar een muur van kristal en word omringd door tongen van ijs. Ik begeef me naar een tempel van steen en de muren zijn als een mozaïekvloer van steen. Het plafond is als het pad van de sterren. Er komt warmte uit de muren; angst omhult me. Een beving maakt zich van me meester. Ik val op mijn gezicht en zie een hoogverheven troon, zo kristallijn als de schijnende zon. De Hoge Raadgever zit daar en zijn gewaad schijnt helderder dan de zon en is witter dan welke sneeuw ook. De Hoge Raadgever zegt tegen me: 'Einhard, ge schrijft over gerechtigheid. Treedt nader en hoort mijn stem.' Hij spreekt tot mij in mijn taal, en dat is verrassend. 'Zoals Hij de mens heeft geschapen en hem de macht gaf het woord van wijsheid te begrijpen, zo heeft Hij mij ook geschapen. Welkom in ons land. Ik hoorde dat u een geleerd man bent. In dat geval kunt u de geheimen van de winden zien, hoe ze worden verdeeld om over de aarde te waaien, en de geheimen van de wolken en de dauw. We kunnen u leren over de zon en de maan, vanwaar zij komen en waarheen zij gaan. En over hun glorieuze terugkeer, en hoe de een verheven is boven de ander, en hun statige baan door de hemel. En waarom ze hun baan niet verlaten, en niets aan hun baan toevoegen en daar niets van afnemen, en hoe ze elkaar trouw blijven in overeenstemming met de eed waardoor zij aan elkaar gebonden zijn.'
Malone luisterde naar Christls vertaling van de Latijnse tekst en vroeg toen: 'Wanneer is dat geschreven?'
'Tussen 814, toen Karel de Grote stierf, en 840, toen Einhard stierf.'
'Dat kan niet. Het gaat over banen van de zon en de maan, en dat ze met elkaar verbonden zijn. Die astronomische ideeën bestonden toen helemaal nog niet. In die tijd zou het ketterij zijn geweest.'
'Dat was inderdaad zo voor mensen die in het westen van Europa woonden. Maar voor mensen die elders op de planeet woonden en niet aan de kerk gebonden waren, lag het anders.'
Hij was nog steeds sceptisch.
'Ik zal het in een historische context plaatsen,' zei ze. 'De twee oudste zoons van Karel de Grote stierven eerder dan hijzelf. Zijn derde zoon, Lodewijk de Vrome, erfde het Karolingische Rijk. Lodewijks zoons vochten tegen hun vader en tegen elkaar. Einhard diende Lodewijk trouw, zoals hij ook Karel de Grote had gediend, maar hij ergerde zich zo aan al die onderlinge strijd, dat hij zich van het hof terugtrok en de rest van zijn leven doorbracht in een abdij die Karel de Grote hem had geschonken. In die tijd schreef hij zijn biografie van Karel de Grote en ook dit boek.' Ze hield het eeuwenoude boek omhoog.
'Hij vertelde over een grote reis?' vroeg hij.
Ze knikte.
'Wie zegt dat het echt is? Het lijkt pure fantasie.'
Ze schudde haar hoofd. 'Zijn werk Het leven van Karel de Grote is een van de beroemdste werken aller tijden. Het wordt nog steeds gedrukt. Hij stond niet bekend om het verzinnen van verhalen en hij heeft veel moeite gedaan om deze woorden te verbergen.'
Malone was nog steeds niet overtuigd.
'We weten veel over de daden van Karel de Grote,' zei ze, 'maar weinig over zijn innerlijke overtuigingen. Daar is geen enkele betrouwbare beschrijving van bewaard gebleven. We weten wel dat hij van geschiedenis en verhalen hield. Vóór zijn tijd werden mythen mondeling doorgegeven. Hij was de eerste die opdracht gaf ze op schrift te stellen. We weten dat Einhard de leiding daarvan had. Maar toen Lodewijk op de troon was gekomen, vernietigde hij al die teksten, omdat ze een heidense inhoud hadden. De vernietiging van die geschriften moet een gruwel zijn geweest voor Einhard. Hij heeft ervoor gezorgd dat dit boek bewaard is gebleven.'
'Door het gedeeltelijk in een taal te schrijven die niemand kende?'
'Zoiets.'
'Ik heb wel eens gelezen dat Einhard zijn biografie van Karel de Grote misschien helemaal niet zelfheeft geschreven. Niemand weet dat zeker.'
'Meneer Malone...'
'Zeg maar Cotton, anders voel ik me zo oud.'
'Interessante naam.'
'Ik ben er blij mee.'
Ze glimlachte. 'Ik kan dit alles met veel meer details uitleggen. Mijn opa en mijn vader hebben jarenlang onderzoek gedaan. Er zijn dingen die ik je moet laten zien; dingen die ik moet uitleggen. Zodra je die dingen ziet en hoort, zul je net als ik vinden dat onze vaders niet vergeefs zijn gestorven.'
Hoewel in haar ogen te zien was dat ze bereid was het tegen al zijn argumenten op te nemen, speelde ze daarmee meteen haar troefkaart uit. Dat wisten ze allebei.
'Mijn vader was commandant van een onderzeeboot,' zei hij. 'Jouw vader was passagier op die boot. Ik weet niet wat ze daar in de Zuidelijke IJszee deden, maar evengoed zijn ze vergeefs gestorven.' En het kon niemand iets schelen,voegde hij er in stilte aan toe.
Ze schoof haar soep van zich af. 'Wil je ons helpen?'
'Wie zijn "we"?'
'Ik. Mijn vader. Jouw vader.'
Er klonk iets rebels in haar stem door, maar hij wilde eerst nog iets van Stephanie horen. 'Zullen we het volgende afspreken? Ik slaap er een nachtje over, en dan kun je me morgen laten zien watje wilt.'
Haar ogen werden milder. 'Dat klinkt redelijk. Het wordt al laat.'
Ze verlieten het café en volgden het besneeuwde trottoir terug naar het Posthotel. Over twee weken was het kerst, en Garmisch was er al klaar voor. Die feestdagen waren voor Malone geen onverdeeld genoegen. De afgelopen twee jaar had hij de kerstdagen bij Henrik Thorvaldsen in Christiangade doorgebracht, en dit jaar zou het waarschijnlijk niet anders zijn. Hij vroeg zich af hoe Christl Falk de kerstdagen meestal doorbracht. Ze had iets melancholieks over zich en deed weinig moeite dat te verbergen. Ze maakte een intelligente, vastberaden indruk. Wat dat betrof was ze niet veel anders dan haar zus. Maar de twee vrouwen waren onbekende factoren voor hem. Hij moest op zijn hoede zijn.
Ze staken de straat over. Veel ramen in het kleurrijk beschilderde Posthotel waren verlicht. Zijn kamer, op de eerste verdieping, boven het restaurant en de hal, had vier ramen aan de zijkant en drie aan de voor-kant. Hij had het licht aan gelaten en zag nu iets bewegen achter een van de ramen.
Hij bleef staan. Er was daar iemand.
Christl zag het ook.
De gordijnen werden weggetrokken. Het gezicht van een man kwam tevoorschijn. Hij keek Malone recht aan. Toen keek de man naar rechts, de straat in, en ging vlug bij het raam vandaan.
Malone zag een auto met drie mannen erin aan de overkant van de straat staan. 'Kom,' zei hij. Hij realiseerde zich dat ze daar snel weg moesten.
Gelukkig had hij de sleutels van zijn huurauto bij zich. Ze renden naar de auto toe en sprongen erin. Hij startte de motor en reed vlug weg. Hij schakelde snel en scheurde bij het hotel vandaan. De banden gierden over het beijzelde asfalt. Hij drukte op de knop om zijn raampje te openen, reed de boulevard op en zag in zijn spiegeltje een man uit het hotel komen.
Hij haalde het pistool uit zijn jas, ging langzamer rijden toen hij de geparkeerde auto naderde en schoot een kogel in de achterband. De drie silhouetten in de auto doken meteen in elkaar.
Toen versnelde hij weer en reed in volle vaart weg.
22
0.40 uur
Malone volgde allerlei bochtige straatjes om Garmisch uit te komen. Hij maakte zoveel mogelijk gebruik van het labyrint van smalle, onverlichte straatjes en van zijn voorsprong op de mannen die bij het Posthotel hadden gewacht. Hij wist niet of ze een tweede auto bij de hand hadden. Toen hij had geconstateerd dat hij niet werd gevolgd, nam hij de grote weg naar het noorden die hij eerder die dag ook had genomen. Hij volgde de aanwijzingen van Christl op en besefte op een gegeven moment waar ze heen gingen. 'Bevinden die dingen die je me moet laten zien zich in klooster Ettal?' vroeg hij.
Ze knikte. 'Het heeft geen zin om tot de ochtend te wachten.'
Daar was hij het mee eens.
'Toen je daar met Dorothea praatte, heb je vast alleen gehoord wat zij wil datje weet.'
'En jij bent anders?'
Ze keek hem aan. 'Absoluut.'
Daar was hij niet zo zeker van. 'Waren die mannen bij het hotel van jou of van haar?'
'Het maakt niet uit wat ik zeg. Je gelooft me toch niet.'
Hij schakelde terug toen de weg afdaalde naar de abdij. 'Mag ik je wat ongevraagd advies geven? Je moet echt wat meer uitleggen. Mijn geduld raakt op.'
Ze aarzelde, en hij wachtte.
'Vijftigduizend jaar geleden ontstond er een beschaving op deze planeet, een beschaving die zich sneller ontwikkelde dan de rest van de mensheid en die de weg wees, zou je kunnen zeggen. Of die beschaving technologisch ontwikkeld was? Dat niet, maar ze waren wel erg ver. Wiskunde, bouwkunde, scheikunde, biologie, geologie, meteorologie, astronomie; daar blonken ze in uit.'
Hij luisterde aandachtig.
'Ons beeld van de oude geschiedenis wordt sterk beïnvloed door de Bijbel, maar de Bijbelteksten over de oudheid zijn vanuit een geïsoleerd standpunt geschreven. Oude beschavingen worden vertekend weergegeven en sommige die heel belangrijk waren, zoals die van het Minoïsche Kreta, worden volkomen genegeerd. De beschaving waarover ik het heb is niet Bijbels. Het was een zeevarende samenleving die wereldwijd handel dreef. Ze hadden goede boten en konden uitstekend navigeren. Latere culturen, zoals die van de Polynesiërs, de Feniciërs, de Vikingen en ten slotte de Europeanen, zouden die vaardigheden ook ontwikkelen, maar Beschaving Een was de eerste.'
Hij had over die theorieën gelezen. De meeste hedendaagse wetenschappers geloofden niet in een lineaire maatschappelijke ontwikkeling van het oude stenen tijdperk naar het nieuwe stenen tijdperk, de bronstijd en de ijzertijd. In plaats daarvan geloofden ze dat mensen zich onafhankelijk van elkaar hadden ontwikkeld. Het bewijs daarvoor was nog steeds op alle continenten te zien, waar primitieve culturen naast ontwikkelde samenlevingen voortleefden. 'Dus je bedoelt dat in een ver verleden, toen Europa door paleolithische volkeren werd bewoond, ergens anders culturen kunnen hebben bestaan die veel verder waren.' Hij herinnerde zich wat Dorothea Lindauer hem had verteld. 'Weer die Ariërs?'
'Nee, die zijn een mythe. Evengoed kan die mythe geworteld zijn in de werkelijkheid. Neem nou Kreta en Troje. Die werden lange tijd als fictief beschouwd, maar tegenwoordig weten we dat ze echt zijn.'
'Wat is er met die eerste beschaving gebeurd?'
'Jammer genoeg draagt elke beschaving de kiem van haar eigen vernietiging met zich mee. Vooruitgang en verval bestaan naast elkaar. De geschiedenis heeft aangetoond dat alle beschavingen uiteindelijk de middelen ontwikkelen om zichzelf te vernietigen. Kijk maar naar BabyIon, Griekenland, Rome, de Mongolen, de Hunnen, de Turken en meer monarchale samenlevingen dan je zelfs maar kunt tellen. Ze doen het altijd zelf. Beschaving Een was daar geen uitzondering op.'
Ze had gelijk. Het leek er werkelijk op dat de mens evenveel vernietigde als dat hij schiep.
'Mijn opa en mijn vader waren allebei geobsedeerd door die verdwenen beschaving. Ik moet bekennen dat ik me er ook toe aangetrokken voel.'
'Mijn boekwinkel staat vol met newagewerk over Atlantis en wel tien andere zogenaamde "verdwenen beschavingen" waarvan nooit een spoor is teruggevonden. Het zijn verzinsels.'
'Oorlogen en veroveringen hebben hun tol geëist van de menselijke geschiedenis. Het is een cyclisch proces. Vooruitgang, oorlog, verwoesting en dan wederopleving. Er is een sociologisch gezegde: "Hoe verder een beschaving is gevorderd, des te gemakkelijker is ze te vernietigen en des te minder sporen blijven er over." Om het eenvoudiger te zeggen: we vinden wat we zoeken.'
Hij ging langzamer rijden. 'Nee, dat is niet zo. Meestal stuiten we op dingen die we niet hadden verwacht.'
Ze schudde haar hoofd. 'De grootste menselijke openbaringen zijn allemaal begonnen met een eenvoudige theorie. Kijk maar naar de evolutie. Pas nadat Darwin zijn ideeën op papier had gezet, zagen we dingen die de theorie versterkten. Copernicus kwam met een radicaal nieuwe manier om naar het zonnestelsel te kijken, en toen we er eindelijk naar keken, zagen we dat hij gelijk had. Tot vijftig jaar geleden geloofde niemand serieus dat er een vergevorderde beschaving aan de onze voor-afkon zijn gegaan. Dat werd als onzin beschouwd. En dus werden de bewijzen gewoon over het hoofd gezien.' 'Welke bewijzen?'
Ze haalde Einhards boek uit haar zak. 'Dit.'
Maart 800. Karel de Grote rijdt ten noorden van Aken. Nooit eerder waagde hij zich bij de Gallische Zee in deze tijd van het jaar, als de ijzige noordenwinden tegen de kust beuken en er weinig vis wordt gevangen. Maar hij staat erop deze reis te maken. Drie soldaten en ik vergezellen hem, en de reis neemt bijna een dag in beslag. Eenmaal aangekomen, slaan we op de gebruikelijke plaats ons kamp op, achter duinen die slechts weinig bescherming bieden tegen de stormwind. Drie dagen nadat we daar zijn aangekomen, zien we zeilen. We denken dat het Denen zijn, of Saracenen, die met hun vloot het noorden en zuiden van het keizerrijk bedreigen. Maar uiteindelijk slaakt de keizer een vreugdekreet en gaat naar het strand om daar te wachten. De schepen steken hun roeiriemen omhoog en kleinere boten komen met de Wakers aan wal. Uriel, die over Tartarus heerst, gaat voorop. Hij wordt vergezeld door Arakiba, die de geesten van mensen beheerst, Raguel, die wraak neemt op de wereld van de sterren, Danel, die heerst over het beste deel van de mensheid en de chaos, en Saraqael, die over de geesten heerst. Ze dragen dikke mantels en broeken en laarzen van bont. Hun blonde haar is netjes geknipt en gekamd. Karel de Grote omhelst ieder van hen innig. Hij stelt veel vragen en Uriel geeft antwoord. De koning wordt op de schepen toegelaten, die van dik hout zijn en gebreeuwd met teer. Hij staat versteld van hun stevigheid. We horen dat de schepen ver bij hun land vandaan zijn gebouwd, waar bomen in overvloed groeien. Ze houden van de zee en weten daar veel meer van dan wij. Danel laat de koning kaarten zien van plaatsen waarvan wij het bestaan niet weten, en we horen hoe hun schepen de weg vinden. Hij laat ons een stukje scherp ijzer zien, rustend op een stukje hout dat in een kom met water drijft. Dat stukje ijzer wijst de weg over de zee. De koning wil weten hoe dat kan en Danel vertelt dat het metaal door een bepaalde richting wordt aangetrokken, en hij wijst daarbij naar het noorden. Hoe de schaal met water ook wordt gedraaid, de ijzeren punt vindt die richting altijd terug. Ze blijven drie dagen en Uriel en de koning praten langdurig. Ik sluit vriendschap met Arakiba, die de raadgever van Uriel is, zoals ik de raadgever van de koning ben. Arakiba vertelt me over zijn land, waar vuur en ijs naast elkaar bestaan, en ik zeg dat ik dat land graag zou willen zien.
'De Wakers zijn wat Einhard het volk van Beschaving Een noemt,' zei ze. 'Hij gebruikt ook wel de term Heiligen. Karel de Grote en hij dachten dat ze uit de hemel kwamen.'
'Wie zegt dat ze iets anders waren dan een beschaving waarvan we het bestaan al kennen?'
'Ken jij een beschaving die een alfabet of taal gebruikt zoals in Dorothea's boek?'
'Dat is geen sluitend bewijs.'
'Was er in de negende eeuw een zeevarende samenleving? Alleen de Vikingen. Maar dit waren geen Vikingen.'
'Je weet niet wie het waren.'
'Nee, dat weet ik inderdaad niet, maar ik weet wel dat Karel de Grote bevel gaf het boek dat Dorothea je heeft laten zien, met hem te begraven. Blijkbaar was het zo belangrijk dat hij het voor iedereen verborgen wilde houden, zelfs voor keizers. Einhard heeft veel moeite gedaan om dit boek te verbergen. Laat ik volstaan met te zeggen dat hier nog meer in staat, wat verklaart waarom de nazi's in 1938 werkelijk naar Antarctica gingen, en waarom onze vaders in 1971 opnieuw gingen.'
De abdij verhief zich voor hen, nog steeds verlicht in de eindeloze nacht.
'Daar parkeren,' zei ze.
Hij reed erheen en stopte. Ze werden nog steeds niet gevolgd.
Ze maakte het portier aan haar kant open. 'Ik zal je iets laten zien wat Dorothea je vast niet heeft laten zien.'
23
20.20 uur
Ramsey hield van de duisternis. Hij kwam altijd rond zes uur 's avonds tot leven, en zijn beste gedachten en doeltreffendste plannen kwamen altijd bij hem op als het donker was. Hij moest natuurlijk slapen, zij het meestal niet langer dan vier of vijf uur - net genoeg om zijn hersenen tot rust te laten komen, maar niet zo lang dat het tijdverspilling was. De duisternis bood ook privacy, want om twee uur 's nachts was het veel gemakkelijker om na te gaan of iemand geïnteresseerd was in watje deed, dan om twee uur 's middags. Daarom ontmoette hij Diane McCoy alleen 's avonds.
Hij woonde in een bescheiden herenhuis in Georgetown, dat hij van een oude vriend huurde die het prettig vond om een viersterrenadmiraal als huurder te hebben. Minstens een keer per dag liep hij met een elektronisch apparaatje door het huis om afluisterapparatuur op te sporen. En dat deed hij zéker als hij Diane verwachtte.
Het was een geluk voor hem geweest dat Daniels haar tot nationale-veiligheidsadviseur had benoemd. Ze was beslist gekwalificeerd, want ze had economie en internationale betrekkingen gestudeerd en onderhield politieke contacten met zowel links als rechts. Het jaar daarvoor was ze van Buitenlandse Zaken gekomen in het kader van een ingrijpende reorganisatie, die tot het abrupte einde van Larry Daleys carrière had geleid. Hij had Daley graag gemogen - een man met wie te onderhandelen viel -, maar Diane was beter. Ze was intelligent, ambitieus en vastbesloten om langer in het machtscentrum te blijven dan de driejaar ambtstermijn die Daniels nog restte.
Gelukkig kon hij haar de kans daartoe geven. En dat wist ze.
'Het begint,’ zei hij.
Ze zaten comfortabel in zijn huiskamer, met een knetterend vuur in de bakstenen haard. Buiten was de temperatuur tot enkele graden onder het vriespunt gedaald. Er viel nog geen sneeuw, maar die was wel op komst.
'Aangezien ik niet weet wat er precies begint,’ zei McCoy, 'kan ik alleen maar aannemen dat het gunstig is.'
Hij glimlachte. 'En hoe zit het aan jouw kant? Kun je die benoeming voor elkaar krijgen?'
'Admiraal Sylvian is nog niet dood. Hij heeft een opdonder gehad van dat motorongeluk, maar waarschijnlijk komt hij erbovenop.'
'Ik ken David. Hij zal nog maanden uit de running zijn en hij wil niet dat zijn post al die tijd onbemand is. Daarom zal hij ontslag nemen.' Hij zweeg even. 'Als hij tenminste niet eerst bezwijkt.'
McCoy glimlachte.
Ze was een evenwichtige blondine, capabel en met ogen waar zelfvertrouwen uit sprak. Dat beviel hem wel aan haar. Een bescheiden houding. Eenvoudig. Kalm. En toch zeer gevaarlijk. Ze zat met rechte rug in haar stoel en hield een whisky-soda in haar hand.
'Ik zou bijna geloven dat jij Sylvian kunt laten sterven,’ zei ze.
'En als ik dat nu eens kan?'
'Dan zou je veel respect verdienen.'
Hij lachte. 'Het spel dat we gaan spelen, heeft geen regels en maar één doel: winnen. Daarom wil ik weten hoe het met Daniels zit. Werkt hij mee?'
'Dat hangt van jou af. Je weet dat hij geen fan van je is, maar je bent wel gekwalificeerd voor die baan. Vooropgesteld, natuurlijk, dat er een vacature is.'
Hij merkte dat ze argwanend was. Het plan zat eenvoudig in elkaar: David Sylvian elimineren, zijn positie als lid van de Verenigde Chefs van Staven bemachtigen, driejaar in die positie dienen, en dan aan fase twee beginnen. Maar hij moest iets weten: 'Volgt Daniels jouw advies op?'
Ze nam eerst een slok. 'Jij houdt er niet van als anderen de touwtjes in handen hebben, hè?'
'Wie wel?' 'Daniels is de president. Hij kan doen wat hij wil, maar ik denk dat wat hij nu doet afhankelijk is van Edwin Davis.'
Dat wilde hij niet horen. 'Hoe kan dié nou een factor van belang zijn? Hij is adviseur.'
'Net als ik?'
Hij hoorde haar ergernis. 'Je weet wat ik bedoel, Diane. Hoe zou Davis nou een probleem kunnen zijn?'
'Dat is jouw gebrek, Langford. Je bent geneigd je vijand te onderschatten.'
'Waarom zou Davis mijn vijand zijn?'
'Ik heb het rapport over de Blazek gelezen. Er is niemand met de naam Davis in die onderzeeboot gestorven. Hij loog tegen Daniels. Er is geen oudere broer van hem omgekomen.'
'Wist Daniels dat?'
Ze schudde haar hoofd. 'Hij heeft het onderzoeksrapport niet gelezen. Hij heeft mij gevraagd dat te doen.'
'Kun je Davis niet onder de duim houden?'
'We zijn eikaars gelijken. Hij heeft net zo goed vrij toegang tot Daniels als ik. Dat heeft de president zelf zo gewild. Het is het Witte Huis, Langford. Ik maak de regels niet.'
'En de hoofdadviseur van nationale veiligheid? Is er hulp van hem te verwachten?'
'Die is in Europa en weet hier niets van.'
'Denk je dat Daniels rechtstreeks met Davis samenwerkt?'
'Hoe moet ik dat nou weten? Ik weet alleen dat Danny Daniels nog niet voor een tiende zo dom is als hij doet voorkomen.'
Hij keek naar de klok op de schoorsteenmantel. Straks zouden de media het nieuws brengen van de voortijdige dood van admiraal David Sylvian ten gevolge van verwondingen die hij bij een tragisch motorongeluk had opgelopen. Morgen zou een ander sterfgeval in Jacksonville, Florida, misschien het plaatselijke nieuws halen. Er gebeurde van alles, en het zat hem niet lekker wat McCoy vertelde.
'Het zou ook een probleem kunnen worden dat Cotton Malone hierbij betrokken is geraakt,' zei ze.
'Hoe dan? De man werkt niet meer voor een overheidsdienst. Hij wil alleen meer over zijn vader weten.'
'Dat rapport had hij niet mogen krijgen.'
Dat vond Ramsey ook, maar het hoefde geen gevolgen te hebben. Wilkerson en Malone waren waarschijnlijk al dood. 'We hebben die onzin alleen maar in ons voordeel gebruikt.'
'Ik weet niet op welke manier dat in óns voordeel was.'
'Als je maar weet dat het dat was.'
'Langford, zal ik hier spijt van krijgen?'
'Je kunt ook gewoon Daniels' termijn uitdienen en dan voor een denktank gaan werken en rapporten schrijven die niemand leest. Zo'n denktank vindt het prachtig om ex-medewerkers van het Witte Huis in het briefhoofd te kunnen vermelden, en ze schijnen goed te betalen. Misschien zou een televisiezender je inhuren. Dan kun je soundbites van tien seconden spuien over de dingen die andere mensen doen om de wereld te veranderen. Dat betaalt ook goed, al sta je een groot deel van de tijd voor gek.'
'Zoals ik al zei: zal ik hier spijt van krijgen?'
'Diane, macht moetje grijpen, anders krijg je die niet. Nou, je hebt me nog steeds geen antwoord gegeven. Zal Daniels meewerken en mij benoemen?'
'Ik heb het rapport over de Blazek gelezen,' zei ze. 'En ik heb zelf wat onderzoek gedaan. Jij zat op de Holden toen die naar Antarctica ging om naar die onderzeeboot te zoeken. Jij en nog twee anderen. De top van de marine had geheime orders aan jouw team gegeven. Die missie is trouwens nog steeds geheim. Het lukt me niet er verder iets over te weten te komen. Ik heb wel ontdekt dat jullie met z'n drieën aan land zijn gegaan en een rapport hebben ingediend over jullie ontdekkingen. Dat rapport is door jou persoonlijk aan het hoofd marineoperaties ter hand gesteld. Niemand weet wat hij met die informatie heeft gedaan.'
'We hebben niets gevonden.'
'Je liegt.'
Hij maakte een inschatting. Ze was een geduchte vrouw, een politiek dier met voortreffelijke instincten. Ze kon helpen, maar ze kon ook kwaad doen. En dus gaf hij toe. 'Je hebt gelijk. Ik lieg. Maar geloof me: je wilt niet weten wat er werkelijk gebeurd is.'
'Nee, dat wil ik inderdaad niet. Maar wat het ook is, het kan je nog steeds achtervolgen.'
Daar dacht hij al achtendertig jaar aan. 'Niet als ik het kan voorkomen.'
Blijkbaar ergerde ze zich eraan dat hij niet op haar vragen inging, maar ze hield zich in. 'Het is mijn ervaring, Langford, dat het verleden altijd terugkomt. Mensen die dat niet leren, of die het vergeten, zijn gedoemd het verleden te herhalen. Er is nu een ex-agent bij betrokken, een verdomd goede ook nog, die een persoonlijk belang bij dit alles heeft. En Edwin Davis is ook op eigen houtje bezig. Ik weet niet wat hij doet -' Hij had genoeg gehoord. 'Kun jij zorg dragen voor Daniels?' Ze zweeg even, liet zijn verwijt op zich inwerken en zei toen langzaam: 'Ik zou zeggen dat het allemaal afhangt van je vrienden op Capitol Hill. Daniels heeft hun hulp nodig voor veel dingen. Hij doet wat elke president in zijn tweede ambtstermijn doet: hij denkt aan zijn plaats in de geschiedenis. Hij heeft plannen voor nieuwe wetgeving, dus als de juiste leden van het Congres willen dat jij bij de Verenigde Chefs van Staven komt, doet hij die concessie aan hen - natuurlijk in ruil voor stemmen. De vragen zijn gemakkelijk. Komt er een vacature en kun jij de juiste leden leveren?'
Hij had genoeg gepraat. Er stonden hem dingen te doen voordat hij ging slapen. Daarom beëindigde hij het gesprek met woorden die Diane McCoy niet zou vergeten. 'De juiste leden zullen mijn kandidatuur niet alleen ondersteunen, maar er zelfs op aandringen.'
24
Malone keek toe terwijl Christl Falk de deur van de abdijkerk opende. Het was duidelijk dat de familie Oberhauser nog veel gezag had bij de monniken. Het was midden in de nacht en ze konden komen en gaan wanneer ze maar wilden.
De rijk versierde kerk bleef schemerig verlicht. Toen ze over de donkere, marmeren vloer liepen, was in het warme interieur van de kerk alleen het geluid van hun leren hakken te horen. Hij was op zijn hoede, want hij had ondervonden dat lege Europese kerken 's nachts vaak een probleem vormden.
Ze kwamen in de sacristie en Christl ging recht op het portaal af dat naar het binnenste van de abdij leidde.
Onder aan de trap zag hij dat de deur aan het eind van de gang op een kier stond. Hij pakte haar arm vast en schudde zijn hoofd om te kennen te geven dat ze voorzichtig moesten zijn. Hij nam het pistool in zijn hand en bleef dicht bij de muur. Aan het eind van de gang keek hij de kamer in. Het was een ravage.
'Zouden de monniken dronken zijn?' vroeg hij.
Er heerste grote chaos. De stenen en houtsnijwerken lagen verspreid over de vloer. De tafels achterin waren omgegooid. De twee wandkasten waren doorzocht.
Toen zag hij het lijk.
De vrouw van de kabelbaan. Geen zichtbare verwondingen of bloed, maar hij rook een bekende geur. 'Cyaankali.'
'Is ze vergiftigd?' 'Kijk maar, ze is in haar tong gestikt.'
Hij zag dat Christl niet naar het lijk wilde kijken. 'Daar kan ik niet tegen,' zei ze. 'Dode mensen.'
Omdat ze van streek raakte, vroeg hij: 'Waarvoor kwamen we hier?'
Blijkbaar kreeg ze haar emoties weer onder controle. Ze bekeek de ravage. 'Ze zijn weg. De stenen uit Antarctica die mijn opa heeft gevonden. Ze zijn er niet meer.'
Hij zag ze ook niet. 'Zijn ze belangrijk?'
'Er staan net zulke schrifttekens op als in de boeken.'
'Dat weet ik.'
'Dit is niet goed,' mompelde ze.
'Zeg dat wel. De monniken zullen dit niet leuk vinden, of ze nu de bescherming van je familie genieten of niet.'
Het was duidelijk dat ze zich geen raad wist.
'Kwamen we hier alleen voor de stenen?' vroeg hij.
Ze schudde haar hoofd. 'Nee. Je hebt gelijk. Er is nog meer.' Ze liep naar een van de kleurrijk versierde kasten. De deuren en laden stonden open. Ze keek erin. 'O, nee.'
Hij ging achter haar staan en zag dat er een gat in het achterpaneel was gehakt. De versplinterde opening was groot genoeg om er een hand doorheen te steken.
'Mijn grootvader en vader bewaarden daar hun papieren.'
'Blijkbaar wist iemand dat.'
Ze stak haar arm in de opening. 'Leeg.' Toen liep ze vlug naar de deur.
'Waar ga je heen?' vroeg hij.
'We moeten opschieten. Hopelijk zijn we niet te laat.'
Ramsey deed de lichten op de benedenverdieping uit en nam de trap naar zijn slaapkamer. Diane McCoy was weg. Hij had er vaak over gedacht hun samenwerking uit te breiden. Ze was aantrekkelijk; niet alleen haar lichaam, ook haar karakter. Maar hij wist dat het een slecht idee zou zijn. Hoeveel machtige mannen waren niet ten onder gegaan door een beetje neukwerk? Tallozen, en hij was niet van plan zich bij hen aan te sluiten.
Het was duidelijk dat McCoy zich druk maakte om Edwin Davis. Hij kende Davis. Jaren geleden hadden ze in Brussel eikaars pad gekruist met Millicent, een vrouw van wie hij vele malen had genoten. Ook zij was intelligent, jong en enthousiast. Maar ook...
'Zwanger,' zei Millicent.
Hij had haar de eerste keer dus goed verstaan. 'Wat wil je dat ik eraan doe?'
'Je zou met me kunnen trouwen.'
'Maar ik hou niet van je.'
Ze lachte. 'Toch wel. Je wilt het alleen niet toegeven.'
'Nee, echt niet. Ik ga graag met je naar bed. Ik hoor je graag vertellen wat er op kantoor gebeurt. Ik ben geïnteresseerd in de dingen die je weet. Maar ik wil niet met je trouwen.'
Ze kroop tegen hem aan. 'Als ik weg was, zou je me missen.'
Het verbaasde hem altijd weer als intelligente vrouwen zo weinig om hun zelfrespect gaven. Hij had deze vrouw keer op keer geslagen, en toch was ze nooit bij hem weggegaan. Het leek wel of ze het prettig vond. Of ze het wilde. Een paar tikken zouden hun nu allebei goed doen, maar hij dacht dat hij beter geduldig kon zijn, en daarom sloeg hij zijn armen om haar heen en zei zachtjes: 'Je hebt gelijk. Ik zou je missen.'
Binnen een maand was ze dood.
Binnen een week was Edwin Davis ook weg.
Millicent had hem verteld dat Davis altijd kwam als ze belde, en dat hij haar hielp als ze er moeite mee had dat ze steeds weer door hem werd afgewezen. Het was hem een raadsel waarom ze zulke dingen opbiechtte. Misschien dacht ze dat hij haar niet meer zou slaan als hij dat wist, maar hij sloeg haar steeds weer, en ze vergaf hem altijd. Davis zei nooit een woord tegen hem, maar Ramsey zag vaak haat in de ogen van de jongeman - en ook frustratie, omdat hij absoluut niet in staat was er iets aan te doen. Davis was in die tijd een lage ambtenaar in de buitenlandse dienst. Hij was voor het eerst naar het buitenland gestuurd en had de taak problemen op te lossen, niet ze te creëren. Hij moest zijn mond dicht en zijn oren open houden. Maar inmiddels was Edwin Davis nati-onaleveiligheidsadviseur van de president van de Verenigde Staten. Andere tijden, andere regels.Hij heeft net zo goed vrij toegang tot Daniels als ik. Dat heeft de president zelf zo gewild. Dat had McCoy gezegd en ze had gelijk. Het was belangrijk voor hem wat Davis deed. Daar had hij geen bewijs voor; het was maar een gevoel, maar hij had al lang geleden geleerd dat hij altijd op dat gevoel moest afgaan.
En dus moest Edwin Davis misschien worden geëlimineerd.
Net als Millicent.
Wilkerson liep door de sneeuw naar de auto van Dorothea Lindauer. Zijn eigen auto smeulde nog na. Dorothea maakte zich blijkbaar niet druk om de verwoesting van het huis, al had ze hem weken geleden verteld dat de boerderij al sinds het midden van de negentiende eeuw eigendom van haar familie was.
Ze hadden de lijken in de ravage laten liggen. 'We halen ze daar later wel weg,'had Dorothea gezegd. Andere zaken eisten hun onmiddellijke aandacht op.
Hij droeg de laatste doos uit Füssen naar de auto en zette hem in de kofferbak. Hij had genoeg van de kou en de sneeuw. Hij hield van zon en warmte. Hij zou veel liever een Romein dan een Viking zijn geweest.
Hij opende het portier en ging met zijn vermoeide ledematen achter het stuur zitten. Dorothea zat al op de passagiersstoel.
'Doe het,' zei ze tegen hem.
Hij keek op zijn lichtgevende horloge en dacht aan het tijdsverschil. Hij wilde nu niet bellen. 'Later.'
'Nee. Hij moet het weten.'
'Waarom?'
'Zulke mannen moeten steeds uit hun evenwicht worden gebracht. Dan gaan ze fouten maken.'
Hij was bang en wist zich geen raad. 'Ik ben net aan de dood ontkomen. Ik ben daar nu niet voor in de stemming.'
Ze legde haar hand even op zijn arm. 'Sterling, luister nou. Dit is in gang gezet, het is niet meer tegen te houden. Vertel het hem.'
Hij kon haar gezicht bijna niet zien in het donker, maar hij kon zich haar intense schoonheid wel gemakkelijk voor de geest halen. Ze was een van de mooiste vrouwen die hij ooit had gekend. En ze was intelligent. Ze had goed voorspeld dat Langford Ramsey niet te vertrouwen was.
Bovendien had ze net zijn leven gered.
En dus pakte hij zijn telefoon en toetste het nummer in. Hij gaf de telefoniste aan de andere kant van de lijn zijn persoonlijke code en het wachtwoord van de dag en zei tegen haar wat hij wilde.
Twee minuten later had hij Langford Ramsey aan de lijn.
'Waar jij bent, is het verrekte laat,' zei de admiraal vriendelijk.
'Smerige klootzak. Leugenachtig stuk stront.'
Een korte stilte, en toen: 'Ik neem aan dat je een reden hebt om een meerdere zo toe te spreken.'
'Ik heb het overleefd.'
'Wat heb je overleefd?'
Die vragende toon bracht Wilkerson in verwarring. Maar waarom zou Ramsey niet liegen? 'Je hebt een team gestuurd om me uit de weg te ruimen.'
'Ik verzeker je, Wilkerson, datje al lang dood zou zijn, als ik dat had gewild. Je kunt je er beter druk om maken wie jou dan wél uit de weg wil ruimen. Misschien mevrouw Lindauer? Ik heb je daarheen gestuurd om contact te leggen, om haar te leren kennen en de dingen uit te zoeken die ik moet weten.'
'En ik heb precies gedaan wat me is opgedragen. Ik wilde die verrekte ster.'
'En die krijg je, zoals ik heb beloofd. Maar heb je ook iets bereikt?'
Dorothea had gehoord wat Ramsey zei. Ze pakte de telefoon en zei: 'U bent een leugenaar, admiraal. U bent degene die hem dood wil hebben. En ik zou zeggen dat hij veel heeft bereikt hier.'
'Mevrouw Lindauer, wat een genoegen u eindelijk te spreken,' hoorde Wilkerson Ramsey door de telefoon zeggen.
'Vertel me eens, admiraal: waarom interesseert u zich voor mij?'
'Niet voor u. Voor uw familie.'
'U weet van mijn vader, hè?'
'Ik ben op de hoogte van de situatie.'
'U weet waarom hij aan boord van die onderzeeboot was.'
'De vraag is: waarom bent u daar zo in geïnteresseerd? Uw familie zoekt al jaren contact met bronnen binnen de marine. Dacht u dat ik dat niet wist? Ik heb u er gewoon eentje gestuurd.'
'We wisten dat er meer achter zat,' zei ze.
'Jammer genoeg, mevrouw Lindauer, zult u het antwoord nooit weten.'
'Reken daar maar niet op.'
'Wat een bravoure. Ik ben benieuwd of u die woorden ook waar kunt maken.'
'Wilt u één vraag beantwoorden?'
Ramsey grinnikte. 'Oké, één vraag.'
'Is daar iets te vinden?'
Wilkerson verbaasde zich over die vraag. Waar zou iets te vinden zijn?
'U kunt zich dat niet voorstellen,’ zei Ramsey. En hij verbrak de verbinding.
Ze gaf hem de telefoon terug en hij vroeg haar: 'Wat bedoelde je? Waar is iets te vinden?'
Ze leunde achterover. De auto was intussen bedekt met een laagje sneeuw. 'Ik was hier al bang voor,’ mompelde ze. 'Jammer genoeg zijn de antwoorden allemaal in Antarctica te vinden.'
'Waar ben je naar op zoek?'
'Voordat ik je dat kan vertellen, moet ik alles lezen wat in de kofferbak ligt. Ik weet het nog steeds niet zeker.'
'Dorothea, ik heb mijn hele carrière, mijn hele leven hiervoor opgeofferd. Je hebt Ramsey gehoord. Misschien zat hij niet eens achter me aan.'
Ze bleef stokstijf zitten. 'Als ik er niet was geweest, zou je nu dood zijn.' Ze draaide haar gezicht naar hem toe. 'Jouw leven is verbonden aan het mijne.'
'En ik zeg het opnieuw: je hebt een man.'
'Werner en ik zijn klaar met elkaar. Al een hele tijd. Het is nu een kwestie van jou en mij.'
Ze had gelijk; dat wist hij. Het zat hem dwars, maar het wond hem ook op. 'Wat ga je nu doen?' vroeg hij.
'Een heleboel voor ons beiden, hoop ik.'
25
Malone keek door de voorruit naar het kasteel. Het kolossale gebouw leek zich aan een steile helling vast te klampen. De elegante ramen van erkers en dakkapellen glansden in de duisternis. Lampen schenen op de buitenmuren, die een milde middeleeuwse schoonheid bezaten. Er ging iets door zijn gedachten wat Luther ooit over een andere Duitse citadel had gezegd.* Een vaste burcht is onze God, een toevlucht voor de Zijnen1.
Hij reed in zijn huurauto. Christl Falk zat naast hem. Ze hadden klooster Ettal in allerijl verlaten en zich diep in de winterse Beierse wouden gestort. Ze volgden nu een weg die volkomen verstoken was van ander verkeer. Na veertig minuten rijden was eindelijk het kasteel in zicht gekomen. Malone reed door de poort en parkeerde op de binnenplaats. Boven hen schitterden de sterren aan een inktblauwe hemel.
'Dit is ons huis,' zei Christl, toen ze uitstapten. 'Het landgoed van de Oberhausers. ReichshofFen.'
'De hoop van het rijk,' vertaalde hij. 'Een interessante naam.'
'Ons familiemotto. We wonen al meer dan zevenhonderd jaar op deze heuveltop.'
Hij keek om zich heen. Alles was ordelijk en zorgvuldig onderhouden, neutraal van kleur, alleen onderbroken door vlekken van de sneeuw die van de eeuwenoude muren was gekomen.
Ze draaide zich om en hij pakte haar pols vast. Mooie vrouwen waren moeilijk te doorgronden, en mooi was deze vreemde vrouw zeker. Erger nog: ze bespeelde hem, en daar was hij zich heel goed van bewust.
'Waarom heet je Falk en niet Oberhauser?' vroeg hij, om haar uit haar evenwicht te brengen.
Ze keek naar haar arm. Hij liet haar los.
'Een huwelijk dat een vergissing was.'
'Je zus. Lindauer. Is die nog steeds getrouwd?'
'Ja, al stelt dat huwelijk niet veel voor. Werner houdt van haar geld en zij houdt ervan om getrouwd te zijn. Ze gebruikt het om haar minnaars op een afstand te houden.'
'Ga je me vertellen waarom jullie twee niet met elkaar kunnen opschieten?'
Ze glimlachte, en dat maakte haar nog aantrekkelijker. 'Dat hangt ervan af of je bereid bent te helpen.'
'Je weet waarom ik hier ben.'
'Je vader. Daarom ben ik hier ook.'
Dat betwijfelde hij, maar hij wilde hen niet langer ophouden. 'Laten we dan gaan kijken wat er zo belangrijk is.'
Ze liepen naar binnen. Daar werd zijn aandacht meteen getrokken door een reusachtig wandkleed dat aan de achterste muur hing. Weer een vreemde tekening, ditmaal in goud op een donkerblauwe en kastanjebruine achtergrond.
Ze zag hem kijken. 'Ons familiewapen.'
Hij bekeek de afbeelding. Een kroon boven een iconische tekening van een dier - misschien een hond of een kat, dat was moeilijk te zeggen - dat een knaagdier of zoiets in zijn bek had. 'Wat betekent het?'
'Ik heb nooit een goede verklaring gehoord, maar een van onze voorouders vond het mooi. Hij liet het tapijt weven en daar ophangen.'
Buiten op de binnenplaats hoorde hij een motor ronken. Hij keek door de deuropening en zag een man met een automatisch wapen uit een Mercedes-coupé stappen.
Hij herkende het gezicht. Dezelfde man was eerder in zijn kamer, in het Posthotel. Wat was dat nou weer?
De man bracht het pistool omhoog.
Malone trok Christl weg, en meteen vlogen de hogesnelheidspatro-nen door de deuropening. Ze sloegen een tafel langs de achterste muur kapot. Glas uit een daarnaast staande klok vloog aan scherven. Ze renden naar voren, Christl voorop. Nog meer kogels boorden zich in de muur achter hen.
Terwijl hij het pistool uit zijn zak haalde, gingen ze een hoek om en renden door een korte gang die op een grote zaal uitkwam.
Hij keek vlug om zich heen en zag een rechthoekige zaal met zuilengangen aan alle vier de kanten. Daarboven en daaronder bevonden zich lange galerijen. Helemaal aan het eind hing, verlicht door zwakke gloeilampen, het symbool van het vroegere Duitse Rijk: een zwart, rood en goudkleurig banier met een adelaar. Daaronder opende zich de zwarte muil van een natuurstenen haard, zo groot dat er verscheidene mensen in zouden kunnen staan.
'Opsplitsen,' zei Christl. 'Jij gaat naar boven.'
Voordat hij bezwaar kon maken, rende ze de duisternis in.
Hij zag een trap die naar een galerij op de eerste verdieping leidde en liep er snel naartoe. De zwartheid verdoofde zijn ogen. Overal waren nissen, donkere leegten waar nog meer bezoekers met slechte bedoelingen op de loer konden staan.
Hij sloop de trap op en kwam op de bovengalerij, waar hij zich enkele meters bij de balustrade vandaan in het donker terugtrok. Beneden kwam een schaduw de hal in, van achteren verlicht door licht dat schuin inviel vanuit de gang. Achttien stoelen stonden om een zware eettafel heen. De vergulde stoelen stonden kaarsrecht als soldaten in het gelid, behalve twee, waar Christl blijkbaar onder was gekropen, want ze was nergens te zien.
Er klonk een lach in de stilte. 'Je bent dood, Malone.'
Fascinerend. De man wist zijn naam.
'Kom me maar halen,' riep hij. Hij wist dat de zaal een echo zou voortbrengen en dat het dus onmogelijk was te horen waar hij zich bevond.
Hij zag de man in de duisternis turen, onder de bogen, naar een tegelkachel in een hoek, de zware tafel en een koperen kroonluchter die boven dat alles hing.
Malone schoot naar beneden.
De kogel miste.
Voetstappen haastten zich in de richting van de trap.
Malone rende verder. Hij ging de hoek om en vertraagde zijn pas toen hij op de galerij aan de overkant kwam. Er waren geen voetstappen achter hem te horen, maar de man moest daar nog ergens zijn.
Hij keek omlaag naar de tafel. De twee stoelen stonden nog steeds niet op hun plaats. Een andere stoel viel achterover en dreunde tegen de vloer. Het geluid galmde door de zaal.
Een salvo vanaf de bovengalerij trok een spoor door het tafelblad. Gelukkig was het dikke hout daartegen bestand. Malone schoot een keer naar de galerij waar de vuurflitsen te zien waren geweest. Nu kwamen er ook kogels zijn kant op. Ze ketsten tegen de muur achter hem.
Hij tuurde in het donker om na te gaan waar de man zou kunnen zijn. Hij had geprobeerd de aandacht af te leiden door hem te roepen, maar Christl Falk had dat al dan niet opzettelijk bedorven. Achter hem zaten nog meer zwarte nissen in de muur, voor hem was het al net zo donker. Hij zag iets bewegen aan de overkant - een silhouet dat zijn kant op kwam. Hij maakte zich zo klein mogelijk en sloop in het donker naar voren, ging naar links en kwam uit op een korte kant van de bovengalerij.
Wat gebeurde er? Het ging die man om hem.
Plotseling verscheen Christl in het midden van de zaal beneden. Ze stond daar in het zwakke licht.
Malone maakte zijn positie niet bekend. In plaats daarvan trok hij zich in de schaduw terug, tegen een van de bogen aan, en keek om het hoekje.
'Laat zien waar je bent!' riep Christl.
Geen antwoord.
Malone liep weer door, wat vlugger nu. Hij was van plan de man van achteren te naderen.
'Zeg, ik loop nu weg. Als je me wilt tegenhouden, weet je wat je te doen staat.'
'Niet slim,' zei de man.
Malone bleef bij de volgende hoek staan. Voor hem uit, halverwege de galerij, stond zijn belager met zijn gezicht de andere kant op. Malone wierp een snelle blik naar beneden en zag dat Christl daar nog was.
Een kille opwinding bracht zijn zenuwen tot bedaren. De schaduw voor hem bracht zijn wapen omhoog.
'Waar is hij?' vroeg de man aan haar, maar ze gaf geen antwoord. 'Ma-lone, kom tevoorschijn of ze is dood.'
Malone kwam met het pistool in de aanslag naar voren en zei: 'Ik ben hier.'
Het pistool van de man bleef schuin naar beneden gericht. 'Ik kan mevrouw Lindauer nog steeds doden,' zei hij kalm.
Malone bemerkte zijn fout, maar zei: 'Lang voordat je die trekker kunt overhalen, schiet ik je neer.'
De man dacht blijkbaar over zijn dilemma na en draaide zich toen langzaam naar Malone toe, maar opeens bewoog hij sneller. Hij probeerde het pistool opzij te zwaaien en tegelijk de trekker over te halen. Overal in de zaal sloegen kogels in.
Malone wilde net zelf schieten, toen een andere knal tegen de muren galmde.
Het hoofd van de man vloog achterover. Hij stopte met schieten. Zijn lichaam zwaaide bij de reling vandaan. Een kreet van schrik verstomde toen hij op de vloer smakte.
Malone liet zijn wapen zakken.
De bovenkant van de schedel van de man was weg.
Hij liep naar de reling toe.
Beneden, naast Christl Falk, stond een lange, magere man met een geweer dat naar boven gericht was. Aan zijn andere kant stond een oude vrouw die tegen hem zei: 'We stellen de afleiding op prijs, meneer Malone.'
'Het was niet nodig hem dood te schieten.'
De oude vrouw maakte een gebaar en de man liet zijn geweer zakken.
'Ik dacht van wel,' zei ze.